Verslag van een schriftelijk overleg : Herdruk verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda voor de Onderwijs-, Jeugd-, Cultuur- en Sportraad (OJCS-Raad) voor wat betreft het onderdeel onderwijs
21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport
Nr. 324 HERDRUK1
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 21 februari 2020
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de
brief van 31 januari 2020 inzake geannoteerde agenda voor de Onderwijs-, Jeugd-, Cultuur-
en Sportraad (OJCS-Raad) voor wat betreft het onderdeel onderwijs (Kamerstuk 21 501-34, nr. 323), over de brief van 14 januari 2020 inzake het verslag van OJCS Raad van 21 en 22 november
2019 (onderdelen Jeugd en Sport) (Kamerstuk 21 501-34, nr. 322) en over de brief van 16 december 2019 inzake het verslag van de OJCS-Raad van 8
en 21 november 2019 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 321).
De vragen en opmerkingen zijn op 11 februari 2020 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 17 februari 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie, Even
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de
OJCS-Raad. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
In het verslag van een schriftelijk overleg betreffende de Raad voor Concurrentievermogen2 lezen de leden dat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorafgaand aan
aankomende OJCS-Raad gesprekken heeft gevoerd met Kroatië over studentmobiliteit en
brain circulation, als opvolging op de aangenomen motie van de leden Wiersma en Van der Molen3. Hierin lezen deze leden ook dat de Minister verdere gesprekken zal voeren met andere
lidstaten om te inventariseren op welke mate dit probleem ook bij hen speelt en welke
oplossingen zij zien op Europees niveau. Kan de Minister uitweiden over deze gesprekken
en welke uitkomsten deze hebben gehad? Voornoemde leden vragen welke problemen geïdentificeerd
zijn en welke oplossingen zijn aangedragen. Verder vragen deze leden naar de uitkomsten
van de discussie over brain circulation tijdens de Raad voor Concurrentievermogen. Deze leden van vragen aan het kabinet
op welk termijn naar verwachting het Kroatisch voorzitterschap contact zal zoeken
met Nederlandse hoger onderwijsinstellingen en studentorganisaties over studentmobiliteit?
Wat kunnen de leden verwachten van dit contact? Hoe zal dit contact invulling krijgen?
Wanneer gaat de Minister zelf contact zoeken met counterparts over dit onderwerp? Is dit al gebeurd? Zo ja, wat waren de uitkomsten? Welke stappen
worden er genomen?Zo nee, waarom niet?
Voornoemde leden vragen wat het doel is van de Raadswerkgroep Europese leraren en
trainers voor de toekomst. Wat was de rol van Nederland binnen deze werkgroep en wat
heeft Nederland hier ingebracht?
Deze leden lezen dat er inspanningen worden gedaan ter verbetering van de kwaliteit,
kansengelijkheid, inclusiviteit en de relevantie voor de arbeidsmarkt van onderwijs.
Hoe gaat de Europese Commissie dit doen? Wat is de Nederlandse positie hierin? Op
welke manier gaat de EU hier invloed op uitoefenen? Wat is de positie van Nederland
daarop?
Deze leden lezen dat het actieplan digitalisering wordt geactualiseerd. Op welke manier
gaat dit gebeuren? Gaat Nederland aandacht besteden aan de minimale norm van cyberveiligheid?
Ook lezen deze leden dat er in het Europees Parlement door de onderzoeksdienst van
het Europees Parlement (EPRS) aanbevelingen zijn opgesteld. Hoe bindend zijn deze
aanbevelingen?
De aan het woord zijnde leden vragen waarom de toezegging van de Raad om bij te blijven
dragen aan de Europese Green Deal geen deel uitmaakte van de conceptraadsresolutie
aan de start van het onderhandelingsproces maar later wel is toegevoegd aan de nu
voorliggende Raadsresolutie?
Deze leden lezen de drie vragen die het voorzitterschap voorlegt over brain circulation. Wat is de Nederlandse inzet per vraag?
Ook lezen deze leden onder punt drie dat het voorzitterschap wil komen met raadsconclusies
op de eerstvolgende OJCS-Raad in mei. Welke zijn dit? Wat is de Nederlandse inzet
daarop?
Verder lezen de leden over het informele lunchdebat. Wat gaat hier besproken worden?
Welke waarde heeft een dergelijk lunchdebat? Waarom zet Nederland alleen in op duurzaamheidstransitie?
Waarom zet Nederland niet ook in op innovatiebeleid, waarbij innovatie grote meerwaarde
kan hebben voor het bereiken van de doelen van de Europese Green Deal? Hoe kan de
Kamer een informeel lunchdebat controleren, vragen deze leden aan het kabinet.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ik heb met interesse kennisgenomen van de vragen van de VVD-fractie en dank de fractie
voor de inbreng. De antwoorden houden dezelfde volgorde aan zoals in de inbreng van
de VVD-fractie. Ik heb hierbij de vragen cursief overgenomen, omdat ik zo een aantal vragen over hetzelfde onderwerp gezamenlijk kan
beantwoorden.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de
OJCS-Raad. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen. In het verslag van
een schriftelijk overleg betreffende de Raad voor Concurrentievermogen4 lezen de leden dat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorafgaand aan
aankomende OJCS-Raad gesprekken heeft gevoerd met Kroatië over studentmobiliteit en
brain circulation, als opvolging op de aangenomen motie van de leden Wiersma en Van
der Molen5. Hierin lezen deze leden ook dat de Minister verdere gesprekken zal voeren met andere
lidstaten om te inventariseren op welke mate dit probleem ook bij hen speelt en welke
oplossingen zij zien op Europees niveau. Kan de Minister uitweiden over deze gesprekken
en welke uitkomsten deze hebben gehad? Voornoemde leden vragen welke problemen geïdentificeerd
zijn en welke oplossingen zijn aangedragen.
Sinds de beantwoording van het schriftelijk overleg over de informele raad voor concurrentievermogen
op 3 en 4 februari zijn nog geen verdere gesprekken gevoerd. Tijdens de OJCS-raad
(Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sportraad) op 20 februari staat het onderwerp brain circulation op de agenda en daar zal het gaan over gebalanceerde studentenmobiliteit. Eind maart
vindt een ambtelijke bijeenkomst plaats van directeuren-generaal voor hoger onderwijs.
En marge daarvan kan dit onderwerp ook besproken worden.
Ik wil vooral voor het voetlicht brengen dat mobiliteit naast positieve kanten, ook
uitdagingen kent. Het gaat dan niet alleen om de uitdagingen van «brain drain» voor
de «zendende» landen, maar ook uitdagingen in de ontvangende landen, zoals Nederland,
met betrekking tot de kwaliteit en toegankelijkheid van het onderwijs. Ik vind het
vooral belangrijk die boodschap te benadrukken. De oplossing moet voor een deel in
nationale maatregelen gevonden worden. Op Europees niveau is het vooral zaak om gezamenlijk
te blijven werken aan kwaliteitsverbetering van het hoger onderwijs in alle EU landen.
Binnen de Europese Onderwijsruimte kunnen landen elkaar ondersteunen (peer support)
om daar stappen in te zetten. Uiteindelijk gaat die gelijkwaardigheid ervoor zorgen
dat ook de mobiliteitsstromen gelijker verdeeld raken over de Europese Unie.
Verder vragen deze leden naar de uitkomsten van de discussie over brain circulation
tijdens de Raad voor Concurrentievermogen.
Tijdens de Raad is gesproken over verschillende aspecten van brain circulation. U bent door middel van het verslag nader geïnformeerd.6
Deze leden van vragen aan het kabinet op welk termijn naar verwachting het Kroatisch
voorzitterschap contact zal zoeken met Nederlandse hoger onderwijsinstellingen en
studentorganisaties over studentmobiliteit? Wat kunnen de leden verwachten van dit
contact? Hoe zal dit contact invulling krijgen?
Het onderwerp staat op de agenda van de komende bijeenkomst van de European Universities
Association (EUA), waar de VSNU bij aansluit. Via deze weg worden ook Nederlandse
instellingen betrokken bij het onderwerp. Op directe contacten tussen het Kroatisch
voorzitterschap en Nederlandse hoger onderwijsinstellingen en studentenorganisaties
kan ik niet vooruit lopen.
Wanneer gaat de Minister zelf contact zoeken met counterparts over dit onderwerp?
Is dit al gebeurd? Zo ja, wat waren de uitkomsten? Welke stappen worden er genomen?
Zo nee, waarom niet?
Op verschillende momenten en op verschillende niveaus zijn er contacten met andere
lidstaten geweest over dit onderwerp. En marge van de OJCS-Raad in november is gesproken
met Kroatië en daar is het belang van dit onderwerp benadrukt. Mede naar aanleiding
daarvan is het onderwerp door Kroatië op de agenda gezet. De komende periode blijf
ik, daar waar zich gelegenheden voordoen, gesprekken met collega’s voeren. Ik denk
daarbij onder meer aan de aankomende OJCS-raad op 20 februari.
Daarnaast is er bij de ontwikkeling van het wetsvoorstel taal en toegankelijkheid
(Kamerstuk 35 282) contact geweest met andere landen, zoals Denemarken en Oostenrijk. Besproken is
welke stappen er genomen kunnen worden om te sturen op studentenmobiliteit. In de
eerste plaats gaat dat om nationale maatregelen. Dat is dan ook waarom ik in het wetsvoorstel
taal en toegankelijkheid voorstellen doe die instellingen handvatten moeten geven
om meer te sturen op de instroom van internationale studenten.
Voornoemde leden vragen wat het doel is van de Raadswerkgroep Europese leraren en
trainers voor de toekomst. Wat was de rol van Nederland binnen deze werkgroep en wat
heeft Nederland hier ingebracht?
Ik ben niet bekend met het bestaan van een Raadswerkgroep Europese leraren en trainers
voor de toekomst. Het Kroatisch voorzitterschap is voornemens om raadsconclusies over
Europese leraren en trainers voor de toekomst te bespreken in de ambtelijke Raadswerkgroep
Onderwijs ter voorbereiding op de OJCS-Raad van 18 en 19 mei 2020. Nederland zal zoals
gebruikelijk de conceptraadsconclusies na de presentatie door het voorzitterschap
beoordelen op inhoud en aandacht vragen voor de principes van subsidiariteit en proportionaliteit
en andere inhoudelijke punten naar voren brengen in de Raadswerkgroep Onderwijs. Over
de uitkomsten hiervan zal ik u in de Geannoteerde Agenda voor de Raad in mei informeren.
Deze leden lezen dat er inspanningen worden gedaan ter verbetering van de kwaliteit,
kansengelijkheid, inclusiviteit en de relevantie voor de arbeidsmarkt van onderwijs.
Hoe gaat de Europese Commissie dit doen? Wat is de Nederlandse positie hierin? Op
welke manier gaat de EU hier invloed op uitoefenen? Wat is de positie van Nederland
daarop?
In de Raadsresolutie over onderwijs en opleiding in het Europees Semester zegt de
Raad, en daarmee dus de lidstaten, toe om de reeds bestaande inspanningen ter verbetering
van de kwaliteit, de kansengelijkheid, de inclusiviteit en de relevantie voor de arbeidsmarkt
van onderwijs en opleiding voort te zetten. Voor Nederland is deze toezegging in de
Raadsconclusies in lijn met staand nationaal beleid.
Deze leden lezen dat het actieplan digitalisering wordt geactualiseerd. Op welke manier
gaat dit gebeuren? Gaat Nederland aandacht besteden aan de minimale norm van cyberveiligheid?
Zoals ik u heb geschreven in het Schriftelijk Overleg over digitalisering in het funderend
onderwijs7 staat het kabinet positief tegenover de door nieuw aangetreden Europese Commissie
aangekondigde actualisering van het digitaal onderwijsactieplan. Inmiddels heeft de
Commissie in haar werkprogramma 2020 aangegeven dat dit in het derde kwartaal van
dit jaar zal worden gepresenteerd. In de reactie van het kabinet hierop zal hierop
ook nog kort worden ingegaan, en na verschijnen zult u de kabinetsreactie in de gebruikelijke
vorm van een BNC-fiche ontvangen. Voor zover nu bekend zal de actualisering allereerst
gebeuren op basis van een evaluatie van de in 2018 voorgestelde acties en nieuwe ontwikkelingen.
In voornoemd Schriftelijk Overleg heb ik in reactie op vragen van de VVD-fractie al
aangegeven dat het kabinet over de actualisering actief de dialoog zou zoeken met
de Europese Commissie en daarbij ook het belang van subsidiariteit en de eigen verantwoordelijkheid
van lidstaten zal blijven benadrukken. Naast de inmiddels gelegde bilaterale contacten
zal Nederland deelnemen aan afstemming in de EU-werkgroep op het gebied van digitaal
onderwijs binnen het strategisch samenwerkingskader voor onderwijs en opleiding («ET2020»)
die inmiddels is voorzien.
Meer specifiek op het gebied van cybersecurity verwijs ik deze fractie naar de beantwoording
in genoemd Schriftelijk Overleg over de meerwaarde van Europese samenwerking op dit
terrein. Er is aanleiding om deze aandacht voort te zetten, temeer daar inmiddels
mediawijsheid door ontwikkelingen in de samenleving hoger op de agenda is komen te
staan. Dit laat onverlet dat aandacht hiervoor in het onderwijs een nationale bevoegdheid
is en blijft. In Nederland is veiligheid en privacy in de digitale wereld onderdeel
van het voorstel voor curriculumvernieuwing in het funderend onderwijs, binnen het
leergebied digitale geletterdheid, waarover binnenkort met uw Kamer wordt overlegd.8
Ook lezen deze leden dat er in het Europees Parlement door de onderzoeksdienst van
het Europees Parlement (EPRS) aanbevelingen zijn opgesteld. Hoe bindend zijn deze
aanbevelingen?
Het is mij uit de vraag niet duidelijk welke aanbevelingen dit zou betreffen. Aanbevelingen
van de onderzoeksdienst van het Europees Parlement zijn in elk geval niet bindend.
De aan het woord zijnde leden vragen waarom de toezegging van de Raad om bij te blijven
dragen aan de Europese Green Deal geen deel uitmaakte van de conceptraadsresolutie
aan de start van het onderhandelingsproces maar later wel is toegevoegd aan de nu
voorliggende Raadsresolutie?
In de conceptraadsresolutie werd in brede zin en op meerdere punten vooruit gekeken
naar de opvolger van de Europa 2020 groeistrategie van de Commissie. De Commissie
heeft echter specifiek aangegeven dat de Europese Green Deal de nieuwe groeistrategie
van de EU moet worden. Er is op verzoek van diverse lidstaten vervolgens een concrete
verwijzing naar de Green Deal opgenomen. Nederland steunt deze toevoeging, in lijn
met de steun die Nederland heeft voor de brede en ambitieuze aanpak van de Green Deal.9
Deze leden lezen de drie vragen die het voorzitterschap voorlegt over brain circulation.
Wat is de Nederlandse inzet per vraag?
Nederland zal naar aanleiding van het discussiedocument zoals dat door het voorzitterschap
is opgesteld vooral het gesprek voeren over enerzijds de positieve kanten van studentenmobiliteit
(zowel voor individuele studenten, als voor lidstaten en Europa als geheel) en anderzijds
de uitdagingen die mobiliteit met zich meebrengt. Het gaat dan niet alleen om de uitdagingen
voor de «zendende» landen, maar ook de ontvangende landen, zoals Nederland, met betrekking
tot de kwaliteit en toegankelijkheid van het onderwijs. Ik vind het vooral belangrijk
die boodschap voor het voetlicht te brengen.
Ook lezen deze leden onder punt drie dat het voorzitterschap wil komen met raadsconclusies
op de eerstvolgende OJCS-Raad in mei. Welke zijn dit? Wat is de Nederlandse inzet
daarop?
Het voorzitterschap heeft de originele planning aangepast. Op dit moment voorziet
het voorzitterschap dat tijdens het onderwijsdeel van de OJCS-Raad in mei alleen raadsconclusies
worden aangenomen over Europese leraren en trainers voor de toekomst. Over de standpuntbepaling
op dit onderwerp ben ik eerder in de beantwoording reeds ingegaan.
Verder lezen de leden over het informele lunchdebat. Wat gaat hier besproken worden?
Welke waarde heeft een dergelijk lunchdebat? Waarom zet Nederland alleen in op duurzaamheidstransitie?
Waarom zet Nederland niet ook in op innovatiebeleid, waarbij innovatie grote meerwaarde
kan hebben voor het bereiken van de doelen van de Europese Green Deal? Hoe kan de
Kamer een informeel lunchdebat controleren, vragen deze leden aan het kabinet.
Het voorzitterschap organiseert een informeel lunchdebat met de titel «Duurzaamheidsonderwijs-
en opleiding voor een duurzaam Europa». Nederland steunt de brede en ambitieuze aanpak
van de Green Deal. Onderzoek en innovatie spelen hierin een grote rol, onder meer
in het behalen van de doelen van de Green Deal. Nederland zet zich hier in het kader
van de Green Deal dan ook actief voor in.10 In het lunchdebat na afloop van deze OJCS-Raad worden lidstaten echter specifiek
gevraagd in te gaan op de beleidsmaatregelen en voorbeelden in het kader van onderwijs.
Ik zal hier onder andere wijzen op de samenwerking tussen het beroepsonderwijs en
de bouwsector bij het verduurzamen van wijken. Conform de bestaande afspraken met
uw Kamer, onder meer via het AO informatievoorziening, wordt u door middel van de
Geannoteerde Agenda vooraf en het verslag achteraf geïnformeerd over de agendapunten
die worden besproken tijdens een Raad. Een informeel lunchdebat is bedoeld om ideeën
en goede voorbeelden uit te wisselen. Er vindt geen besluitvorming plaats, dit kan
alleen tijdens het formele deel van de Raad. Uw Kamer wordt door middel van de geannoteerde
agenda, voor zover het onderwerp tenminste al duidelijk is, vooraf beknopt geïnformeerd
over het onderwerp en de Nederlandse positie voor het informele lunchdebat en achteraf
informeer ik u in het verslag van de Raad over wat er op hoofdlijnen besproken is
tijdens het lunchdebat. Ik ben van mening dat u op deze wijze kunt kennisnemen van
de kabinetsinzet en wat er tijdens de informele lunch besproken is, zonder afbreuk
te doen aan het informele karakter van de bijeenkomst.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.A. Even, adjunct-griffier