Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over toezichthouderregeling DNB in verband met de introductie van een minimumvloer voor risicogewichten van hypotheekleningen in Nederland
32 545 Wet- en regelgeving financiële markten
Nr. 114 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 14 februari 2020
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister
van Financiën over de brief van 15 oktober 2019 inzake de Toezichthouderregeling van
DNB in verband met de introductie van een minimumvloer voor risicogewichten van hypotheekleningen
in Nederland (Kamerstuk 32 545, nr. 110).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 13 februari 2020. Vragen en
antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Anne Mulder
De griffier van de commissie, Weeber
Inleiding
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de feitelijke vragen over de Toezichthouderregeling
van DNB in verband met de introductie van een minimumvloer voor risicogewichten van
hypotheekleningen in Nederland. Voor een logische opbouw van de beantwoording heb
ik gekozen voor een thematisch geordende beantwoording. Ik ga eerst in op de weerbaarheid
van banken. Het tweede deel van de beantwoording spitst zich toe op de huizenmarkt.
In het derde deel beantwoord ik de vragen die gesteld zijn over securitisaties. Vervolgens
beantwoord ik in het vierde deel de fiscale vragen. Tot slot ga ik nog in op enkele
vragen over het ECB-beleid. Dat leidt tot de volgende opbouw:
I. Weerbaarheid banken
II. Huizenmarkt
III. Securitisaties
IV. Fiscaal
V. ECB-beleid
I. Weerbaarheid banken
1)
Kunt u een historisch overzicht verstrekken van de buffervereisten sinds 1980?
In Europa en veel andere delen van de wereld wordt bij de berekening van het kapitaal
van banken uitgegaan van de zogenaamde Bazelse kapitaalraamwerken. De Bazelse akkoorden
worden middels de Capital Requirements Regulation (CRR) en de Capital Requirements
Directive (CRD) in de EU van kracht. In figuur 1 treft u een overzicht van de zogenoemde
«pijler 1 risicogewogen minimumeisen» en de buffereisen onder de verschillende Bazel
akkoorden, inclusief de eisen uit het meest recente CRD-V akkoord, waarin onder meer
aanscherpingen in de risicogewogen systeembuffers zijn doorgevoerd. De pijler 1-eisen
gelden voor alle banken. De hoogte van de hierboven genoemde buffereisen wordt door
de toezichthouder bepaald en kan van toepassing zijn op alle banken in haar jurisdictie
of op specifieke banken. Deze buffers komen dan bovenop de pijler 1-eisen.
Figuur 1. Risicogewogen kapitaaleisen onder Bazel 1, Bazel II, Bazel III en CRD-V
(als percentage van risicogewogen activa)
Bazel I (1988)
Bazel II (2004)
Bazel III (2010) / CRD-IV (2014)
CRD-V (2019)
Risicogewogen
CET1 minimumeis
2,0%
4,5%
4,5%
AT11
2,0%
1,5%
1,5%
T21
4,0%
2,0%
2,0%
Tier 1 + Tier 2
8,0%
8,0%
8,0%
8,0%
Kapitaalconserveringsbuffer (alleen CET1 kapitaal)
n.v.t.
n.v.t.
2,5%
2,5%
Contracyclische buffer (alleen CET1 kapitaal)
n.v.t.
n.v.t.
0%–2,5%
0%–2,5%
Systeemrelevantie- en systeemrisicobuffer (alleen CET1 kapitaal)
n.v.t.
n.v.t.
0%–3%2
0%–5%2
Indicatie totale hoeveelheid minimaal vereist kernkapitaal (CET1)
2,0%
8%–12%
8%–13%
X Noot
1
AT1 en T2 Kapitaal mag altijd worden vervangen door kapitaal uit een hogere klasse.
X Noot
2
Onder strikte voorwaarden kan een hogere (gecombineerde) systeembuffer worden opgelegd,
maar daar is dan wel toestemming van de Europese Commissie voor nodig.
Bovenop de pijler 1-eisen en buffereisen kan de toezichthouder sinds het Bazel II
akkoord, waar nodig, een bank middels een pijler 2-opslag dwingen om meer kapitaal
aan te houden. Een toezichthouder kan dit doen vanwege 1) aanvullende risico’s, zoals
bijvoorbeeld renterisico, juridisch risico, bedrijfsmodel risico of reputatierisico,
of 2) wanneer de toezichthouder van mening is dat de hoeveelheid kapitaal voor het
kredietrisico, marktrisico of operationeel risico, niet voldoende is. Deze eventuele
extra kapitaaleis kan dus per bank verschillen en komt bovenop de minimumeisen genoemd
in de vorige alinea. Voor de grootbanken bepaalt het Single Supervisory Mechanism
(SSM), de Europese bankentoezichthouder, de hoogte van deze eventuele opslag. Voor
de kleine banken bepaalt De Nederlandsche Bank (DNB) dit.
Naast de hiervoor genoemde risicogewogen kapitaalvereisten, is in het Bazel III akkoord
en als onderdeel van het akkoord over CRD-V, ook een bindende minimum risico-ongewogen
leverage ratio-eis van 3% opgenomen voor alle banken. Bovendien zal er een opslag
op deze leverage ratio gaan gelden voor de mondiaal systeemrelevante banken (G-SIIs)
en zal de Europese Commissie een onderzoek uitvoeren naar uitbreiding van deze opslag
naar de nationaal systeemrelevante banken (O-SIIs).
2)
Wanneer zijn banken «voldoende weerbaar» tegen de gevolgen van een huizenprijscorrectie?
Banken zijn voldoende weerbaar wanneer zij de negatieve gevolgen van een huizenprijscorrectie
op hun inkomsten en kapitalisatie kunnen opvangen zonder dat het functioneren van
banken ernstig verstoord wordt.
3)
Hoeveel procent kunnen de huizenprijzen dalen, zonder dat banken in problemen komen?
4)
DNB schrijft dat bij een forse huizenprijsprijscorrectie de verwachte verliezen van
banken op hypothecaire leningen wel degelijk kunnen oplopen. Kunt u kwantificeren
bij welke correctie de verliezen zodanig kunnen oplopen, dat banken in de problemen
komen?
De gevoeligheid van Nederlandse banken voor een huizenprijsdaling kan worden onderzocht
met behulp van stresstesten. Zo heeft DNB de gevolgen onderzocht van een «zwaarweerscenario»
waarin huizenprijzen 25% dalen. Deze analyses laten zien dat de risicogewichten in
een dergelijk scenario met 8 tot 11%-punt kunnen toenemen. Door deze toename van de
risicogewichten zouden de CET1-kapitaalratio’s van banken gemiddeld met 1 tot 1,3%-punt
dalen. Daarnaast zouden in een dergelijk scenario de kredietverliezen op hypotheken
en op andere leningen toenemen. Hoewel banken deze directe verliezen naar verwachting
kunnen dragen, kan hierdoor het vertrouwen van marktpartijen verminderen, met name
in tijden van crisis. Hierdoor kan de bereidheid van marktpartijen om Nederlandse
banken te financieren afnemen, zoals ook in de vorige crisis gebeurde. Als het een
bank dan niet zelf lukt om private oplossingen te vinden zijn er in het kader van
de bankenunie strenge Europese afspraken gemaakt om een bank af te wikkelen, zonder
dat er een directe noodzaak is om als overheid bij te springen. Tot slot is het goed
om op te merken dat de grote Nederlandse banken ook ten tijde van de laatste crisis
op de huizenmarkt van 2008 tot 2013 relatief weinig verliezen hebben geleden op hun
hypotheekportefeuilles1.
5)
Kunt u voor zowel de grootbanken als de groep kleinere banken de winstcijfers van
de afgelopen tien jaren weergeven?
De winstgevendheid van ondernemingen wordt vaak uitgedrukt als het rendement dat een
onderneming maakt in verhouding tot het eigen vermogen waarover een onderneming beschikt.
Dit wordt ook wel Return on Equity (RoE) genoemd. De ECB noemt in haar Statistical
Data Warehouse RoE cijfers waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen grote, middelgrote
en kleine banken.2 Het is daarbij belangrijk om op te merken dat een relatief lage return on equity
veroorzaakt kan worden door een relatief betere kapitalisatie. Het is daarom belangrijk
dat niet alleen naar RoE’s gekeken wordt om de weerbaarheid van banken te beoordelen.
6)
Hoe verhoudt de schuld van de financiële sector zich met de omzet en de winst? Welke
risico’s zijn verbonden aan deze verhouding?
Een overzicht van de geconsolideerde balans (schuld) en baten/lasten (omzet en winst)
van Nederlandse financiële instellingen treft u aan op de site van De Nederlandsche
Bank.3 Een van de kernfuncties van banken is het aangaan van schuld, bijvoorbeeld door het
aantrekken van spaargeld, en hiermee kredieten te verlenen. Vanuit het oogpunt van
financiële stabiliteit is het van belang dat daar altijd een minimale hoeveelheid
eigen vermogen als percentage van de (risicogewogen) activa tegenover staat om eventuele
verliezen zelf op te vangen (zie antwoord op vraag 1). De prudentiële wet- en regelgeving
en het toezicht borgen dat.
7)
Wat wordt bedoeld met de opmerking dat deze regeling niet boven op de nieuwe kapitaaleisen
komt van Bazel 3.5? Vallen ze samen, lopen ze erop vooruit of liggen ze eronder?
In het Bazel 3.5 akkoord is de introductie van een zogenoemde outputvloer voorzien. Deze outputvloer stelt een ondergrens aan de totale risicogewogen activa
van banken die eigen, interne modellen gebruiken, op basis van de uitkomsten van de
standaardbenadering. De risicogewogen activa moeten volgens Bazel 3,5 minimaal 72,5%
bedragen van de risicogewogen activa conform de standaardbenadering. Deze vloer heeft
impact op de Nederlandse banken omdat onder andere bij hypothecaire leningen de risicogewichten
volgens de interne modellen doorgaans lager liggen dan die volgens de standaardbenadering.
Naar verwachting zullen hierdoor de risicogewichten voor hypothecaire leningen als
gevolg van het Bazel 3.5 akkoord in de toekomst stijgen. DNB geeft in de toezichthouderregeling
aan dat de duur van de maatregel in beginsel twee jaar is. Het Bazel 3.5 akkoord zal
daarna, naar verwachting in 2022, worden geïmplementeerd in Europa.
8)
Hoe zouden de banken op dit moment presteren wanneer een scenario als de financieel-economische
crisis van 2008 en later zich opnieuw zou voordoen?
Het valt niet exact vast te stellen hoe banken op dit moment zouden presteren wanneer
een extreem scenario als de financieel-economische crisis van 2008 zich opnieuw zou
voordoen. Wel kan gesteld worden dat door alle stappen sinds de crisis banken veel
weerbaarder zijn geworden. Een belangrijke les was daarnaast dat risico’s tijdig gesignaleerd
en geadresseerd moeten worden. Er vindt momenteel dan ook een veelvoud aan risicoanalyses
plaats. Zo worden Europese banken onderworpen aan stresstesten om inzicht te krijgen
in hun financiële weerbaarheid.
De laatste EU-brede stresstest vond plaats in 2018 en besloeg 48 banken4. In 2020 voert de Europese Bankenautoriteit de volgende EU-brede stresstest uit5. Deze start in januari en de resultaten zullen worden gepubliceerd in juli 2020.
De resultaten van deze stress test worden meegenomen bij het vaststellen van de kapitaaleisen
aan banken.
9)
Klopt het dat, als banken en masse in grote problemen komen en overheden deze niet
willen of kunnen redden, het digitale betalingsverkeer uiteindelijk tot stilstand
kan komen? Of is er een back-up?
Sinds de crisis zijn er maatregelen genomen om de financiële sector weerbaarder te
maken. Indien banken desondanks in de problemen komen, zijn er afspraken gemaakt over
hoe hiermee dient te worden omgegaan (zie antwoord op vraag 11). Daarbij is specifiek
oog voor het in stand houden van kritieke functies van een bank, waaronder de continuïteit van het betalingsverkeer.
10)
Kunt u kwantificeren in hoeverre Nederlandse banken afhankelijk zijn van marktfinanciering,
vergeleken met banken in andere relevante landen?
De afhankelijkheid van marktfinanciering kan worden gemeten aan de hand van de loan-to-deposit-ratio (de hoeveelheid leningen ten opzichte van de hoeveelheid deposito’s voor een
bepaalde periode). Bij marktfinanciering moeten banken zich na afloop van de looptijd
van de leningen herfinancieren. Herfinancieringsrisico ontstaat doordat een bank niet
meer tegen dezelfde (gunstige) voorwaarden kan lenen, bijvoorbeeld door het opdrogen
van de markt. Sinds de kredietcrisis hebben Nederlandse banken de loan-to-deposit-ratio teruggebracht van bijna 200% in 2008 naar 119% in 2019. Banken zijn hierdoor
nu minder kwetsbaar voor herfinancieringsrisico dan voor de crisis. In internationaal
perspectief blijven Nederlandse banken echter nog steeds relatief afhankelijk van
marktfinanciering, de gemiddelde loan-to-deposit-ratio in Europa is 99%.
11)
Indien er opnieuw een bank zou moeten worden genationaliseerd, zou dit proces dan
wezenlijk eenvoudiger en overzichtelijker verlopen dan tijdens de financieel-economische
crisis? Kunt u toelichten hoe dit proces nu anders zou verlopen?
Wanneer een bank faalt zal dat nu anders verlopen. Om snel en effectief in te kunnen
ingrijpen wanneer banken in de problemen komen is een resolutiemechanisme opgezet.
Hiervoor maakt een centraal orgaan (de «Single Resolution Board») vooraf per bank een resolutieplan. De SRB heeft tevens de beschikking over een door
banken zelf gevuld fonds (het «Single Resolution Fund»). Banken die in de problemen komen kunnen op die manier worden afgewikkeld, zonder
dat er een directe noodzaak is om als overheid bij te springen om kritieke functies
overeind te houden.
12)
Hoeveel verliezen kunnen banken en aandeelhouders opvangen als gevolg van de bail-in-maatregelen?
Verliezen van falende banken worden eerst afgewenteld op aandeelhouders. Om dit mogelijk
te maken moeten banken voldoende kapitaal aanhouden om eventuele verliezen op te vangen.
Volgens cijfers van de Europese Centrale Bank beschikten de Europese banken in 2018
over 2.289 miljard euro aan kapitaal, waarvan 1.816 miljard euro eigen vermogen (ECB
Statistical Data Warehouse). Verder moeten banken, naast kapitaal, ook voldoende schulden
hebben om – indien nodig – nieuw kapitaal te genereren. Dit proces, waarbij kapitaal
wordt afgeschreven en schulden worden omgezet in kapitaal, wordt «bail-in» genoemd.
Daarom krijgen banken inmiddels ook een extra eis opgelegd om zo via bail-in de afwikkeling
van de bank operationeel te maken, ook wel «MREL».
13)
Zou met de bail-in-regels steunmaatregelen of nationalisatie worden voorkomen, indien
de verliezen zo groot zouden zijn als tijdens de financieel-economische crisis?
Met het verwezenlijken van meerdere beleidsmaatregelen op Europees niveau is het risico
dat overheden wederom moeten optreden als redder in nood kleiner dan vóór oprichting
van de bankenunie. Wanneer banken in de problemen komen, dienen verliezen via bail-in
in de eerste plaats te worden gedragen door aandeelhouders en investeerders. Mocht
dit onvoldoende blijken om een bank met kritieke functies overeind te houden, dan
bestaat de mogelijkheid om middelen te betrekken uit een door banken zelf te vullen
noodfonds. Daarnaast vullen banken ook vooraf nationale fondsen die dienen om spaarders
te beschermen. Het is echter niet uit te sluiten dat overheden in de toekomst noodlijdende
banken te hulp schieten ten behoeve van de financiële stabiliteit, al is de kans en
noodzaak aanzienlijk lager dan vóór oprichting van de bankenunie.
14)
Kunt u toelichten welke maatregelen Zweden, Finland en België precies hebben genomen
om risicogewichten voor hypotheekleningen voor banken te verhogen? Hoeveel zullen
de gemiddelde risicogewichten van deze lidstaten bedragen na de maatregelen?
Zweden, Finland en België hebben net als Nederland Artikel 458 van de CRR ingezet
om de risicogewichten van «residentieel vastgoed» te verhogen. Zweden (25%) en Finland
(15%) hebben een minimumvloer ingevoerd voor het gemiddelde risicogewicht van residentiële
hypotheken van banken die het interne model hanteren (Internal Rating Based, «IRB-banken»). België heeft een opslag ingesteld op risicogewichten voor de portefeuille
residentiële hypotheken van IRB-banken met Belgische woningen als onderpand, bestaande
uit: i) een verhoging van de risicogewichten met 33% en ii) een verhoging van de risicogewichten
met 5%-punt6.
In 2018 was het gemiddeld gewogen risicogewicht op de IRB-portefeuille van Nederlandse
woninghypotheken 11,1%, met de maatregel van DNB neemt dit naar verwachting toe tot
14–15%. Onderstaande grafiek geeft aan hoeveel de gemiddelde risicogewichten bedragen
na de maatregelen door andere lidstaten.
Figuur 2. Risicogewichten op hypothecaire leningen (bron: OFS najaar DNB)
II. Huizenmarkt
15)
Waarop baseert De Nederlandsche Bank (DNB) dat er «tekenen van overwaardering» zichtbaar
zijn? Welke tekenen zijn dit? Wanneer is er sprake van overwaardering?
DNB noemt in het meest recente Overzicht Financiële Stabiliteit7 onder andere dat reële huizenprijzen in de grote steden inmiddels ruim 17% hoger
liggen dan bij de vorige piek, dat huizenprijzen de afgelopen jaren aanzienlijk sneller
stegen dan inkomens, dat de prijs/inkomen-ratio’s in de grote steden inmiddels hoger
liggen dan ten tijde van de vorige piek en dat kopers steeds meer overbieden. Door
de gestegen huizenprijzen gaan veel starters hogere schulden aan, wat risico’s met
zich mee kan brengen. Het aandeel huizenkopers dat bijna maximaal leent in verhouding
tot het inkomen, is de afgelopen jaren gestaag toegenomen, terwijl loan-to-value (LTV) ratio’s van starters – ondanks een daling in de afgelopen jaren – in vergelijking
met andere landen uitzonderlijk hoog blijven. Circa twee derde van de starters heeft
een LTV van ten minste 90%. In andere landen is dit vaak niet mogelijk; zo is de maximale
LTV in Zweden en Noorwegen 85%, in Ierland 80% (90% voor starters) en zijn in Duitsland
en Oostenrijk LTV-ratio’s doorgaans niet hoger dan 80%. DNB doet geen uitspraak over
of er daadwerkelijk sprake is van overwaardering omdat dit, zoals ook het CPB8 vorig jaar concludeerde, nooit met zekerheid te zeggen is.
16)
Hoe groot is het tekort aan gebouwde woningen, huurwoningen en sociale huurwoningen?
Wat is de invloed hiervan op de huizenprijzen, de hypotheekmarkt en op de financiële
stabiliteit?
Het geschatte tekort aan woningen is momenteel 294 duizend woningen, dat is circa
3,8% van de woningvoorraad.9, 10 Een opsplitsing van dit tekort in huur- en koopwoningen is niet beschikbaar.
Een woningtekort heeft een opwaarts effect op de huizenprijzen. Het woningtekort kan
op verschillende manieren de financiële stabiliteit beïnvloeden. De stijging van huizenprijzen
werkt doorgaans ook door in de omvang van de nationale hypotheekschuld. Een stabiele
opwaartse prijsontwikkeling verbetert door de waardestijging van de onderpanden het
risicoprofiel van de hypotheekportefeuille van kredietverstrekkers; dit is gunstig
voor de stabiliteit van het financiële stelsel. Daarentegen zullen huishoudens bij
hogere woningprijzen als gevolg van een woningtekort bereid zijn een groter deel van
hun huishoudinkomen in te zetten voor de aanschaf van een woning. Dit kan tot hogere
risico’s binnen het financiële stelsel leiden.
17)
Wat is het effect van het verlagen van de loan-to-value (LTV)-ratio op de hypotheekmarkt
en op de financiële stabiliteit?
Zowel door dit kabinet als door voorgaande kabinetten is de maximale LTV-ratio stapsgewijs
verlaagd, laatstelijk naar 100%. Daarnaast is ten minste annuïtair aflossen binnen
30 jaar voor nieuwe hypotheken een voorwaarde geworden om in aanmerking te komen voor
hypotheekrenteaftrek. Als gevolg van deze maatregelen wordt de schuldengroei beperkt;
de gemiddelde LTV bij aanvang van een hypotheek is gedaald en daalt gedurende de looptijd
van de hypotheek. Uit cijfers van het Internationaal Monetair Fonds (IMF)11 blijkt dat de private schuldenlast in Nederland, ondanks een afname over de laatste
jaren, nog steeds een van de hoogste is onder de aangesloten landen. Na Denemarken
heeft Nederland de hoogste private schuldenlast in de EU ten opzichte van het bbp,
met 103%.
Onder andere het Centraal Planbureau (CPB, 201512; 201713) en De Nederlandsche Bank (DNB, 201514) hebben onderzoek gedaan naar de economische effecten van het verlagen van de maximale
LTV-ratio naar 90%.
Het CPB stelt dat de maatregel voornamelijk starters treft. Een verdere verlaging
van de maximale LTV-ratio beneden de 100% zal naar verwachting vooral invloed hebben
op de koop-huurbeslissing van huishoudens. Het meest recente onderzoek laat zien dat
bij een maximale LTV-ratio van 90% meer starters de koop van hun beoogde woning enige
tijd moet uitstellen. Het CPB berekent dat bij ongeveer 40% van de starters deze maatregel
tot uitstel zou leiden, waarbij zij in doorsnee de aankoop 1,5 tot 3 jaar uitstellen.
Ook voor doorstromers geldt dat meer van hen de koop enige tijd uit moet stellen.
Het CPB berekent hierbij een toename van ongeveer 14%. Voor zowel starters als doorstromers
die een woning aankoop uitstellen is dat noodzakelijk, omdat zij bij een maximale
LTV-ratio van 90% over onvoldoende eigen middelen beschikken.
Een lagere maximale LTV-ratio zou naar verwachting van DNB zorgen voor een beperking
van het risico op boom-bust cycli op de huizenmarkt. Ook worden kredietrisico’s van banken naar verwachting beperkt
en worden zij minder afhankelijk van marktfinanciering. Uit een studie van het CPB
(201915) is verder gebleken dat hoge hypotheekschulden een negatief effect hebben gehad op
de consumptie van huishoudens tijdens de crisis. Een groot aandeel van die consumptiedaling
hing samen met de schuldpositie van huishoudens, voornamelijk bij huishoudens met
veel hypotheekschuld en in het bijzonder huishoudens met een onderwaterhypotheek.
Hierdoor heeft een hoge hypotheekschuld ook nadelige economische effecten als de eigenaar
de woning niet direct wil verkopen en daardoor geen acuut restschuldrisico loopt.
Overigens zorgt de aflossingsverplichting, die sinds 2013 geldt, ervoor dat de LTV
van een huishouden momenteel na aankoop doorgaans in circa 4 tot 5 jaar van 100% naar
90% daalt, afgezien van woningprijs ontwikkelingen.
18)
Kan in een of meer grafieken aanschouwelijk worden gemaakt hoe (1) de gemiddelde LTV-ratio
op het moment van hypotheekafsluiting en (2) de gemiddelde LTV-ratio over alle uitstaande
hypotheken en (3) de uitstaande hypotheekschuld ten opzichte van het bbp zich ontwikkelen
van 1990 tot heden?
Figuren 3,4 en 5 laten de gemiddelde LTV-ratio op het moment van hypotheekafsluiting;
de gemiddelde LTV-ratio over alle uitstaande hypotheken; en de uitstaande hypotheekschuld
ten opzichte van het bbp zien.
Figuur 3. Gemiddelde LTV nieuwe productie
Figuur 4. Gemiddelde LTV hele portefeuille
Figuur 5. Hypotheekschuld ten opzichte van BBP
Voor de gegevens over de LTV geldt dat de DNB loan level data teruggaat tot 201316. De gegevens van het CBS over de schuldquote gaan terug tot 1995. Figuur 5 bevat
data tot en met het derde kwartaal van 2019.
19)
Met hoeveel zullen de hypotheekrentes stijgen als gevolg van het verhogen van risicogewichten
voor hypotheekleningen van banken?
Naar verwachting leidt de maatregel tot licht hogere financieringskosten van banken,
die ervoor kunnen kiezen dit door te berekenen in de hypotheekrentes. DNB verwacht
op basis van indicatieve berekeningen dat de hypotheekrente echter maar beperkt zal
stijgen (~2 basispunten) als gevolg van de maatregel.
20)
Kunt u per bank aangeven hoeveel de financieringskosten zullen stijgen als gevolg
van het verhogen van risicogewichten voor hypotheekleningen van banken?
Het is niet exact aan te geven hoeveel de financieringskosten zullen stijgen per bank.
Het effect van de maatregel zal per bank verschillen vanwege de verschillen tussen
hypothecaire leningenportefeuilles van banken en de risicoweging die zij hanteren
op basis van hun risicomodellen. Daarnaast hangt het effect op de financieringskosten
af van de reactie van individuele banken. Alle banken voldoen met hun huidige kapitaalniveaus
aan de hogere eis. Het is aan de banken om te bepalen of zij de vrijwillige marge
aan kapitaal boven de minimumeisen die zij momenteel aanhouden op hetzelfde niveau
willen houden.
21)
Hoeveel geld wordt beheerd door vrijgestelde beleggingsinstellingen? Hoeveel door
fiscale beleggingsinstellingen?
Aangezien de vragen zijn gesteld in het kader van een voorgenomen maatregel van De
Nederlandsche Bank om de weerbaarheid van banken tegen het systeemrisico van een significante
prijsdaling op de Nederlandse vastgoedmarkt te versterken, heb ik het antwoord toegespitst
op Nederlands vastgoed. Het door vrijgestelde beleggingsinstellingen (vbi’s) direct
gehouden Nederlands vastgoed is nihil, aangezien het voor een vbi niet is toegestaan
om direct te beleggen in Nederlands vastgoed. De totale omvang van het door fiscale
beleggingsinstellingen (fbi’s) direct gehouden Nederlands vastgoed wordt geraamd op
€ 20 miljard (Kamerstuk 35 026, nr. 3, bijlage Certificering budgettaire ramingen fiscale maatregelen Belastingplan 2019,
p. 24).
22)
Welke andere landen kennen regimes als vrijgestelde beleggingsinstellingen en fiscale
beleggingsinstellingen?
Ook andere landen kennen collectieve beleggingsregimes voor effecten en/of vastgoed,
bijvoorbeeld België, Duitsland, Frankrijk, Ierland, Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk.
Dergelijke regimes zijn ingebed in de desbetreffende nationale wetgeving. Ik beschik
echter niet over informatie in hoeverre deze regimes overeenkomen of verschillen met
de Nederlandse vbi en fbi.
23)
Wat is het effect van de 40 jaar nagenoeg stagnerende lonen op de financiële stabiliteit
en op de hypotheekmarkt?
De leden vragen wat het effect is van 40 jaar stagnerende lonen op de financiële stabiliteit
en op de hypotheekmarkt. Ik zou graag voorop willen stellen dat er geen sprake is
van 40 jaar stagnatie van de lonen. De lonen zijn de afgelopen 40 jaar gestegen. Er
is in afgelopen jaren af en toe sprake geweest van een zwakkere (maar positieve) reële
loonontwikkeling, dus de loonontwikkeling gecorrigeerd voor inflatie. Dit heeft echter
geen invloed op de mate waarin consumenten aangegane hypotheekverplichtingen kunnen
nakomen. Bij hypotheekverstrekking wordt namelijk getoetst of huishoudens met het
huidige inkomen de hypotheekverplichtingen gedurende de gehele looptijd van de lening
kunnen dragen. Verder wordt de financiële stabiliteit geborgd door onder andere de
LTV-limiet. Mocht Nederland op korte termijn worden getroffen door een onverwachte
economische schok, dan kunnen de nominale lonen in Nederland door arbeidswetgeving
niet zomaar omlaag aangepast worden. Dus langs die weg heeft de arbeidswetgeving een
mitigerende werking op de financiële stabiliteit.
III. Securitisaties
24)
In hoeverre worden hypotheekleningen wereldwijd en in Nederland vandaag de dag (nog)
gesecuritiseerd in vergelijking met de periode vóór 2008?
Het volume van uitstaande securitisaties is sinds de crisis fors gedaald. Dit geldt
ook voor de mate waarin woninghypotheken worden gesecuritiseerd.
Uit data van DNB blijkt dat alleen al in Europa het uitstaande bedrag aan gesecuritiseerde
woninghypotheken die bij externe beleggers zijn geplaatst (en dus niet door de uitgever
zelf op de balans zijn gehouden voor bijvoorbeeld liquiditeitsdoeleinden) sinds 2013
met bijna de helft is gedaald van EUR 329 miljard tot EUR 176 miljard. Voor Nederlandse
securitisaties is in dezelfde periode sprake geweest van een vergelijkbare afname,
van EUR 76 miljard tot EUR 37 miljard. In 2007 stond aan Nederlandse gesecuritiseerde
woninghypotheken nog EUR 95 miljard uit.
25)
Nemen Nederlandse of Europese banken nog steeds gesecuritiseerde hypotheekleningen
over van buitenlandse, bijvoorbeeld Amerikaanse banken?
In de nieuwe regelgeving voor securitisaties zijn geharmoniseerde eisen gesteld aan
transparantie en due diligence-verplichtingen voor kopers. Er is echter geen systematisch overzicht beschikbaar
van transacties van Europese of Nederlandse banken in gesecuritiseerde hypotheekleningen
uit derdelanden. Uit toezichtrapportages blijkt wel dat de investeringen van Nederlandse
banken in gesecuritiseerde hypotheekleningen sinds 2016 met ongeveer een derde zijn
afgenomen.
26)
Welke bijdrage levert securitisatie aan het financiële systeem, behalve meer risico?
En aan de reële economie?
Securitisaties vervullen een belangrijke rol op de financiële markten. Zo kunnen zij
ervoor zorgen dat kredietverleners meer balansruimte krijgen voor kredietverstrekking
aan huishoudens en bedrijven. Daarnaast kunnen securitisaties zorgen voor een hogere
liquiditeit van de onderliggende activa. Dit maakt producten interessanter voor professionele
investeerders die een bepaald profiel of een bepaalde schaal zoeken. Kern is dat aan
alle investeringen risico’s zijn verbonden. Zolang deze risico’s bekend zijn en goed
kunnen worden ingeschat, kunnen ze ook worden beprijsd. Daarvoor is het cruciaal dat
kopers ook voldoende kennis van een leningportefeuille hebben.
27)
Wat is de status van de Verordening tot invoering van een Europees kader voor eenvoudige,
transparante en gestandaardiseerde securitisaties?
In 2017 is in Europees verband een politiek akkoord bereikt over de securitisatieverordening
met daarin regels over eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisaties.
Deze regelgeving heeft betrekking op alle securitisaties die zijn uitgegeven in de
EU. Deze verordening is per 1 januari 2019 in Europa in werking getreden.
28)
Welke verwachtingen hebt u ten aanzien van de Verordening tot invoering van een Europees
kader voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisaties?
Het is van groot belang om de risico’s van securitisaties adequaat te ondervangen.
Daarom ben ik voorstander van een goed werkend regulerend kader. Het is hierbij cruciaal
dat kopers voldoende inzicht in de risico’s hebben en dat de prikkels middels retentie-eisen
juist liggen, zodat partijen geen prikkel hebben om juist hoog risico leningen op
een niet transparante wijze via securitisaties door te verkopen. De securitisatieverordening
geeft investeerders een afslag op het aan te houden kapitaal voor eenvoudige, transparante
en gestandaardiseerde (STS-)securitisaties, hiermee wordt deze vorm van securitisaties
gestimuleerd. Deze standaard heeft tot doel dat de onderliggende risico’s makkelijker
kunnen worden beoordeeld door meer transparantie- en publicatieverplichtingen. Ik
blijf de ontwikkelingen op dit dossier alsook de uitwerking van de verordening in
de praktijk nauwlettend volgen.
29)
In hoeverre kan een securitisatie eenvoudig zijn?
Met de securitisatieverordening STS worden securitisaties eenvoudiger gemaakt. Zo
moet onder andere de activa die in een securitisatie wordt verpakt, bestaan uit homogene
leningen, is het niet toegestaan om securitisaties te securitiseren en moeten leningen
een lange historie hebben van betrouwbare inschattingen van default risk. Deze eenvoudigere
securitisaties zorgen ervoor dat onderliggende risico’s makkelijker kunnen worden
beoordeeld.
30)
Hoe groot is de securitisatiemarkt vandaag de dag? Hoe heeft deze zich de afgelopen
jaren ontwikkeld?
In 2018 nam de uitstaande omvang van Nederlandse securitisaties die bij beleggers
zijn geplaatst toe, met EUR 0,7 miljard (+1,4%) tot EUR 50,1 miljard. Daarmee werd
voor het eerst sinds de financiële crisis in 2007 weer groei gemeten. Deze stijging
werd voornamelijk veroorzaakt door hogere uitgiftes, EUR 9,1 miljard in totaal. Nieuwe
hypotheekaanbieders betraden de securitisatiemarkt en partijen die lange tijd niet
hadden gesecuritiseerd keerden terug.
Niettemin ligt het volume uitstaande securitisaties nog ver onder het niveau van 2007
(zie ook vraag 24).17
IV. Fiscaal
31)
Hoe heeft de hypotheekverlening zich sinds de invoering van de bankenbelasting ontwikkeld?
De Wet bankenbelasting is in werking getreden op 1 oktober 2012. De ontwikkeling van
de hypotheekverlening treft u op de website van De Nederlandsche Bank.18 Er is geen reden om aan te nemen dat banken vanwege de bankenbelasting – en vanwege
andere heffingen en hogere (kapitaal)eisen – zouden afzien van de financiering van
rendabele kredieten.19
32)
Zijn er maatregelen denkbaar waarmee klanten worden aangezet de LTV op vrijwillige
basis snel te verlagen? Waarom, bijvoorbeeld, betaalt een klant over alle delen van
zijn hypotheeklening een gemiddelde risico-opslag in zijn rente, terwijl het hoogste
risico alleen voor het deel van de hypotheek geldt boven, zeg, 80% LTV? Is het toegestaan
te differentiëren en een hogere rente op één deel te rekenen en op andere delen een
lagere rente, zodat de klant wordt aangezet om de top versneld af te lossen? Maakt
het voor de fiscale behandeling en de eis van verplichte aflossing uit op welk leningdeel
de klant het eerst aflost, zolang de totale aflossing hetzelfde blijft? Zou dit niet
tevens leiden tot een besparing op belastingteruggave? En als het voor de fiscale
behandeling wél uitmaakt en op alle leningdelen moet worden afgelost, is het dan toegestaan
om periodiek de lening te herfinancieren om de rentekosten te optimaliseren, waarbij
de nieuwe leningdelen na herfinanciering opnieuw worden ingedeeld in een deel met
hoge LTV (boven de 80%) en een deel met lage LTV (lager dan 80%)?
De LTV is een indicator van het kredietrisico – het risico op een restschuld bij een
(gedwongen) verkoop van de woning – dat de kredietverstrekker loopt ten aanzien van
de klant. Dit betreft het risico op de volledige schuldpositie van de klant, waarop
de risico-opslag is gebaseerd. De klant wordt nu al gestimuleerd om sneller af te
lossen. De klant kan tussentijds extra aflossen om de LTV – en daarmee in veel gevallen
de risico-opslag en daarmee het rentepercentage op de hypotheek – te verlagen.
Voor de fiscale behandeling moet een (hypothecaire) lening ten minste annuïtair en
in ten hoogste 360 maanden volledig worden afgelost om aangemerkt te kunnen worden
als eigenwoningschuld. Als de eigenwoningschuld uit meerdere leningen en al dan niet
uit meerdere leningdelen bestaat, moet voor elke lening en leningdeel afzonderlijk
aan de contractuele en feitelijke aflossingseisen worden voldaan. Als een lening of
leningdeel niet aan deze aflossingseisen voldoet, kan deze lening of dit leningdeel
niet worden aangemerkt als eigenwoningschuld.
In beginsel is het mogelijk om (delen van) een eigenwoningschuld te herfinancieren
met behoud van de status eigenwoningschuld. Of daar in een concrete situatie of bij
een concreet product sprake van is, is een feitelijke beoordeling die is voorbehouden
aan de Belastingdienst. Aanbieders van producten die verband houden met de financiering
van de eigen woning kunnen deze producten in het kader van vooroverleg ter beoordeling
voorleggen aan de Belastingdienst. De Belastingdienst beoordeelt vervolgens of het
standpunt van de productaanbieder over de gevolgen voor de heffing van inkomstenbelasting
van het product juist is.
33)
Welke invloed zou de invoering van een financiëletransactiebelasting hebben op de
financiële stabiliteit?
In 2011 heeft het Centraal Planbureau op verzoek van de Minister van Financiën een
analyse gemaakt van de voor- en nadelen van de invoering van een financiële transactiebelasting
(Financial Transaction Tax, FTT). Daarin schrijft het CPB er niet van overtuigd te zijn dat een FTT zal bijdragen
aan een stabielere financiële sector. De belasting zou zich niet richten op de elementen
die ten grondslag liggen aan de risico’s in de financiële sector. Waarschijnlijk zou
de belasting ook de kosten van verzekering tegen valuta- en renterisico’s door ondernemingen,
verzekeraars en pensioenfondsen verhogen, aldus het CPB. Om het financiële systeem
stabieler te maken waren volgens het CPB andere instrumenten dan een FTT beschikbaar,
die zich direct richten op de problemen die eraan ten grondslag liggen. Hierbij viel
volgens het CPB te denken aan regulering in de vorm van een hoger vereist eigen vermogen,
minimum liquiditeitseisen, of het inperken van risicovolle activiteiten van banken,
maar ook aan het beprijzen van activiteiten die dergelijke risico’s creëren, zoals
een bankenbelasting die hoger is naarmate een bank meer vreemd vermogen aantrekt.20
V. ECB-beleid
34)
Welk effect heeft de aankoop van obligaties door de Europese Centrale Bank (ECB) gehad
op de private schuldenberg?
De private schulden zijn de afgelopen jaren afgenomen als percentage van het bbp,
zowel bij bedrijven als bij huishoudens. De lage rente, die grotendeels het gevolg
is van structurele oorzaken, heeft geen eenduidige invloed op de ontwikkeling van
de schulden. Zo is het voor huishoudens enerzijds aantrekkelijker om te lenen, maar
anderzijds is het bij een lage spaarrente ook aantrekkelijker om de hypotheek versneld
af te lossen ten opzichte van sparen. Daarnaast zijn er veel andere factoren die het
leengedrag beïnvloeden, zoals de verwachtingen van de toekomst. Het is daarom niet
mogelijk om het effect van de lage rente op de schuldontwikkeling te kwantificeren.
Het is daarom ook lastig om het effect van het ECB-beleid aan te geven, ook omdat
het effect hiervan op de rente lastig te meten is. Daarbij is het goed om op te merken
dat de ECB onafhankelijk is in haar beslissingen en zich dient te richten op haar
mandaat, namelijk het handhaven van prijsstabiliteit.
2014
2015
2016
2017
2018
Schuld private sector als % bbp
267,2
262,8
259,3
249,1
241,6
Schuld huishoudens als % bbp
112,8
110,6
108,9
106
102,4
Schuld niet-fin.vennootschappen als % bbp
154,4
152,2
150,4
143,1
139,3
(Bron CBS)
35)
Welk effect heeft de aankoop van obligaties door de ECB gehad op de Nederlandse hypotheekmarkt?
Op 12 december 2018 heb ik de Kamer een brief verstuurd over de negatieve effecten
van de ruime financiële condities op maatschappelijke sectoren.21 Op basis van wetenschappelijk onderzoek stelt deze kamerbrief dat de rente vanaf
de jaren 80 van de vorige eeuw voornamelijk is gedaald als gevolg van demografische
factoren. Daarnaast is de structureel lagere rente het gevolg van de afname van de
(verwachte) inflatie en de afname van potentiële groei. Verder spelen ook innovaties
een rol. Dit neemt natuurlijk niet weg dat het ruime monetaire beleid van de ECB,
waaronder de kwantitatieve verruiming, heeft bijgedragen aan de dalende trend van
de rente. De omvang van dit effect is echter niet goed te bepalen. Desondanks is het
belangrijk om de risico’s die door het huidige monetair beleid kunnen ontstaan te
minimaliseren. Een lagere hypotheekrente vergroot de leencapaciteit van huishoudens
en de vraag naar woningen. De bouw reageert in Nederland doorgaans relatief traag
op een verandering in de vraag. Daardoor kan een stijgende vraag leiden tot hogere
prijzen. Dit kabinet en voorgaande kabinetten hebben verschillende maatregelen genomen
om overmatige kredietverlening tegen te gaan (bijvoorbeeld de aanscherping van de
maximale LTV, en het instellen van de fiscale aflossingseis. Daarnaast zet dit kabinet
in op meer aanbod van betaalbare woningen.
36)
Welk effect heeft de aankoop van obligaties door de ECB gehad op de financiële stabiliteit?
Een ruimer monetair beleid maakt door de daarmee gepaard gaande lage rente sparen
minder aantrekkelijk en consumeren en investeren aantrekkelijker. In het spoor daarvan
kunnen activaprijzen stijgen. Deels zijn hogere activaprijzen onderdeel van het mechanisme
om de inflatie aan te jagen: als activa in waarde stijgen, voelen huishoudens zich
rijker en zullen ze meer consumeren. Tegelijk kan dit risico’s met zich mee brengen
wanneer de aankoop van deze activa met – goedkope – schuld wordt gefinancierd. Het
kabinet maakt zich hard voor het tegengaan van overmatige schulden van onder meer
huishoudens en in de financiële sector.
37)
Erkent u de negatieve gevolgen van de aanhoudende lage rente? Welke rol speelt de
ECB met haar opkoopbeleid hierin volgens u? Wat zouden de mogelijke oplossingen hiervoor
zijn?
De daling van de rente is een wereldwijd fenomeen dat al lange tijd gaande is en wordt
veroorzaakt door structurele factoren zoals de toegenomen vergrijzing. De afgelopen
jaren heeft de ECB ruim monetair beleid gevoerd en daarmee wel bijgedragen aan het
huidige lage renteniveau. De ECB heeft een duidelijk mandaat, namelijk het handhaven
van prijsstabiliteit. Dat is ingevuld als een inflatie van onder, maar dichtbij 2%.
Verruimend monetair beleid is gericht op het waarmaken van die doelstelling. De ECB
is onafhankelijk in haar beslissingen en dient zich te richten op haar mandaat. Door
verschillende instellingen wordt er nader onderzoek gedaan naar de gevolgen van de
aanhoudende lage rente. Het CPB voert bijvoorbeeld momenteel een onderzoek uit naar
de gevolgen van de aanhoudende lage rente in het kader van de pensioenen. Daarnaast
heb ik naar aanleiding van mijn toezegging aan het lid Azarkan een brief aan uw Kamer
gezonden met een uitgebreide analyse van het effect van de lage rente op de Nederlandse
economie22.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. (Anne) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
A.H.M. Weeber, griffier