Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda van de Milieuraad op 5 maart 2020
21 501-08 Milieuraad
Nr. 799
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 5 maart 2020
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Ministers voor Milieu en Wonen en van Economische Zaken en Klimaat
over de brief van 20 februari 2020 over de geannoteerde agenda van de Milieuraad op
5 maart 2020 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 798), over de brief van 22 januari 2020 over Verslag van de Milieuraad van 19 december
2019 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 796) en over de brief van 14 februari 2020 over informatie over Chemische Stoffen (Kamerstuk
21 501-08, nr. 797).
De vragen en opmerkingen zijn op 28 februari 2020 aan de Ministers voor Milieu en
Wonen en van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 2 maart 2020 zijn
de vragen, voorzien van een inleiding beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
Adjunct-griffier van de commissie, Witzke
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inhoudsopgave
Inleiding
2
Europese waterwetgeving
2
Green Deal
4
Vergroening van het Europees Semester
8
Raadsconclusies Luchtkwaliteit
8
Verslag van de Milieuraad van 19 december 2019
9
Informatie over Chemische Stoffen
9
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken ten behoeve van het
schriftelijk overleg Milieuraad d.d. 5 maart 2020. Zij hebben over de geagendeerde
stukken nog enkele opmerkingen en vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brieven van de Minister voor
Milieu en Wonen en van de Minister van Economische Zaken en Klimaat inzake de Milieuraad
d.d. 5 maart 2020. Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de agenda van de aanstaande Milieuraad
van 5 maart 2020. Deze leden verwelkomen de ambitieuze houding ten opzichte van de
Europese Green Deal en steunen de inzet van de ministers om het reductiedoel naar
55% in 2030 op te hogen en daar snel een besluit over te nemen. Deze leden willen
de ministers enkele vragen voorleggen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de brieven van de Minister
voor Milieu en Wonen en van de Minister van Economische Zaken en Klimaat en hebben
hier nog enkele vragen en opmerkingen over.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van voorliggende agenda. Zij hebben
de volgende vragen.
Europese waterwetgeving
De leden van de CDA-fractie merken op dat de ministers mogelijkheden zien voor meer
coherentie tussen Europese waterwetgeving en ander Europees beleid. De ministers noemen
daarbij aansluiting van de waterwetgeving bij de doelen voor een circulaire economie.
Deze leden vragen de ministers aan te geven welke mogelijkheden zij precies zien voor
aansluiting van de waterwetgeving bij de doelen voor een circulaire economie. Ook
vragen deze leden de ministers om te beschrijven welke andere mogelijkheden zij zien
voor meer coherentie tussen de Europese waterwetgeving en ander Europees beleid.
De leden van de D66-fractie ondersteunen de ambitie van het kabinet op de EU-richtlijn
behandeling van stedelijk afvalwater. Deze leden vragen of de ministers, gezien de
kennispositie van Nederland op waterbeleid, bereid is om kennis op het gebied van
waterkwaliteitsbeleid en innovatieve waterzuiverende technieken te delen met de Europese
Commissie (EC) en andere lidstaten?
De leden van de D66-fractie steunen de ambitie van de ministers om in te zetten op
een bronaanpak van de verontreiniging van water. Deze leden vragen de ministers hoe
zij, gezien de kosten en moeilijkheidsgraad van het zuiveren van water dat is verontreinigd
door opkomende stoffen, ook op andere manieren dan via de EU-richtlijn behandeling
van stedelijk afvalwater gaan zorgen dat verontreiniging bij de bron wordt aangepakt.
Waarom spreken de ministers in de huidige inzetomschrijving op de EU-richtlijn behandeling
van stedelijk afvalwater niet over het eventueel verplichten van een Best Beschikbare
Techniek (BBT)-richtlijn met betrekking tot nieuwe zuiveringstechnieken op stoffen
die een potentieel grote negatieve impact kunnen hebben op de kwaliteit van het drinkwater?
De leden van de D66-fractie onderschrijven de houding van de ministers om kritisch
tegenover het one-out-all-out principe te staan. Deze leden vragen de ministers echter
om verder uiteen te zetten wat de insteek met betrekking tot flexibiliteit bij monitoring
en rapportage concreet inhoudt en hoe zich dat vertaalt tot de huidige invulling van
het principe en de handhaving daarop.
De leden van de D66-fractie ondersteunen het plan van de ministers om in te zetten
op coherentie tussen verschillende beleidsterreinen met betrekking op de waterkwaliteit,
zoals bijvoorbeeld de circulaire economie. Deze leden vragen de ministers uiteen te
zetten op welke beleidsterreinen zij nog meer inzetten op coherentie.
De leden van de D66-fractie uiten hun zorgen over de houding van de ministers dat
er moet worden ingezet op zogeheten modernisering van de Kaderrichtlijn Water (KRW).
Deze leden vragen de ministers om uiteen te zetten hoe zij gaan garanderen dat de
inzet op modernisering niet leidt tot een verwatering van de doeleinden. Bovendien
vragen deze leden de ministers om uiteen te zetten of zij in de modernisering ook
rekening houden met andere ontwikkelingen dan opkomende stoffen voor de waterkwaliteit
en beschikbaarheid van drinkwater, zoals klimaatverandering, en wat hun inzet hierop
is.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben gelezen dat de fitness check van de KRW
op de agenda van deze Milieuraad staat. Tijdens deze Milieuraad zullen de ministers
hun appreciatie geven van de conclusies van de EC. Deze leden vinden het goed om te
lezen dat de grote meerderheid van de richtlijnen het doel goed dient. Het is interessant
voor deze leden om te lezen hoe het lastig is een compromis te vinden tussen de lokale
toepasbaarheid en de handhaafbaarheid door niet te veel uitzonderingen te maken. Toch
concludeert de EC dat meer dan de helft van de Europese waterrichtlijnen, die onderdeel
van de KRW zijn, nog niet op orde zijn. Deze leden lezen dat dit vooral te maken heeft
met onvoldoende financiering, langzame implementatie en een onvoldoende integratie
van milieudoelstellingen in ander sectoraal beleid. Deze leden zijn er dus van overtuigd
dat het belangrijk is dat lidstaten snel actie ondernemen om met de geleerde lessen
van de fitness check aan de slag te gaan en een betere waterkwaliteit te bereiken.
Juist ook omdat veel uitdagingen nog niet eens meegenomen zijn in de KRW. Denk hierbij
aan klimaatverandering, waterschaarste en nieuwe vervuilers zoals microplastics. In
deze context zijn deze leden dan ook benieuwd welk standpunt de ministers namens Nederland
in de Milieuraad gaan inbrengen. Kunnen de ministers hun standpunt toelichten? Ook
in relatie tot de drie algemene belemmeringen die volgens de EC in de weg staan?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben vernomen dat er in Nederland twee grote
factoren zijn die het realiseren van de opgaves van de KRW bemoeilijken: de impact
van de chemische stoffen in het oppervlakte- en grondwater en de impact van de landbouw
door uitspoeling. Deze leden hebben hierover grote zorgen. Hoe gaan de ministers zorgen
dat deze twee grote problemen die de realisatie van de KRW onder druk zetten snel
aangepakt worden? Wat betreft de chemische stoffen, zijn de ministers het met deze
leden eens dat de problematiek van deze stoffen het beste aangepakt kan worden buiten
de KRW? Door andere richtlijnen zoals Registration, Evaluation, Authorization and
restriction of Chemicals (REACH), de Environmental Quality Standards Directive en
de Groundwater Directive?
De leden van de GroenLinks-fractie maken zich op het gebied van landbouw zorgen over
het overmatig gebruik van landbouwgif en kunstmest die de waterkwaliteit in ernstige
mate beïnvloeden. Deze leden weten dat er in de voorlopige plannen van het Nationaal
Strategisch Plan voor de uitvoering van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)
nadrukkelijk staat dat het behalen van de KRW-doelen onder druk staat. Het huidige
instrumentarium van het GLB wordt ingezet om de waterdoelen te bereiken. Wat vinden
de ministers van deze koppeling? Zijn de ministers van mening dat deze koppeling ook
in het volgende GLB gemaakt moet worden? Deze leden zijn ook benieuwd wat de ministers
denken dat er in de landbouw moet gebeuren om de KRW-doelen te halen? Kunnen de ministers
toelichten in hoeverre het nieuwe mestbeleid hieraan gekoppeld wordt? Deze leden horen
graag van de ministers of zij spreken met de agrarische sector over de wateropgave
die er naast reducering van stikstof voor de deur staat? Deze leden horen graag van
de ministers hoe wordt voorkomen dat boeren straks verrast worden door de opgave voor
de KRW.
De leden van de SP-fractie vragen hoe meer flexibiliteit bij monitoring en rapportage
zich verhoudt tot de zorgen om opkomende stoffen. Deze leden menen dat het borgen
van waterkwaliteit staat of valt bij monitoring en rapportageplichten, juist bij grens
overstijgende dreigingen van de waterkwaliteit. Deze leden merken op dat de kritiek
van de EC zich richt op het niet, of onvoldoende, voldoen aan bestaande wetgeving.
Deze leden vragen zich af waarom dan meer ingezet worden op flexibiliteit.
De leden van de SP-fractie steunen de inzet op bronbeleid en ketenaanpak. Maar deze
leden zijn wel kritisch op de voorgestelde risicogerichte aanpak, waarom heeft dit
de voorkeur?
De leden van de SP-fractie vragen wat de rol is van de overige richtlijnen zoals REACH,
de Nitraatrichtlijn en het GBL en hoe zich dit tot elkaar verhoudt. Hierbij wijzen
deze leden op de problemen rondom chemische en opkomende stoffen. Hoe wordt deze problematiek
door de evaluatie opgepakt? Deze leden vragen ook hoe nieuwere problemen in de (eventuele)
herziening van de Kaderrichtlijn worden meegenomen, zoals klimaatverandering en de
invloed van extremer weer op de waterkwaliteit, opkomende stoffen en microplastics.
Green Deal
De leden van de VVD-fractie lezen over een strategie voor duurzame en slimme mobiliteit.
Deze leden zijn het eens met de positieve beoordeling van de ministers met betrekking
tot het elektrificeren van grondoperaties op luchthavens. Tevens delen deze leden
de beoordeling dat het gebrek aan aandacht voor disruptieve innovatie, zoals elektrisch
vliegen, als een gemis wordt gezien. Wordt hier alsnog aandacht voor gevraagd tijdens
de Milieuraad?
De leden van de VVD-fractie lezen over een Europese standaard voor veilig, voedzaam
en een hoge kwaliteit voedsel. Wat is deze Europese standaard? Voldoen alle lidstaten
van de Europese Unie (EU) aan deze standaard? Zo nee, welke landen nog niet en waarom
niet? Kunnen de ministers toelichten welke verschillen er in de Nederlandse en Europese
standaarden zijn met betrekking tot milieu, dierenwelzijns- en voedselstandaarden?
Kunnen de ministers dit toelichten voor dierlijke producten, plantaardige producten
en een tweetal andere categorieën?
De leden van de VVD-fractie vragen naar de controle door de EU op ingevoerde levensmiddelen.
Deze leden lezen dat levensmiddelen die niet voldoen aan de Europese milieunormen
niet worden toegelaten tot de EU. Op welke manier vindt deze controle plaats, wat
zijn precies de relevante EU-milieunormen en vinden deze controles in alle landen
even secuur en adequaat plaats? Zo ja, op welke manier wordt dat gecontroleerd? Kunnen
de ministers verklaren waarom er producten op de Nederlandse en Europese markt beschikbaar
zijn, die met pesticiden behandeld zijn die in Nederland en Europa al lang zijn verboden?
Deze leden krijgen signalen dat bijvoorbeeld de douanecontrole op levensmiddelen in
andere EU-landen minder secuur plaatsvindt dan in Nederland. Zie hiervoor ook de vragen
van het lid Lodders1. Kunnen de ministers hier een toelichting op geven? Delen de ministers de mening
dat, voor het waarborgen van eenzelfde levensmiddelenkwaliteitstandaard, het cruciaal
is dat in alle EU-landen de controle er hetzelfde uitziet? Zo nee, waarom niet? Zo
ja, dan ontvangen deze leden graag een toelichting op hoe de ministers dit gelijke
speelveld in Europees verband gaan verwezenlijken, ook met het oog op de Nederlandse
voedselkwaliteitsstandaarden.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de ministers streven naar meer consumenteninformatie
op voedsel. Deze leden vragen hoe de ministers dit gaan verwezenlijken? Een uitgebreidere
informatievoorziening brengt meer kosten met zich mee. Wie in de voedselketen gaat
dit extra bedrag betalen?
De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat de Green Deal nog in onderhandeling
is? Zo ja, op welke manier gaan de ministers borgen dat de Nederlandse kwaliteitseisen
op het gebied van duurzaamheid, milieu en biodiversiteit, ook tijdens het teelt- en
productieproces, de standaard in Europa gaan zijn? Op welke manier gaan de ministers
zorgen dat Nederlandse boeren met een gelijk speelveld te maken krijgen?
De leden van de VVD-fractie vragen wat door de EC wordt bedoeld met een gezonder en
duurzamer dieet. Delen de ministers de mening van deze leden dat de dieetadviezen
van de EC overbodig zijn? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie lezen erkenning van de ministers met betrekking tot de
visie op kringlooplandbouw. Op welke manier gaan de ministers de keuze borgen om,
naast kringlooplandbouw, ook de emissiearme landbouw als volwaardig en gelijkwaardig
alternatief aan kringlooplandbouw te verankeren? Deze leden betreuren dat de ministers
geen duiding geven aan de emissiearme landbouw. Kunnen de ministers aangeven waarom?
Hoe gaan zij er voor zorgen dat boeren die kiezen voor emissiearme landbouw gelijkwaardige
kansen en beloning krijgen? Hoe gaan de ministers ervoor zorgen dat dit ook opgenomen
wordt in de Green Deal?
De leden van de D66-fractie vragen de ministers waarom zij terughoudend zijn met het
uitbreiden van het Emissions Trading System (ETS) naar de gebouwde omgeving en wegtransport.
Wat zijn de zorgen van de ministers? Deze leden verzoeken de ministers om dit standpunt
nader toe te lichten.
De leden van de D66-fractie vragen de ministers om toe te lichten waarom het verder
vergroten van het areaal beschermd gebied op land niet als de meest effectieve oplossing
gezien wordt voor het behoud en versterken van de biodiversiteit.
De leden van de D66-fractie merken op dat de ministers in het fiche op Europees niveau
meer aandacht wil voor onder andere personenvervoer per spoor en disruptieve innovaties
in de mobiliteit zoals elektrisch vliegen. Echter, deze leden merken op dat deze zaken
niet specifiek benoemd worden in de geannoteerde agenda van de Milieuraad. Kunnen
de ministers bevestigen dat zij voor deze zaken aandacht zullen vragen in de Milieuraad?
De leden van de D66-fractie merken op dat de ministers in het fiche meer concrete
maatregelen in de Green Deal wensen omtrent onder andere een integrale strategie voor
duurzame en slimme mobiliteit en de van-boer-tot-bord strategie. Deze leden vragen
de ministers of zij in de Milieuraad aandacht zullen vragen voor de nodige concretisering
voor deze strategieën.
De leden van de D66-fractie vragen de ministers om hun standpunt op het verzoek van
ondernemersorganisatie FME voor de totstandkoming van een Europees grondstoffenbeleid
in de uitwerking van de Green Deal, mede gezien de invloedrijke positie die China
in de afgelopen jaren op de wereldmarkt heeft opgebouwd.
De leden van de D66-fractie merken op dat de Green Deal voorziet in innovatieve financieringsregelingen
voor renovatie en verduurzaming van de gebouwde omgeving. Deze leden vragen de ministers
hoe deze regelingen aansluiten op het Warmtefonds. Ook vragen deze leden de ministers
of onder deze regelingen ook de gebouwgebonden financiering valt.
De leden van de GroenLinks-fractie willen in het algemeen hun steun uitspreken voor
de Green Deal en de bredere ambities op klimaat, circulaire economie en een gezonde,
duurzame economie en samenleving. Deze leden benadrukken dat er meer nodig is dan
een optelsom van enkele maatregelen op enkele vlakken, maar een samenhang van visie
en beleid, maatregelen, draagvlak en het besef dat in deze gezamenlijke opgave de
lasten van de transitie eerlijk verdeeld moeten worden. Deze leden willen sterk de
noodzaak benadrukken van het opvoeren van de reductiedoelstellingen naar 60% in 2030.
Dit zal ook voor Nederland een flinke uitdaging worden, maar deze leden zijn van mening
dat het noodzakelijk is om de klimaatverandering te vertragen. Een extra procent reductie
nu is meer waard dan diezelfde extra procent over 30 jaar.
De leden van de GroenLinks-fractie benadrukken dat alle fossiele subsidies zo snel
mogelijk moeten worden afgebouwd. Deze leden zijn van mening dat door de ministers
hier onvoldoende proactief op wordt gehandeld. Heeft het International Energy Agency
(IEA) hier al een rapport over opgesteld? Wanneer wordt dit rapport naar de Kamer
gestuurd? Deze leden kijken ook uit naar de Europese Klimaatwet. Welke onderwerpen
spelen er rondom de Klimaatwet, naast het doel voor 2030?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn erg te spreken over de ambitie om 75% van
het wegverkeer te verplaatsen naar spoor en water. In een dichtbevolkt en goed ontwikkeld
land als Nederland is dat volgens deze leden ook mogelijk, als de investeringen in
de infrastructuur zich hier voortaan op concentreren. Het vergt wel dat voor de internationale
bereikbaarheid het Europese doorgaand railnetwerk flink wordt uitgebouwd, voor zowel
personen als goederenvervoer. Wat deze leden betreft moet niet alleen 75% van het
wegverkeer maar ook het grootste deel van het Europese luchtverkeer op termijn via
snelle internationale treinverbindingen worden afgewikkeld. Omdat Nederland veelal
de laatste (of eerste) halte is vergt dit grotere inspanningen van onze buurlanden
die relatief minder profiteren van de connectie met Nederland dan dat Nederland zou
profiteren van de aansluiting bij de rest van het Europese netwerk. Dat vergt van
Nederland meer dan alleen goede afstemming. Deze leden vragen de ministers om zich
in Europa sterk te maken voor een krachtige Europese rail agenda. Dat kan bijvoorbeeld
door nu alvast op het bestaand net de nachttrein die de grote Europese (hoofd)steden
kan verbinden Europees in concessie te brengen. Willen de ministers zich hiervoor
inzetten?
De leden van de GroenLinks-fractie kunnen zich niet vinden in de ambitie om het aantal
gratis emissierechten voor de luchtvaart te beperken, omdat dat voor deze leden onvoldoende
is. De luchtvaart kan niet langer worden ontzien. Deze leden pleiten voor het volledig
doorbelasten van ETS aan de luchtvaart en hier bovenop reguliere brandstofaccijnzen
in te voeren en luchthaventarieven minimaal kostendekkend door te belasten, inclusief
de maatschappelijke meerkosten zoals veiligheid overlast en milieuvervuiling. Alleen
dan kan de luchtvaart zich volgens deze leden ontwikkelen tot een normale bedrijfstak,
die de eigen kosten draagt zonder deze op de maatschappij af te wentelen en ook zelf
de kosten voor verduurzaming opbrengt, net als andere sectoren.
De leden van de GroenLinks-fractie missen ook aandacht voor de internationale trein,
als alternatief voor de luchtvaart. Hogesnelheidslijn (hsl)-verbindingen zijn nu veelal
een nationale kwestie terwijl ze bij uitstek geschikt zijn voor internationale verbindingen.
Deze leden vragen de ministers om zich hard te maken voor een stevige Europese Spooragenda.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn ook kritisch op de strategie voor alternatieve
brandstoffen. Deze leden zijn ervan overtuigd dat al het land-based verkeer geëlektrificeerd
kan worden. Hernieuwbaar en emissievrij. Hoe sneller deze transitie verloopt hoe beter,
zo vinden deze leden. De tussenstap via het verbranden van andere grondstoffen dan
fossiele olie is in de ogen van deze leden een desinvestering die de transitie vertraagt
en voor veel extra schade elders zorgt. Het bijmengen van primaire olie uit voedselgewassen
doet meer kwaad dan goed volgens deze leden. Het schaarse potentieel van daadwerkelijk
duurzame olie die voor niets beters dan brandstof gebruik kunnen worden, leent zich
dan het beste als tussenoplossing voor sectoren waarvoor elektrificatie nog geen optie
is, zoals de scheepvaart. Deze leden pleiten er dan ook voor om de bijmengverplichting
af te bouwen en de duurzaamheidscriteria op te voeren, zodat in elk geval voedselgewassen
worden uitgesloten.
De leden van de GroenLinks-fractie hopen, gezien de stand van zaken rond het Eurovignet,
op een fors moderner stelsel van het huidige of eerder voorgestelde plan. Deze leden
zien veel in een gezamenlijke Europese technische standaard voor kilometerheffing
die vervolgens met een Europese, nationale en lokale component kan worden ingevuld.
Wetende wie, waar en wanneer gebruik maakt van de weg, maakt het mogelijk om wegvlakken
naar gebruik te belasten. Tariefhoogte en structuur kunnen dan nationaal en lokaal
worden ingevuld, afhankelijk van waar behoefte aan is.
De leden van de GroenLinks-fractie pleiten op het gebied van luchtkwaliteit en emissiebeperking
vooral op een sterke focus op emissievrij. Dat is volgens deze leden belangrijker
dan pogingen om nog een extra microgram emissiereductie voor fossiele motoren voor
elkaar te krijgen. Een snelle uitfasering van fossiele motoren zou prioriteit moeten
hebben. Voor de nieuwste standaarden van die fossiele motoren pleiten de leden ervoor
om geen aparte emissiewaarden voor diesel- en benzinemotoren op te nemen. Het moet
volgens deze leden mogelijk zijn om dezelfde strenge eisen aan alle voertuigen te
stellen. Als een brandstof of techniek hier niet (meer) aan kan voldoen, is dat wat
deze leden betreft het eindpunt voor deze brandstof of techniek. In dat licht, is
er wat deze leden betreft ook geen reden of recht meer om voor sommige voertuigen
of machines lagere eisen te stellen. Wat voor een personenauto geldt moet ook kunnen
gelden voor een bestelbus, trekker, compressorpomp of koelaggregaat. Deze leden vragen
de ministers om zich de komende periode hard te maken om voor alle bronnen de best
beschikbare techniek te eisen.
De leden van de SP-fractie achten de plannen van de Green Deal onvoldoende om de benodigde
stappen te zetten richting een klimaatneutraal Europa in 2050. De plannen gaan teveel
uit van instandhouding van gevestigde belangen waar een «groen sausje» overheen is
gegaan. Deze leden vinden het een gemiste kans dat er geen afdwingbare concrete plannen
liggen om de uitstoot van de meest vervuilende sectoren drastisch te verminderen.
Ook kunnen deze leden het plan om met het Just Transition Fund de kolenindustrie van
Oost-Europa uit te kopen niet steunen.
De leden van de SP-fractie zijn benieuwd naar de uitwerking van het nieuwe actieplan
circulaire economie. Deze leden menen dat er meer ingezet moet worden op afdwingbare
normen en wetgeving voor duurzaam productbeleid in plaats van de sectorconvenanten,
waar de Nederlandse aanpak ten aanzien van de circulaire economie op is gebaseerd,
naar een Europees plan proberen te tillen. Wat kan er over de uitwerking worden gezegd,
vragen deze leden.
De leden van de SP-fractie menen dat het ophogen van het reductiedoel voor 2030 een
goede zaak is. Deze leden vragen zich echter wel af hoe dit gerealiseerd moet worden,
aangezien de huidige Integrale Nationaal Energie- en Klimaatplannen (INEK’s) onvoldoende
zijn om de huidige doelen te halen. Deze leden zien de Green Deal niet direct tot
het gewenste resultaat leiden. Hoe gaat dit doel op rechtvaardige en sociale wijze
wel worden gehaald, vragen deze leden.
De leden van de SP-fractie vragen of de Europese Klimaatwet net als de Nederlandse
Klimaatwet een kaderwet zal zijn. Deze leden vinden het essentieel dat lidstaten zelf
invulling (blijven) geven aan hun energie- en klimaatbeleid. Deze leden steunen ambitieus
Europees klimaatbeleid voor sectoren waar dat grens overstijgend moet gebeuren, maar
benadrukken dat een verdere integratie van een Europese energiemarkt geen deel van
de oplossing is. Integendeel, verdere vermarkting van energie is deel van het probleem
aldus deze leden. Zij vragen hierop een reactie van de ministers.
De leden van de SP-fractie benadrukken nogmaals dat ambitieus klimaatbeleid alleen
kan slagen als dit ook sociaal en rechtvaardig klimaatbeleid is. Deze leden vragen
hoe dit uitwerking gaat krijgen.
De leden van de SP-fractie steunen klimaatbeleid dat zich richt op een klimaatneutrale
EU in 2050. Deze leden missen echter zowel in Nederlands als EU-beleid een visie hoe
daar te komen. Klimaatbeleid bestaat, ook met de voorstellen van de Green Deal, vooralsnog
uit een heleboel losse maatregelen zonder samenhang en zonder inzicht in de gevolgen
voor de (Europese) huishoudens. Zonder duidelijke visie en een samenhangend en overkoepelend
klimaatbeleid gericht op het verkleinen van sociaaleconomische verschillen, kan er
nooit sprake zijn van effectief klimaatbeleid menen deze leden. Hoe wordt dit binnen
de EU opgepakt?
Vergroening van het Europees Semester
De leden van de SP-fractie vragen hoe wordt voorkomen dat de voorgestelde vergroening
tot niets anders zal leiden dan «greenwashing» van investeringen. Hoe wordt verzekerd
dat de belastingen en subsidies daar terechtkomen waar ze echte veranderingen teweegbrengen,
zonder dat dit leidt tot juist een hogere (energie- en milieu)belasting voor huishoudens
en nog meer subsidievoordelen voor vervuilende bedrijven? Deze leden menen dat het
belasten van de vervuilende sectoren en bedrijven effectief moet zijn. Deze leden
horen graag hoe de genoemde voorstellen tot de juiste «prikkels» en investeringen
zullen leiden.
Raadsconclusies Luchtkwaliteit
De leden van de SP-fractie vinden het onacceptabel dat 77% van de Europese bevolking
wordt blootgesteld aan te hoge concentraties fijnstof. Deze leden vragen welke mogelijkheden
om de luchtkwaliteit te verbeteren zijn nagelaten. Waar ligt dit aan? Speelt dit bij
vrijwel alle lidstaten of zijn er enkele achterblijvers? Zijn er specifieke knelpunten
aan te wijzen of regio’s waar deze problemen substantieel meer spelen? Welke oplossingen
zijn hier op EU-niveau denkbaar? Deze leden delen ook hier de inzet op (aangescherpt)
bronbeleid. Welke stappen worden hierin gezet?
Verslag van de Milieuraad van 19 december 2019
De leden van de VVD-fractie merken op dat in december 2019 de motie Ziengs/Von Martels2 met betrekking tot een Europese aanpak van de PFAS-problematiek via bronmaatregelen
is ingediend. De Minister heeft in haar brief aan de kamer van 13 februari 20203 medegedeeld dat zij in Europa inzet op bronbeleid. De Minister geeft aan dat het
resultaat een Europese, juridisch bindende, beperking wordt. Naar verwachting zal
volgens haar in de eerste helft van 2023 een definitief restrictievoorstel ter besluitvorming
aan de lidstaten worden voorgelegd. Deze leden vragen zich af hoe de weg naar deze
volledige beperking in de komende jaren ingevuld zal worden.
De leden van de CDA-fractie vinden bronaanpak van PFAS erg belangrijk en lezen dat
een groot aantal lidstaten heeft aangedrongen op actie van de EC op het gebied van
PFAS. Hoe ver is de EC met beleid rondom PFAS? Wat gaan de ministers verder doen om
bronaanpak op Europees niveau van PFAS op gang te krijgen? Deze leden hebben hun twijfels
bij de normen voor PFAS en de detectiewaarden. Hoe kan het dat in omringende Europese
landen de norm van PFAS voor het toepassen van droge grond en bagger hoger ligt dan
in Nederland? Kunnen de ministers in de Milieuraad d.d. 5 maart 2020 vragen hoe het
kan dat omringende Europese landen wel een hogere norm hebben, zodat de hogere normen
wellicht ook in Nederland zouden kunnen gelden?
De leden van de CDA-fractie vragen met betrekking tot PFAS ook of er op Europees niveau
één norm komt voor alle 6000 PFAS-stoffen. Wat zien de ministers in de het clusteren
van de +/– 6000 PFAS-stoffen, waarbij verschillende normen gelden? De leden van de
CDA-fractie zien in dat PFAS in sommige gevallen essentiële stoffen zijn, waarvan
(nog) geen vervanger voor bestaat. Deze leden hopen dat de ministers deze gedachtegang
meenemen naar de Milieuraad d.d. 5 maart 2020.
Informatie over Chemische Stoffen
De leden van de CDA-fractie lezen dat de vergunningen voor Zeer Zorgwekkende Stoffen
(ZZS) aan actualisatie toe zijn. Wanneer zijn de ministers van plan de vergunningen
te actualiseren? Wat gaan zij hierover bij de Milieuraad aankaarten en wat gaan zij
met ZZS in Europees verband doen?
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de ambitie in de Green Deal om
het gebruik en de risico’s van schadelijke chemische stoffen terug te dringen. Deze
leden vragen de ministers wat de consequenties zijn voor bedrijven die hun dossiers
niet actueel hebben gehouden. Hoe wordt hierop gehandhaafd? Deze leden vragen de ministers
of er al gevolgen zijn van het aanvullen van de REACH-dossiers tot nu toe. Zijn er
meer stoffen of hun toepassingen verboden? Deze leden vragen de ministers om hen hiervan
op de hoogte te houden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de ontwikkelingen op het gebied van
de circulaire economie. Met name het uitfaseren van producten en productiemethoden
die gebruik maken van ZZS’en verdient Europese aandacht. Deze leden zijn van mening
dat moet worden gestreefd naar een gifvrije economie en het maken en lozen van ZZS’en
kan niet blijven doorgaan. Deze leden vragen om actief beleid voor een gifvrij Europa.
Tenslotte vragen deze leden naar strengere regels voor de export van afval, waaronder
plastic afval naar landen buiten de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
(OESO). Hoe zorgen de ministers dat de afvalexportregels niet leiden tot dump in andere
landen, maar dat recycling en verantwoorde verwerking is gegarandeerd?
II Reactie van de bewindspersonen
Inleiding
Op 27 februari jl. heeft de vaste Kamercommissie voor Infrastructuur en Waterstaat
schriftelijke vragen ingebracht naar aanleiding van de geannoteerde agenda van de
Milieuraad op 5 maart a.s. in Brussel.
Hieronder treft u, mede namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, per onderwerp
de antwoorden aan.
Vragen op het terrein van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over onderwerpen (o.a. voedselveiligheid,
kringlooplandbouw, landbouw- en mestbeleid) die buiten de agenda van deze Milieuraad
vallen, zijn niet meegenomen in de huidige brief en zullen door deze bewindspersonen
beantwoord worden in een separate brief aan de Kamer.
Green Deal
De leden van de VVD-fractie lezen over een strategie voor duurzame en slimme mobiliteit.
De leden zijn het eens met de positieve beoordeling van het kabinet m.b.t. het elektrificeren
van grondoperaties op luchthavens. Tevens vragen de leden van de VVD- en D66-fractie
of er aandacht voor disruptieve innovatie, zoals elektrisch vliegen wordt gevraagd
tijdens de Raad?
De discussie tijdens de aankomende Milieuraad in het kader van de Green Deal zal zich
vormen rond de thema’s klimaat en circulaire economie. Naast de bestaande instrumenten
om CO2-emissies te verlagen, zoals EU ETS, ziet Nederland een Europese bijmengverplichting
voor duurzame luchtvaartbrandstoffen als een effectief instrument dat daadwerkelijk
bijdraagt aan CO2-reductie. Daarnaast pleit Nederland voor ruimte en ondersteuning van radicale/disruptieve
initiatieven zoals hybride of elektrisch vliegen. Dit vereist onder meer toewijzing
van EU-budget aan deze innovaties. De Minister van Economische Zaken en Klimaat zal
tijdens de komende Milieuraad hier aandacht voor vragen.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister waarom het kabinet terughoudend is
met het uitbreiden van de ETS naar de gebouwde omgeving en wegtransport. Wat zijn
de zorgen van het kabinet?
Het kabinet is terughoudend vanwege het feit dat een mogelijk ETS voor wegtransport
en gebouwde omgeving slechts in beperkte mate effectief zal zijn vanwege een te lage
prijselasticiteit. Tevens bestaat er het risico op relatief hoge uitvoeringskosten.
Het kabinet is wel voorstander van ambitieus klimaatbeleid in deze sectoren. Dit moet
bestaan uit CO2-beprijzing, namelijk in de vorm van belasting, en aanvullende instrumenten zoals
normering. De Commissie zal voor de verbreding van ETS naar wegtransport en de gebouwde
omgeving met een impact assessment komen. Het kabinet zal deze nauwgezet volgen.
De leden van de D66-fractie merken op dat het kabinet in zijn fiche meer concrete
maatregelen in de Green Deal wenst omtrent onder andere een integrale strategie voor
duurzame en slimme mobiliteit en de van-boer-tot-bord strategie. De leden van de D66-fractie
vragen de Minister of zij in de milieuraad aandacht zal vragen voor de nodige concretisering
voor deze strategieën.
De discussie tijdens de aankomende Milieuraad in het kader van de Green Deal zal zich
vormen rond de thema’s klimaat en circulaire economie. Uiteraard zal Nederland wel
voor deze thema’s in Europa aandacht blijven vragen wanneer opportuun en waar mogelijk.
Naar verwachting zullen deze thema‘s met name in het kader van de Transportraad (duurzame
en slimme mobiliteit) en Landbouwraad (van-boer-tot-bord) besproken worden.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister om haar standpunt op het verzoek van
ondernemersorganisatie FME voor de totstandkoming van een Europees grondstoffenbeleid
in de uitwerking van de Green Deal, mede gezien de invloedrijke positie die China
in de afgelopen jaren op de wereldmarkt heeft opgebouwd.
Het kabinet ondersteunt de stevige ambities rond grondstoffen in de EU Green Deal.
Onderdeel van de Green Deal is een herziening van het EU-actieplan voor de circulaire
economie. Hierin wordt een breed pakket aan maatregelen geadresseerd, onder ander
het stimuleren van circulair ontwerpen van producten, aandacht voor kritieke materialen
in onder andere batterijen en de elektronicasector en de toegang tot voor de EU belangrijke
grondstoffen onder andere uit China. Daarin moeten wij op Europees niveau samen optrekken
met andere lidstaten om een mondiaal zo gelijk mogelijk speelveld te creëren. Binnen
het nationale uitvoeringsprogramma circulaire economie werkt het Ministerie van Economische
Zaken en Klimaat samen met het bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheden om in
de maakindustrie via circulaire businessmodellen slimmer en efficiënter om te gaan
met de grondstoffen en producten. Hiermee versterken wij onze concurrentievermogen
en worden we minder afhankelijk van grondstoffen leverende landen zoals China.
De leden van de D66-fractie merken op dat de Green Deal voorziet in innovatieve financieringsregelingen
voor renovatie en verduurzaming van de gebouwde omgeving. De leden vragen de Minister
hoe deze regelingen aansluiten op het Warmtefonds. Ook vragen de leden de Minister
of onder deze regelingen ook de gebouw gebonden financiering valt.
Het Warmtefonds is in februari 2020 gestart met het verstrekken van financiering met
looptijden tot maximaal 20 jaar voor eigenaar-bewoners en maximaal 30 jaar voor Verenigingen
van Eigenaren (VvE’s). Het Warmtefonds wordt gevuld met publieke en private middelen.
Het fonds wordt toegankelijk voor iedereen, ook voor degenen die nu geen toegang hebben
tot financiering. Daarnaast is een wetsvoorstel in voorbereiding om het mogelijk te
maken de financiering van verduurzaming te koppelen aan de woning (gebouw gebonden
financiering). De lening gaat dan bij verkoop van de woning over op de volgende eigenaar.
Een eigenaar betaalt alleen rente en aflossing zolang hij of zij in de woning woont.
Het wetsvoorstel in voorbereiding kent een generieke werking. Zowel banken als het
Warmtefonds kunnen gebouw gebonden producten gaan aanbieden.
De leden van de GroenLinks-fractie benadrukken dat alle fossiele subsidies zo snel
mogelijk moeten worden afgebouwd. Deze leden zijn van mening dat door het kabinet
hier onvoldoende proactief op wordt gehandeld. Heeft het International Energy Agency
(IEA) hierover al een rapport opgesteld? Wanneer wordt die naar de Kamer gestuurd?
De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en het IEA zijn
op dit moment bezig met het afronden van hun peer review waarin zij de aanwezigheid van fossiele subsidies in Nederland onderzoeken. Als dit
rapport gereed is, zal ik dat vergezeld van mijn reactie aan uw Kamer zenden.
De GroenLinks-fractie leden kijken ook uit naar de Europese Klimaatwet. Welke onderwerpen
spelen er rondom de Klimaatwet, naast het doel voor 2030?
Het kabinet is verheugd dat de EU in navolging van Nederland en een aantal andere
Europese lidstaten kiest voor het vastleggen van Europese klimaatdoelen in een wet.
De Europese Commissie heeft deze wet in haar Green Deal aangekondigd en het voorstel
zal naar verwachting 4 maart aanstaande verschijnen. Nadat het voorstel voor de Klimaatwet
is verschenen zal ik via de gebruikelijke wijze de Tweede Kamer een reactie op het
Commissievoorstel toesturen.
In ieder geval is duidelijk dat klimaatneutraliteit van de EU als doel voor 2050 in
het voorstel van de wet zal worden opgenomen. Nederland is zowel voorstander van het
opnemen van het doel voor klimaatneutraliteit op Europees niveau voor 2050 en wil
tevens dat o.b.v. besluitvorming in de Raad het doel voor 2030 hierin wordt vastgelegd.
Vastleggen van deze doelen levert zowel voor de EU, de lidstaten, bedrijfsleven en
maatschappij duidelijkheid waarop wordt gekoerst waardoor investeringen daarop kunnen
worden afgestemd.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister om zich in Europa sterk te maken
voor een krachtige Europese spooragenda en vragen daarnaast ook aandacht voor de internationale
trein, als alternatief voor de luchtvaart.
In reactie op de Green Deal heeft het kabinet eerder aangegeven het teleurstellend
te vinden dat personenvervoer per spoor niet concreet is opgenomen in de Green Deal.
Om het internationaal personenvervoer per spoor alsnog hoog op de Europese agenda
te krijgen, zodat het met prioriteit wordt meegenomen in de verdere uitwerking van
de Europese Green Deal, heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een
position paper opgesteld.4 Dit position paper is aangeboden aan de Europese Commissaris voor Vervoer en de uitvoerend vicevoorzitter
voor de Europese Green Deal en is ter informatie aan de Tweede Kamer toegestuurd.
Het position paper is in lijn met de Nederlandse ambities op het gebied van internationaal personenvervoer
per spoor. Er wordt beschreven welke stappen afgelopen jaren gezet zijn, waarom meer
en vernieuwde actie nodig is op Europees niveau en op niveau van de lidstaten en welke
onderwerpen aangepakt moeten worden. Nederland doet een concreet voorstel hoe dit
kan worden vormgegeven.
Zoals eerder aan uw Kamer is toegezegd zal de Kamer dit voorjaar geïnformeerd worden
over de voortgang van het internationale spoordossier. In deze brief zal ook een terugkoppeling
worden geven over hoe het position paper is ontvangen en welke vervolgacties worden gezet.
De leden van de GroenLinks vragen de ministers om zich de komende periode hard te
maken om voor alle bronnen (motoren voor voertuigen en industriële machines) de best
beschikbare techniek te eisen.
In Europa zet Nederland zich in op het versnellen van de reeds in gang gezette en
onomkeerbare transitie naar nul-emissie in mobiliteit en transport. Het aanscherpen
van EU-emissiestandaarden voor alle typen voertuigen is nodig om nul-emissie aandrijflijnen
te stimuleren en een gelijk speelveld te creëren. Dit ziet Nederland daarom als de
hoeksteen van Europees bronbeleid. Als het gaat om aanbestedingen bij openbare werken
wordt gestuurd op de best beschikbare en meest schone motoren bij het inzetten van
mobile machines.
De leden van de SP vragen wat er over de uitwerking van het nieuwe circulair actieplan
kan worden gezegd.
Naar verwachting zal de Commissie het tweede circulair actieplan op 10 maart publiceren.
Zoals de Commissie heeft aangekondigd in haar Green Deal beoogt dit actieplan een
transitie op alle sectoren, en zet de Commissie daarbij met name in op een duurzaam
productbeleid voor grondstof-intensieve sectoren zoals de textiel-, bouw-, elektronica-
en kunststoffensector. Daarnaast kondigt de Commissie in de Green Deal herziening
van bestaande wetgeving en nieuwe wetgeving aan om de transitie naar een circulaire
economie te bevorderen. Na publicatie van het actieplan circulaire economie wordt
uw Kamer via de gebruikelijke procedure met een BNC-fiche nader geïnformeerd.
Het ophogen van het reductiedoel voor 2030 is een goede zaak, menen de leden van de
SP. Zij vragen zich echter wel af hoe dit gerealiseerd moet worden, aangezien de huidige
nationale klimaatplannen (de INEK’s) onvoldoende zijn om de huidige doelen te halen.
Zij zien de Green Deal niet direct tot het gewenste resultaat leiden. Hoe gaat dit
doel op rechtvaardige en sociale wijze wel worden gehaald, vragen de leden van de
SP.
Deze zomer komt de Commissie met een analyse van de ingediende INEK’s. Dan zal blijken
in hoeverre de nationale bijdragen optellen tot de Europese 2030-doelen. Het huidige
wetgevingspakket (o.a. ETS, ESR, en de richtlijnen voor hernieuwbare energie en energiebesparing)
leidt tot een reductie voor 2030 in de EU die ruim boven het 2030-doel van 40% uitkomt.
De Commissie geeft aan dat een ophoging van het doel naar 50 tot 55% mogelijk moet
zijn en noodzakelijk is om als EU-invulling te geven aan het Parijs Akkoord. De precieze
invulling hiervan moet blijken uit een Impact Assessment, die deze zomer wordt gepresenteerd.
Het kabinet is van mening dat dit Impact Assessment gedegen moet zijn, zodat op basis
hiervan een goede discussie kan volgen over ophoging van het doel en op welke manier,
maar zet zich er ook voor in dat dit tijdig uitkomt, uiterlijk in juni. Samen met
door Nederland opgezette de kopgroep van gelijkgestemde lidstaten wordt op dit moment
gekeken hoe we de Commissie kunnen bewegen tot deze tijdige publicatie.
De Green Deal betreft een mededeling waarin concrete maatregelen en voorstellen worden
aangekondigd, die allen in samenhang moeten worden bezien als routekaart richting
klimaatneutraliteit, een circulaire economie en bescherming en herstel van biodiversiteit
en milieu. In deze Green Deal worden voorstellen gedaan op welke wijze een ambitieuzer
klimaatdoel voor 2030 wordt vertaald in beleidsmaatregelen, zoals aanscherping van
het emissiehandelssysteem en intensivering van bronbeleid, zoals CO2-emissie-eisen
van voertuigen en energieprestatie van gebouwen. Deze voorstellen zullen worden uitgewerkt
in lijn met het vastgestelde hogere klimaatdoel voor 2030. Invulling van de Green
Deal op een sociale en rechtvaardige wijze is daarbij van groot belang. De Europese
Commissie hanteert het principe «Leave no one behind» en wil maatregelen zodanig invullen dat iedereen mee kan doen en niet wordt uitgesloten.
Het nog in te vullen Klimaatpact en ondersteuning van regio’s die door de klimaattransitie
grotere sociaaleconomische gevolgen zullen ondervinden (via het Just Transition Mechanism) zijn daarin belangrijke elementen.
De leden van de SP vragen of de Europese Klimaatwet net als de Nederlandse Klimaatwet
een kaderwet zal zijn. Zij vinden het essentieel dat lidstaten zelf invulling (blijven)
geven aan hun energie- en klimaatbeleid. De leden van de SP steunen ambitieus Europees
klimaatbeleid voor sectoren waar dat grensoverschrijdend moet gebeuren, maar benadrukken
dat een verdere integratie van een Europese energiemarkt geen deel van de oplossing
is. Integendeel, het verder vermarkten van energie is deel van het probleem aldus
deze leden. Zij vragen hierop een reactie.
Het voorstel voor de klimaatwet van de EU zal naar verwachting 4 maart aanstaande
verschijnen en zal zich naar verwachting richten op de het vaststellen van algemene
Europese klimaatdoelen. Verdere invulling van het klimaatbeleid zal zowel op Europees
als nationaal niveau plaatsvinden. Europees zijn bijvoorbeeld het emissiehandelssysteem
en het bronbeleid voor voertuigen en gebouwen geregeld. Uitwerking en implementatie
van het beleid in niet- ETS-sectoren vinden nationaal plaats. Het klimaatprobleem
is een grensoverschrijdend probleem. Daarom is het nuttig en nodig om voor grensoverschrijdende
sectoren en producten de afspraken zo veel mogelijk Europees te regelen. Dit vergroot
de effectiviteit van emissiereductiemaatregelen en borgt een gelijk speelveld voor
bedrijven.
Het creëren van een efficiënte Europese energiemarkt vergt dat we op Europees niveau
afspraken maken en regels vaststellen. Op een efficiënte energiemarkt stroomt energie
vrij waar en wanneer dat het meest nodig is. Er is sprake van grensoverschrijdende
concurrentie, een gelijk speelveld voor producenten, voldoende interconnectie en de
juiste prijssignalen voor investeringen. Dit zorgt voor efficiënte prijzen voor de
consument. Hiervoor is regulering op Europees niveau noodzakelijk en op die manier
kijk ik naar verdere integratie van de Europese energiemarkt. Daarbij geldt wel dat
lidstaten zelf verantwoordelijk zullen blijven voor de invulling van hun energiemix.
Ik benadruk daarbij het belang van versterkte integratie van de Noordwest-Europese
energiemarkt. Beleidskeuzes van buurlanden hebben vaak ook gevolgen voor de Nederlandse
markt. Maatregelen kunnen dan effectiever worden genomen in regionaal verband en via
marktkoppeling. Ik werk nauw samen in regionaal verband in het Pentalateraal Energieforum,
met België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg, Oostenrijk en Zwitserland. Deze energiemarkten
zijn zo nauw met elkaar verweven dat afstemming nodig is. We kijken naar marktkoppeling,
leveringszekerheid en marktflexibiliteit. Recent hebben we ook samen een regionaal
hoofdstuk geschreven in het Integrale Nationale Energie- en Klimaatplan (INEK). Daarnaast
is er het samenwerkingsverband op de Noordzee voor het ontwikkelen van (de markt voor)
wind op zee. Zowel voor het Pentalateraal Energieforum als voor Noordzeesamenwerking
geldt dat de samenwerking niet alleen plaatsvindt tussen overheden, maar juist ook
inclusief netbeheerders en toezichthouders.
Daarbij geldt dat lidstaten, dus ook Nederland, zelf invulling kunnen geven aan de
energiemix. We houden ruimte voor ons eigen nationaal beleid dat ook effect heeft
op de energiemarkt, zoals de verhoging van het SDE+-budget in deze kabinetsperiode
of de door beide Kamers inmiddels aangenomen Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie.
De leden van de SP benadrukken nogmaals dat ambitieus klimaatbeleid alleen kan slagen
als dit ook sociaal en rechtvaardig klimaatbeleid is. Zij vragen hoe dit uitwerking
gaat krijgen.
In de Green Deal wordt op verschillende manieren invulling gegeven aan een sociaal
en rechtvaardig klimaatbeleid. Regio’s die grote sociaaleconomische gevolgen ondervinden
zullen worden ondersteund via het Just Transition Mechanism en de verdere uitwerking van het Klimaatpact, waarbij maatschappelijke partners,
bedrijven en regionale en lokale overheden betrokken worden.
Het kabinet acht het van groot belang dat de klimaat- en energietransitie betaalbaar,
haalbaar en uitvoerbaar is. Met het Klimaatakkoord is hieraan invulling gegeven (Kamerstuk
32 813, nr. 342). Zo zijn maatregelen genomen gericht op een eerlijke lastenverdeling en is een speciale
commissie bij de sociaaleconomische Raad (SER) ingericht die arbeidsmarkt- en scholingsvraagstukken
in samenhang beschouwt. De SER zal nationale, regionale en sectorale initiatieven
bevorderen en verbinden en de ontwikkeling van sectorale scholings- en arbeidsmarktagenda’s
faciliteren. Om de werkgelegenheidseffecten van de energietransitie te adresseren,
heeft het kabinet een voorziening werkgelegenheidseffecten energietransitie gecreëerd,
gericht op van-werk-naar-werk begeleiding en om- en bijscholing.
EU-Langetermijnstrategie
De leden van de SP steunen klimaatbeleid dat zich richt op een klimaatneutrale EU
in 2050. Zij missen echter zowel in Nederlands als EU-beleid visie hoe daar te komen.
Klimaatbeleid bestaat, ook met de voorstellen van de Green Deal, vooralsnog uit een
hele boel losse maatregelen zonder samenhang en zonder inzicht in de gevolgen voor
de (Europese) huishoudens. Zonder duidelijke visie en een samenhangend en overkoepelend
klimaatbeleid gericht op het verkleinen van sociaaleconomische verschillen, kan er
nooit sprake zijn van effectief klimaatbeleid menen deze leden. Hoe wordt dit binnen
de EU opgepakt?
De eerste belangrijke stap is duidelijkheid over de richting van het klimaatbeleid.
Daarvoor heeft de Europese Unie recentelijk zich tot doel gesteld om in 2050 klimaatneutraal
te zijn.
Op basis van dit doel zal invulling moeten worden gegeven aan een samenhangend klimaatbeleid.
Het komt daarbij aan op de uitwerking, maar het is positief dat de Europese Commissie
in de Green Deal juist veel aandacht heeft voor de samenhang. Er is oog voor het wenkend
perspectief en voor de samenhang tussen maatschappelijke opgaven, waaronder klimaatneutraliteit,
circulaire economie en herstel van biodiversiteit en milieu. Ook is het positief dat
in de Green Deal niet alleen wordt gekeken naar het beleid in de verschillende sectoren
van de klimaattransitie, maar juist ook de economische en financiële systemen worden
aangepast. Tot slot is ruimschoots aandacht voor de sociaaleconomische dimensie. Het
Just Transition Mechanism zal regio’s die grote sociaaleconomische gevolgen van de klimaattransitie ondervinden
gaan ondersteunen en het nog in te vullen Klimaatpact zal maatschappelijke actoren,
bedrijven en regionale en lokale overheden daarbij gaan betrekken en ook via het principe
van «Leave no one behind» invulling aan het beleid wordt gegeven. Het kabinet zet zich ervoor in dat deze maatregelen
elkaar versterken en wacht de concrete voorstellen af. Wat betreft de inzet van het
kabinet rondom het Just Transition Mechanism is uw kamer al eerder geïnformeerd middels een BNC-fiche5.
Vergroening van het Europees Semester
De leden van de SP vragen hoe wordt voorkomen dat de voorgestelde vergroening tot
niets anders zal leiden dan «greenwashing» van investeringen. Hoe wordt verzekerd
dat de belastingen en subsidies daar terecht komen waar ze echte veranderingen teweegbrengen,
zonder dat dit leidt tot juist een hogere (energie- en milieu) belasting voor huishoudens
en nog meer subsidievoordelen voor vervuilende bedrijven?
Om de transitie naar een klimaatneutrale economie te realiseren acht het kabinet het
van belang dat publieke en private groene investeringen zo efficiënt en effectief
mogelijk worden ingezet. Het kabinet zet zich in om greenwashing te voorkomen. De
Europese Groene Taxonomie, waar afgelopen december een akkoord over is bereikt speelt
een belangrijke rol in het voorkomen van greenwashing. In deze taxonomie wordt zeer
helder en concreet gedefinieerd welke bedrijfsactiviteiten «groen» gelabeld mogen
worden, en welke niet, waardoor voorkomen wordt dat projecten of bedrijven zich onterecht
groen noemen. Voorlopig is er alleen nog een taxonomie gerelateerd aan klimaatactiviteiten,
maar de komende jaren wordt dit verder ingevuld voor ook andere duurzaamheidsdoelen.
Nederland steunt een Europese aanpak op dit gebied, zodat Nederlandse bedrijven en
banken geen last ondervinden van verschillen tussen landen. Het Meerjarig Financieel
Kader (MFK) moet de helft van de investeringsopgave van de Green Deal dekken. Om overschatting
van klimaatuitgaven binnen het MFK te voorkomen, acht het kabinet het van belang dat
de effectieve bijdrage van uitgaven aan klimaatdoelstellingen goed wordt beoordeeld.
In de MFK-onderhandelingen zet het kabinet daarom in op realistische en effectieve
tracering van de klimaatgerelateerde investeringen uit individuele programma’s onder
het MFK. Ook zet het kabinet in op verbeterde monitoring middels jaarlijkse rapportages
en de mogelijkheid tot bijsturing.
Europese waterwetgeving
De leden van de CDA-fractie vragen de ministers aan te geven welke mogelijkheden zij
precies zien voor aansluiting van de waterwetgeving bij de doelen voor een circulaire
economie. Ook vragen deze leden de ministers om te beschrijven welke andere mogelijkheden
zij zien voor meer coherentie tussen de Europese waterwetgeving en ander Europees
beleid.
De richtlijn stedelijk afvalwater uit 1991 is verouderd en richt zich vooral op de
zuivering van organische stoffen en de nutriënten stikstof en fosfaat. Er bestaan
inmiddels meer geavanceerde zuiveringstechnologieën waar ook andere soorten verontreiniging,
zoals bijvoorbeeld resten van geneesmiddelen, verwijderd kunnen worden. Het gezuiverde
rioolwater kan hierdoor dienen als bron van zoetwater en wordt geschikt voor hergebruik.
Daarnaast zijn er diverse initiatieven bij de waterschappen om ook grondstoffen terug
te winnen uit het afvalwater. Daarmee kan een herziene richtlijn stedelijk afvalwater
bijdragen aan een circulaire economie.
Meer coherentie tussen de Europese waterwetgeving zie ik vooral bij de toelating van
chemische stoffen, zoals bij REACH en het toelatingsbeleid voor bijvoorbeeld gewasbeschermingsmiddelen.
Indien hierbij meer rekening wordt gehouden met milieueffecten, dan draagt dit bij
aan doelrealisatie van bijvoorbeeld de Kaderrichtlijn Water.
De leden van de D66-fractie ondersteunen de ambitie van het kabinet op de richtlijn
behandeling stedelijk afvalwater. De leden vragen of de Minister, gezien de kennispositie
van Nederland op waterbeleid, bereid is om kennis op het gebied van waterkwaliteitsbeleid
en innovatieve water zuiverende technieken te delen met de Europese Commissie en andere
lidstaten.
Momenteel is er al sprake van goede samenwerking tussen Nederland, de Europese Commissie
en lidstaten om Nederlandse expertise op dit onderwerp te delen. Zo was onlangs de
Europese Commissie op werkbezoek bij waterschap Rijn en IJssel. Daarnaast vindt veel
uitwisseling plaats binnen de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn
waar al geruime tijd wordt gewerkt aan de aanpak van microverontreinigingen ook uit
huishoudelijke bronnen. Tot slot vindt er veel uitwisseling plaats van ervaringen
met zuiveringstechnologieën met Zwitserland en enkele Duitse deelstaten waar men actief
is met verdergaande zuivering bij rioolwaterzuiveringen (de vierde zuiveringstrap
bij RWZI’s).
De leden van de D66-fractie steunen de ambitie van het kabinet om in te zetten op
een bronaanpak van de verontreiniging van water. De leden vragen de Minister hoe zij,
gezien de kosten en moeilijkheidsgraad van het zuiveren van water dat is verontreinigd
door opkomende stoffen, ook op andere manieren dan via de Richtlijn Behandeling stedelijk
afvalwater gaat zorgen dat verontreiniging bij de bron wordt aangepakt.
Aanpak aan de bron blijft het uitgangspunt. Dit betekent dat er zo veel mogelijk helemaal
aan het begin van de keten, onder REACH en het toelatingsbeleid voor bijvoorbeeld
gewasbeschermingsmiddelen, naar vergunningverlening wordt gekeken. Voor de resten
van geneesmiddelen is er een specifieke ketenaanpak. Wat er niet in komt hoeft er
ook niet uitgehaald worden, maar voor het veelvoud aan stoffen dat via huishoudelijk
gebruik in het afvalwater komt, zal aanpak aan de bron nooit de gehele oplossing kunnen
bieden.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister om toe te lichten waarom zij in haar
huidige inzetomschrijving op de Richtlijn Behandeling stedelijk afvalwater niet spreekt
over het eventueel verplichten van een Best Beschikbare Techniek richtlijn met betrekking
tot nieuwe zuiveringstechnieken op stoffen die een potentieel grote negatieve impact
kunnen hebben op de kwaliteit van het drinkwater.
De huidige Richtlijn stedelijk afvalwater is verouderd waardoor het werken met meer
innovatieve zuiveringsmethoden niet wordt gestimuleerd. Er bestaan inmiddels diverse
zuiveringsmethoden waarmee allerlei chemische stoffen verwijderd kunnen worden en
deze methoden ontwikkelen zich verder. Wat de beste, meest geschikte en daarmee meest
kosteneffectieve techniek is, hangt mede af van locatiespecifieke omstandigheden en
of er al dan niet ook grondstoffen teruggewonnen kunnen worden. Een zekere mate van
flexibiliteit in de herziene richtlijn is daarom belangrijk. Ook hoeft een verdergaande
zuivering niet per se generiek voor alle rioolwaterzuiveringsinstallaties te worden
voorgeschreven, maar zou het juist daar aan de orde zijn waar risico’s voor drinkwater
of ecologie aan de orde zijn.
De leden van de D66-fractie onderschrijven de houding van het kabinet om kritisch
tegenover het «one out all out-principe» te staan. De leden vragen de Minister echter
om verder uiteen te zetten wat haar insteek met betrekking tot flexibiliteit bij monitoring
en rapportage concreet inhoudt en hoe zich dat vertaalt tot de huidige invulling van
het principe en de handhaving daarop.
De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft in de bijlagen allerlei verplichtingen staan ten
aanzien van monitoring. Dat gaat bijvoorbeeld over de keuze van stoffen en de frequentie
van meten. Het is bekend dat er veel meer stoffen zijn, dan dat we nu meten. Het is
ook bekend dat sommige stoffen in piekconcentraties voorkomen, die met een aantal
keer meten per jaar niet altijd gedetecteerd worden. Meer stoffen en vaker meten zijn
niet altijd goed mogelijk: waterbeheerders geven nu al jaarlijks vele miljoenen euro’s
uit aan monitoring. Er zijn wel nieuwe, kosteneffectievere meettechnieken, zoals effect-monitoring
met bioassays en meten in passieve verzamelmonsters. Mijn pleidooi is om de KRW flexibeler
te maken, zodat we kunnen onderzoeken of we deze technieken kunnen gebruiken in plaats
van wat nu is voorgeschreven.
Naast de stroomgebiedbeheerplannen levert Nederland informatie aan de Europese Commissie
via elektronische rapportage. Dat zijn grote tabellen met informatie die soms weinig
waarde heeft. Nederland is van mening dat de stroomgebiedbeheerplannen voldoende zijn
als verantwoording en dat de elektronische rapportage daarom sterk vereenvoudigd kan
worden.
De leden van de D66-fractie ondersteunen het plan van het kabinet om in te zetten
op coherentie tussen verschillende beleidsterreinen met betrekking op de waterkwaliteit,
zoals bijvoorbeeld de circulaire economie. De leden vragen de Minister uiteen te zetten
op welke beleidsterreinen zij nog meer inzet op coherentie.
In Nederland streven we naar coherentie tussen het waterkwaliteitsbeleid, het mestbeleid
en het beleid ten aanzien van de zuivering van afvalwater, omdat in delen van Nederland
de doelen voor nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen nog niet worden gehaald. De
grootste bron van nutriënten is af- en uitspoeling van landbouwgrond, maar in bepaalde
wateren kunnen ook rioolwaterzuiveringsinstallaties een grote bron vormen. Daarom
wordt ook afstemming gezocht tussen het waterkwaliteitsbeleid en het beleid voor de
toelating van gewasbeschermingsmiddelen.
De leden van de D66-fractie uiten hun zorgen over de houding van het kabinet dat er
moet worden ingezet op zogeheten modernisering van de KRW. De leden vragen de Minister
om uiteen te zetten hoe zij gaat garanderen dat de inzet op modernisering niet leidt
tot een verwatering van de doeleinden. Bovendien vragen de leden de Minister om uiteen
te zetten of zij in haar modernisering ook rekening houdt met andere ontwikkelingen
dan opkomende stoffen voor de waterkwaliteit en beschikbaarheid van drinkwater, zoals
klimaatverandering, en wat haar inzet hierop is.
Modernisering van de KRW is op specifieke onderdelen wenselijk, bijvoorbeeld op het
punt van monitoring. Ook dient een alternatieve indicator naast het huidige «one-out-all-out»
principe in de richtlijn verankerd te worden om een brede toepassing te verkrijgen.
Zie verder de punten die uw Kamer afgelopen juni heeft ontvangen, waarin ook de gevolgen
door klimaatverandering zijn vermeld.6 Ik vraag de Commissie flexibiliteit te bieden in de KRW, zodat er geanticipeerd kan
worden op veranderingen in de ecologie ten gevolge van bijvoorbeeld waterafvoer en
-temperatuur door klimaatverandering.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister haar standpunt kan toelichten
ten aanzien de redenen die volgens de Commissie oorzaak zijn dat doelen van de KRW
nog niet gehaald zijn op veel plaatsen: onvoldoende financiering, langzame implementatie
en een onvoldoende integratie van milieudoelstellingen in ander sectoraal beleid.
De Commissie geeft een beeld van alle Europese lidstaten. In Nederland hebben we de
richtlijn snel en samen met alle betrokken partijen geïmplementeerd. Er zijn middelen
op de begroting voor (klimaatadaptieve) maatregelen om de inrichting van de grote
wateren natuurlijker te maken. Ook regionale waterbeheerders zetten zich in om de
regionale wateren te verbeteren. Ik onderschrijf de integratie van milieudoelstellingen
in ander sectoraal beleid als belangrijke uitdaging. Binnen Nederland wordt in het
mestbeleid rekening gehouden met de doelen van de KRW. Op Europees niveau is bij de
toelating van stoffen meer aandacht nodig van mogelijke milieueffecten. Zoals ik eerder
heb aangegeven, roept Nederland de Commissie op om dit op te pakken in haar streven
vervuiling tot nul terug te brengen.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn er dus van overtuigd dat het belangrijk is
dat lidstaten snel actie ondernemen om met de geleerde lessen van de fitness-check
aan de slag te gaan en een betere waterkwaliteit te bereiken. Juist ook omdat, zo
staat te lezen op pagina iii van de samenvatting van de fitness-check, veel uitdagingen
nog niet eens meegenomen zijn in de KRW. Denk hierbij aan klimaatverandering, waterschaarste
en nieuwe vervuilers zoals microplastics. In deze context zijn de leden van de GroenLinks-fractie
dan ook benieuwd welk standpunt de Minister namens Nederland in de Raad zal inbrengen.
Kan de Minister haar standpunt toelichten? Ook in relatie tot de drie algemene belemmeringen
die volgens de Commissie in de weg staan?
Voor klimaataspecten verwijs ik u naar het vorige antwoord. Voor opkomende stoffen
en (micro)plastics vraag ik de Commissie om in het kader van haar streven de vervuiling
tot nul terug te brengen, als onderdeel van de Green Deal, een ambitieuze aanpak te
kiezen. Daarbij moet zoveel als mogelijk voorkomen worden dat deze stoffen het milieu
bereiken.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben vernomen dat er in Nederland twee grote
factoren zijn die het realiseren van de opgaves van de KRW bemoeilijken: de impact
van de chemische stoffen in het oppervlakte- en grondwater en de impact van de landbouw
door uitspoeling. Deze leden hebben hierover grote zorgen. Hoe gaat de Minister zorgen
dat deze twee grote problemen die de realisatie van de KRW onder druk zetten snel
aangepakt worden?
De vraag over de impact van de chemische stoffen in het oppervlakte- en grondwater
wordt achtereenvolgens hieronder behandeld.
Wat betreft de chemische stoffen, is de Minister het met de leden van de GroenLinks-fractie
eens dat de problematiek van deze stoffen het beste aangepakt kan worden buiten de
KRW? Door andere richtlijnen zoals REACH, de Environmental Quality Standards Directive
en de Groundwater Directive?
In de stroomgebiedsbeheerplannen voor de periode 2016–20217 is aangegeven welke stoffen maken dat de chemische doelen van de KRW niet overal
gehaald worden. Daaruit blijkt dat slechts een beperkt aantal stoffen zorgt voor niet
behalen van de toestand in veel wateren. Hoewel het binnen de KRW om tientallen chemische
stoffen gaat, zijn er veel meer stoffen die (nog) niet onder de KRW genormeerd zijn.
In de brief van afgelopen juni8 is aangegeven dat we op nationaal niveau inzetten op een ketenaanpak. Op een aantal
terreinen is een aanpak op Europees niveau wenselijk voor een gelijk speelveld. Het
is effectiever om met EU-breed geldende gebruiksbeperkingen «aan de voorkant» te voorkomen
dat stoffen in het water komen, in plaats van nationale maatregelen na de constatering
dat stoffen worden aangetroffen in het water. Daarbij kijk ik steeds, afhankelijk
van de aard van de stof en de wijze waarop deze in het water terecht kan komen, welke
regelgeving het meest geschikt is om het probleem aan te pakken. Ik steun de Commissie
in haar streven de vervuiling naar nul terug te brengen, mits dit uitmondt in daadkrachtige
uitvoering.
De leden van de SP vragen hoe meer flexibiliteit bij monitoring en rapportage zich
verhoudt tot de zorgen om opkomende stoffen.
De leden van de SP menen dat het borgen van waterkwaliteit staat of valt bij monitoring
en rapportageplichten, juist bij grensoverschrijdende dreigingen van de waterkwaliteit.
Zij merken op dat de kritiek van de Commissie zich richt op het niet of onvoldoende
voldoen aan bestaande wetgeving, waarom dan inzetten op meer flexibiliteit vragen
deze leden.
In antwoord op vragen van de D66-fractie zijn er voorbeelden gegeven van meer flexibiliteit
bij monitoring en rapportage. Flexibiliteit in monitoring geeft (financiële) ruimte
om met een brede screening, effectgericht te gaan monitoren en vervolgens op zoek
te gaan naar de belangrijkste stoffen die eventueel problemen veroorzaken. Ook kunnen
met nieuwe technieken meer pieken in concentraties aangetoond worden. Daarmee helpt
de flexibiliteit in de huidige monitoringsverplichtingen om meer grip te krijgen op
de problematiek van opkomende stoffen.
De leden van de SP steunen de inzet op bronbeleid en ketenaanpak. Maar zij zijn wel
kritisch op de voorgestelde risicogerichte aanpak. Waarom heeft dit de voorkeur vragen
zij.
Zoals eerder aangegeven blijft aanpak aan de bron de voorkeur hebben, maar zoals ook
uit de ketenaanpak medicijnresten uit water blijkt, blijft de rioolwaterzuiveringsinstallatie
(RWZI) ook een belangrijke schakel. Verdergaande zuivering hoeft echter niet per se
generiek voor alle RWZI’s te worden voorgeschreven, maar zou het juist daar aan de
orde zijn waar risico’s voor drinkwater of ecologie aan de orde zijn.
Verder vragen de leden van de SP-fractie wat de rol is van de overige richtlijnen
zoals de REACH, de Nitraatrichtlijn en het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid hierin
en hoe zich dit tot elkaar verhoudt. Hierbij wijzen deze leden op de problemen rondom
chemische en opkomende stoffen. Hoe wordt deze problematiek door de evaluatie opgepakt?
REACH speelt een rol bij de toelating van chemische stoffen. De Nitraatrichtlijn heeft
ten doel de waterverontreiniging die wordt veroorzaakt door agrarische bronnen te
verminderen en te voorkomen. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid is een financieel
instrument dat daarbij kan helpen. Deze instrumenten helpen voorkomen dat stoffen
het water bereiken en vormen zo onderdeel van de keten.
Raadsconclusies Luchtkwaliteit
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister om zich de komende periode hard
te maken om voor alle bronnen de best beschikbare techniek te eisen.
Onze luchtkwaliteit is sterk afhankelijk van emissies uit verschillende bronnen. Daarom
pleit ik in Europees verband niet alleen voor het aanscherpen van de Europese luchtkwaliteitseisen,
maar ook voor het waar mogelijk aanscherpen van emissie-eisen, waaronder het op termijn
aanscherpen van de emissie-eisen van houtkachels onder de Ecodesign richtlijn.
De leden van de SP vragen welke mogelijkheden om de luchtkwaliteit te verbeteren zijn
nagelaten. De leden vragen waar dit aan ligt. Speelt dit bij vrijwel alle lidstaten
of zijn er enkele achterblijvers? Zijn er specifieke knelpunten aan te wijzen of regio’s
waar deze problemen substantieel meer spelen? Welke oplossingen zijn hier op EU-niveau
denkbaar? De SP deelt ook hier de inzet op (aangescherpt) bronbeleid. Welke stappen
worden hierin gezet?
Uit de fitness check van de Europese Commissie blijkt dat de huidige richtlijnen hebben
bijgedragen aan het naar beneden brengen van de luchtverontreiniging. Uit de fitnesscheck
blijkt echter ook dat veel landen op een of meer plekken in hun land nog niet voldoen
aan de EU-limietwaarden. De Commissie rapporteert bijvoorbeeld 15 cases waarin (PM10)
aanhoudend wordt overschreden (Bulgarije, Tsjechië, Duitsland, Griekenland, Spanje,
Frankrijk, Hongarije, Italië, Letland, Portugal, Polen Roemenië, Zweden, Slowakije,
Slovenië). In totaal zijn er twintig landen die voor een of meer stoffen overschrijdingen
hebben.
Het aantal inwoners dat aan luchtverontreiniging boven de Europese grenswaarden wordt
blootgesteld is ongeveer 8 procent. Maar het aantal mensen dat boven de WHO-advieswaarden
wordt blootgesteld, blijft ondanks alle verbeteringen erg hoog en ligt rond de 77%
(voor PM2,5). De Europese Commissie geeft aan dat een belangrijke oorzaak van de hoge
blootstelling gelegen is in achterblijvende implementatie van de Europese richtlijn
in die landen. De overschrijdingen hebben vooral te maken met emissies van de sectoren
transport, energie en landbouw. Ik zet mij in om een Europese oplossing te vinden
om de luchtverontreiniging naar beneden te brengen. Specifiek zet ik mij in om de
Europese luchtkwaliteitsnormen in lijn te brengen met de op wetenschappelijke grondslag
gebaseerde WHO-advieswaarden. Daarnaast vind ik het belangrijk om ook waar mogelijk
het bronbeleid aan te scherpen. Ik zet mij ervoor in dat de Europese Milieuraad de
Commissie oproept om met concrete voorstellen voor aanscherping van de luchtkwaliteitsnormen
te komen.
Diversen
De leden van de VVD-fractie vragen zich af hoe de weg naar een beperking op het op
de markt brengen van producten met PFAS wordt ingevuld.
Nederland werkt bij het opstellen van een beperking op het op de markt brengen van
producten met PFAS samen met Duitsland, Denemarken, Zweden en Noorwegen alsmede met
het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA). Doel is om niet-essentiële
toepassingen te verbieden. Ook kunnen risicoverlagende maatregelen worden geëist van
toepassingen die niet worden verboden.
De komende periode zal via openbare raadpleging informatie worden gevraagd aan bedrijven
en andere belanghebbenden over verschillende toepassingen en alternatieven. Gelijktijdig
doet Nederland onderzoek naar de belangrijkste bronnen van PFAS naar het milieu. Op
basis van onder andere deze informatie wordt met de genoemde lidstaten volgend jaar
een voorstel opgesteld om producten te verbieden, met uitzondering van de essentiële
toepassingen. Na indiening van dit voorstel volgt één jaar waarin onder meer een zes
maanden durende openbare raadpleging plaatsvindt en twee wetenschappelijke comités
advies uitbrengen. Daarna gaat het voorstel naar de Europese Commissie die het aan
de lidstaten ter stemming voor zal leggen, naar verwachting in de loop van 2023.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe ver de Europese Commissie is met het komen
tot beleid rondom PFAS en wat de ministers verder gaan doen om bronaanpak op Europees
niveau van PFAS op gang te krijgen.
Nederland zet zich nu met een aantal andere lidstaten in om te komen tot een Europese
restrictie. Dit beoogt om te komen tot een verbod op alle producten met uitzondering
van de essentiële toepassingen. Dat is de meest vergaande vorm van bronbeleid op productniveau.
Daarnaast heb ik de Europese Commissie verzocht om, net als in Nederland, ook in Europa
een link te leggen tussen stoffenbeleid en emissiebeleid. Meer concreet: om ook in
de EU af te spreken dat als een stof geclassificeerd is als zeer zorgelijk (ZZS),
ook de emissies van zo’n stof naar lucht of water te minimaliseren.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe het kan dat in omringende Europese landen de
norm van PFAS voor het toepassen van droge grond en bagger hoger ligt dan bij ons.
Kunnen de ministers in de milieuraad d.d. 5 maart 2020 vragen hoe het kan dat omringende
Europese landen wel een hogere norm hebben, zodat de hogere normen wellicht ook in
Nederland zouden kunnen gelden?
Het tijdelijk handelingskader PFAS is een invulling van de wettelijke zorgplichten
overeenkomstig het voorzorgbeginsel, dat ten grondslag ligt aan het (inter)nationale
milieubeleid en onder meer is opgenomen in Artikel. 191 van het EU-verdrag. Er is
in de EU geen specifiek juridisch kader voor bodem zoals dat met de bijvoorbeeld de
Kaderrichtlijn Water er wel is voor de waterkwaliteit. Er zijn dus geen geharmoniseerde
EU-normen. Landen vertalen de internationale afspraken zelf in nationale regelgeving.
De aanpak in andere landen is niet per definitie goed te vergelijken door verschillen
in nationale omstandigheden, zoals de humane en ecologische risico’s en de feitelijke
situatie zoals dat we in Nederland dicht op het grondwater zitten. Het RIVM heeft
geconstateerd dat landen met relatief hoge normen die normen over het algemeen al
enkele jaren geleden hebben vastgesteld op basis van toen nog hogere gezondheidskundige
innamegrenzen. Recentere normen zijn vaak strenger vanwege de toenemende kennis over
PFAS en de risico’s. Het is erg waarschijnlijk dat landen die nu de normen gaan herevalueren
of voor het eerst afleiden vergelijkbare data als in Nederland zullen gebruiken. Bij
Noorwegen zien we dat de risicogrenzen bijvoorbeeld nu ook in dezelfde orde van grootte
uitkomen. Concluderend zijn normen niet uitsluitend op basis van hun getalswaarde
te vergelijken. Uiteraard heb ik oog voor de ontwikkelingen in buurlanden. Eerder
heb ik uw kamer geïnformeerd dat ik in EU verband met steun van diverse lidstaten
werk aan een verbod op alle producten met PFAS, met uitzondering van essentiële toepassingen9.
De CDA-fractieleden vragen zich met betrekking tot PFAS ook af of er op Europees niveau
één norm komt voor alle 6000 PFAS-stoffen. Wat ziet de Minister in het clusteren van
de +/- 6000 PFAS-stoffen, waarbij verschillende normen gelden?
Voor wat betreft stoffenbeleid zet Nederland in op een restrictie voor niet essentiële
toepassing van alle stoffen uit de stofgroep PFAS. Een verplichting om in Nederland
op alle stoffen uit de stofgroep PFAS (meer dan 4700 PFAS) te meten zou niet uitvoerbaar
en doelmatig zijn. Nu wordt gemeten naar de aanwezigheid van 30 stoffen uit de stofgroep
PFAS. Deze lijst is samengesteld door experts van RWS, RIVM en laboratoria op basis
van de kennis over welke PFAS er in Nederland worden gebruikt en dus in Nederland
gevonden kunnen worden. Het is niet zinvol om nu te meten op meer PFAS in grond en
baggerspecie. Bij het definitieve handelingskader zal nader worden ingegaan op de
manier waarop we met de hele stofgroep PFAS omgaan en of clustering hierbij een rol
moet spelen.
De leden van de CDA-fractie zien in dat PFAS in sommige gevallen essentiële stoffen
zijn, waar (nog) geen vervanger voor bestaat en spreken de hoop uit dat de ministers
deze gedachtegang mee zullen nemen.
De zorg dat sommige stoffen essentieel zijn is bekend en dat is ook de reden dat ik
consequent spreek over een verbod op het op de markt brengen van producten met PFAS
met uitzondering van de essentiële toepassingen. Gedurende het opstellen van het voorstel
voor een restrictie zal, mede op basis van informatie uit de diverse openbare raadplegingen,
worden vastgesteld welke toepassingen als essentieel moeten worden aangemerkt.
Informatie over Chemische Stoffen
De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de vergunningen voor Zeer Zorgwekkende
Stoffen (ZZS) worden geactualiseerd en hoe het ZZS-beleid in Europees verband wordt
aangekaart.
De ZZS-uitvraag moet ertoe leiden dat uiterlijk 1 januari 2021 informatie van bedrijven
beschikbaar is bij het bevoegde gezag over hun actuele ZZS-emissies. Op basis van
deze gegevens onderzoekt het bevoegd gezag of de vergunning geactualiseerd moet worden,
bijvoorbeeld omdat er een minimalisatieverplichting in de vergunning moet worden opgenomen.
Het Nederlandse ZZS-beleid combineert een informatieplicht gevolgd door een minimalisatieplicht
en kan de emissies van ZZS effectief terugdringen. Daarom heb ik zoals hierboven al
vermeld dit beleid ook bij Europese collega’s onder de aandacht gebracht.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister wat de consequenties zijn voor bedrijven
die hun REACH-dossiers niet actueel hebben gehouden en hoe hierop wordt gehandhaafd.
Het Europees agentschap ECHA controleert of de dossiers volledig in overeenstemming
met de eisen zijn. Als dat niet het geval is, wordt het bedrijf aangeschreven en krijgt
het de gelegenheid om de informatie aan te vullen. Als dat niet tijdig gebeurt, gaat
een bericht naar de bevoegde autoriteit in het land waar de registrant gevestigd is.
Deze kan dan handhavend optreden.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister of er al gevolgen zijn van het aanvullen
van de REACH-dossiers en vragen om hiervan op de hoogte te worden houden.
De vraag naar de gevolgen van het aanvullen van REACH-dossiers is niet eenvoudig te
beantwoorden omdat ECHA deze informatie per dossier niet expliciet meedeelt aan de
lidstaten. In de meeste gevallen zal aanvullende informatie in een REACH-dossier leiden
tot betere informatie over de eigenschappen van de stof. Hierdoor verbetert ook de
informatie voor werknemers of consumenten over veilig gebruik van de stof of een product
waar de stof in zit. Als uit de aanvullende informatie blijkt dat er een zorg is voor
gezondheid of milieu, dan kan een vervolgactie worden ingezet. Dit kan variëren van
het opvragen van aanvullende informatie om te verduidelijken of er een risico is,
tot het in gang zetten van actie om het op de markt brengen van de stof in te perken.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen in het kader van de circulaire economie
naar actief beleid om producten en productiemethoden die gebruik maken van ZZS’en
uit te faseren en om actief beleid voor een gifvrij Europa.
Ik deel het belang van het streven naar een gifvrij Europa. Daartoe levert Nederland
in de EU een actieve inzet op het identificeren van ZZS en op maatregelen om deze
uit te faseren of de risico’s hiervan te beheersen. Op dit moment is het niet mogelijk
om ZZS-en volledig uit te faseren omdat er voor sommige essentiële toepassingen nog
geen alternatieven zijn.
In een circulaire economie worden materialen volledig hergebruikt waardoor het risico
dat nog aanwezige ZZS in materialen in het milieu terechtkomen, verder wordt gereduceerd.
In dit verband is het van belang zorgvuldig om te gaan met de weging of een materiaal
met ZZS gerecycled kan worden. Als dat veilig kan (geen emissie van ZZS, geen blootstelling
consumenten) is recycling beter voor het milieu dan storten of verbranding (met alle
emissies van dien) en vervanging door nieuw (grondstofwinning, emissies).
De leden van de GroenLinks-fractie vragen ook naar strengere regels voor de export
van afval, waaronder plastic afval naar landen buiten de OESO en hoe we zorgen dat
de afvalexportregels niet leidden tot dump in andere landen, maar dat recycling en
verantwoorde verwerking is gegarandeerd.
Op dit moment biedt artikel 3 van het Verdrag van Bazel aan alle aangesloten landen
de mogelijkheid om de import van door hen zelf gespecificeerde categorieën afval te
verbieden. Nagenoeg alle landen van de wereld hebben het Verdrag van Bazel ondertekend.
Voor de export van afval is Nederland gebonden aan EU-regelgeving, in het bijzonder
aan de Europese Verordening Overbrenging van afvalstoffen (EVOA). De EVOA wordt momenteel
aangepast met als gevolg dat alleen nog enkele zeer schone stromen plastic afval vanuit
de EU naar niet-OESO-landen mogen worden geëxporteerd. Het is de verwachting dat met
het aanpassen van de EVOA deze schone stromen in de praktijk binnen de EU zullen worden
ingezet als waardevolle secundaire grondstof. Daarnaast heeft de Europese Commissie
in de Green Deal aangegeven de regels inzake de overbrenging van afvalstoffen en illegale
uitvoer te willen herzien, omdat de Commissie van mening is dat de EU haar afval niet
meer zou moeten exporteren. Het kabinet steunt de Commissie in dit voornemen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
E.M. Witzke, adjunct-griffier