Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Von Martels over de aanwijzing van natuurgebieden en het toevoegen van stikstofgevoelige habitats in het verleden
Vragen van het lid Von Martels (CDA) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de aanwijzing van natuurgebieden en het toevoegen van stikstofgevoelige habitats in het verleden (ingezonden 31 oktober 2019).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 17 februari
2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 797.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Politieke agenda zit oplossing stikstof dwars»? 1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de mening van De heer Gerrits? Zo ja, op welke punten? Zo nee, op welke punten
niet en waarom?
Antwoord 2
De heer Gerrits noemt een groot aantal punten, die hierna zijn samengevat en van een
reactie voorzien. Het betreft de huidige stand van kennis, dus nog zonder de resultaten
van de onderzoeken die zijn aangekondigd in mijn brief van 13 november 2019 (Kamerstuk
35 334, nr. 1).
a) Nederland heeft meer gebieden aangewezen dan de Europese Commissie vroeg.
Reactie op a: de Europese Commissie heeft de eerste Nederlandse voorstellen voor aanmelding juist
afgewezen; pas met de laatste lijst (van 2013) is de Commissie akkoord gegaan. De
Raad van State heeft vervolgens in alle beroepszaken, waarin de aanwijzing werd aangevochten,
bevestigd dat de Natura 2000-gebieden terecht zijn aangewezen.
b) Gebieden zijn op oneigenlijke gronden aangemeld, omdat 1) soorten en habitattypen
die de basis voor selectie waren, er niet voorkwamen, en 2) gebieden met habitattypen
met een goede natuurkwaliteit niet zijn geselecteerd en gebieden met een slechtere
natuurkwaliteit wel.
Reactie op b: Het eerste geval is niet van toepassing op de huidige Natura 2000-gebieden. Het in
het artikel als illustratie genoemde Wooldse Veen is een ingewikkeld geval. Bij de
selectie werd op wetenschappelijke gronden bepaald dat de aanwezige berkenbroekbossen
behoorden tot het type H91D0 Hoogveenbossen en dat het gebied op basis van oppervlakte
behoorde tot de belangrijkste van Nederland. Volgens het aanwijzingsbesluit (2014)
bleek het gebied ook aan de selectiecriteria te voldoen voor H7120 Herstellende hoogvenen.
In 2015 bleek, na een grondige kartering volgens de meest recente wetenschappelijke
inzichten, dat alle berkenbroekbossen tot H7120 behoren. Daarom is H91D0 uit het aanwijzingsbesluit
gehaald. Het gebied bleef echter terecht geselecteerd: niet alleen vanwege het belang
voor H7120, maar ook vanwege het feit dat het één van de weinig gebieden is waar het
Herstellende hoogveen zodanig heeft geprofiteerd van de verbetering van de waterhuishouding
dat H7110A Actieve hoogvenen is teruggekeerd. Daarnaast is het, samen met Burlo-Vardingholter
Venn und Entenschlatt, onderdeel van een grensoverschrijdend Natura 2000-gebied. Omdat
Natura 2000 een Europees netwerk is, is de bescherming van een aangrenzend buitenlands
Natura 2000-gebied op zichzelf al reden voor het selecteren en aanwijzen van een gebied
aan Nederlandse zijde. Wat het tweede geval betreft: bij de selectie van gebieden
is vooral gelet op het aandeel van de landelijke oppervlakte, omdat de Europese Commissie
de selectie vooral beoordeelt op het aandeel dat de Habitatrichtlijngebieden hebben
in het landelijk areaal. Pas in tweede instantie is gelet op bijzondere kwaliteiten.
Zie voor enkele voorbeelden ook het antwoord op vraag 3.
c) Aanmelding kan worden teruggedraaid als de politieke wil er is en het goed (wetenschappelijk)
wordt onderbouwd dat gebieden ten onrechte zijn aangemeld.
Reactie op c: Inderdaad kan de aanmelding worden ingetrokken als er een wetenschappelijke fout
is gemaakt bij de aanmelding. Dat was bijvoorbeeld het geval bij het gebied Groot
Zandbrink: het habitattype dat de reden voor selectie was, bleek kort voor de aanmelding
te zijn verdwenen.
d) Er zijn ambities van de terreinbeherende organisaties na de aanwijzing toegevoegd
(zoals Actieve hoogvenen) en dat is nu een van de grootste problemen. Om die te schrappen,
hoeft de Minister niet terug naar Brussel, want ze zijn na de aanmelding toegevoegd.
Reactie op d:Correcties op een aanwijzingsbesluit worden door de verantwoordelijk bewindspersoon
toegevoegd op basis van objectieve criteria. Belanghebbenden zoals terreinbeherende
organisaties kunnen wijzen op een gebrek in een aanwijzingsbesluit. Als dat gebeurt
in een beroepszaak, wordt dat getoetst door de rechter. In het bovengenoemde Wooldse
Veen heeft dat geleid tot een correctie (toevoeging van H7110A Actieve hoogvenen).
3) Zo snel mogelijk herstelmaatregelen nemen om een goede instandhoudingssituatie
te creëren gaat nooit lukken. Niet elk habitattype en vegetatie wil groeien op plekken
waar we dat nu volgens het beleid willen.
Reactie op e: De herstelmaatregelen die al zijn ingezet onder het PAS, zijn gericht op behoud en
herstel van habitats op de locaties waar ze nu voorkomen, niet op door het beleid
uitgekozen nieuwe plekken waar ze (nog) niet voorkomen. Dat laatste valt onder de
begrippen omvorming (van bestaande natuur) en natuurontwikkeling. Ook omvorming en
natuurontwikkeling worden ingezet voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding,
maar daarbij wordt wel gelet op de potenties ter plekke.
f) De heide wordt door terreinbeherende organisaties te weinig verschraald, daardoor
vergrast de heide en dat heeft niets te maken met een overmaat aan stikstof.
Reactie op f: Met name in het verleden kwam het inderdaad voor dat vergrassing voor een deel ook
werd veroorzaakt door achterstallig beheer. Uit wetenschappelijk onderzoek is echter
gebleken dat talloze gebieden te lijden hebben onder vergrassing door overmatige stikstof,
ook als ze adequaat beheerd worden. Daar komt bij dat er een grens zit aan intensivering
van beheer.
g) Vogelrichtlijngebied Eilandspolder kan worden geschrapt, omdat de lepelaars die
de reden voor aanwijzing vormden, al tien jaar weg zijn.
Reactie op g: de lepelaar maakt nog steeds gebruik van het gebied en is niet weg. Het aantal is
al vele jaren gemiddeld stabiel (ik verwijs u voor de informatie over gebied 89 ook
naar de weblink www.sovon.nl/nl/gebieden). Overigens vormde niet alleen de lepelaar de aanleiding voor de aanwijzing, maar
ook de rietzanger (broedvogel) en zes (niet-broedende) andere trekvogels, waaronder
grote aantallen smienten. Dat blijkt uit het aanwijzingsbesluit uit 2013. Ook bij
de eerste aanwijzing als Vogelrichtlijngebied in 2000 was dat al zo.
h) Het Europees Hof van Justitie beperkt het toetsingskader voor passende beoordelingen
tot de habitattypen en soorten waarvoor de gebieden zijn geselecteerd. Dat is de uitleg
van het begrip natuurlijke kenmerken van het gebied. Die uitspraak heeft de overheid
naast zich neergelegd.
Reactie op h: Hierover heeft een briefwisseling plaatsgevonden in 2015 met de Europese Commissie,
op verzoek van de SGP-fractie. Het ging erom, nadere duiding te geven aan het zogenoemde
Sweetman-arrest van het Europese Hof van Justitie. Aanleiding was de vraag wat «natuurlijke
kenmerken zijn», dus of bij toetsing getoetst moet worden aan álle aanwezige waarden
of slechts een deel daarvan (alleen de waarden die aanleiding waren om het gebied
te selecteren, al dan niet met extra gewicht voor de prioritaire waarden). De vragen
van de SGP zijn door de Europese Commissie beantwoord en door de toenmalige Staatssecretaris
op 18 december 2015 nader geduid: «Het antwoord van de Commissie is dat in de passende
beoordeling als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn de gevolgen
van een plan of project moeten worden betrokken voor alle habitats van bijlage I en
soorten van bijlage II» (Kamerstuk 32 670, nr. 105). Hierbij geldt dat dit gaat om habitats die in betekenende mate in een gebied aanwezig zijn.
Indachtig de motie-Bisschop (Kamerstuk 32 670, nr. 188) bezie ik momenteel in het kader van de actualisatie van het doelensysteem Natura
2000 wat de mogelijkheden zijn om andere prioriteiten te stellen met betrekking tot
zeer kleine oppervlaktes van een habitattype.
i) De natuurkwaliteit ontwikkelt zich positief in de Natura 2000-gebieden. Voor 49
procent van alle habitattypen blijkt de kwaliteit tussen 2004 en het moment van de
laatste update (2015 tot 2018) hetzelfde te zijn. In 22 procent van de gevallen is
het achteruitgegaan en in 29 procent is het beter geworden.
Reactie op i: De gegevens die voor de analyse zijn gebruikt, zijn hiervoor niet geschikt. De informatie
over de «behoudsstatus» in de verschillende versies van de standaardgegevensformulieren
betreft een combinatie van drie elementen: de structuur van het habitattype in een
gebied, de vooruitzichten en de herstelmogelijkheid. Het is dus geen uitspraak over
«de kwaliteit» en daarvoor gebruikt de Europese Commissie het StandaardGegevensFormulier
(SDF) ook niet.
Dat de informatie verschilt tussen de opeenvolgende versies komt vooral doordat de
methode is veranderd en de kennis over de uitgangssituatie is toegenomen.
Of de natuurkwaliteit netto in alle gebieden samen beter is geworden, kan pas bepaald
worden als de evaluaties van de natuurkwaliteit per gebied zijn afgerond. Die evaluaties
worden gemaakt als de looptijd van een eerste beheerplan bijna is verstreken en een
tweede beheerplan wordt opgesteld. Een landelijk beeld ontstaat pas als alle evaluaties
met elkaar kunnen worden vergeleken. Slechts in enkele gebieden is zo'n evaluatie
voor een «tweede-generatiebeheerplan» van de eerste beheerplanperiode al voorhanden.
j) De vraag rijst of de informatie van de updates van het aanmeldformulier in Brussel
wel gecontroleerd wordt. In het artikel wordt gesuggereerd dat er politieke redenen
zijn om Nederland niet op de vingers te tikken en dat daardoor niets gebeurt met deze
informatie.
Reactie op j: Regelmatig krijgt de Nederlandse regering vragen over wijzigingen in het StandaardGegevensFormulier;
daaruit blijkt dat de gegevens worden gecontroleerd en dat er, waar nodig, ook iets
gebeurt met die informatie.
Vraag 3
Kunt u aangeven of bij de aanwijzing van Natura 2000-gebieden in Friesland, Eilandspolder-Oost
in Noord-Holland en Norgerholt in Drenthe sprake is geweest van het aanwijzen van
habitats die daar eigenlijk niet aanwezig waren en kunt u toelichten waarom hier wel
of niet sprake van is?
Antwoord 3
Uit de onderbouwingen die opgenomen zijn in de aanwijzingsbesluiten2 blijkt dat hier geen sprake van is. Ik kan daar in deze beantwoording niet in detail
op ingaan, omdat er geen concrete voorbeelden genoemd worden in Friesland. Voor de
andere twee gebieden kan dat wel.
– Dat het eiken-beukenbos afwezig zou zijn in Norgerholt is onderwerp geweest van een
beroepszaak tegen het aanwijzingsbesluit bij de Raad van State; na aanvullende motivering
bleek de bewering volgens de rechter onjuist te zijn, zie daarvoor het wijzigingsbesluit
Norgerholt.
– De Raad van State heeft de bewering dat Eilandspolder ten onrechte voor de Noordse
woelmuis is geselecteerd niet onderschreven (zie rechtsoverweging 6.4 in Uitspraak
201305362/1/R23).
Vraag 4
Kunt u aangeven in hoeverre er na de aanwijzing nog stikstofgevoelige habitats zijn
toegevoegd en waarom Nederland dat verplicht was volgens de Vogel- en Habitatrichtlijn?
Antwoord 4
De aanwijzingen van de Habitatrichtlijngebieden zijn grotendeels afgerond in 2013.
Nadien is in enkele gevallen een stikstofgevoelig habitat toegevoegd als dat volgens
de Raad van State ten onrechte nog niet was gebeurd (zie het bovengenoemde voorbeeld
Wooldse Veen) en voorts in 17 gevallen (in negen gebieden) als onderdeel van het wijzigingsbesluit
Afwezige waarden (2015).4 Uit artikel 6, eerste lid, van de Habitatrichtlijn blijkt dat alle aanwezige habitattypen
en soorten moeten worden beschermd. Een uitzondering mag volgens de uitleg van de
Europese Commissie worden gemaakt voor waarden die slechts in verwaarloosbare mate
voorkomen; die waarden worden daarom ook nooit in een aanwijzingsbesluit opgenomen.
Deze lijn is bevestigd in vaste jurisprudentie van de Raad van State.
Vraag 5
Kunt u voor elke toegevoegde stikstofgevoelige habitat aan een bepaald gebied na de
aanwijzing aangeven om welke ecologische reden dat gedaan is en wat de economische
gevolgen zijn geweest van het toevoegen van die bepaalde habitat?
Antwoord 5
Zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt, zijn toevoegingen alleen opgenomen indien
dat vanwege de Europese regelgeving is vereist. Dat is steeds verantwoord in de genoemde
wijzigingsbesluiten.
De economische gevolgen hangen af van de ecologische vereisten van de toegevoegde
habitats. Soms stellen habitats geen eisen aan de omgeving, maar in andere gevallen
zijn habitats afhankelijk van schone lucht of van een voldoende hoge regionale grondwaterstand.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.