Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
34 605 Voorstel van wet van de leden Bergkamp en Van Wijngaarden tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet basisregistratie personen in verband met het van rechtswege ontstaan van gezamenlijk gezag door erkenning
Nr. 8 VERSLAG
Vastgesteld 25 februari 2020
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het
voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet
genoegzaam voorbereid.
I. Algemeen
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling en waardering kennisgenomen
van het voorstel van wet van de leden Bergkamp en Van Wijngaarden tot wijziging van
Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet basisregistratie personen in verband met
het van rechtswege ontstaan van gezamenlijk gezag door erkenning (hierna: het initiatiefwetsvoorstel).
Zij onderschrijven dat het personen- en familierecht beter kan aansluiten op de behoefte
van de veranderde samenleving en vinden het goed dat knelpunten die verband houden
met huidige wetgeving met dit initiatiefwetsvoorstel worden weggenomen. Voornoemde
leden zijn van mening dat het voorstel recht doet aan het belang van het kind en enkele
problemen wegneemt die zijn ontstaan als gevolg van de huidige regelgeving. Zij hebben
nog enkele vragen en opmerkingen bij het initiatiefwetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel. Zij
spreken waardering uit naar de initiatiefnemers voor al het werk dat zij hebben verricht
om tot een dergelijk initiatiefwetsvoorstel te komen. Het personen- en familierecht
is, net als de samenleving, altijd in beweging en voornoemde leden delen het uitgangspunt
van de initiatiefnemers om altijd uit te gaan van het belang van het kind. Onderhavig
initiatiefwetsvoorstel roept nog wel vragen op bij de aan het woord zijnde leden.
De leden van de D66-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel.
Deze leden zijn van mening dat wetten aangaande het personen- en familierecht aan
moeten sluiten bij de familie van nu en zien het initiatiefwetsvoorstel dan ook als
een goede stap. Zij hebben nog enkele vragen over het initiatiefwetsvoorstel.
De leden van de GroenLinks-fractie nemen met grote waardering kennis van het initiatiefwetsvoorstel
dat, kort gezegd, het ongerechtvaardigde onderscheid wegneemt tussen kinderen geboren
uit gehuwde ouders die van rechtswege het gezamenlijk gezag hebben enerzijds, en uit
ongehuwde ouders die dat niet hebben anderzijds. Deze leden willen de initiatiefnemers
en allen die aan dit initiatief hebben bijgedragen complimenteren met het vele verrichtte
en nog te verrichten werk. Voornoemde leden hebben nog enkele vragen aan de initiatiefnemers.
De leden van de SP-fractie hebben het initiatiefwetsvoorstel met veel interesse gelezen.
Zij zijn verheugd om te lezen dat het initiatiefwetsvoorstel in lijn is met de Kamervragen
uit 2011 van het toenmalige lid Kooiman over de procedures rondom erkenning en gezag
over kinderen geboren buiten het huwelijk1. De toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was geen voorstander van
het automatisch gezag toekennen aan de vader die het kind heeft erkend. De aan het
woord zijnde leden hopen dat met dit initiatiefwetsvoorstel een dergelijk automatisme
nu dan wel geregeld gaat worden. Evenwel hebben zij nog enkele vragen over het initiatiefwetsvoorstel.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel.
Deze leden waarderen de initiatiefnemers en hun ondersteuning voor het gebruikmaken
van het recht van initiatief. Voornoemde leden herkennen het vraagstuk dat in het
initiatiefwetsvoorstel wordt geadresseerd, maar hebben ook kennisgenomen van de terughoudende
reactie van de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) en
het advies van de Staatscommissie Herijking ouderschap. De aan het woord zijnde leden
hebben derhalve behoefte aan het stellen van een aantal vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel. Deze
leden begrijpen de doelstelling om het gezamenlijk gezag eenvoudiger te regelen, maar
vragen zich wel af of dit een gewenste ontwikkeling is. Zij hebben een aantal vragen
bij dit voorstel.
2. Van oudsher naar nu: de situatie met betrekking tot het ouderlijk gezag
De leden van de CDA-fractie constateren dat de initiatiefnemers in de memorie van
toelichting in de beschrijving van de historische ontwikkeling het jaar 1984 als startpunt
nemen, omdat in dat jaar de Hoge Raad besloot dat bij echtscheiding het ook mogelijk
moet zijn dat beide ouders gezag over het kind blijven uitoefenen. Voornoemde leden
vragen aan de initiatiefnemers of dit startpunt wel een compleet beeld geeft van de
historische ontwikkeling. Kunnen de initiatiefnemers langer stilstaan bij de ontstaansgeschiedenis
van de koppeling van gezag aan de aanwezigheid van een huwelijk en daarmee een (juridische)
verbintenis? De aan het woord zijnde leden vragen in het bijzonder of de initiatiefnemers
bij het antwoord op deze vraag aandacht kunnen besteden aan de totstandkoming van
ons huidige Burgerlijk Wetboek en de beweegredenen die de opstellers van het Burgerlijk
Wetboek hadden bij het formuleren van artikelen rondom huwelijk, gezag en erkenning.
De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat meer dan de helft
van de eerstgeborenen buiten het huwelijk of het geregistreerd partnerschap wordt
geboren. Deze leden horen graag hoe dit percentage zich over de jaren heeft ontwikkeld.
En hoe duiden de initiatiefnemers deze ontwikkeling?
3. Probleemschets
3.1 Het beter waarborgen van het belang van het kind
De leden van de D66-fractie constateren dat de initiatiefnemers het beter waarborgen
van het belang van het kind als een verbeteringen van het initiatiefwetsvoorstel noemen.
Deze leden zijn dit volledig met de initiatiefnemers eens. Voornoemde leden merken
echter ook dat in debatten over familierechtelijke onderwerpen het belang van het
kind door verschillende partijen verschillend wordt geïnterpreteerd. Derhalve vernemen
zij graag wat de initiatiefnemers verstaan onder «het belang van het kind»? Hoe zien
de initiatiefnemers de ontwikkeling van deze term en delen zij de analyse van de Staatscommissie
Herijking ouderschap2 dat het belang van het kind niet enkel de bescherming van kinderen vanwege hun kwetsbaarheid
en afhankelijkheid behelst maar het juist ook de rechten van kinderen betreft?
3.2 Een niet te rechtvaardigen onderscheid wegnemen
De leden van de CDA-fractie lezen dat volgens de initiatiefnemers sprake is van een
principieel onjuiste rechtsongelijkheid tussen ouders die getrouwd zijn en ongehuwde
ouders. Kunnen de initiatiefnemers aangeven of automatische erkenning van het kind
en gezag over het kind enkel geldt bij gehuwde ouders of dat dit ook geldt indien
de ouders een geregistreerd partnerschap met elkaar zijn aangegaan? Betekent dit dat
de initiatiefnemers het niet acceptabel vinden dat wanneer mensen een bepaalde verbintenis
met elkaar aangaan hier ook gevolgen aan verbonden zijn, zoals automatische erkenning
van het kind en gezag over het kind? Met welk principe is de huidige situatie in strijd?
Delen de initiatiefnemers de mening dat geen sprake is van discriminatie indien ongelijke
gevallen ongelijk behandeld worden? Indien dit zo is, vragen voornoemde leden of daar
dan niet ook uit volgt dat sprake is van verschillende situaties als het in het ene
geval gaat om ouders die een verbintenis met elkaar zijn aangegaan en in het andere
geval zij niet een dergelijke verbintenis zijn aangegaan.
3.3. De wet laten aansluiten op de behoeften van een veranderde samenleving
De leden van de VVD-fractie lezen dat de initiatiefnemers constateren dat bij scheiding
conflicten kunnen optreden tussen ouders met betrekking tot het gezag van hun kinderen.
Delen de initiatiefnemers de inschatting dat dit initiatiefwetsvoorstel helderheid
verschaft en conflicten hierover kunnen afnemen?
De leden van de CDA-fractie zien dat de initiatiefnemers met cijfers laten zien dat
het aantal gesloten huwelijken en geregistreerd partnerschappen flink is verminderd
in de afgelopen decennia. De initiatiefnemers verbinden deze cijfers aan het oordeel
dat er dus sprake is van veranderde behoeften. Voornoemde leden vragen waar de initiatiefnemers
zich op baseren wanneer zij deze verbinding leggen. Zijn de initiatiefnemers bekend
met enquêtes of andere vormen van peilingen van de samenleving die dit bevestigen?
De aan het woord zijnde leden vragen ook of de initiatiefnemers inzichtelijk kunnen
maken hoeveel van de 75.000 kinderen die in 2015 geboren werden bij ongehuwde en niet-geregistreerde
ouders, daarna erkend zijn door beide ouders en onder gezag van beide ouders zijn
gesteld.
De leden van de GroenLinks-fractie onderschrijven het uitgangspunt van initiatiefnemers
dat de samenlevingsvorm van ouders tegenwoordig te weinig zegt over de intentie tot
een duurzame opvoedingsrelatie. Gezamenlijk gezag na echtscheiding was überhaupt onmogelijk
totdat de Hoge Raad daarvoor in 1984 openingen bood. Inmiddels worden méér kinderen
buiten, dan binnen het huwelijk geboren en komen moderne gezinsvormen allang niet
meer overeen met het traditionele gezinsbeeld van een getrouwd, heteroseksueel echtpaar.
Dat vraagt, zo onderschrijven voornoemde leden, om een herziening van het huidige
personen- en familierecht. De problemen die door het tekortschietende wettelijke kader
kunnen ontstaan zijn soms immers zeer ingrijpend. De aan het woord zijnde leden denken
aan de situaties waarin een gezagsvacuüm ontstaat als de moeder en haar partner (vaak
uit onwetendheid) nalaten het gezamenlijk gezag over de kinderen te regelen en de
moeder komt te overlijden.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat in 2015 ongeveer 75.000 kinderen buiten
het huwelijk of geregistreerd partnerschap werd geboren. Dat is een substantieel aantal.
Hebben de initiatiefnemers ook inzichtelijk in hoeveel situaties niet wordt overgegaan
tot verkrijgen van het gezag door de tweede ouder? Is voorts inzichtelijk hoe vaak
in deze gevallen sprake is van een doelbewuste keuze van de ouders?
De leden van de SGP-fractie hebben de indruk dat dit initiatiefwetsvoorstel aansluit
bij de verwachtingen die ongehuwde, niet-geregistreerde ouders hebben. Zij vragen
of hiermee niet voorbijgegaan wordt aan een aantal belangrijke voorvragen. Allereerst
betreft dat de vraag of het niet logischer zou zijn dat partners die kinderen krijgen
zich sowieso bezinnen op de vraag of een huwelijk of geregistreerd partnerschap niet
beter zou zijn, juist vanwege het belang van de kinderen. Mag van mensen die gezamenlijk
een kind krijgen niet worden verwacht dat zij zich bewust zijn van de gevolgen die
dit heeft voor hun onderlinge verhouding en verantwoordelijkheid? Sluit dit voorstel
niet te gemakkelijk aan bij een maatschappelijke ontwikkeling dat steeds meer kinderen
buiten huwelijk of geregistreerd partnerschap worden geboren? Beoogt dit initiatiefwetsvoorstel
niet teveel de situaties van ongehuwd samenwonen op één lijn te stellen met een keuze
voor het huwelijk of voor geregistreerd partnerschap? Hebben de initiatiefnemers er
met het voorliggende voorstel wel voldoende oog voor dat juist als er kinderen in
het spel zijn de duurzaamheid van de relatie van nog meer gewicht is? Is het wel gewenst
dat de overheid nóg een soort relatievorm erkent die enerzijds richting de kinderen
duurzaamheid beoogt en anderzijds tussen de partners geen waarborgen biedt?
3.4 Het wegnemen van problemen als gevolg van de huidige regelgeving (ontbreken van
gezamenlijk gezag)
De leden van de CDA-fractie vragen in navolging van de Afdeling waarom door de initiatiefnemers
niets gedaan wordt aan het verbeteren van de informatievoorziening rondom erkenning
en gezag. Dit ook naar aanleiding van de enquête die is gehouden onder leden van de
vereniging van Familie- en erfrecht Advocaten Scheidingsmediators waaruit blijkt dat
in het merendeel van de gevallen problemen ontstaan door een gebrek aan informatie.
Is het door de initiatiefnemers voorgestelde systeem van een koppeling van erkenning
en gezag van rechtswege daarmee wel proportioneel?
De leden van de SGP-fractie constateren dat het initiatiefwetsvoorstel in belangrijke
mate is ingegeven door de problemen die mensen ervaren rond erkenning en gezag, omdat
zij niet op de hoogte zijn van de geldende regels. Deze leden vragen in hoeverre er
in de praktijk al voldoende oog is (geweest) voor het geven van voorlichting over
de verschillende gevolgen die er verbonden zijn aan de wijze waarop een relatie is
vormgegeven.
4. Constitutionele analyse
Delen de initiatiefnemers de mening van de leden van de VVD-fractie dat het Europees
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
noch het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) Nederland juridisch verplichten
tot het vaststellen van gezamenlijk gezag van rechtswege voor ongehuwde en niet-geregistreerde
partners bij erkenning van een kind, maar dat het niettemin wenselijk is om het gezagsrecht
op dit punt bij de tijd te brengen?
5. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
5.1 Hoofdregel: gezamenlijk gezag van rechtswege
De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemers hoe dit initiatiefwetsvoorstel
zich verhoudt tot de plannen van de regering omtrent deelgezag, waarbij er meer dan
twee ouders deelgezag kunnen uitoefenen. Denken de initiatiefnemers dat deze plannen
gevolgen zullen hebben voor het koppelen van erkenning en verkrijgen van gezag aan
elkaar? Zijn de initiatiefnemers bereid om daarover in gesprek te gaan met het Ministerie
van Justitie en Veiligheid en wellicht hun initiatiefwetsvoorstel aan te houden tot
het definitieve wetsvoorstel rondom deelgezag naar de Kamer is gezonden?
De leden van de D66-fractie delen de mening van de initiatiefnemers dat gezamenlijk
gezag van rechtswege voor ongehuwde en niet-geregistreerde partners bij erkenning
van een kind als uitgangspunt gehanteerd zou moeten worden en dat daarbij zoveel mogelijk
aangesloten moet worden bij de situatie zoals die geldt voor gehuwden die gedurende
hun huwelijk het gezag gezamenlijk uitoefenen (artikel 1:251, eerste lid, BW). Zij
waarderen het dat de initiatiefnemers naar aanleiding van de consultatieronde tot
een verbeterd voorstel zijn gekomen. Graag vernemen deze leden op basis van welke
afwegingen uit deze consultatie zij tot dit gewijzigde voorstel zijn gekomen.
Daarbij zijn voornoemde leden blij dat gezamenlijk gezag van rechtswege voor ongehuwde
en niet-geregistreerde partners bij erkenning van een kind het uitgangspunt is, maar
dat hierop uitzonderingen zijn, welke ook uitgebreid worden om in te kunnen spelen
op dit nieuwe uitgangspunt.
De leden van de SP-fractie vragen of de initiatiefnemers de zorg kunnen wegnemen dat
het initiatiefwetsvoorstel ervoor zorgt dat moeders zich gaan verzetten tegen de erkenning
van de andere ouder waardoor de erkenning zou uitblijven en de ouder met gezag dus
meer bescherming wordt geboden wanneer zij het kind meeneemt naar het buitenland.
Kunnen de initiatiefnemers voor deze leden verduidelijken of er met dit initiatiefwetsvoorstel
ruimte blijft voor zowel gezag van rechtswege én een beoordeling? Of biedt deze wet
slechts ruimte voor gezag van rechtswege? Als beide mogelijk zijn, waarom achten de
initiatiefnemers dit dan verstandig?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat een belangrijke reden voor de initiatiefnemers
het onderscheid is dat bestaat tussen enerzijds ouders die verbonden zijn middels
het huwelijk dan wel middels een geregistreerd partnerschap, en anderzijds ouders
die dat niet zijn. De Afdeling plaatst hier echter wel een kanttekening bij. De Afdeling
wijst namelijk op het risico dat vanwege het gevolg van het gezamenlijk gezag geen
erkenning plaatsvindt en het kind slechts één juridische ouder heeft. Met de Afdeling
vragen deze leden of dat laatste belang afdoende wordt meegenomen. Kunnen de initiatiefnemers
nader ingaan op het risico dat het initiatiefwetsvoorstel ertoe leidt dat in meer
gevallen kinderen een juridisch vader wordt onthouden, dat mogelijk niet in het belang
is van het kind. In het nader rapport geven de initiatiefnemers aan dat er momenteel
slechts een beperkt percentage moeders is die toestemming tot erkenning weigert. Op
basis waarvan stellen de initiatiefnemers vervolgens dat bij koppeling van gezag aan
erkenning, dit percentage niet serieus zal toenemen? De drempel om over te gaan tot
erkenning zal toch immers als hoger worden ervaren?
De leden van de SGP-fractie begrijpen dat er voor ongehuwd samenwonende ouders ook
in dit voorstel niets geregeld is, tenzij er een concrete handeling van erkenning
is verricht. Kunnen de initiatiefnemers aangeven wat dient te gebeuren wanneer bijvoorbeeld
de moeder overlijdt en de vader nog geen gezag heeft, als dit voorstel zou zijn aangenomen?
Blijft er dan niet nog steeds een (langdurige) periode waarin er geen sprake is van
voorzieningen?
Voorts constateren deze leden dat bij vervangende toestemming door de rechtbank de
uitzondering geldt dat de moeder het eenhoofdig gezag houdt. Zij vragen wat de consequenties
hiervan zijn. Betekent dit dat er mogelijk vaker sprake zal zijn van het onthouden
van toestemming voor erkenning, juist omdat de moeder geen gezamenlijk gezag wil laten
ontstaan? Wat vinden de initiatiefnemers van dit voorstel hiervan?
6. Uitvoeringsaspecten en kenbaarheid gezagssituatie
De leden van de VVD-fractie lezen dat het doel van het gezagsregister gelijk blijft:
vrijwel alleen rechtsfeiten die niet reeds automatisch volgen uit de wet, worden in
het register opgenomen. Maar als in het register en in de basisregistratie personen
(BRP) niets omtrent het gezag is vermeld omdat na inwerkingtreding van het initiatiefwetsvoorstel
gezamenlijk gezag wordt aangenomen, dan kan dat problemen met zich meebrengen als
instanties in het buitenland de gezagssituatie willen verifiëren. Het hebben van ouderlijk
gezag is een niet onbelangrijke factor bij beslissingen over toelating tot Nederland.
Hebben de initiatiefnemers hierbij stilgestaan?
7. Internationaal privaatrechtelijke aspecten
De leden van de VVD-fractie lezen dat het initiatiefwetsvoorstel beoogt de ontstaanswijze
van gezamenlijk gezag van ongehuwden te wijzigen in Nederland. Graag verzoeken deze
leden de initiatiefnemers nader in te gaan op de internationale privaatrechtelijke
aspecten van het voorstel. Is het bijvoorbeeld mogelijk om, indien een kind in het
buitenland is geboren en in het geboorteland van rechtswege eenhoofdig gezag bestond,
bij vestiging in Nederland alsnog ten overstaan van de gemeente een gezamenlijke verklaring
af te leggen dat ouders continuering van het eenhoofdig gezag willen? Hoe kijken de
initiatiefnemers hier tegenaan? Zijn er andere situaties denkbaar waarin een mogelijk
onwenselijk verschil in behandeling kan optreden?
Kunnen de initiatiefnemers voor de leden van de SP-fractie verduidelijken hoe het
gezag moet worden aangetekend als erkenning in het buitenland heeft plaatsgevonden?
8. Adviezen
8.1 Algemene reactie op hoofdlijnen
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) concludeert
in het advies aan de initiatiefnemers dat zij ervan uitgaat dat er geen synchronisatie
plaats hoeft te vinden van het centraal gezagsregister met de BRP. Delen de initiatiefnemers
de opvatting dat er geen koppeling vanuit het centraal gezagsregister met de BRP tot
stand hoeft te worden gebracht? Zo nee, waarom niet? Wat zouden de eventuele IT-gevolgen
zijn wanneer er toch een koppeling tot stand moet worden gebracht?
8.2 Rapport Staatscommissie Herijking ouderschap
De leden van de CDA-fractie constateren dat het algemene idee van het initiatiefwetsvoorstel
is dat erkenning en gezag van kinderen van ongehuwde ouders van rechtswege aan elkaar
gekoppeld moeten zijn omdat dit ook geldt voor kinderen van gehuwde ouders. Deze leden
vragen de initiatiefnemers in te gaan op het punt van zowel de Staatscommissie Herijking
ouderschap als de Afdeling dat het nemen van verantwoordelijkheid voor de verzorging
en opvoeding van een kind een bewuste keuze is en dient te zijn en dat deze keuze
verondersteld mag worden indien de ouders al gehuwd of geregistreerd zijn.
De Staatscommissie Herijking Ouderschap staat kritisch tegenover het voorstel, zo
lezen de leden van de ChristenUnie-fractie. De commissie stelt dat het nemen van verantwoordelijkheid
een bewuste keuze dient te zijn. Bij huwelijk of geregistreerd partnerschap, zou deze
keuze mogen worden verondersteld. In andere situaties mag dit niet zonder meer worden
verondersteld, luidt de redenering. Graag ontvangen voornoemde leden een nadere reflectie
van de initiatiefnemers op dit punt.
Juist vanwege deze zorgen vragen voornoemde leden de initiatiefnemers nader toe te
lichten welke mogelijkheden de door de Afdeling geadviseerde route van meer voorlichting
zou kunnen bieden. In hoeverre zouden de problemen, zoals die momenteel in de praktijk
worden ervaren, hiermee kunnen worden ondervangen? Is een dergelijke route niet ook
meer in het belang van het kind, omdat er bijvoorbeeld minder risico is op het niet
hebben van een juridische vader?
8.3 Overige adviezen
De leden van de CDA-fractie vragen of de initiatiefnemers willen reageren op de reactie
van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) en de Vereniging voor Mediators
in het Notariaat (VMN) op het initiatiefwetsvoorstel. Het notariaat stelde voor om
de automatische koppeling van erkenning en gezag te beperken tot kinderen van samenwoners
met een notarieel samenlevingscontract, zo lezen voornoemde leden. Daarmee wordt gekozen
voor een minder ingrijpende wijziging, maar wordt wel tegemoet gekomen aan de wensen
van initiatiefnemers, zo menen de aan het woord zijnde leden.
De leden van de SP-fractie merken op dat het notariaat voorstelde om de automatische
koppeling van erkenning en gezag te beperken tot kinderen van samenwoners met een
notarieel samenlevingscontract. De notaris heeft de taak de wil van beide betrokken
partijen te controleren. Op die manier kan de notaris nagaan of de ouders inderdaad
allebei gezamenlijk gezag willen en hen bovendien voorlichten over de rechtsgevolgen
van erkenning en gezag. Kunnen de initiatiefnemers uitleggen waarom zij niet voor
deze optie hebben gekozen?
De leden van de ChristenUnie-fractie brengen de brief van de KNB onder de aandacht.
Zij stellen voor om de automatische koppeling van erkenning en gezag te beperken tot
kinderen van samenwoners met een notarieel samenlevingscontract. Hoe staan initiatiefnemers
tegenover dit voorstel?
9. Financiële gevolgen
De leden van de SP-fractie lezen dat de Rvdr erop wijst dat de implementatiekosten
en IT-kosten ongeveer 200.000 euro zullen bedragen. Zijn de initiatiefnemers van mening
dat de rechtspraak dan ook meer geld moet krijgen om deze wetgeving te implementeren?
De Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken wijst erop dat de extra werkzaamheden die
uit dit initiatiefwetsvoorstel voort kunnen vloeien, extra kosten met zich meebrengen.
Kunnen de initiatiefnemers voor de aan het woord zijnde leden verduidelijken om hoeveel
geld dit gaat?
10. Overig
De leden van de D66-fractie vernemen graag van de initiatiefnemers, hoe (aankomende)
ouders, ambtenaren, notarissen en eventueel andere belanghebbenden van deze wetswijziging
op de hoogte gaan worden gesteld.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de initiatiefnemers in te gaan op de vraag
hoe dit voorstel zich verhoudt tot de rechtspositie van derden-betrokkenen, die als
niet-juridische ouders een belangrijke rol kunnen spelen bij de opvoeding en verzorging
van het kind. Het is inmiddels gemeengoed om ook derden die een belangrijke rol spelen
in het leven van het kind ex artikel 8 EVRM rechten en plichten toe te kennen. Hoe
verhoudt het door de initiatiefnemers voorgestelde automatisme van de van rechtswege
toekenning van ouderlijk gezag zich tot derden-betrokkenen, bijvoorbeeld als het donoren
betreft die in nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staan of informele stiefouders?
Het lijkt erop dat dit initiatief dat uitgaat van een automatische koppeling van erkenning
en gezamenlijk gezag een gezamenlijk verzoek van de ouder met gezag en een derde kan
doorkruisen, ook al heeft die derde een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind,
bijvoorbeeld een bestendige zorgrelatie. Omgekeerd vragen de aan het woord zijnde
leden welke gevolgen dit initiatief heeft voor de ouder die het kind erkent, maar
niet zit te wachten op automatisch ouderlijk gezag. Graag ontvangen deze leden een
reactie.
Kunnen de initiatiefnemers voor de leden van de ChristenUnie-fractie aangeven hoe
dit initiatiefwetsvoorstel uitwerkt in de volgende situaties:
– Een minderjarige moeder zonder een meerderjarigheidsverklaring en een minderjarige
danwel meerderjarige vader,
– Een minderjarige moeder met een meerderjarigheidsverklaring en een minderjarige danwel
meerderjarige vader,
– Wanneer het vaderschap gerechtelijk is vastgesteld,
– Als de minderjarige danwel meerderjarige moeder van het kind geen toestemming geeft
om het kind te erkennen en de rechter wordt gevraagd om vervangende toestemming?
De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre de mogelijkheid van geregistreerd partnerschap
nog wel gewenst is als dit initiatiefwetsvoorstel zou worden aangenomen. Is die optie
niet overbodig?
II. Artikelsgewijs
Artikel 252
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regeling van dit wetsvoorstel inzake artikel
251a zich precies verhoudt tot de bestaande regeling in artikel 252. Is dat artikel
nog wel nodig als dit initiatiefwetsvoorstel van kracht zou worden?
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De adjunct-griffier van de commissie, Burger
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
M.C. Burger, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.