Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Kuzu over een VN-database met bedrijven actief in Israëlische nederzettingen
Vragen van het lid Kuzu (DENK) aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over een VN-database met bedrijven actief in Israëlische nederzettingen (ingezonden 17 februari 2020).
Antwoord van Minister Blok (Buitenlandse Zaken) en Minister Kaag (Buitenlandse Handel
en Ontwikkelingssamenwerking) (ontvangen 21 februari 2020).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht «New Database Will Aid Corporate Accountability»
van Human Rights Watch over de publicatie door de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten
van een database met bedrijven actief in Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns
gebied?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de mening van Human Rights Watch dat «bedrijfsactiviteiten bijdragen aan het
verankeren van nederzettingen, en aan daaruit voortvloeiende schendingen van rechten
en het tweeledige discriminatoire Israëlische systeem?» Zo neen, waarom niet?
Antwoord 2
Het standpunt van het kabinet ten aanzien van Israëlische nederzettingen in bezet
gebied is bekend. Nederland en de EU beschouwen Israëlische nederzettingen in bezet
gebied als strijdig met internationaal recht en een obstakel voor het bereiken van
een twee-statenoplossing. Bedrijfsactiviteiten die bijdragen aan het ontwikkelen of
bestendigen van dergelijke nederzettingen in bezet gebied, beschouwt het kabinet dan
ook als onwenselijk.
De Nederlandse overheid ontmoedigt al jaren economische relaties met bedrijven in
Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Dat beleid houdt onder meer in dat de
Nederlandse overheid geen diensten verleent aan Nederlandse bedrijven waar het gaat
om activiteiten die zij ontplooien in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen
in bezet gebied. Zie ook Kamerbrief over betrokkenheid van de Nederlandse ambassade
bij een actie-maand van de Israëlische supermarktketen Shufersal d.d. 4 december 2017
(Kamerstuk 23 432, nr. 443). Het is echter aan bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien
en met welke partners zij samenwerken. In het kader van internationaal maatschappelijk
verantwoord ondernemen (IMVO) wordt van Nederlandse bedrijven verwacht dat zij in
kaart brengen hoe zij via hun bedrijfsactiviteiten en hun ketenpartners verbonden
zijn met risico’s op mensenrechtenschendingen en deze risico’s aanpakken en voorkomen.
Hierover moeten bedrijven tot een afgewogen besluit komen waarover zij bereid zijn
publiekelijk verantwoording af te leggen.
Vraag 3
Wat is uw reactie op het standpunt van Human Rights Watch dat de «publicatie van de
database cruciale vooruitgang betekent in de wereldwijde inspanning om te waarborgen
dat bedrijven hun medeplichtigheid bij schendingen van rechten beëindigen en het internationaal
recht respecteren»?
Antwoord 3
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk
verantwoord ondernemen door invulling te geven aan internationale normen zoals die
zijn neergelegd in de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen),
waar de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) onderdeel van uitmaken. Het is vervolgens aan Nederlandse bedrijven zelf
om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken.
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij in kaart brengen hoe zij via
hun bedrijfsactiviteiten en hun ketenpartners verbonden zijn met risico’s op mensenrechtenschendingen
en deze risico’s aanpakken en voorkomen. Om tot een afgewogen besluit te komen behoren
bedrijven een brede inventarisatie uit te voeren van alle zakelijke gebieden, activiteiten
en relaties, inclusief de toeleveringsketens, om te identificeren waar de kans op
mensenrechtenschendingen het grootst en belangrijkst is. Hierbij kunnen zij diverse
bronnen gebruiken zoals rapporten van overheden, internationale organisaties en maatschappelijke
organisaties.
Vraag 4
Herinnert u zich uw standpunt dat «aangezien de Mensenrechtenraad de Hoge Commissaris
de opdracht heeft gegeven de database te creëren, [...] deze uitgevoerd moet worden»?2 Steunt u zodoende het besluit van de Hoge Commissaris Bachelet om de database te
publiceren? Zo neen, waarom niet?
Antwoord 4
Het standpunt van het kabinet is ongewijzigd. Nederland was, samen met de EU, geen
voorstander van het instellen van de database, omdat het een voorbeeld is van de disproportionele
aandacht voor Israël in VN-fora. Bovendien zijn Nederland en de EU van mening dat
de primaire verantwoordelijkheid om bewustzijn van bedrijven over risico’s van betrokkenheid
bij mensenrechtenschendingen te vergroten bij de lidstaten ligt. Samen met de EU onthield
Nederland zich daarom van stemming. Tegelijkertijd is het kabinet van mening dat aangezien
de Mensenrechtenraad de Hoge Commissaris de opdracht heeft gegeven de database te
creëren, deze uitgevoerd moet worden – zoals te doen gebruikelijk als er besluiten
worden genomen in de Mensenrechtenraad.
Zie de antwoorden op Kamervragen over dit onderwerp, gesteld door het lid Karabulut,
d.d. 27 maart 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1574) en d.d. 2 oktober 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 198).
Het is derhalve aan de Hoge Commissaris om uitvoering te geven aan opdrachten van
de Mensenrechtenraad, ook in het geval Nederland daar niet vóór heeft gestemd.
Vraag 5
Deelt u de mening dat de Hoge Commissaris buitengewoon zorgvuldig te werk is gegaan
bij het samenstellen en publiceren van de database, zowel methodologisch als in het
contact met betrokken bedrijven? Zo neen, waarom niet?
Antwoord 5
Het kabinet ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de Hoge Commissaris niet zorgvuldig
te werk is gegaan. Het kabinet is niet bekend met de overwegingen die ten grondslag
hebben gelegen aan opname van bepaalde bedrijven in de database, of om daar juist
van af te zien. Nederland heeft bij de Hoge Commissaris aangedrongen op transparantie
en hoor- en wederhoor met de betreffende bedrijven (zie tevens de antwoorden op de
Kamervragen van het lid Karabulut, d.d. 16 maart 2018 met kenmerk 2018Z02072). Het rapport van de Hoge Commissaris vermeldt dat de betreffende bedrijven zijn
geïnformeerd en de mogelijkheid is geboden om te reageren op de informatie. Dit sluit
aan bij de visie van het kabinet dat hoor en wederhoor toegepast moet worden. Nederland
heeft – gelet op het Nederlandse standpunt ten aanzien van de database – niet met
de Hoge Commissaris gesproken over de totstandkoming van de database, en de inhoudelijke
gronden of wijze waarop bedrijven zijn geselecteerd.
Vraag 6
Deelt u de mening dat het van belang is dat de database periodiek geüpdatet wordt,
zodat bedrijven afhankelijk van hun betrokkenheid bij nederzettingen verwijderd of
toegevoegd kunnen worden, zoals de VN-Mensenrechtenraad in zijn eerdere besluit over
de database heeft voorzien?
Antwoord 6
Het kabinet was geen voorstander van de database en acht institutionalisering daarvan
niet opportuun.
Vraag 7
Verwelkomt u het wanneer bedrijven hun gedrag en activiteiten zodanig aanpassen, dat
zij uit de database verwijderd kunnen worden? Kunt u een toelichting geven in het
licht van het «ontmoedigingsbeleid» van het kabinet voor bedrijven en nederzettingen?
Antwoord 7
Zie antwoord op vraag 2
Vraag 8
Welke stappen gaat u zetten richting de vier Nederlandse bedrijven in de database,
te weten Altice Europe, Booking.com, Tahal Group International en Kardan? Kunt u een
toelichting geven in het licht van het ontmoedigingsbeleid?
Antwoord 8
Indien Nederlandse bedrijven vragen hebben over het ontmoedigingsbeleid of het Nederlandse
beleid omtrent Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO), kunnen
zij bij de overheid aankloppen en worden zij over dit beleid geïnformeerd. Zie verder
ook het antwoord op vraag 2.
Vraag 9
Herinnert u zich uw standpunt dat «de primaire verantwoordelijkheid om bewustzijn
van bedrijven over risico’s van betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen te vergroten
bij de lidstaten ligt»?3 Begrijpt u én waardeert u de inzet van de VN-Mensenrechtenraad ten aanzien van bedrijven,
ook in het licht van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights?
Antwoord 9
De UN Guiding Principles vereisen niet dat de Raad kiest voor het instrument van een database met bedrijven.
De UNGPs (10b) geven aan dat lidstaten multilaterale instituties kunnen aanmoedigen
om respect voor mensenrechten door bedrijven onder de aandacht te brengen. Nederland
en de EU hebben in 2016 in hun stemverklaring onderstreept dat zij bedrijven oproepen
om dit overal ter wereld, inclusief Israël en de bezette Palestijnse Gebieden, toe
te passen. Tegelijk onderstreepten Nederland en de EU dat de primaire verantwoordelijkheid
voor bewustmaking van bedrijven bij landen zelf ligt. Daarom sprak Nederland samen
met de EU de teleurstelling uit dat de Raad koos voor het instellen van een database,
in plaats van een meer holistische benadering waarbij de UNGP’s door landen zelf geïmplementeerd
worden.
Onder de UNGP’s heeft de staat de verantwoordelijkheid om mensenrechten te beschermen,
en te bevorderen dat bedrijven mensenrechten respecteren. De Nederlandse overheid
bevordert de naleving door bedrijven van de UNGP’s en de OESO-richtlijnen op diverse
manieren. Zo wordt bij aanvragen voor ondersteuning uit het buitenlandinstrumentarium
van het Ministerie van Buitenlandse Zaken nagegaan in hoeverre bedrijven de IMVO-richtlijnen,
zoals de OESO-richtlijnen, in hun bedrijfsvoering toepassen. Ook middels IMVO-convenanten
en Maatschappelijk Verantwoord Inkopen door de overheid, levert Nederland daar een bijdrage aan.
Vraag 10
Deelt u de mening dat de database de verantwoordelijkheid van lidstaten niet ondermijnt
en juist is bedoeld om lidstaten (en bedrijven) daarin te ondersteunen, door constructieve
dialoog te faciliteren en transparantie te bevorderen? Zo neen, waarom niet?
Antwoord 10
De lijst is tot stand gekomen op verzoek van de Mensenrechtenraad. Nederland en de
EU waren hier geen voorstander van. Dat standpunt is niet gewijzigd.
Vraag 11
Heeft u kennisgenomen van de aanval van de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken
Katz op de Hoge Commissaris Bachelet, waarin Katz haar kwalificeert als «partner en
instrument» van de Boycot, Desinvesteringen en Sancties (BDS)-beweging?4 Wat is uw reactie daarop?
Antwoord 11
Het rapport van de Hoge Commissaris stelt nadrukkelijk dat geen juridische kwalificatie
wordt gegeven aan de betrokkenheid van bedrijven bij specifieke activiteiten. De Hoge
Commissaris geeft slechts invulling aan het verzoek van de Mensenrechtenraad om feitelijk
vast te stellen of bedrijven betrokken zijn bij activiteiten die ten goede komen aan
nederzettingen. Het rapport bevat geen oproep tot een boycot, sancties of andere maatregelen.
Het valt niet uit te sluiten dat anderen deze lijst wel gaan gebruiken voor een dergelijke
oproep. Het standpunt van het kabinet over BDS is uw Kamer bekend.
Vraag 12
Kunt u bevestigen dat de database a) geen uiting is van de BDS-beweging, b) niet voorziet
in sancties tegen of boycots van bedrijven, c) consistent is met het differentiatiebeleid
van de EU, en d) in lijn is met resolutie 2334 van de VN-Veiligheidsraad? Kunt u per
punt een toelichting geven?
Antwoord 12
Zie antwoord op vraag 11.
Vraag 13
Heeft u kennisgenomen van beschuldigingen van de Israëlische ministers Erdan en Cohen,
die de VN en de VN-Mensenrechtenraad wegens het publiceren van de database van antisemitisme
hebben beticht?5 Heeft u ook kennisgenomen van de uitspraak van de American Jewish Committee (AJC),
dat de database «echo’s oproept van nazi-boycots en zwarte lijsten tegen joden»?6 Deelt u de mening dat deze buitengewoon ernstige beschuldigingen onjuist en onacceptabel
zijn? Bent u bereid daar nadrukkelijk afstand van te nemen? Zo neen, waarom niet?
Antwoord 13
Het kabinet ziet geen aanleiding om te reageren op de genoemde uitspraken van ministers
Katz, Erdan en Cohen, noch op de uitlatingen van de American Jewish Committee.
Vraag 14
Herinnert u zich uw uitspraak dat Nederland in 2016 «geen voorstander van het instellen
van de database [was], omdat het een voorbeeld is van de disproportionele aandacht
voor Israël in VN-fora»?7 Hoe verhoudt zich dat standpunt tot het feit dat de VN-Veiligheidsraad, het primaire
VN-orgaan voor vrede en veiligheid, in de periode 2009–2019 slechts twee resoluties
ten aanzien van het Israëlisch-Palestijnse conflict heeft aangenomen, op een totaal
van 636?8 Deelt u de mening dat deze cijfers getuigen van vergaande disproportionaliteit in
het politieke voordeel van Israël?
Antwoord 14
Zoals uw Kamer bekend wordt onder VN-fora niet alleen de Veiligheidsraad verstaan,
maar alle VN-fora, inclusief de Algemene Vergadering en de Mensenrechtenraad. In die
fora gezamenlijk is disproportioneel veel aandacht voor Israël. De Nederlandse inzet
blijft erop gericht om disproportionele aandacht voor Israël binnen de VN tegen te
gaan. Dat laat onverlet dat er in het algemeen in VN-verband ruimte moet zijn om gerechtvaardigde
kritiek op het optreden van lidstaten te uiten.
Vraag 15
Begrijpt u tegen deze achtergrond de verontwaardiging van de Palestijnse VN-ambassadeur
Mansour, zoals tot uiting gebracht in het volgende citaat:« Beweringen dat de VN met
een buitensporig aantal resoluties voor Israël een uitzonderingspositie creëert, zijn
dus selectief en misleidend, in het slechtste geval bevooroordeeld, omdat dergelijke
beweringen de situatie in de Veiligheidsraad negeren, waar het tegendeel waar is en
elke poging om de flagrante minachting van Israël voor het internationaal recht, het
gezag van de Raad en zijn resoluties, waaronder 2334, te adresseren, [...] wordt geblokkeerd.»9? Zo neen, waarom niet?
Antwoord 15
Zie antwoord op vraag 14.
Vraag 16
Herinnert u zich dat de EU, mede namens Nederland, op 17 september 2019 in de VN-Mensenrechtenraad
nadrukkelijk heeft verwelkomd dat ten aanzien van Myanmar een VN-database is opgesteld
met bedrijven en andere actoren betrokken bij mensenrechtenschendingen in dat land?10 Klopt het dat de VN in 2002–2003 een vergelijkbare database met bedrijven betrokken
bij het conflict in Congo heeft gepubliceerd? Zo ja, deelt u de mening dat ook op
grond daarvan de database met bedrijven actief in Israëlische nederzettingen geen
uitzonderingspositie voor Israël creëert? Zo neen, waarom niet?
Antwoord 16
De bedoelde rapporten, respectievelijk van de Independent International Fact Finding Mission on Myanmar aan de Mensenrechtenraad, over economische belangen van het Myanmarese leger, en
van een Panel of Experts van de VN-Veiligheidsraad, zijn het kabinet bekend.
Het aantal rapportages over Israël – er staan 5 rapporten van de Hoge Commissaris
op de agenda van de 43e zitting van de Mensenrechtenraad – bevestigt niettemin dat er sprake is van disproportionele
aandacht voor Israël.
Vraag 17
Deelt u het standpunt dat het belang van de database aanzienlijk is toegenomen door
de sterke groei van nederzettingen in de afgelopen drie jaar en het uitdrukkelijke
voornemen van de Israëlische regering om de nederzettingen te annexeren, hetgeen ernstig
inbreuk zou maken op het internationaal recht en een levensvatbare twee-statenoplossing
permanent onmogelijk zou maken? Kunt u een toelichting geven?
Antwoord 17
Zie het antwoord op vraag 4.
Vraag 18
Wilt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden, graag vóórdat
de database tijdens de 43e zitting van de VN-Mensenrechtenraad, waar Nederland als
lid aan deelneemt, wordt behandeld? Zo neen, waarom niet?
Antwoord 18
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.