Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Tielen over de arbeidsproductiviteit van zelfstandigen
Vragen van het lid Tielen (VVD) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de arbeidsproductiviteit van zelfstandigen (ingezonden 23 december 2019).
Antwoord van Minister Wiebes (Economische Zaken en Klimaat) (ontvangen 21 februari
2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1368.
Vraag 1
Bent u bekend met de berichten «groei zzp’ers ongunstig voor economie»1 en «Lagere productiviteit hangt samen met groei zelfstandigen»2?
Antwoord 1
Ja, ik ben bekend met deze berichten.
Vraag 2
Welke definitie hanteert het CBS voor arbeidsproductiviteit, met welk doel en op welke
wijze wordt deze gemeten?
Antwoord 2
In de Nationale Rekeningen wordt door het CBS de volgende definitie gehanteerd: de
toegevoegde waarde per gewerkt uur. De arbeidsproductiviteit wordt dus gemeten door
de toegevoegde waarde uit de Nationale Rekeningen te delen door de arbeidsuren uit
de Arbeidsrekeningen. Deze informatie is per bedrijfstak en voor geheel Nederland
beschikbaar. Het CBS hanteert voor dit begrip de internationaal geharmoniseerde definitie.
De arbeidsproductiviteit is een efficiency maatstaf. Een hoog productiviteitsniveau
betekent dat bedrijven innoverend en efficiënt werken.
Vraag 3
Waarom vindt u het logisch om de arbeidsproductiviteit van bedrijven met werknemers
en van zelfstandigen – waar de werkende zelf het bedrijf is – op dezelfde manier te
meten?
Antwoord 3
Zoals toegelicht bij vraag 2, is de arbeidsproductiviteit een efficiency maatstaf
die relevant is voor ieder type bedrijf, of dat nu een bedrijf is met werknemers of
een zelfstandige waar de werkende zelf het bedrijf is.
In het CBS-artikel waarnaar verwezen wordt, wordt de arbeidsproductiviteit van verschillende
bedrijfstakken uniform bestudeerd en wordt de productiviteit van zelfstandigen en
werknemers dus niet apart gemeten. Door niet naar de productiviteit van zelfstandigen
zelf te kijken maar naar de productiviteit van de bedrijfstak waarin zij werkzaam
zijn wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat hoewel zelfstandigen gemiddeld
minder productief zijn, zij op macroniveau wellicht toch de productiviteit zouden
kunnen stimuleren. Op basis van de bevindingen in het artikel concludeert de auteur
echter dat deze geschetste mogelijkheid onwaarschijnlijk is. Aannemelijker is dat
de lagere productiviteit van zelfstandigen doorwerkt in een lagere productiviteit
van de bedrijfstak waarin zij werkzaam zijn.
Vraag 4
Hoe verhoudt de door het CBS aangenomen lagere arbeidsproductiviteit van zelfstandigen
zich tot het feit dat zelfstandigen bijna 65% meer inkomensstijging hebben gerealiseerd
dan werknemers?
Antwoord 4
Het absolute arbeidsproductiviteitsniveau is niet bepalend voor de inkomensontwikkeling. De mogelijkheid voor inkomensstijging van werknemers en zzp’ers wordt onder meer
bepaald door de arbeidsproductiviteitsontwikkeling. Daarnaast is er voor werknemers niet per definitie een eenduidige directe relatie
tussen de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit en de ontwikkeling van het inkomen.
Productiviteitswinsten kunnen op verschillende wijze neerslaan, b.v. in de bedrijfswinst.
Doordat zelfstandigen makkelijker dan werknemers hun uurvergoeding kunnen bijstellen,
is het hen gelukt de vraag naar arbeid om te zetten naar meer inkomen per gewerkt
uur.
Vraag 5
In hoeverre verklaart de sterke toename van gewerkte uren in sectoren met een lage
of negatieve productiviteitsgroei de beperktere groei van arbeidsproductiviteit? Vindt
u het niet meer voor de hand liggen dat juist die verschillen tussen sectoren een
oorzakelijke relatie hebben met de gemiddelde productiviteitsgroei?
Antwoord 5
Volgens een studie van het CBS (2019) is inderdaad het aantal gewerkte uren na 2008
vooral toegenomen in bedrijfstakken met een lage arbeidsproductiviteit zoals de zakelijke
dienstverlening, de horeca en de zorg en nam de productiviteitsgroei in de meeste
van deze sectoren ook nog eens af.3 Dit is een indicatie dat de verschuiving van arbeid tussen bedrijfstakken na 2008
een drukkend effect heeft gehad op de groei van de arbeidsproductiviteit in Nederland.
Echter, uit een shift-share-analyse van Elbourne en Grabska (2016) blijkt dat het
overgrote deel van de Nederlandse productiviteitsgroei plaatsvindt binnen sectoren,
en dat deze niet door een verschuiving van de economische activiteiten wordt veroorzaakt.4
Er zijn een tal van andere verklaringen – die deels ook wereldwijd spelen – mogelijk
voor de beperkte groei van de arbeidsproductiviteit zoals het wegebben van de effecten
van de ICT-revolutie en de lagere groei van de investeringen in vaste activa na de
kredietcrisis. Ook het dichtdraaien van de gaskraan heeft een drukkend effect gehad
op de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit in Nederland.
Vraag 6
Herkent u de analyse dat zzp’ers ervoor zorgen dat werk efficiënter en met minder
bureaucratie wordt georganiseerd? Zo ja, deelt u de mening dat het logisch is dat
in sectoren waar de productiviteit onder druk staat, geprobeerd wordt om het werk
efficiënter te organiseren? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
In het geval van sommige bedrijven kan dit ongetwijfeld het geval zijn. Zzp’ers dragen
bij aan de flexibilisering van de arbeidsmarkt. Het is aan ondernemers zelf om het
werk en hun organisatie zo efficiënt mogelijk te organiseren en om te bepalen in welke
mate zij hierbij gebruik maken van zzp’ers.
Vraag 7
Hoe verhoudt de Nederlandse arbeidsproductiviteitsgroei zich tot die in andere West-Europese
landen? Wat is de verklaring voor de tussen die landen bestaande verschillen?
Antwoord 7
De productiviteitsgroei vertraagt wereldwijd. West-Europa en Nederland zijn daar geen
uitzondering op. Andere West-Europese landen zoals Duitsland, Frankrijk, het VK en
België laten allemaal een dalende trend van de arbeidsproductiviteitsgroei zien vanaf
de jaren ’70. De afgelopen twee decennia wijkt Nederland in vergelijking met deze
landen niet sterk af. De productiviteitsgroei in Italië is daarentegen in de afgelopen
twee decennia beduidend minder sterk vergeleken met deze andere West-Europese landen.
De groeiverschillen tussen de overige landen zijn over een wat langere periode bekeken
veelal beperkt.
Vraag 8
In hoeverre wordt een afnemende productiviteitsgroei in Nederland verklaard door het
feit dat de arbeidsproductiviteit al relatief hoog was?
Antwoord 8
Nederland heeft internationaal gezien al jaren een hoog arbeidsproductiviteitsniveau.
Volgens cijfers van de Conference Board staat Nederland in 2018 wereldwijd op de zevende
plaats en staat daarmee net onder de Verenigde Staten.
Productiviteitsgroei wordt begrensd door de technische mogelijkheden. In belangrijke
mate is daarom de afstand tussen de huidige stand van de Nederlandse techniek en de
mondiale productiviteitsgrens bepalend in ons land voor de productiviteitsgroei. Begin
jaren «50 lag Nederland nog een straatlengte achter op de VS. Door bestaande, superieure
technieken (onder andere uit de VS) te benutten, konden Nederlandse bedrijven in de
periode daarna snel groeien (figuur 1).
Figuur 1
Nu deze zogenaamde inhaalbonus is verdwenen, is het begrijpelijk dat de Nederlandse
productiviteit langzamer groeit dan vijftig jaar geleden. Voor verdere productiviteitsgroei
moet Nederland nu zelf de technologische grens verleggen.
Vraag 9
Hoe groot is het aandeel van zelfstandigen in de totale werkgelegenheid? Hoe groot
is de toename hiervan in de afgelopen tien jaar?
Antwoord 9
Volgens de nationale rekeningen werd in 2018 20,4 procent van de gewerkte uren gewerkt
door zelfstandigen. In 2008 was dit 19 procent.
Vraag 10
Hoe verhoudt het bericht over afgenomen productiviteitsgroei bij zelfstandigen zich
tot eerdere onderzoeken die laten zien dat de bedrijfsdynamiek bij microbedrijven
juist het hoogst is, maar dat financiering vaak een barrière vormt om door te groeien?5
Antwoord 10
De dataset in het onderzoek over de bedrijfsdynamiek van Nederlandse bedrijven door
het CPB (2019) waarnaar verwezen wordt was exclusief zzp’ers. Op basis van dat onderzoek
kan dus geen uitspraak worden gedaan of en in welke mate de afgenomen productiviteitsgroei
bij zelfstandigen een relatie heeft met een barrière in de financiering. Ook in de
recent verschenen Financieringsmonitor 2019 van het CBS, die een overzichtelijk beeld
geeft van de Nederlandse markt voor financiering voor bedrijven in het mkb, worden
de zelfstandigen niet meegenomen in de enquête.
Vraag 11
Hoe beoordeelt u de waarschijnlijkheid van andere verklaringen voor de lagere productiviteitsgroei,
zoals beperktere investeringen in machines en software?
Antwoord 11
Het is goed mogelijk dat beperktere investeringen in machines en software bijdragen
aan lagere productiviteitsgroei. Dit blijkt enerzijds uit het Staat van het mkb Jaarbericht
2019 en anderzijds uit de Groeirekeningen van het CBS. Daar zien we voor Nederland
in de periode 1996–2015 een daling van de bijdrage van zowel ICT-kapitaaldiensten
en niet-ICT-kapitaaldiensten aan de groei van de arbeidsproductiviteit.
Figuur 2
De wetenschap is er niet over uit wat de precieze oorzaak van de vertraging van de
(wereldwijde) productiviteitsgroei is. Beperkte investeringen en een toenemend belang
van immateriële activa (zoals software) worden inderdaad genoemd als mogelijke oorzaken.
Andere genoemde oorzaken zijn: een einde aan de inhaalbonus voor Nederland (zoals
beschreven onder vraag 8), een verschuiving naar de dienstensector, een daling van
de hoeveelheid publieke investeringen, een lager dan verwachte bijdrage van ICT-ontwikkelingen
op productiviteit, een achterblijven van kredietverlening aan innovatieve (digitale)
bedrijven, een toename van de misallocatie van productiefactoren, een toenemende marktmacht
van bedrijven en een verminderde kennisdiffusie tussen de meest productieve bedrijven
en minder productieve bedrijven. De laatste twee genoemde mogelijke oorzaken lijken
volgens het CPB in ieder geval niet op te gaan voor Nederland.
Vraag 12
Op welke wijze en door wie worden toekomstige ontwikkelingen in arbeidsproductiviteit
in kaart gebracht en hoe gebruikt u die voor keuzes in uw (sociaal-)economisch beleid?
Antwoord 12
Toekomstige ontwikkelingen in de arbeidsproductiviteit worden niet in kaart gebracht.
Zo is de arbeidsproductiviteitsontwikkeling in de CPB-modellen exogeen.
Vraag 13
Welke maatregelen heeft u ter beschikking om de groei van arbeidsproductiviteit te
stimuleren?
Antwoord 13
Eind vorig jaar heeft Minister Wiebes de Tweede Kamer in een brief geïnformeerd over
de groeistrategie voor Nederland op de lange termijn. De brief richt zich op zes domeinen,
die tezamen een groeisprong mogelijk maken:
Talent ontwikkelen
Talent doorontwikkelen
Iedereen doet mee (Participatie verhogen)
Versterken onderzoeks- en innovatie ecosystemen
Verbeteren bereikbaarheid
Transities benutten
Deze brief geeft de meest wezenlijke ontwikkelrichtingen aan en is het begin van een
proces waarin de richtingen verder uitgewerkt zullen worden tot concrete maatregelen.
Het kabinet onderzoekt daarnaast hoe een investeringsfonds kan worden opgericht om
het verdienvermogen te versterken. Hier wordt de Kamer binnenkort nader over geïnformeerd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.