Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bromet over het artikel ‘Ik heb rapporten herschreven. En daarna dwong je onderzoekers een handtekening eronder te zetten’
Vragen van het lid Bromet (GroenLinks) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het artikel «Ik heb rapporten herschreven. En daarna dwong je onderzoekers een handtekening eronder te zetten» (ingezonden 16 januari 2020).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 18 februari
2020).
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Ik heb rapporten herschreven. En daarna dwong je onderzoekers
een handtekening eronder te zetten» en wat is uw reactie in algemene zin op de gebeurtenissen
zoals die in het artikel worden beschreven?1
Antwoord 1
Ja. Voor een reactie in algemene zin verwijs ik naar de oplegbrief bij de beantwoording
van de Kamervragen.
Vraag 2
Klopt het dat er een aantal informele overleggen hebben plaatsgevonden tussen LTO
en de toenmalige bewindspersonen van het landbouwministerie in cafés en hebben dergelijke
overleggen ook plaatsgevonden met natuurorganisaties?
Antwoord 2
Het artikel heeft betrekking op de ontwikkelfase van het PAS in de jaren 2011–2015.
In deze periode is er vanuit het ministerie intensief contact geweest met zowel koepelorganisaties
van het (landbouw)bedrijfsleven als natuur- en milieuorganisaties. Naast de vele ambtelijke
contacten vanuit het Rijk en de provincies met deze partijen, heeft er met het landbouwbedrijfsleven
geregeld overleg plaatsgevonden over bijvoorbeeld de invulling van het toenmalige
landbouwpakket. De partijen waren gezamenlijk vertegenwoordigd in het Platform Maatschappelijke
Organisaties, waarmee regulier overleg plaatsvond over de voortgang van het PAS. Daarnaast
vonden ook in ander verband (bilaterale) overleggen plaats tussen de verschillende
organisaties en de toenmalige bewindspersonen. Het is mij niet bekend of dit ook informele
overleggen waren in cafés.
Vraag 3 en 5
Klopt het dat het landbouwministerie destijds ecologen onder druk heeft gezet, op
subtiele dan wel niet-subtiele wijze, om hun conclusies over de kans op herstel van
Natura 2000-gebieden aan te passen, op de manier waarop dit in het artikel wordt omschreven?
Deelt u de analyse dat al veel eerder duidelijk had kunnen worden dat het PAS juridisch
niet houdbaar was als de onderzoeksresultaten van ecologen niet onder druk aangepast
werden en deelt u de analyse dat dit veel ellende had kunnen voorkomen?
Antwoord 3 en 5
Tijdens de ontwikkeling van het PAS bestond een grote politiek-bestuurlijke urgentie
om de vergunningverlening zo snel mogelijk op gang te helpen met een programmatische
aanpak stikstof. Dit leidde tot scherpe deadlines voor de ontwikkeling van het PAS,
dat met steun van een ruime meerderheid van de Tweede Kamer is ingevoerd.
Het PAS is via een door alle bestuurlijke partners (de Ministeries van LNV, IenW en
Defensie en de 12 provincies) gezamenlijk ontwikkeld proces tot stand gekomen. Onderdeel
hiervan was een uniforme systematiek voor de op te stellen gebiedsanalyses, die de
passende beoordeling op gebiedsniveau zouden vormen. Onderdeel van de systematiek
was toepassing van de internationaal gereviewde herstelstrategieën, zodat de best
beschikbare wetenschappelijke kennis bij de analyses betrokken werd. Daarbij werd
de scope van de analyses beperkt tot de stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden
van soorten en is er niet voor gekozen alle instandhoudingsdoelen van Natura 2000
mee te nemen in die betreffende gebiedsanalyse. Die waren immers niet relevant voor
de stikstofproblematiek.
De politiek-bestuurlijke ambitie in die periode was, dat het PAS een oplossing moest
bieden voor alle stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Vanuit mijn ministerie is
bekeken of het effect van herstelmaatregelen, conform de herstelstrategieën, voldoende
werd betrokken in de analyse. Ook is vanuit mijn ministerie bezien of alle mogelijke
herstelmaatregelen werden ingezet en is er soms op gewezen dat beoogde maatregelen
nog verder konden worden aangescherpt. Dit leidde ertoe dat de bevoegde gezagen uiteindelijk
voor alle gebieden in een ecologisch oordeel konden vaststellen dat er wetenschappelijk
gezien redelijkerwijs geen twijfel is dat de instandhoudingsdoelstellingen op termijn
worden gehaald en dat verslechtering wordt voorkomen. Er werd op gelet dat de conclusie
van de gebiedsanalyse op een heldere wijze was onderbouwd.
De beoordelingen maakten deel uit van intercollegiale toetsing en een eindtoets, die
voor de inwerkingtreding van het PAS plaatsvond. Daarnaast zijn de gebiedsanalyses
in opdracht van het ministerie in 2013 getoetst door het Kennisnetwerk Ontwikkeling
en Beheer Natuurkwaliteit (OBN) in samenwerking met de toenmalige Dienst Landelijk
Gebied. In deze opnametoets werd beoordeeld of de gebiedsanalyses van voldoende kwaliteit
waren, volledig waren en of de ecologische kwaliteit voldoende geborgd was. Pas als
een gebiedsanalyse als voldoende was beoordeeld, kon het gebied in het PAS worden
opgenomen. De opnametoets was ecologisch van aard. De daaropvolgende eindtoets was
gericht op de vraag of de gebiedsanalyses de juiste informatie bevatten om bij beroep
en bezwaar gebruikt te kunnen worden als passende beoordeling voor het uitgeven van
ontwikkelingsruimte. Deze eindtoets is uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de
betrokken bevoegde gezagen voor alle gebieden.
Ik kan mij voorstellen dat ecologen en andere betrokkenen druk kunnen hebben ervaren
vanuit de politiek-bestuurlijke omgeving, het tijdpad, de uniforme systematiek en
de toetsing. Dit beeld komt naar voren uit gesprekken die gevoerd zijn met destijds
betrokken medewerkers. Er is vanuit het ministerie voor zover nu bekend geen druk
uitgeoefend om onderzoeksresultaten aan te passen. Er hebben zich bij mij naar aanleiding
van het artikel geen betrokkenen gemeld die destijds druk hebben ervaren danwel zouden
hebben uitgeoefend. Dit is ook niet naar voren gekomen in de gesprekken die met de
destijds betrokkenen zijn gevoerd. De integriteitscoördinator van mijn ministerie
is en blijft beschikbaar indien toenmalige betrokkenen een melding op dit terrein
willen doen en zal ook proactief de medewerkers benaderen.
Vraag 4
Deelt u de constatering dat het landbouwministerie het met name van belang vond dat
het Programma Aanpak Stikstof (PAS) er kwam en dat het belang van de goede instandhouding
van natuurgebieden voor het ministerie een ondergeschoven kindje was? Zo nee, op basis
waarvan blijkt dit?
Antwoord 4
Het PAS had een dubbeldoelstelling. Het verbond economische ontwikkeling met het op
termijn realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen van de voor stikstof gevoelige
habitattypen en (leefgebieden van) soorten voor de Natura 2000-gebieden die waren
opgenomen in dit programma. Het PAS combineerde twee strategieën om de natuurdoelen
van Natura 2000 zeker te stellen. Ten eerste door het blijvend laten dalen van de
stikstofdepositie door het nemen van maatregelen aan de bron. Ten tweede door het
uitvoeren van herstelmaatregelen voor stikstofgevoelige natuur. Hiervoor zijn ook
financiële middelen beschikbaar gesteld. Een deel van de daling van de stikstofdepositie
werd ingezet als ontwikkelingsruimte voor nieuwe of uitbreiding van bestaande economische
ontwikkelingen die stikstofemissie veroorzaken. Economische ontwikkelingen waren mogelijk
onder voorwaarde dat de gestelde natuurdoelen konden worden gehaald.
Vraag 6
Deelt u de mening dat iedereen erbij gebaat is wanneer onderzoeksresultaten niet worden
verdoezeld en kunt u verzekeren dat ecologen nu op geen enkele manier onder druk worden
gezet, ook niet op subtiele wijze, om onderzoeksresultaten inzake natuurgebieden aan
te passen?
Antwoord 6
Niemand heeft baat bij onder druk aangepaste beoordelingen van ecologen. Ik wil besluiten
kunnen nemen op objectieve gronden. Sturen op uitkomsten van onderzoeken die daarvoor
moeten worden verricht, is ontoelaatbaar en werkt averechts. Er wordt binnen mijn
departement op toegezien dat de Gedragscode integriteit Rijk wordt nageleefd. Deze
gedragscode heeft ook betrekking op betrokkenheid bij onafhankelijk onderzoek en (wetenschappelijke)
integriteit.
Vraag 7
Deelt u de constatering dat veel van de maatregelen die tijdens de ontwikkeling van
het PAS werden genoemd als oplossing, zoals aangepast veevoer en verdunning van mest
met water, destijds werden gepresenteerd als oplossing en nu weer worden genoemd als
mogelijke maatregelen en deelt u de verwachting dat met deze maatregelen het stikstofprobleem
niet voldoende wordt aangepakt?
Antwoord 7
In mijn brief van 18 december jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 37) heb ik u geïnformeerd over de afspraken die ik op 16 december jl. heb gemaakt met
Het Landbouw Collectief. Een deel van de maatregelen waar het kabinet en het Landbouw
Collectief elkaar in vinden, maakt ook onderdeel uit van de afspraken, die met de
landbouwsector in het kader van het PAS waren gemaakt. De uitspraak van de Raad van
State over het PAS doet niets af aan het effect dat uitvoering van deze maatregelen
heeft op verlaging van de stikstofdepositie. Deze maatregelen zijn op zichzelf echter
niet genoeg om het stikstofprobleem op te lossen. In mijn brief van 7 februari jl.
(Kamerstuk 35 334, nr. 44)) informeerde ik u over een volgende stap richting een structureel maatregelenpakket
voor de landbouw waarin ook andere maatregelen zijn opgenomen. Daarnaast is de oplossing
van de stikstofproblematiek niet alleen een zaak van de landbouw, maar van ons allen
gezamenlijk.
Vraag 8
Hoe denkt u een volgend PAS-debacle te voorkomen en deelt u de mening dat hier andere,
verdergaande oplossingen voor moeten komen?
Antwoord 8
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het PAS
niet voldeed als onderbouwing van toestemmingverlening. Het is een gezamenlijke uitdaging
om de nieuwe aanpak zo in te richten dat er recht wordt gedaan aan de natuurdoelen
in combinatie met perspectief voor economische ontwikkeling en behapbare administratieve
lasten. De uitspraak van de Raad van State is leidend voor de inrichting van een nieuwe
aanpak.
Vraag 9
Hoe gaat u ervoor zorgen dat iedereen erop kan vertrouwen dat alle rapportages inzake
natuurgebieden kloppen?
Antwoord 9
De bevoegde gezagen van de gebieden zijn verantwoordelijk voor de rapportages over
deze gebieden. De analyses van de gebieden zijn onderdeel van de gebiedsgerichte aanpak.
Zoals aangegeven in mijn brief van 4 oktober jl. (Kamerstuk 32 670, nr. 167) zorgen de Commissarissen van de Koning als rijksorgaan (ook wel «Rijksheren» genoemd)
voor een zorgvuldig proces en – met het oog op zowel de nationale belangen als ook
de decentrale belangen – de verbindingen in de gebiedsgerichte aanpak in de beginfase
van dit proces. Ik zal het belang van goede rapportages onder de aandacht brengen
van de Rijksheren.
Vraag 10
Hoe maakt u de monitoring rondom het PAS betrouwbaar en controleerbaar?
Antwoord 10
De stikstofmonitoring wordt uitgevoerd door het RIVM. Het RIVM heeft, samen met vele
andere kennispartners, de best beschikbare kennisbasis over stikstof. Die is over
een lange reeks van jaren opgebouwd door metingen, berekeningen en onderzoek naar
de verspreiding van stikstof in de atmosfeer. Dit is steeds getoetst en gewaardeerd
door internationale reviews. Deze kennisbasis geeft inzicht in het systeem, van bron
tot depositie. Het systeem is complex en berekeningen, metingen en modellering zijn
niet eenvoudig. Er wordt continu gekeken naar mogelijke vernieuwingen op basis van
de best beschikbare wetenschappelijke kennis. Hierbij hechten zowel het RIVM als het
kabinet aan transparantie en wordt de verantwoordelijkheid genomen om het rekenmodel
van RIVM samen met externe partijen te verbeteren. Ook is zorgvuldige monitoring van
de gevolgen van de (bron)maatregelen van groot belang. Er is daarom een wetenschappelijke
commissie (Commissie-Hordijk) ingesteld, die beoordeelt of er optimalisaties mogelijk
zijn in de bestaande meet- en rekenmethodiek voor stikstofdepositie als onderbouwing
van het stikstofbeleid (Kamerstuk 32 670, nr. 193, 1 november jl.). Zoals gemeld in mijn brief van 4 oktober jl. (Kamerstuk 32 670, nr. 167) wordt op korte termijn het meetnet uitgebreid.
De natuurmonitoring wordt uitgevoerd door de provincies en gecoördineerd door BIJ12.
Hiervoor wordt een uniforme aanpak gevolgd, die gezamenlijk ontwikkeld is door Rijk,
provincies en terreinbeheerders. Samen met de provincies worden de bestaande monitoringsmethoden
in beeld gebracht, mogelijke lacunes geïdentificeerd en een verbeterplan opgesteld.
Daardoor wordt nog beter de mate van instandhouding van de doelstellingen voor Natura
2000-gebieden nauwkeurig gemonitord, zoals ik heb toegezegd in mijn brief van 4 oktober
jl.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.