Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (twintigste tranche) (Kamerstuk 32127-236)
32 127 Regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten (Crisis- en herstelwet)
Nr. 238 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 18 februari 2020
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister voor Milieu en Wonen over de brief van 27 november 2019
inzake het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet
(twintigste tranche) (Kamerstuk 32 127, nr. 236).
De vragen en opmerkingen zijn op 20 januari 2020 aan de Minister voor Milieu en Wonen
voorgelegd. Bij brief van 17 februari 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Ziengs
De griffier van de commissie, Roovers
I. Vragen en opmerkingen
Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (twintigste
tranche) (TK 32 127, nr. 236)
De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van het ontwerpbesluit tot wijziging
van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (twintigste tranche). Zij hebben
nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie zien dat zeven gemeenten (i.c. Peel en Maas, Heerhugowaard,
Hoorn, Koggeland, Leeuwarden, Ooststellingwerf en Weststellingwerf) nu reeds zijn
aangewezen voor duurzame, innovatieve experimenten waarmee vergunningsvrije zonnevelden
mogelijk zijn voor een periode van vijftien jaar. Allereerst vragen zij hoe de term
«tijdelijk» moet worden geduid als zonnevelden 30 jaar mogen liggen. Graag vernemen
zij tevens in welke mate experimenten in die gemeenten zijn gestart en wat de eerste
ervaringen daarbij zijn. Daarbij vernemen zij graag hoeveel hectare weidegrond thans
belegd is met zonnevelden en wat de concrete plannen zijn.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de termijn van vijftien jaar in de praktijk
te kort blijkt voor een gunstige exploitatie van de zonnevelden. Zij vragen of daarbij
niet alleen gekeken is naar de levensduur van zonnepanelen maar ook naar de te verwachten
innovaties. Zelden gaan zonnepanelen 30 jaar mee en vaak zijn er binnen 15 jaar innovaties
die vervanging wenselijk maken, zo menen zij.
De leden van de CDA-fractie vragen of bij de aanleg van deze zonnevelden de afweging
plaats vindt dat bestaande beschikbare daken de voorkeur verdienen om met zonnepanelen
belegd te worden (de «zonneladder»).
De leden van de CDA-fractie vragen naar aanleiding van onderdeel F of projecten waar
geen (of amper) sprake is van woningbouw doch wel van forse energieprojecten ook onder
het bereik van dit artikel vallen. Aangezien dat geen effect heeft op de realisatie
van woningen, zou dat, naar de visie van deze leden, niet het geval moeten zijn.
De leden van de CDA-fractie vragen of het mogelijk is om in Artikel II inzake het
uitvoeren van een plan-mer-beoordeling verdergaande vrijstellingen te introduceren.
Wordt de ruimte die de Europese regelgeving biedt ten volle benut, zo vragen zij.
II. Antwoorden
Vraag 1:
De leden van de CDA-fractie zien dat zeven gemeenten (i.c. Peel en Maas, Heerhugowaard,
Hoorn, Koggeland, Leeuwarden, Ooststellingwerf en Weststellingwerf) nu reeds zijn
aangewezen voor duurzame, innovatieve experimenten waarmee vergunningsvrije zonnevelden
mogelijk zijn voor een periode van vijftien jaar. Allereerst vragen zij hoe de term
«tijdelijk» moet worden geduid als zonnevelden 30 jaar mogen liggen. Graag vernemen
zij tevens in welke mate experimenten in die gemeenten zijn gestart en wat de eerste
ervaringen daarbij zijn. Daarbij vernemen zij graag hoeveel hectare weidegrond thans
belegd is met zonnevelden en wat de concrete plannen zijn.
Antwoord 1:
De term tijdelijkheid houdt in dit geval in dat de toestemming om de gronden te benutten
voor zonnevelden na de geboden periode ophoudt. Dit in afwijking van een reguliere
bestemming, die geen einddatum kent. Hierdoor ontstaat duidelijkheid richting initiatiefnemer
over de eindigheid van het initiatief. Ook ontstaat duidelijkheid richting bewoners
over de periode waarin deze bestemming mogelijk is.
Het experiment is in 2015 gestart op initiatief van bovengenoemde gemeenten, waar
de invulling van bedrijventerreinen achterbleef bij de verwachtingen. Gedachte was
met een zonneveld de gronden tijdelijk te gebruiken en daarmee zowel de gemeentelijke
verliezen op deze gronden wat te beperken als bij te dragen aan verduurzaming.
Het experiment onder de Chw bestaat samengevat uit drie elementen: vergunningvrij
plaatsen van panelen door de toestemming in het bestemmingsplan op te nemen, daar
ook regels over welstand in op te nemen en de bestemming tijdelijk te maken voor maximaal
15 jaar. Uit de Voortgangsrapportage Chw over de periode 2017–2018 (Kamerstuk 32 127, nr. 235) blijkt dat onder het experiment 50 ha is gerealiseerd en 50 ha in procedure is (informatie
van eind 2018). Als voorbeeld: de gemeente Heerhugowaard had te maken met een tegenvallende
gronduitgifte van haar bedrijventerrein en heeft toen een beperkt deel (10 ha) tegen
een pachtvergoeding uitgegeven voor zonnevelden. Het gaat om gemeentelijke grond met
de bestemming bedrijventerrein. De gemeenten Weststellingwerf en Ooststellingwerf
hebben de gemeentelijke gronden die ingezet kunnen worden geïnventariseerd. De gemeente
Weststellingwerf heeft op basis van deze inventarisatie een aanbesteding gedaan voor
de verhuur van de gronden. De gemeente Leeuwarden heeft een facetbestemmingsplan voor
het hele grondgebied opgesteld. Het plan geeft regels voor de ruimtelijke inpassing.
De gemeente Koggenland heeft afgezien van het gebruik van de Chw-regeling omdat de
periode te kort werd gevonden voor een rendabele exploitatie. Ook de gemeente Hoorn
ziet op dit moment af van gebruik van het experiment.
Vraag 2:
De leden van de CDA-fractie lezen dat de termijn van vijftien jaar in de praktijk
te kort blijkt voor een gunstige exploitatie van de zonnevelden. Zij vragen of daarbij
niet alleen gekeken is naar de levensduur van zonnepanelen maar ook naar de te verwachten
innovaties. Zelden gaan zonnepanelen 30 jaar mee en vaak zijn er binnen 15 jaar innovaties
die vervanging wenselijk maken, zo menen zij.
Antwoord 2:
Op verzoek van de deelnemende gemeenten is voorgesteld de termijn voor de tijdelijke
bestemming te verdubbelen van 15 naar 30 jaar. Het rendement op de panelen neemt fors
toe als de hele levensduur van de panelen kan worden benut. Bedrijven maken in deze
periode zelf de afweging of het wenselijk is zonnepanelen te vervangen door meer innovatieve
panelen. De verwachting is niet dat dit in deze periode zal gebeuren omdat de investering
moet worden terugverdiend.
Vraag 3:
De leden van de CDA-fractie vragen of bij de aanleg van deze zonnevelden de afweging
plaats vindt dat bestaande beschikbare daken de voorkeur verdienen om met zonnepanelen
belegd te worden (de «zonneladder»).
Antwoord 3:
Ja dat is het geval. Met gemeenten en provincies is afgesproken dat rekening wordt
gehouden met de zonneladder bij de afweging om zonnevelden aan te leggen. Het experiment
treedt niet in die afspraak. Een gemeente moet in de toelichting bij het bestemmingsplan
motiveren waarom gekozen is voor de aanleg van een zonneveld.
Vraag 4:
De leden van de CDA-fractie vragen naar aanleiding van onderdeel F of projecten waar
geen (of amper) sprake is van woningbouw doch wel van forse energieprojecten ook onder
het bereik van dit artikel vallen. Aangezien dat geen effect heeft op de realisatie
van woningen, zou dat, naar de visie van deze leden, niet het geval moeten zijn.
Antwoord 4:
Mede naar aanleiding van motie van het lid Agnes Mulder c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 295) wordt met dit innovatieve experiment, op basis van artikel 2.4 van de Chw, voor
een aantal provincies en gemeenten een tweetal maatregelen genomen waarmee de netbeheerder
de transportcapaciteit voor duurzaam opgewekte elektriciteit toch kan vergroten. Het
betreft hier veelal landelijke gebieden buiten de bebouwde kom met relatief veel (toekomstig)
aanbod van zonne-energie (zonneweides) en weinig vraag naar energie omdat het om relatief
dunbevolkte gebieden gaat. En waar al sprake is van congestie in de transportcapaciteit
van duurzaam opgewekte elektriciteit of waar deze congestie binnen afzienbare tijd
dreigt te ontstaan. Omdat de problemen met de transportcapaciteit zich in veel provincies
en gemeenten voordoen, is de lijst van provincies en gemeenten in het vijfde lid aanzienlijk.
De lijst is gebaseerd op informatie van de netbeheerders over (dreigende) tekorten
in transportcapaciteit. Dit experiment heeft geen direct effect op de realisatie van
woningen maar is essentieel om de verduurzaming van de energievoorziening gestalte
te kunnen geven.
Vraag 5:
De leden van de CDA-fractie vragen of het mogelijk is om in Artikel II inzake het
uitvoeren van een plan-mer-beoordeling verdergaande vrijstellingen te introduceren.
Wordt de ruimte die de Europese regelgeving biedt ten volle benut, zo vragen zij.
Antwoord 5:
Met deze regeling wordt de ruimte van de smb-richtlijn ten volle benut. Er is overigens
geen sprake van een vrijstelling.
De gevallen die nu worden aangewezen, zijn gevallen waar een plan-mer-beoordeling
kan worden uitgevoerd in plaats van direct een plan-mer. Als uit die plan-mer-beoordeling
blijkt dat er geen aanzienlijke milieueffecten kunnen zijn, dan kan een plan-mer achterwege
blijven. Die plannen vallen dan buiten de doelstelling van de smb-richtlijn die zich
richt op plannen die wel aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
C.J.M. Roovers, griffier