Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Rog over het bericht 'Dure zzp-er rukt op in scholen'
Vragen van het lid Rog (CDA) aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over het bericht «Dure zzp-er rukt op in scholen» (ingezonden 23 januari 2020).
Antwoord van Minister Slob (Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media) (ontvangen 18 februari
2020).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Dure zzp-er rukt op in scholen»?1
Antwoord 1
Ja, dat bericht ken ik.
Vraag 2
Wat vindt u van de bijna verdriedubbeling van het aantal zelfstandigen zonder personeel
(hierna: zzp-ers) werkzaam in het onderwijs van 26.000 in 2003 naar 60.000 in 2019
zoals blijkt uit de aangehaalde cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek?
Antwoord 2
Navraag bij het CBS leert dat het gaat om cijfers uit het zogeheten EBB, dat is een
enquête onder de beroepsbevolking. De cijfers van de 60.000 zzp’ers2 gaan over respondenten die aangeven in de bedrijfstak onderwijs werkzaam te zijn.
Dat betreft dus alle onderwijssectoren po, vo, mbo, hbo en wo én andere sectoren waar
lessen worden gegeven, zoals autorijscholen. Ervan uitgaande dat de cijfers representatief
zijn, is de groei van 26.000 naar 60.000 zzp’ers in het onderwijs natuurlijk substantieel.
Dit legitimeert onze aandacht voor flexibel personeel in het onderwijs des te meer.
Vraag 3
Gaat het hier alleen om onderwijsgevend personeel of ook om onderwijsondersteunend
personeel? Hoe groot zijn die respectievelijke groepen?
Antwoord 3
Volgens de cijfers van het CBS is van alle zzp’ers in het onderwijs ongeveer een derde
onderwijsgevend en twee derde niet. Die laatste categorie omvat waarschijnlijk verschillende
ondersteunende werkzaamheden in het onderwijs die als zzp’er uitgevoerd worden, zoals
bijvoorbeeld bedrijfs- of administratiespecialisten, maatschappelijk werkers en IT’ers.
Vraag 4
Kunt u aangeven wat de cijfers zijn, verdeeld over het primair onderwijs en het voortgezet
onderwijs?
Antwoord 4
Volgens de cijfers van het CBS zijn er in het po circa 6 duizend docenten zzp’er,
en in het vo zo’n 8 duizend.3
Vraag 5
Kunt u de in het artikel vermelde cijfers bevestigen uit het genoemde onderzoek van
de Algemene Vereniging Schoolleiders dat 22 procent van de scholen regelmatig gebruikmaakt
van leraren die zzp-er zijn en dat 36 procent van de scholen een beroep doet op uitzendbureaus
of headhunters om een vacature in te vullen? Kunt u de cijfers ook uitsplitsen voor
het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs?
Antwoord 5
Nee, die cijfers van het genoemde onderzoek kan ik op basis van de mij bekende informatie
niet bevestigen.
Voor de helderheid licht ik u kort de context van zzp’ers op scholen toe. Zzp’ers
zijn net zoals bijvoorbeeld uitzendkrachten en payrollers onderdeel van het flexibele
personeel niet in loondienst (PNIL). De schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor
het aanstellen van personeel en voor de afspraken die zij maken met uitzend- en detacheringsbureaus
over de inhuur van personeel.
Uitgesplitst naar po en vo kan ik melden dat scholen respectievelijk 4,2% en 3,7%
van de hun middelen hebben besteed aan de PNIL. Dat blijkt uit hun jaarrekeningen
van 2018.
Vraag 6
Hoe groot is de inzet van deze zzp-ers bij het invullen van een vacature dan wel tijdelijke
vervanging? Kunt u tevens aangeven welke vakken het betreft als het gaat om het voortgezet
onderwijs?
Antwoord 6
Uit de beschikbare informatie heb ik nagenoeg geen informatie over de PNIL.
Scholen in het po, vo en mbo leveren aan DUO via hun salarisadministraties informatie
aan over hun personeel. Informatie over de PNIL, zoals hoeveel leraren er als PNIL
werken, wordt niet geleverd. Zoals vermeld in mijn brief van 16 december 20194, heb ik de Kamer toegezegd eerst heel gericht te proberen om wat greep te krijgen
op wat er nu precies in de PNIL gebeurt. Begin 2019 is daarom een pilot ingezet bij
DUO om in beeld te brengen waar de PNIL uit bestaat en hoe de informatie daarover
is op te vragen. Daarmee geef ik tevens uitvoering aan de motie Westerveld en Kwint
(Kamerstuk 27 923, nr. 324) die oproept om de uitgaven aan PNIL inzichtelijk te maken.
Met de pilot om deze beleidsinformatie verplicht te laten verstrekken door schoolbesturen
in po en vo wil ik aan de informatiebehoefte voldoen.
Vraag 7
Kunt u aangeven hoeveel scholen moeten betalen voor deze zzp-ers en of de inhuur van
bureau’s die zzp-ers verhuren en of dat meer is dan de CAO’s voor primair onderwijs
en voortgezet onderwijs?
Antwoord 7
Zie het antwoord bij 6.
Vraag 8
Kunt u aangeven hoeveel geld scholen in totaal besteden aan zzp-ers in het onderwijs?
Antwoord 8
Dat kan ik niet specifiek voor zzp’ers. Ik kan wel aangeven hoeveel geld scholen in
totaal besteden aan personeel niet in loondienst, waar zzp’ers toe behoren. Dat is
voor het po ongeveer 377 miljoen euro (van in totaal 8,88 miljard euro personeelslasten)
en voor het vo 266 miljoen euro (van in totaal 7,03 miljard euro personeelslasten)
in 2018.
Vraag 9
Hoe verhoudt het inhuren van zzp-ers via dure bemiddelingsbureaus zich tot de aangenomen
motie van het lid Rog over het tegengaan van de inhuur van dure commerciële bureaus
die verzoekt om als voorwaarde bij de regionale aanpak tegen het lerarentekort als
voorwaarde te stellen dat scholen geen gebruik meer maken van dit soort bureaus?5
Antwoord 9
De motie Rog (Kamerstuk 27 923, nr. 330) roept op om de partijen die betrokken zijn bij de regionale actieplannen concrete
afspraken te laten maken waarbij het gebruik van commerciële uitzend- en bemiddelingsbureaus
met hoge bemiddelingskosten wordt tegengegaan. Daarnaast roept de motie van de leden
Kwint en Westerveld (Kamerstuk 27 923, nr. 327) op tot het maken van afspraken met schoolbesturen om het gebruik van uitzendbureaus
tot een absoluut noodzakelijk minimum te beperken.
Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor het aanstellen van uitzendpersoneel en andere
flexibele krachten, in overeenstemming met wat daarover is afgesproken in de cao.
Besturen maken momenteel steeds vaker gezamenlijk afspraken over de inschakeling van
uitzendbureaus. Dat zie ik ook terug in de (nood)plannen voor het lerarentekort van
bijvoorbeeld de gemeenten Amsterdam, Den Haag en Rotterdam. Ik vind het positieve
ontwikkelingen en juich het maken van dit soort afspraken toe. Ook zal ik aandacht
blijven vragen voor het maken van afspraken om de inzet tot een minimum te beperken,
niet alleen van uitzendkrachten maar ook andere vormen van PNIL zoals zzp’ers.
Vraag 10
Welke afspraken zijn met de scholen gemaakt naar aanleiding van de voornoemde motie?
Bent u bereid deze afspraken verder aan te scherpen? Zo ja, op welk vlak? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 10
Zie het antwoord bij 9.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.