Verslag van een wetgevingsoverleg : Verslag van een wetgevingsoverleg, gehouden op 27 januari 2020, over wijziging van de Politiewet 2012 en de Wet op de medische keuringen in verband met het screenen van personen die ambtenaar van politie willen worden of zijn en personen die krachtens overeenkomst werkzaamheden voor de politie, de rijksrecherche of de Politieacademie gaan verrichten of verrichten (screening ambtenaren van politie en politie-externen)
35 170 Wijziging van de Politiewet 2012 en de Wet op de medische keuringen in verband met het screenen van personen die ambtenaar van politie willen worden of zijn en personen die krachtens overeenkomst werkzaamheden voor de politie, de rijksrecherche of de Politieacademie gaan verrichten of verrichten (screening ambtenaren van politie en politie-externen)
Nr. 15
                   VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG
            
Vastgesteld 12 februari 2020
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 27 januari 2020 overleg gevoerd
                  met de heer Grapperhaus, Minister van Justitie en Veiligheid, over:
               
– het wetsvoorstel Wijziging van de Politiewet 2012 en de Wet op de medische keuringen
                           in verband met het screenen van personen die ambtenaar van politie willen worden of
                           zijn en personen die krachtens overeenkomst werkzaamheden voor de politie, de rijksrecherche
                           of de Politieacademie gaan verrichten of verrichten (screening ambtenaren van politie
                           en politie-externen) (Kamerstuk 35 170).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De griffier van de commissie, Hessing-Puts
Voorzitter: Van Dam
Griffier: Burger
Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Van den Berge, Den Boer, Van Dam, Helder,
                  Van Raak en Yeşilgöz-Zegerius,
               
en de heer Grapperhaus, Minister van Justitie en Veiligheid.
Aanvang 14.00 uur.
De voorzitter:
Goedemiddag allemaal. Welkom bij dit wetgevingsoverleg. We hebben vanmiddag twee wetgevingsoverleggen.
                     Het eerste staat gepland van 14.00 uur tot 16.00 uur en gaat over het wetsvoorstel
                     Screening ambtenaren van politie en politie-externen. Daarna hebben we van 16.00 uur
                     tot 18.00 uur nog een wetsvoorstel over de meldkamers. Ik heet iedereen welkom, in
                     het bijzonder de Minister en zijn ondersteuning, wellicht niet alleen hier maar ook
                     op andere plekken in dit gebouw. Ik heet mijn collega's welkom. Ook heet ik u op de
                     publieke tribune van harte welkom, net als de mensen die via camera's of andere manieren
                     met ons meekijken.
                  
Bij een wetgevingsoverleg zijn de spreektijden van tevoren ingetekend door de collega's,
                     dus dat kan variëren. Ik stel voor dat we beginnen met de reguliere verdeling van
                     twee interrupties in tweeën. Verder kunnen er bij een wetgevingsoverleg moties worden
                     ingediend. Anders dan bij een normaal AO wordt dat hier allemaal in de vergadering
                     ingebracht, waarna we er naar ik aanneem volgende week dinsdag over kunnen stemmen.
                     Het is een hele mond vol. Wij leiden u er vast doorheen. Ik begin bij mevrouw Helder
                     van de PVV.
                  
Mevrouw Helder (PVV):
Dank u wel, voorzitter. De politie neemt diverse maatregelen om de kans op integriteitsschendingen
                     door ambtenaren van politie zo klein mogelijk te houden. Dan gaat het om maatregelen
                     van repressieve maar ook van preventieve aard. Te denken valt aan maatregelen op het
                     gebied van informatiebeveiliging en fysieke beveiliging, zoals autorisaties en toegangspassen.
                     Daarnaast richten de maatregelen zich op bewustwording, zoals het organiseren van
                     dilemmatrainingen, het bespreken van de kernwaarden en het kunnen melden van mogelijke
                     integriteitsschendingen bij bijvoorbeeld leidinggevenden.
                  
Voorzitter. Gebleken is dat voor een onderzoek naar betrouwbaarheid meer gegevens
                     nodig zijn. Het gaat dan onder meer om gegevens omtrent verslaving en andersoortige
                     afhankelijkheden. Het huidige screeningsbeleid kent voorts als knelpunt dat het een
                     momentopname is. Daarnaast wordt er door maatschappelijke en technologische ontwikkelingen
                     meer specifieke deskundigheid van de politie verwacht. Voor zover deze expertise niet
                     binnen de politieorganisatie zelf te vinden is, zal het aantrekken van externen noodzakelijk
                     zijn. Ook zij dienen gescreend te worden.
                  
Het huidige screeningsbeleid is dus aan herziening toe. Het wetsvoorstel biedt een
                     grondslag om ten behoeve van een betrouwbaarheidsonderzoek de volgende gegevens te
                     raadplegen: de justitiële gegevens, ofwel of de betrokkene strafrechtelijk is veroordeeld,
                     de politiegegevens, ofwel of de betrokkene in aanraking is gekomen met de politie,
                     en gegevens over de gezondheid voor zover verstrekt door de betrokkene zelf dan wel
                     door personen of instanties die inzicht hebben in diens betrouwbaarheid en die betrekking
                     hebben op signalen, wijzend op een mogelijke verslaving of een andersoortige afhankelijkheid.
                     Dan zijn er nog gegevens die bij een zogeheten algemene maatregel van bestuur kunnen
                     worden aangegeven. Dan hebben we het bijvoorbeeld over gegevens uit openbare bronnen.
                     Die moeten dan gaan over persoonlijke gedragingen en omstandigheden. Op basis van
                     al deze gegevens wordt beoordeeld of er geen bezwaar tegen de betrokkene bestaat.
                     Er geldt een terugkijktermijn van acht jaar ten aanzien van eventuele veroordelingen,
                     verslavingen of andersoortige afhankelijkheid.
                  
Voorzitter. Bepaalde werkzaamheden als ambtenaar van de politie brengen een verhoogd
                     risico voor de integriteit mee. Dat gaat dan over werkzaamheden op het gebied van
                     informatievoorziening, ICT, de specialistische ondersteuning, de recherche en leidinggevende
                     functies. Gelet op de aard van deze werkzaamheden kan niet worden volstaan met een
                     onderzoek naar de gegevens met betrekking tot de betrokkene zelf. Gegevens over personen
                     uit de directe omgeving van betrokkene – partner en kinderen – kunnen ook worden geraadpleegd,
                     het zogeheten omgevingsonderzoek. Het gaat bij diegene dan om justitiële gegevens,
                     politiegegevens en gegevens uit openbare bronnen. Er is geen terugkijktermijn van
                     acht jaar, maar van vijf jaar.
                  
Voorzitter. Ik kom tot de kern. Over de kern van het wetsvoorstel kan ik kort zijn:
                     vertrouwen is goed, controle is beter. Mijn fractie kan dus zeker instemmen met het
                     wetsvoorstel. Zeker gezien de huidige maatschappelijke ontwikkelingen en de steeds
                     heviger wordende strijd tegen – ik noem maar iets – ondermijning, kan mijn fractie
                     ermee instemmen. Voor de volledigheid merk ik wel op dat verreweg de meeste politieagenten
                     hun werk wel naar eer en geweten doen. Ik zie het wetsvoorstel dan ook als een aanvulling
                     of een herijking van het screeningsbeleid om de politieorganisatie in het algemeen
                     en hen in het bijzonder juist te beschermen tegen het gevaar van integriteitsschendingen.
                  
Voorzitter. Tot slot heb ik wel één vraag. In het geval van werkzaamheden met een
                     hoog risico wordt er dus ook een omgevingsonderzoek gedaan, een onderzoek naar de
                     partner, de kinderen die ouder dan 12 jaar zijn en een eventuele inwonende ouder of
                     inwonende ouders van de betrokkene. Maar waarom wordt dat onderzoek niet gedaan naar
                     de kinderen van de partner van de betrokkene die ouder dan 12 jaar zijn, en eventuele
                     inwonende ouders van die partner? Op pagina 17 van de memorie van toelichting staat
                     dat dit alleen «onder strikte voorwaarden» wordt gedaan. Op pagina 16 van de nota
                     naar aanleiding van het verslag staat dat «invloed van deze personen op voorhand niet
                     zodanig wordt geacht». Er moet dus een specifieke aanleiding voor zijn. Maar de kern
                     is toch dat het gaat om personen die deel uitmaken van het huishouden van de betrokkene
                     of dicht bij hem of haar staan? Gezien het feit dat er anno 2020 steeds meer sprake
                     is van samengestelde gezinnen, lijkt mij dit zeker noodzakelijk. Op dat punt krijg
                     ik dus graag een reactie.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Helder. Dan gaan we nu door naar mevrouw Yeşilgöz van de VVD.
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Onze politieambtenaren waken dag en nacht over onze veiligheid.
                     Om dit goed te kunnen doen, hebben zij toegang nodig tot vertrouwelijke en soms zeer
                     vertrouwelijke informatie. Daarmee mag zowel de politie als de maatschappij verwachten
                     dat onze agenten integer en betrouwbaar zijn. Helaas is in het verleden gebleken dat
                     sommige agenten misbruik hebben gemaakt van hun informatiepositie. Ook is gebleken
                     dat voor het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de ambtenaren van politie meer
                     gegevens noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld over verslavingen of andere soorten afhankelijkheden,
                     omdat deze politieambtenaren gevoelig kunnen maken voor bijvoorbeeld chantage of omkoping.
                     Ook gegevens van personen uit de directe omgeving van de betrokkene die van invloed
                     kunnen zijn op diens betrouwbaarheid zijn nodig om te kunnen onderzoeken. Om de belangen
                     van de politie zo goed mogelijk te beschermen en Nederland zo veilig mogelijk te houden,
                     is het daarom nodig gebleken om agenten intensiever en meer op maat te kunnen screenen
                     op betrouwbaarheid en integriteit. Dit wetsvoorstel regelt de instrumenten om dat
                     te kunnen doen.
                  
Voorzitter. De VVD is blij met dit wetsvoorstel, vanwege het grote belang van de integriteit
                     van de politie, zeker gezien de impact die integriteitsschendingen hebben op het imago
                     van de politieorganisatie en de mogelijke schadelijke gevolgen ervan voor de maatschappij.
                     Het is goed om het huidige screeningsbeleid te herzien en de bestaande knelpunten
                     aan te pakken.
                  
Voorzitter. De VVD is van mening dat met de in het wetsvoorstel voorgestelde wijzigingen
                     op het gebied van continue controle op veranderingen in de justitiële documentatie,
                     meldingsplicht en hernieuwde betrouwbaarheidsonderzoeken risico's vroegtijdig gesignaleerd
                     en aangepakt kunnen worden. Natuurlijk zijn wij ons ervan bewust dat met dit wetsvoorstel
                     niet alle integriteitsschendingen door politieambtenaren, van belangenverstrengeling
                     tot het lekken van informatie, kunnen worden voorkomen. Desalniettemin is het een
                     goede stap in de goede richting.
                  
Op een aantal onderdelen zou ik graag opheldering van de Minister willen. Ten eerste
                     zou ik graag van de Minister willen weten hoe de betrouwbaarheid van het bevoegd gezag
                     dat de screening van de politieambtenaar uitvoert, wordt gewaarborgd. Het bevoegd
                     gezag speelt immers een bepalende rol in de uitvoering van de screening en daarmee
                     in de doelmatigheid van het betrouwbaarheidsonderzoek.
                  
Voorzitter. Ten tweede zou ik graag meer opheldering van de Minister willen over de
                     gronden waarop onderscheid gemaakt zal worden in het betrouwbaarheidsonderzoek. Onder
                     welke omstandigheden zullen bijvoorbeeld wel gegevens uit de directe omgeving worden
                     verzameld en onder welke omstandigheden niet? Ik zou hier graag echt meer duidelijkheid
                     over willen, zodat we de rechten van de politieambtenaren en hun omgeving goed beschermen,
                     maar niet alsnog essentiële informatie missen. Ik wil dus graag iets meer toelichting
                     van de Minister. Ook zou ik graag, als derde punt, willen weten waarom het slechts
                     een mogelijkheid is om een periode van vrijheidsbeneming niet te laten meetellen in
                     de terugkijktermijn, in plaats van dat er in alle gevallen verder moet worden gekeken.
                     Deze vraag hebben wij eerder gesteld aan de Minister. Zijn antwoord was toen dat met
                     betrekking tot vrijheidsbeneming het voornemen is om bij AMvB, algemene maatregel
                     van bestuur, te voorzien in de mogelijkheid om een periode van vrijheidsbeneming niet
                     te laten meetellen in de terugkijktermijn. Gedurende gevangenisstraf is het immers
                     voor betrokkene niet zonder meer mogelijk om te laten zien dat hij geen strafbare
                     feiten meer zal plegen. Of het noodzakelijk is om verder teug te kijken in situaties
                     van vrijheidsbeneming, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De totale
                     beoordeling omtrent de betrouwbaarheid van de betrokkene betreft dan ook maatwerk.
                     Dat zei de Minister in zijn beantwoording. Dat blijft voor ons toch een onbevredigend
                     antwoord. In welke gevallen zou je de jaren dat iemand vastzat wel laten meetellen?
                     Het feit dat iemand in de jaren dat hij vastzat niks misdaan heeft, zegt toch niets
                     over iemands betrouwbaarheid?
                  
Een andere vraag gaat over de mogelijkheid om externen te screenen. Dat is iets breder
                     dan wat in deze wet staat, dus ik kan me voorstellen dat de Minister hier niet direct
                     op kan ingaan. Maar ik heb naar aanleiding van de voorbereiding van de wet mails gekregen
                     van verschillende ondernemers die zeggen dat zij gemeenten, veiligheidsregio's en
                     politie ondersteunen in bijvoorbeeld de vitale infrastructuur. Zij zeggen dat zij
                     eigenlijk heel graag steun zouden willen hebben bij het screenen van hun mensen. Het
                     zijn vaak adviseurs en projectmanagers. Die vallen niet heel erg onder de formuleringen
                     zoals die nu in deze wet staan. Zij pleiten ervoor om er strakker op te zitten. Nu
                     krijgen zij vaak van de overheid te horen dat een dergelijke screening alleen kan
                     bij aanbestedingen met een nationaal belang. Dus niet vooraf bij detachering of advies
                     en dergelijke. Nogmaals: dit is een kleine uitstap, maar ik wilde die toch maken,
                     omdat ik de vragen van ondernemers kreeg. Als we het niet vandaag kunnen behandelen,
                     dan komen we daar vast later nog op terug. Ik zou in ieder geval wel graag een reactie
                     van de Minister willen, nu of later.
                  
Ten slotte heb ik een vraag over het betrekken van de gegevens van personen uit de
                     directe omgeving van de betrokken ambtenaar. Nu is ervoor gekozen om partner en kinderen
                     mee te nemen als directe omgeving. Collega Helder zei dat al. Ik zou graag willen
                     weten welke ruimte de wet biedt om deze kring uit te breiden, naar bijvoorbeeld neven,
                     ooms of goede vrienden, indien daar aanleiding voor zou zijn. Graag nog iets meer
                     toelichting daarop.
                  
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Yeşilgöz. Dan gaan we nu naar de heer Van Raak van de SP.
De heer Van Raak (SP):
Dank je, voorzitter. De dreiging van ondermijning neemt snel toe vanuit de drugswereld,
                     de bouwwereld en de financiële wereld. Dat gevaar zie je ook een grote bedreiging
                     vormen voor de politie. Onze politie is integer, zeker als je het vergelijkt met veel
                     andere landen. Onze politie is top! Maar integriteitsschendingen en het gevaar daarvan
                     nemen wel toe. Daarom vind ik het goed dat deze wet hier voorligt. De Minister wil
                     meer gegevens bekijken om te zien of de integriteit op orde is. Ik snap dat. Ik heb
                     ook een prachtige screenshot gezien of een infographic van de politie over de nieuwe
                     screeningswet: omgevingsonderzoek, meldplicht, continue controle, hernieuwd incidenteel
                     betrouwbaarheidsonderzoek en hernieuwd periodiek betrouwbaarheidsonderzoek. Het is
                     mij alleen nog niet helemaal duidelijk wat dat precies gaat worden, want er komt een
                     algemene maatregel van bestuur waarin dat verder ingevuld zal worden. Dat zal gaan
                     over vrijetijdsbesteding, nevenactiviteiten, arbeidsverlening, lidmaatschap van verenigingen,
                     financiële situatie. Maar ik wil weten of dat dan bijvoorbeeld ook gaat over religieuze
                     organisaties waar men lid van is, kerken, of politieke partijen. Ik hoop toch dat
                     dat niet het geval is. Kan de Minister wat duidelijkheid geven over wat er in die
                     algemene maatregel van bestuur komt te staan en of de Tweede Kamer daar nog naar gaat
                     kijken?
                  
Een ander gevaar waar ook het CDA eerder tijdens de schriftelijke behandeling heel
                     terecht op wees, is dat op dit moment veel te veel agenten te maken hebben met PTSS
                     of andere verschijnselen, vanwege de grote werkdruk. We hebben ook al eerder debatten
                     met de Minister gehad over de omgang met mensen die lijden aan PTSS. Dat gaat lang
                     niet altijd goed bij de politieorganisatie. Waar ik nu bang voor ben, is dat als straks
                     dit soort integriteitsonderzoeken worden gehouden, dat toch een beetje gebruikt gaat
                     worden om die PTSS'ers op een zijspoor te zetten in plaats van ze te helpen. Kan de
                     Minister mij daarover wat meer geruststellen?
                  
Vooral die omgevingsonderzoeken van de partner en van eerstegraadsbloedverwanten en
                     andere personen vind ik nogal ver gaan. Het gaat ver voor je als politieagent dat
                     je omgeving, je familie, je vrienden worden ondervraagd. We moeten ook beseffen wat
                     dat voor impact heeft, vooral omdat ook niet uit te sluiten is dat dat gebeurt bij
                     kinderen vanaf 12 jaar. Ik vroeg mij af of dat nodig is en ik zou eigenlijk willen
                     voorstellen om dat niet te doen. Doe het bijvoorbeeld vanaf 16 jaar, zoals ook de
                     politiebonden stellen, want wat voor indruk maakt dat wel niet op zo'n kind om over
                     zijn vader of zijn moeder of zijn oom of tante ondervraagd te worden? Ik denk dat
                     de Minister dat ook wel beseft. Is hij bereid om daarvan af te zien bij 12-jarige
                     kinderen en om van die 12 jaar 16 jaar te maken?
                  
Ik zie ook dat het voornemen is om het aantal P-vertrouwensfuncties te beperken, maar
                     de Minister zegt: dat gaan we pas doen als deze wet is aangenomen. Ik vind dat een
                     rare volgorde en zou van de Minister wel wat meer willen weten. Welke P-vertrouwensfuncties
                     zijn dan straks, na het aannemen van deze wet, geen vertrouwensfuncties meer?
                  
Ik zie dat de voorzitter naar mij kijkt. Daarom wil ik afsluiten. Dat doe ik met capaciteiten
                     en geld. Dit gaat geld kosten. Het gaat best veel geld kosten en ik zie dat dat uit
                     de bestaande budgetten moet, en dat vind ik dus niet kunnen. We hebben nu al jarenlang
                     de politie alsmaar nieuwe taken gegeven, zonder ze ook extra geld te geven. Als je
                     ze een nieuwe taak geeft, dan moet daar ook geld bij. Ik zou dus graag van de Minister
                     willen weten hoeveel dit extra gaat kosten en of dat bedrag er dan ook bij komt in
                     het budget. Dat geldt ook voor de capaciteit, want we zien allerlei betrouwbaarheidsonderzoeken
                     – hernieuwde, periodieke, incidentele – en dat moet ook iemand allemaal gaan dóén.
                     Is daar capaciteit voor of waar wordt capaciteit weggehaald om dit te gaan doen?
                  
Dank je wel, voorzitter.
De voorzitter:
Ja, meneer Van Raak, ik begrijp dat ik u de volgende keer wat eerder moet aankijken.
                     Dat schijnt ook functioneel te zijn. Maar er is nog een interruptie van mevrouw Helder
                     op uw betoog.
                  
Mevrouw Helder (PVV):
Collega Van Raak begon over het gevaar van ondermijning en dergelijke en over nut
                     en noodzaak van dit wetsvoorstel. Iets verderop had hij het over de leeftijd van 12
                     jaar. Nou is de leeftijd van 12 jaar de leeftijd waarop een kind strafbaar kan zijn.
                     Maakt dat het voor de heer Van Raak niet anders?
                  
De heer Van Raak (SP):
Ja, als een kind wat misdaan heeft; dat kan. Maar hier gaat het dus om kinderen van
                     12. Nou, ze zijn soms vroegwijs, maar het zijn toch echt wel kinderen, jonge kinderen.
                     En dan word je ondervraagd over je vader, je moeder, je oom of je tante: dat vind
                     ik nogal ingrijpend. Ik vind het ingrijpend en ik kan me ook bijna niet voorstellen
                     dat het nodig is en waarom de informatie die een kind van 12 kan leveren, niet op
                     een andere manier kan worden verkregen.
                  
Mevrouw Helder (PVV):
Stel dat een kind een strafbaar feit heeft begaan en dat dat kind in een gezin zit
                     waarvan de vader of de moeder bij de politie zou willen gaan werken. Dat heeft toch
                     invloed. Ik denk dat je dat niet kan ontkennen. Maar zoals ik de heer Van Raak begrijp,
                     sluit hij dat helemaal uit en wil hij de absolute leeftijdsgrens op 16 jaar hebben.
                     Heb ik dat goed begrepen?
                  
De heer Van Raak (SP):
Dat klopt. Daarbij zoek ik ook aansluiting bij opmerkingen vanuit de politievakbonden.
De voorzitter:
Prima, dank u wel. Ik denk dat we nu door kunnen naar de heer Van den Berge van GroenLinks.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Voorzitter, dank u wel. We spreken vandaag over een belangrijk wetsvoorstel om de
                     integriteit bij de politie nog beter te waarborgen. Laat ook ik in navolging van een
                     aantal collega's zeggen dat de fractie van GroenLinks groot vertrouwen heeft in onze
                     dienders. Het werk dat zij dag in, dag uit verzetten voor onze veiligheid is voor
                     mij als parlementariër waarschijnlijk maar moeilijk te bevatten: van het aanpakken
                     van vandalen tijdens de jaarwisseling tot slechtnieuwsgesprekken tot het verijdelen
                     van inbraken. Zo kan ik nog wel even doorgaan, maar kortom, dynamisch, divers en veeleisend
                     werk.
                  
Ik hecht eraan om dit debat over dit wetsvoorstel te beginnen met het uitspreken van
                     mijn waardering en vertrouwen. Dat is ook de bril waardoor ik naar het wetsvoorstel
                     heb gekeken. GroenLinks vindt het belangrijk dat we in de publieke sector, of het
                     nou om onderwijzers, zorgverleners of onze politieagenten gaat, in de eerste plaats
                     uitgaan van vertrouwen en niet van wantrouwen. Ik heb als goed voornemen voor dit
                     jaar om wetsvoorstellen extra kritisch te bekijken op de regeldruk en administratievelastendruk
                     voor professionals in de publieke sector, dus juist ook voor de politieagenten, natuurlijk
                     niet alleen dit jaar maar ook daarna. De reden is dat we allemaal hier in de Tweede
                     Kamer toch elke keer steen en been klagen over de regeldruk en de administratieve
                     lasten voor professionals in de publieke sector, ook voor politieagenten. Ik vind
                     dan ook dat dat gepaard moet gaan met de dure plicht om elk wetsvoorstel door die
                     bril te bekijken: is het behapbaar, levert het extra werk op en, zo ja, komen er dan
                     ook extra middelen bij? Collega Van Raak zei er al verstandige dingen over.
                  
Dat brengt me bij het wetsvoorstel zelf. Zoals u misschien al in mijn inleiding proefde,
                     ondersteunt GroenLinks de intenties van dit wetsvoorstel, maar we hebben nog wel een
                     aantal zorgen. Kijk naar de memorie van toelichting en ook de adviezen die de korpschef
                     en de autoriteit toetsing regeldruk hebben gegeven. Er staat in de memorie van toelichting
                     een hele opsomming van extra taken en verantwoordelijkheden die voortvloeien uit dit
                     wetsvoorstel. Ik ga ze hier niet allemaal opsommen, maar denk aan het inrichten van
                     een registratievoorziening om de meldplicht te faciliteren, het opleiden van extra
                     mensen om periodieke screening vorm te geven en meer en uitgebreidere voorlichting
                     aan sollicitanten. Daar laat ik het voor nu even bij. Ik had u beloofd om niet de
                     hele lijst op te sommen, maar ik kan u verzekeren dat het een lange lijst is. De kosten
                     zijn geraamd op bijna 0,5 miljard, € 465.000 om precies te zijn volgens de politie
                     zelf. Dat is veel geld. Volgens eerdere schattingen was het zelfs meer; dit is een
                     bijgestelde schatting. Mijn vraag ...
                  
De voorzitter:
U zegt 0,5 miljard, maar ik denk dat u 0,5 miljoen bedoelt.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Sorry, 0,5 miljoen. Versprak ik me? Ja? Dank voor de correctie. Volgens eerdere schattingen
                     was het zelfs meer, maar volgens de laatste cijfers die ik heb gelezen zou het om
                     een bedrag van € 465.000 gaan. Dat brengt me bij de vraag aan de Minister. Dit bedrag
                     komt uit de algemene bijdrage aan de politie, zo lezen we in zijn antwoorden in het
                     schriftelijk overleg en in de memorie van toelichting. De vraag is: ten koste van
                     welke andere taken en verantwoordelijkheden bij de politie gaat dit? Heeft de Minister
                     ook overwogen om een administratief luw wetsvoorstel aan de Kamer voor te leggen?
                     Kan hij hier toezeggen dat hij in ieder geval bij de uitvoering van dit wetsvoorstel,
                     dus bij de algemene maatregelen van bestuur en andere lagere regelgeving die nog uit
                     dit wetsvoorstel voortkomen, gaat kijken hoe hij dat in overleg met de politie, de
                     politievakbonden en de korpsleiding, zo efficiënt en effectief mogelijk voor de dienders
                     zelf kan doen?
                  
Dan brengt me op een punt dat het College van procureurs-generaal heeft aangedragen,
                     namelijk dat dit wetsvoorstel in theorie de tekorten in de recherchecapaciteit zou
                     kunnen vergroten, omdat dienders of aspirant-dienders immers langer aan screening
                     onderhevig zijn. Hoe gaat de Minister dit ondervangen? Kan hij hier toezeggen dat
                     dit ongewenste effect niet zal optreden en dat de recherchecapaciteit als gevolg van
                     dit wetsvoorstel niet verder onder druk zal komen te staan?
                  
Ten slotte kom ik op privacy, voorzitter. Ook een belangrijk punt. Volgens dit wetsvoorstel
                     moeten politieagenten en aspirant-politieagenten veel persoonlijke informatie overleggen,
                     van alimentatiegegevens tot gegevens over hypotheekschulden. Mijn eerste vraag is:
                     is dat echt noodzakelijk? Is dat proportioneel? Ten tweede, hoe wordt gewaarborgd
                     dat die informatie niet in verkeerde handen valt?
                  
Voorzitter. Kortheidshalve sluit ik mij aan bij de vragen die collega Van Raak in
                     navolging van collega Van Dam van het CDA in het schriftelijk overleg heeft gesteld
                     over PTSS.
                  
Daar wou ik het voor nu bij laten, voorzitter. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van den Berge. Dan gaan we nu door naar mevrouw Den Boer van D66.
Mevrouw Den Boer (D66):
Dank u wel, voorzitter. Het doel van de wet die vandaag voorligt – betere screening
                     van ambtenaren van de politie en politie-externen – kan D66 alleen maar ondersteunen.
                     Het waarborgen van integriteit bij de politie, de Rijksrecherche en de Politieacademie
                     is heel belangrijk. Het is goed dat de Minister lering probeert te trekken uit ernstige
                     zaken, zoals lekkende rechercheurs en mollen bij de politie. Tegelijkertijd zie ik
                     dat, om het doel van de wet te behalen, de grenzen erg worden opgezocht. De wet reikt
                     inderdaad ver en betekent een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van politiemedewerkers.
                     Niet alleen wordt er acht jaar teruggekeken naar hun medische geschiedenis en naar
                     hun verslavingen. Ook wordt gekeken naar hun financiële situatie, zoals schulden,
                     leningen en alimentatieverplichtingen, en naar de directe familieomgeving. Dat is
                     niet niks.
                  
Wat mij voornamelijk tegen de borst stuit, is dat zelfs kinderen vanaf 12 jaar in
                     deze screening worden betrokken. Het is al eerder aan de orde geweest. Aan de Minister
                     vraag ik: is dat echt nodig? Waar is deze leeftijdsgrens op gebaseerd, en waarom niet
                     gewoon vanaf 18 of bijvoorbeeld 16 jaar? Graag een reactie.
                  
D66 ziet graag dat deze wet helpt om de integriteit binnen de politie te verhogen.
                     Dat is natuurlijk nodig. Maar gaat dat screenen van 12-jarigen ook echt helpen om
                     politieambtenaren eruit te vissen die bijvoorbeeld misbruik maken van aanbestedingen
                     of aan de haal gaan met overheidsgeld? Ik hoor graag hoe de Minister dit ziet.
                  
Voorzitter. Ik kan mij goed voorstellen dat het vergaande karakter van de wet invloed
                     heeft op mensen die geïnteresseerd zijn om te gaan werken bij de politie, namelijk
                     dat ze mogelijk afgeschrikt worden door deze wijze van screening. Het College van
                     procureurs-generaal uitte zorgen dat deze wet mogelijk negatieve gevolgen heeft voor
                     mensen met een migratieachtergrond. Uit een onderzoek van Motivaction uit 2016 blijkt
                     dat mensen, nieuwe Nederlanders met name, zich door dit soort zaken ontmoedigd kunnen
                     voelen om bij de politie te gaan solliciteren. Kan de Minister daarop reflecteren?
                     Hoe voorkomen we dat mensen die wel geschikt zijn, zich hier ook ontmoedigd door voelen?
                  
Voorzitter. Dan het team VIK (Veiligheid Integriteit en Klachten). Bestaat niet het
                     risico dat de slager zijn eigen vlees keurt als medewerkers van het VIK de taak krijgen
                     om betrouwbaarheidsonderzoeken te verrichten? Welke medewerkers van de politie gaan
                     nu precies onder welk regime van de vog of het zwaardere regime van de vgb vallen?
                     Kan de Minister een beeld schetsen van aantallen of volumes van politiemedewerkers
                     die onder die verschillende regimes zullen vallen?
                  
Voorzitter. Een punt dat daarop aansluit, is de uitvoerbaarheid. Dat is ook al aan
                     de orde geweest. Hoe kan een organisatie die toch al heel krap zit in de capaciteit
                     aan medewerkers, een initiële frequente, incidenteel frequente én een continue screening
                     verrichten? Zijn er wel voldoende handen aan het bed om dit doorlopend te kunnen uitvoeren?
                     Hoeveel extra capaciteit kost die uitvoering eigenlijk?
                  
Voorzitter. Gegevens zijn pas van waarde als ze worden geanalyseerd, als ze met elkaar
                     in verband worden gebracht of als ze van een advies of signalering worden voorzien.
                     Hoe worden de medewerkers van het VIK getraind om risico's te signaleren en leidinggevenden
                     te adviseren? De persoonsgegevens die worden verzameld en verwerkt, zijn van zeer
                     gevoelige aard. Dat vraagt om uiterste discipline ten aanzien van deze gegevens. Waar
                     worden deze dossiers opgeslagen? Wie heeft er toegang toe? Wanneer worden de gegevens
                     weer verwijderd? Is dat zodra een politiemedewerker de organisatie verlaat of wanneer
                     een (beroeps)procedure is afgerond?
                  
Voorzitter. Tot slot heeft D66 wat vragen over de mogelijkheid tot beroep en herziening
                     van het betrouwbaarheidsonderzoek. Deels zal sprake zijn van de mogelijkheid tot verzoek
                     om herziening. In de regel zal sprake zijn van een expliciete motivering van een afwijzing.
                     Maar ik kan me voorstellen dat mensen altijd graag willen weten waarom ze geweigerd
                     zijn voor een bepaalde functie. Is een expliciete motivatie in alle gevallen niet
                     mogelijk, zo vraag ik de Minister. Indien een politiemedewerker een verzoek tot herziening
                     indient, waar kan hij of zij dan terecht? Is dat weer hetzelfde VIK, dat eerder dat
                     onderzoek in behandeling heeft genomen? Of kan men elders terecht? Graag een reactie.
                  
Tot slot, voorzitter. D66 heeft heel wat vragen. Sommige van deze vragen zijn van
                     principiële aard en andere van praktische. Ik kan niet duidelijk genoeg zijn: D66
                     staat voor het doel van deze wet. Ik hoop dan ook dat de Minister mijn vragen uitgebreid
                     kan beantwoorden.
                  
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Ik zie een interruptie van mevrouw Yeşilgöz van de VVD.
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Ik wilde even terugkomen op het punt dat politieambtenaren met een migratieachtergrond
                     zich ontmoedigd zouden kunnen voelen door wat hier voorligt. Volgens mij willen wij
                     allemaal een politieapparaat waarbij eenieder die zich wil inzetten voor de vrijheid
                     en veiligheid van ons land zich welkom voelt. Er ligt een wet voor waarin geen onderscheid
                     in achtergrond wordt gemaakt: iedereen is gelijk en wordt op dezelfde manier gescreend
                     en beoordeeld. Ik ben erg benieuwd of de collega van D66 mij kan uitleggen waarom
                     specifiek politieambtenaren met een migratieachtergrond zich ontmoedigd zouden kunnen
                     voelen door een wet waarin we juist zeggen dat iedereen op dezelfde manier wordt gescreend
                     en dat we iedereen eenzelfde kans bieden om integer te werken in het politieapparaat.
                  
Mevrouw Den Boer (D66):
De politie is met zo'n 65.000 medewerkers de grootste overheidsorganisatie. Het is
                     een gigantische organisatie met een enorme opgave, namelijk: nieuwe medewerkers aantrekken.
                     Dat weten we allemaal. Het businessmodel van de politie is wat D66 betreft diversiteit.
                     De politie zegt dat overigens zelf ook. Diversiteit is enorm belangrijk om als maatschappelijk
                     georiënteerde organisatie ook in de frontlijn goed te kunnen opereren. Daarom is het
                     zo belangrijk dat we mensen met een hele diverse achtergrond kunnen aantrekken voor
                     de politie. Motivaction heeft in 2016 uitvoerig onderzoek gedaan naar de problemen
                     en de drempels die door mensen moeten worden overwonnen om überhaupt bij de politie
                     te gaan solliciteren. Screening wordt genoemd als een van de belemmeringen. Zie pagina
                     41 van dat onderzoek.
                  
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Dit is een heel lange inleiding om te zeggen wat ik net in één zin zei, namelijk dat
                     ons politieapparaat open moet staan voor iedereen die zich wil inzetten voor de vrijheid
                     en veiligheid van ons land. Daar zijn we het dus over eens. Ik vroeg mevrouw Den Boer
                     specifiek waarom D66 denkt dat een screening gericht op integriteit, op gelijke behandeling
                     van iedereen, ongeacht migratieachtergrond, een belemmering zou kunnen vormen specifiek
                     voor politieambtenaren met een migratieachtergrond. Waarom zouden zij zich daardoor
                     ontmoedigd kunnen voelen? Ik neem toch aan dat zij net als hun collega's die hier
                     geboren en getogen zijn als autochtoon, ook willen dat het een integer apparaat is
                     waarbinnen zij integer kunnen werken. Waarom kiest D66 ervoor om politieambtenaren
                     met een migratieachtergrond apart te noemen als zouden zij zich ontmoedigd kunnen
                     voelen...
                  
De voorzitter:
Ik denk dat de vraag helder is, mevrouw Yeşilgöz.
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
... door een faire screening?
Mevrouw Den Boer (D66):
Voor D66 staat het gelijkheidsbeginsel uiteraard bovenaan, daarover zijn we het absoluut
                     eens. Ik wees mevrouw Yeşilgöz net op pagina 41 van het onderzoek van Motivaction.
                     Daar staat het heel duidelijk aangegeven als een van de potentiële belemmeringen voor
                     mensen met een niet-westerse achtergrond om te gaan solliciteren bij de politie. Dat
                     geldt overigens vooral voor mensen met een Surinaams-Nederlandse achtergrond.
                  
De voorzitter:
Dit lokt een reactie van de heer Van Raak van de SP uit.
De heer Van Raak (SP):
Ik wil hier toch een beetje bij aansluiten. Als Motivaction iets op pagina 41 zet,
                     dan is dat nog geen argument. Waarom zouden mensen met een migratieachtergrond minder
                     gescreend willen worden? Het lijkt mij heel erg raar. Ik kan me er niks bij voorstellen.
                  
Mevrouw Den Boer (D66):
Uiteraard zie ik dit onderzoek als een onderzoek naar de arbeidsmarkt. Ten aanzien
                     van mensen die gemotiveerd zijn om bij de politie te gaan werken, wat er overigens
                     maar heel weinig zijn – dat is best lastig, want het is een krappe arbeidsmarkt –
                     moeten we heel goed kijken wat de potentiële belemmeringen zijn die ze ervaren. Als
                     ze er heel erg tegen opzien om heel veel van hun gegevens te moeten delen, dan kan
                     ik me voorstellen dat we ons moeten inleven. Ik vraag de Minister hoe hij dit ziet.
                     Ik wil heel graag een Minister zien die meedenkt over hoe deze wet het de arbeidsmarkt
                     juist mogelijk maakt om in te spelen op die behoefte van de politie.
                  
De voorzitter:
Meneer Van Raak, wat mij betreft als laatste over dit onderwerp.
De heer Van Raak (SP):
Dat laatste snap ik. Als je kind van 12 ondervraagd moet worden, dan snap ik dat mensen
                     denken: wat is dat voor een organisatie? Ik kan me er dus wel iets bij voorstellen
                     als men denkt: mijn doopceel en de doopcelen van mijn familie en mijn kinderen worden
                     wel heel diep gelicht. Maar met de opmerking dat mensen met een niet-migratieachtergrond
                     dat niet zouden vinden en dat mensen met een migratieachtergrond dat wel zouden vinden,
                     vind ik eigenlijk dat Motivaction op pagina 41 een beetje aan het discrimineren is.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Den Boer, afrondend, stel ik voor.
Mevrouw Den Boer (D66):
Ik heb in ieder geval vastgesteld dat het College van procureurs-generaal deze zelfde
                     vraag heeft gesteld in reactie op het wetsvoorstel. Ik zou daarom heel graag een reactie
                     van de Minister willen hebben. Hoe ziet hij dit? Ziet hij het gelijkheidsbeginsel
                     gewaarborgd?
                  
Mevrouw Helder (PVV):
Afrondend over dit onderwerp: ik kan het toch niet laten op te merken dat de vorige
                     vragenstellers en mevrouw Den Boer een ander rapport vergeten. Dat ging over integriteitsschending
                     en daaruit bleek duidelijk dat mensen met een migratieachtergrond oververtegenwoordigd
                     zijn in het aantal integriteitsschendingen. Dat is iets geheel anders dan wat de collega's
                     vroegen. Integriteit is iets wat je moet doen; punt. Daar gaat deze wet over. Vergeet
                     mevrouw Den Boer dus niet bepaalde feiten die een ander rapport heeft laten zien,
                     namelijk dat mensen met een migratieachtergrond oververtegenwoordigd zijn bij integriteitsschendingen?
                     Ligt het pijnpunt niet daar?
                  
Mevrouw Den Boer (D66):
D66 ziet de feiten bepaald niet over het hoofd. De vraag gaat hier om het werven van
                     mensen voor de politie in een krappe arbeidsmarkt en de mogelijke effecten en de impact
                     die deze wet heeft op die werving en die selectie. De toetsing om bij de politie te
                     mogen komen werken, is al heel erg zwaar. Dit komt daar nog een keer bovenop. Ik vraag
                     aan de Minister of dit volgens hem wel of niet een belemmering gaat vormen in die
                     toch al hele krappe arbeidsmarkt.
                  
Mevrouw Helder (PVV):
Afrondend: mevrouw Den Boer vergeet gewoon dat zij wel degelijk zegt dat mensen met
                     een migratieachtergrond zich blijkbaar meer afgeschrikt voelen door deze wet dan autochtonen.
                     Dat zit gewoon in haar antwoord. Ik heb daar verder geen vraag over.
                  
De voorzitter:
Ik denk dat we mevrouw Den Boer daar nog een reactie op mogen gunnen.
Mevrouw Den Boer (D66):
Ik stel alleen maar vast dat ik niet de enige ben die zich zorgen maakt en dat het
                     College van procureurs-generaal precies deze vraag heeft gesteld in zijn reflectie
                     op het wetsvoorstel.
                  
Dank u wel.
Voorzitter: Helder
De voorzitter:
Dank u wel. Ik heb de voorzittershamer even overgenomen, zodat de heer Van Dam namens
                     het CDA zijn inbreng kan leveren. Gaat uw gang.
                  
De heer Van Dam (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Er is al heel veel gezegd over dit wetsvoorstel. Ik ben zo
                     vrij om dat wat gezegd is, niet te herhalen en er hooguit naar te verwijzen dat ook
                     ik dit wetsvoorstel bekijk vanuit de wetenschap hoe integer onze politie is. Maar
                     tegelijkertijd zijn er allerlei bedreigingen.
                  
Verder kan ik niet nalaten op te merken dat wij, met al die rapporten waaraan nu gerefereerd
                     wordt, volgens mij ook wel in staat zijn om soms met onze eigen bril op naar een rapport
                     te kijken en daarin op pagina x, y of z te lezen wat we willen lezen. Dat is dus ook
                     weer buitengemeen interessant.
                  
Ik heb drie opmerkingen bij deze wet. De eerste opmerking is dat ik heb gelezen dat
                     er vooral gescreend wordt op Nederlandse justitiële gegevens en politiegegevens. Ik
                     neem bijvoorbeeld de casus van de mishandeling van die ober in Praag. Daar was volgens
                     mij ook een Amsterdamse politieman bij betrokken. Hij is niet veroordeeld of iets
                     in die orde van grootte, maar ik heb wel een vraag. Als zich zoiets voordoet, dus
                     als ik als diender op vakantie mijn handen laat zwaaien, wat gebeurt er dan? Moet
                     ik dat zelf melden? Dat denk ik, gelet op de nieuwe regels. Of is er ook een link
                     vanuit de systemen naar de justitiële documentatie in andere EU-landen? Zou dat niet
                     welkom zijn? Natuurlijk kun je het ook over de hele wereld hebben, want we gaan overal
                     naartoe, maar laat ik het nou eens tot de EU beperken. Dat is mijn vraag aan de Minister:
                     hoe wordt er gebruikgemaakt van justitiële gegevens of politiegegevens uit andere
                     landen?
                  
Mijn tweede punt is eigenlijk mijn hoofdpunt. Dat is het huisbezoek. Ik ben zelf ooit
                     politieman geweest. Mijn moeder is inmiddels 87, maar zij kan mij nog in geuren en
                     kleuren vertellen hoe zij thuis bezocht werd door de heer Van der Laan – ze weet de
                     naam nog – van de Politieacademie. Mijn moeder stond op dat moment te strijken. Het
                     was een dinsdagmorgen rond de klok van 09.30 uur. Niet dat ik andere mensen die ervaring
                     op die manier gun, maar als je bij iemand thuis kijkt, dan zie je misschien wel duizend
                     keer meer dan in de hele desktopconsultatie die wij nu, overigens heel terecht, met
                     elkaar opstellen, want dat zijn allemaal gegevens uit computerbestanden of van mensen
                     zelf. Collega Van den Berge zal het zo dadelijk over administratieve druk gaan hebben.
                     Ik begrijp natuurlijk dat huisbezoeken dat met zich meebrengen, want ze vergen heel
                     veel tijd. Misschien is «administratief» ook niet helemaal het juiste woord, maar
                     het vergt wel veel capaciteit. Maar ik vind het zo jammer dat het huisbezoek helemaal
                     ingewisseld wordt voor bezoeken op het bureau of dat soort dingen. Ik maak me daar
                     ook wel een beetje zorgen over omdat ik denk dat juist bepaalde milieus waarvan we
                     bang zijn dat ze de politie binnenkomen, ontzettend goed bestreden zouden kunnen worden
                     door gewoon eens achter de voordeur te kijken. Graag een reactie daarop van de Minister.
                  
Tot slot. Mevrouw Yeşilgöz heeft ook al wat gevraagd over de externen bij de politie,
                     dus ik weet niet helemaal zeker of ik nu met een dubbelslag kom. Aan externen die
                     heel structureel bij de politie werken, wordt meer gevraagd dan een vog. Maar mensen
                     kunnen natuurlijk ook heel incidenteel bij de politie werken, terwijl ze wel met heel
                     fundamentele informatie geconfronteerd worden. Ik noem bijvoorbeeld de salarisadministratie
                     van dienders. Iemand kan een weekje bijspringen op de salarisadministratie. Dan zou
                     ik het wel fijn vinden als er meer is dan een vog'je. Zou de Minister daar ook nog
                     eens op kunnen reageren?
                  
Dank u wel.
Voorzitter: Van Dam
De voorzitter:
Ik ben zo vrij meteen weer de voorzittershamer over te nemen. Ik heb begrepen dat
                     de Minister ongeveer een schorsing van een kwartier nodig heeft om te kunnen antwoorden.
                     Ik stel voor dat we het ruim nemen en om 13.55 uur doorgaan. Nee, dat moet natuurlijk
                     14.55 uur zijn. Ik loop altijd wat achter, zeggen mensen. Dat blijkt maar weer. Om
                     14.55 uur gaan we dus door. Tot die tijd is dit WGO geschorst.
                  
De vergadering wordt van 14.38 uur tot 14.55 uur geschorst.
De voorzitter:
Wij gaan verder met het wetgevingsoverleg over de screening van de politieambtenaren
                     en mensen die tijdelijke klussen doen bij de politie, als ik het zo even mag samenvatten.
                     Wij zijn toe aan de eerste termijn van de Minister. De Minister.
                  
Minister Grapperhaus:
Voorzitter, dank. Goede zaak dat we vandaag in debat kunnen gaan over twee belangrijke
                     wetsvoorstellen, waarvan we nu het eerste hebben, het wetsvoorstel over screening
                     van ambtenaren van politie en politie-externen. Uw Kamercommissie heeft op 26 april
                     vorig jaar verslag uitgebracht over het wetsvoorstel. Allereerst zeer veel dank voor
                     de bijdragen. Veel dank ook dat het wetsvoorstel nu is geagendeerd. Het is een belangrijk
                     wetsvoorstel.
                  
Laat ik vooropstellen dat ik de complimenten die een aantal leden aan onze politie
                     heeft gemaakt, ondubbelzinnig aan de politie zal doorspelen. Wij hebben een politie
                     die wereldwijd zeer hoog staat aangeschreven als het gaat om integriteit en professionaliteit,
                     twee zaken die wat mij betreft zeer nauw met elkaar verbonden zijn, ook al zullen
                     ze daar in sommige andere landen anders over denken. Je bent niet een goede professional,
                     of dat nou bij de politie is of in een ander beroep, maar vooral in die rechtsstatelijke
                     beroepen, als je niet integer bent.
                  
Maar goed, dat gezegd zijnde zien we dat er externe ontwikkelingen zijn, zoals de
                     ondermijnende criminaliteit, waarover u mij wel vaker hebt gehoord, maar ook de verbeterde
                     toegang tot informatie, informatiestromen en data, alsook de vergrote vraag naar externe
                     inhuur van mensen. Door dat soort ontwikkelingen is het noodzakelijk dat het huidige
                     screeningsinstrumentarium van de politie wordt uitgebreid en verstevigd.
                  
Dit wetsvoorstel regelt het volgende. Vergeeft u mij dat ik het nog even kort op een
                     rij zet. Er komt een grondslag voor het gebruiken van gegevens over verslaving en
                     afhankelijkheden. Bij werkzaamheden die een verhoogd risico vormen, zal een omgevingsonderzoek
                     worden uitgevoerd. Naast het bestaande incidentele herhaalonderzoek wordt een meldplicht
                     ingevoerd; continue screening en periodieke herhaalonderzoeken. Tot slot wordt een
                     grondslag gecreëerd zodat ook externen – mensen die dus niet binnen de politie zelf
                     werkzaam zijn, maar wel werkzaamheden voor de politie verrichten – een betrouwbaarheidsonderzoek
                     kunnen ondergaan. Ik zal de vragen over die onderwerpen straks onderwerpsgewijs beantwoorden.
                  
Met dat wetsvoorstel dat hier nu aan de orde is, worden knelpunten in het betrouwbaarheidsonderzoek
                     van de politie opgelost. Met de verbreding van het screeningsinstrumentarium wordt
                     een toekomstbestendig en compleet screeningspakket aangeboden, waarmee risico's vroegtijdig
                     kunnen worden gesignaleerd en er waar nodig ook actie kan worden ondernomen.
                  
Dat wil niet zeggen dat met dit wetsvoorstel altijd alle integriteitsschendingen door
                     politieambtenaren kunnen worden voorkomen, maar wel verwacht ik dat het een belangrijke
                     bijdrage gaat leveren aan maatregelen om de kans op integriteitsschendingen zo klein
                     mogelijk te maken. Naast de preventieve werking die van het wetsvoorstel zal uitgaan,
                     is het een onderzoeksinstrument in het integriteitsstelsel van de politie.
                  
Alvorens ik bij de beantwoording kom, wil ik nog aankondigen dat ik zo snel mogelijk
                     een technische nota van wijziging zal indienen. In de schakelbepaling artikel 48x,
                     derde lid, is namelijk abusievelijk een onjuiste verwijzing opgenomen. Mijn verontschuldigingen
                     daarvoor. Die zal echt zo snel mogelijk worden aangepast in die nota met een technische
                     wijziging.
                  
Dan kom ik bij de vragen. Ik zou eerst een aantal vragen die betrekking hebben op
                     het omgevingsonderzoek en dergelijke willen beantwoorden. De leden Helder en Yeşilgöz
                     richten zich op het punt dat wel kinderen en ouders betrokken worden, maar niet kinderen
                     en ouders van de partner, als ook neven en nichten van de betrokkene of degene die
                     onderwerp is van het onderzoek. Welnu, de invloed van de partner, kinderen van 12
                     jaar of de inwonende ouder worden op grond van wetenschappelijk onderzoek zodanig
                     geacht, dat het noodzakelijk is om gegevens over die personen te betrekken bij de
                     beoordeling van de betrouwbaarheid van de betrokkene. Een dergelijke invloed wordt
                     bij andere personen, zoals de kinderen en ouders van de partner of de neven en nichten
                     van de betrokkene, niet op voorhand aanwezig geacht. Zij kunnen wel in het omgevingsonderzoek
                     worden betrokken als er aanwijzingen zijn dat er over die personen gegevens bestaan
                     die relevant zijn voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de onderzochte persoon,
                     vanwege de bijzondere aard van de relatie tussen die persoon en de betrokkenen en
                     als die aanwijzingen zijn verkregen uit het betrouwbaarheidsonderzoek en het omgevingsonderzoek
                     naar de partner, de kinderen en de inwonende ouders. Nogmaals en resumerend: in die
                     situaties kan het dus ook verder grijpen naar bijvoorbeeld de ouders van de partner.
                  
De voorzitter:
Ik zie een interruptie van de heer Van Raak van de SP.
De heer Van Raak (SP):
Ja, over die 12-jarigen.
Minister Grapperhaus:
Daar wou ik op gaan antwoorden.
De heer Van Raak (SP):
O, daar gaat de Minister nog op antwoorden.
Minister Grapperhaus:
Ja.
De heer Van Raak (SP):
Ik dacht dat dit het al was; daarom snapte ik het ook niet. Ik wacht dan nog even,
                     voorzitter.
                  
Minister Grapperhaus:
Goed.
De voorzitter:
Ik heb niks gehoord, meneer Van Raak. Ik kijk even naar mevrouw Helder. Ik hoor dat
                     zij ook nog even wacht.
                  
Minister Grapperhaus:
Ik heb vier vragen om te beantwoorden, voorzitter. Misschien is het handig om die
                     eerst te doen. Daarna onderwerp ik mij graag aan verdere vragen.
                  
Mevrouw Yeşilgöz vroeg meer opheldering over in welke omstandigheden wel en welke
                     omstandigheden niet is voorzien in een omgevingsonderzoek. Nou, dat zit zo. Als de
                     ambtenaar van de politie of de politie-externe werkzaamheden verricht die een verhoogd
                     risico opleveren, wordt een omgevingsonderzoek gedaan. Daarbij gaat het onder meer
                     om werkzaamheden in de informatieorganisatie, de ICT, de specialistische ondersteuning,
                     de recherche, de bestuurlijke vergunningverlening en leidinggevende functies zonder
                     meer. Ambtenaren die dit soort werkzaamheden verrichten, hebben toegang tot bepaalde
                     politiegegevens op ICT-systemen of zeer vertrouwelijke bedrijfsvoergingsgegevens over
                     de politie; of ze hebben een heel bijzondere positie, bijvoorbeeld een positie binnen
                     observatieteams of de Dienst Landelijke Recherche enzovoort. Dan is het begrijpelijk
                     dat er zo'n omgevingsonderzoek komt. Daarmee is voldoende beschreven in welke omstandigheden
                     dat zou moeten gaan spelen. En dan kunnen we nog steeds – dat hebben we net al gezien,
                     toen ik het had over het al dan niet verder gaan – bijvoorbeeld ook de ouders van
                     de partner en dergelijken erbij betrekken, als de omstandigheden daartoe aanleiding
                     geven. In ieder geval is dat dus op deze wijze omschreven.
                  
Ik kom op de heer Van Raak en mevrouw Den Boer, die vroegen of het gaat helpen om
                     12-jarigen te screenen voor de integriteit van de politie. Allereerst, die 12-jarige
                     leeftijd – en dat zegt de memorie van toelichting ook – is genomen omdat die aanknoopt
                     bij het Wetboek van Strafrecht als de ook daarin aangegeven grens. Die is dus niet
                     willekeurig geprikt tussen 11 en 13; 12 is al een grens. Nu vindt het ondervragen
                     van 12-jarigen in het kader van het omgevingsonderzoek slechts plaats in uitzonderlijke
                     omstandigheden, aldus de memorie van toelichting. Het is denkbaar dat de jongere betrokken
                     is bij of contacten heeft in het crimineel circuit, en mogelijk kan daardoor de politieambtenaar
                     of de politie-externe onder druk komen te staan. In veel gevallen kan de betrokken
                     persoon zich ook moeilijk distantiëren van wat de kinderen doen. Dat wordt dan dus
                     ook meegewogen in dat omgevingsonderzoek. Maar ik eindig waar ik begonnen ben: slechts
                     in uitzonderlijke omstandigheden, en de grens van 12 is genomen, aansluitend bij de
                     andere strafrechtelijke bepalingen.
                  
De voorzitter:
Dan ga ik naar de heer Van Raak van de SP.
De heer Van Raak (SP):
Ja. Als ik het goed begrijp, worden 12-jarigen dus niet standaard ondervraagd in zo'n
                     omgevingsonderzoek of familieonderzoek – dat is goed om te horen – maar alleen als
                     er een bepaalde verdenking is tegen die 12-jarige, die voor de vader of moeder, de
                     politiefunctionaris, een gevaar kan zijn voor de integriteit. En dan zegt de Minister:
                     alleen in zeer uitzonderlijke gevallen. Zou de Minister twee vragen kunnen beantwoorden?
                     Kan hij wat meer vertellen over die uitzonderlijkheid, dus wanneer dan wel en wanneer
                     dan niet? Wanneer is zo'n geval dan uitzonderlijk? Kan hij een paar voorbeelden noemen?
                     Is die informatie eventueel ook niet op een andere manier te verkrijgen?
                  
Minister Grapperhaus:
Het is vaker zo in dit soort situaties – dat ziet niet alleen op dit wetsvoorstel
                     – dat informatie niet langs andere wegen te verkrijgen is, respectievelijk niet bij
                     andere personen vandaan kan komen als men informatie wil hebben van een bepaald persoon.
                     Daarom kom je er op enig moment op uit dat je met bijvoorbeeld een 14-jarige zelf
                     moet spreken. Het vervolgens spreken over voorbeelden brengt het gevaar met zich dat
                     je op enig moment een invulling gaat geven die misschien net te casuïstisch is, of
                     die juist bepaalde casussen kan afsluiten waarvoor het eigenlijk ook geldt. In ieder
                     geval is heel duidelijk – ik heb artikel 77a van het Wetboek van Strafrecht er nog
                     even bij gepakt – dat gegevens met betrekking tot kinderen jonger dan 12 jaar niet
                     in het onderzoek worden betrokken. Bij kinderen van 12 jaar of ouder zal de terugkijktermijn
                     zodanig moeten worden toegepast dat er niet verder wordt teruggekeken dan de dag waarop
                     het kind de 12-jarige leeftijd heeft bereikt. Daarmee blijven we in die categorie
                     zitten. We moeten ons wel bedenken dat het feit dat er aanleiding bestond om voor
                     het kind van de betrokkene een gegeven in het Justitieel Documentatiesysteem of het
                     politiesysteem op te nemen, een risico kan weergeven over de betrouwbaarheid van die
                     betrokkene.
                  
De heer Van Raak (SP):
De Minister zegt dat hij geen voorbeeld kan geven, omdat hij dan iets zegt over de
                     onderzoeken. Dan zeg ik als Kamerlid: ik moet een wet aannemen, dus ik moet ook weten
                     wat die wet gaat doen in de praktijk. Heeft de Minister dus begrip voor mijn positie
                     als medewetgever? Ik moet weten waar ik ja tegen zeg. Ik vraag de Minister gewoon
                     een voorbeeld: waar moet ik dan aan denken? De Minister zegt dat het zeer uitzonderlijk
                     is. Als daar geen voorbeeld van te geven is, kan ik mijn werk als Kamerlid niet doen.
                  
De voorzitter:
Is het misschien een optie dat we er in tweede termijn iets meer over horen? Dan kunnen
                     we nu door met de andere elementen.
                  
Minister Grapperhaus:
Ik heb veel respect voor de rol van de heer Van Raak; laat dat duidelijk zijn. Mijn
                     verwijzing dat het in ieder geval een gegeven moet zijn in het JDS, het Justitieel
                     Documentatiesysteem, geeft al een duidelijke inperking aan van waarover we het hebben.
                     Ik zal in de tweede termijn zien of mij inmiddels de creativiteit gegeven is om toch
                     met een zodanig voorbeeld te komen dat alle liefhebbers van zuivere wetgeving met
                     een gerust hart naar huis gaan.
                  
Voorzitter...
De voorzitter:
Ik heb nog een liefhebber van zuivere wetgeving. Mevrouw Helder heeft een interruptie.
Mevrouw Helder (PVV):
Ja, want over het antwoord van de Minister ben ik toch niet heel erg tevreden. Een
                     politieambtenaar, maar ook iemand die krachtens overeenkomst bij de politie werkt,
                     krijgt een betrouwbaarheidsonderzoek. Zijn het werkzaamheden met een hoog risico,
                     die bij AMvB worden aangewezen, dan kan er ook een omgevingsonderzoek plaatsvinden,
                     naar de partner, kinderen ouder dan 12 jaar en inwonende ouders. Het gaat blijkbaar
                     niet om de ouders en kinderen van de partner. Toch vind ik dat raar. Er staat letterlijk
                     in de toelichting: het gaat over de invloed van die personen. Als ze allemaal onder
                     één dak leven, waarom is de invloed van de ouders of een kind van de partner minder
                     dan de invloed van de partner of ouders van de betrokkene?
                  
Minister Grapperhaus:
Uit onderzoek komt naar voren dat het inwonen van eigen ouders invloed kan hebben.
                     Een invloed, ook bij inwoning van andere personen, wordt niet op voorhand aanwezig
                     geacht, maar ze kunnen wel degelijk onder de omstandigheden die ik eerder schetste,
                     in het omgevingsonderzoek worden betrokken.
                  
Mevrouw Helder (PVV):
De kern is inwonend. Moet ik het dan zo lezen dat de bloedverwantschap blijkbaar meer
                     invloed heeft, ondanks dat je onder hetzelfde dak woont, dan aangetrouwd zijn? Want
                     dat is dan blijkbaar de grens die getrokken wordt. Ik vind dat heel raar als je onder
                     een dak woont. Dan kun je de invloed niet meer zo scherp leggen als je inwonend als
                     kern in je wetgeving opneemt.
                  
Minister Grapperhaus:
De invloed van de partner, de kinderen vanaf 12 jaar, de ouder of inwonende ouder
                     wordt op voorhand zodanig geacht dat het noodzakelijk is om over die personen gegevens
                     te betrekken. Voor zover het die inwonende ouders betreft is dat ook echt op grond
                     van onderzoek. Bij de ouders van de partner wordt dat niet op voorhand aanwezig geacht
                     maar wel onder bepaalde omstandigheden. Ik heb die net voorgelezen en daar staat ook:
                     als er aanwijzingen zijn of er persoonsgegevens bestaan die relevant zijn voor de
                     beoordeling vanwege de bijzondere aard van de relatie tussen die personen en de betrokkenen.
                     Dat zou dus kunnen betekenen – dat wil ik hier best hardop zeggen zodat er ik niet
                     in de tweede termijn op terug hoef te komen – dat er sprake is van langdurig inwonende
                     schoonouders van de betrokkene of in ieder geval ouders van de partner van de betrokkene
                     en dat die omstandigheid maakt dat er toch sprake is van een bijzondere aard van de
                     relatie. Dus ik benadruk dat het zeker mogelijk is, maar het niet een op-voorhandsituatie
                     is zoals die ten aanzien van de eigen ouders wordt aangenomen.
                  
De voorzitter:
Ik zou de Minister willen uitnodigen om voort te gaan.
Minister Grapperhaus:
Dan had de heer Van Dam als lid van deze commissie nog een vraag over de huisbezoeken.
                     Huisbezoeken bij de politie zijn natuurlijk wel een grote inmenging in de persoonlijke
                     levenssfeer van de betreffende persoon. We moeten ons wel realiseren dat ten opzichte
                     van de periode waaraan de heer Van Dam refereerde, naar ik meen 1987, inmiddels de
                     privacywetgeving in dat opzicht wat verstevigd is. Daarom vinden gesprekken in eerste
                     instantie plaats op de politielocatie. Een gesprek op een politielocatie is voldoende
                     om de betrouwbaarheid van de betrokkene te beoordelen. Bij moverende redenen kan alsnog
                     worden besloten om het gesprek bij de persoon uit de directe omgeving alsnog thuis
                     te voeren. Dus het is mogelijk maar het moet in het licht van de privacywetgeving
                     wel gemotiveerd worden en proportioneel zijn.
                  
De voorzitter:
Op dit punt sta ik mezelf maar even een interruptie toe. Ik heb er alle begrip voor
                     dat de wereld veranderd is en dat er anders mee omgegaan wordt. Ik heb er in de schriftelijke
                     ronde ook vragen over gesteld en dan richt het antwoord zich niet op de kandidaat
                     maar op andere mensen, dus familieleden en dergelijken. Daarbij kan ik mij voorstellen
                     dat de privacy zwaarder speelt dan wanneer je zelf solliciteert bij de politie. Vaak
                     gaat het om een carrière die jarenlang duurt. Nog steeds is het zo dat heel wat mensen
                     voor hun leven bij de politie solliciteren. Indachtig de dreiging die er is, dat criminele
                     organisaties mensen plaatsen, lijkt het mij toch een zeer welkom iets dat je in ieder
                     geval die mogelijkheid behoudt. Ik heb nu het idee dat die mogelijkheid van het huisbezoek
                     er helemaal uitgeschreven wordt, wat ik heel ongewenst vind. Ik heb nu het idee dat
                     die mogelijkheid van het huisbezoek er helemaal uit geschreven wordt. Dat vind ik
                     heel ongewenst.
                  
Minister Grapperhaus:
Toch nog even terug. Die mogelijkheid bestaat ook en blijft bestaan. Het uitgangspunt
                     is: thuisbezoek... Sorry. Het wordt aan de hand van het gesprek in de werkomgeving
                     gedaan. Thuisbezoek blijft mogelijk, maar ik heb aangegeven dat daar dan ook een motivering
                     of een goede reden voor moet zijn. Ik vind dat we daarmee nou juist – het is een compliment
                     dat dan meer voor de wetgevingsjuristen geldt – op een goede manier rekenschap hebben
                     gegeven van wat de privacywetgeving hierbij inhoudt, maar ondertussen hebben we toch
                     gewoon de deur open gehouden voor die gesprekken die gevoerd kunnen worden. Ik denk
                     dus dat daarmee juist aan de wens van uw lid Van Dam tegemoet wordt gekomen, op een
                     manier die nog steeds doelmatig is en rechtens toegestaan is. Want daar moeten we
                     met elkaar in wetgeving wel op een goede manier mee omgaan.
                  
De voorzitter:
Goed. Gaat u, gelet op de tijd, vooral verder.
Minister Grapperhaus:
Om de tijd nuttig te gebruiken, bespreek ik nog even die uitzonderlijke gevallen.
                     Ik noem één voorbeeld voor de heer Van Raak. Als uit het administratieve onderzoek
                     volgt dat een kind van betrokkenen een drugsdelict heeft begaan, maar het is onduidelijk
                     wat de rol van het kind is geweest bij het delict, kan er een gesprek plaatsvinden.
                     De aard van het delict en de mogelijke kwetsbaarheden die dat met zich meebrengt voor
                     de betrokkenen, worden meegenomen in de afweging of dat gesprek gaat plaatsvinden.
                     Daar had de heer Van Raak namelijk een terechte opmerking over. We praten natuurlijk
                     toch vaak over kinderen nog, ook al zijn ze inmiddels 13 of 14 jaar.
                  
Voorzitter. Dan kom ik op de buitenlandse gegevens. Daar had u als lid een vraag over
                     gesteld. Alle Europese lidstaten zijn aangesloten op het Europees strafregisterinformatiesysteem,
                     ECRIS. Als een Nederlander in een andere EU-lidstaat onherroepelijk wordt veroordeeld
                     door de strafrechter, wordt die informatie gedeeld met Nederland en bijgeschreven
                     in het Justitieel Documentatiesysteem. Dat geldt ook voor burgers met een andere EU-nationaliteit,
                     als Nederland daar om vraagt. Die gegevens zijn dan automatisch ook onderdeel van
                     het betrouwbaarheidsonderzoek. Justitiële gegevens over onderdanen van andere EU-lidstaten
                     en derdelanders worden alleen in JDS bijgeschreven als die informatie voortkomt uit
                     de Nederlandse strafrechtketen, al dan niet met behulp van informatie van andere EU-lidstaten.
                     Het hypothetische voorbeeld, om het zo te zeggen, waar u naar verwees, was een situatie
                     waarin iemand net niet is veroordeeld, maar in het publieke domein is dat wel bekend.
                     Dan kunnen vragen daarover deel uitmaken van het onderzoek. Het wordt lastig op het
                     moment dat iemand ergens anders in de EU mogelijk betrokken is geweest – ik moet het
                     dan even voorzichtig zeggen, want je weet het op dat moment niet omdat het niet in
                     het systeem van dat andere land zit en niet in ECRIS – bij een incident met strafrechtelijke
                     implicaties voor anderen dan die persoon. Dat wordt in die andere EU-lidstaat dus
                     niet in ECRIS genoteerd, want er is geen sprake van een onherroepelijke veroordeling.
                     Maar ja, dat hoort natuurlijk ook wel bij onze rechtsstaat: als iemand op die manier
                     niet is geregistreerd en we dat niet uit het publieke domein kunnen halen, dan is
                     dat wat het is. En als we dat anders zouden willen doen, dan moeten we echt nadenken
                     over meer registreren dan nu in dat ECRIS-systeem wordt gedaan.
                  
De heer Van Raak had een vraag over PTSS. Laat ik vooropstellen, en dat weten de leden
                     van uw commissie, dat de situatie van mensen met PTSS bij de politie mij zeer aan
                     het hart gaat. Op het moment dat wij met elkaar spreken, zo weet uw Kamer, ben ik
                     ook in gesprek met de korpsleiding, de bonden en de medezeggenschap, om gezamenlijk
                     te kijken hoe we tot een versterking en een verbetering van de procedurele behandeling,
                     zoals ik het maar even noem, van mensen met PTSS binnen de politie kunnen komen. De
                     politie heeft wat dat betreft een bijzondere zorg voor de medewerkers. Daar moeten
                     we ook echt heel erg actief mee bezig zijn. Door werkgevers moeten de medewerkers
                     met PTSS worden ondersteund, begeleid en waar mogelijk – dat is een van de uitgangspunten
                     van hetgeen waarmee ik met de bonden en de korpsleiding bezig ben – teruggeleid naar
                     werk binnen de politie. Dat moet echt het primaire uitgangspunt zijn. Nu is het denkbaar
                     dat in bepaalde gevallen werkzaamheden, al dan niet tijdelijk, niet kunnen worden
                     toevertrouwd aan de betrokkene met het oog op het belang van de politieorganisatie.
                     Dat heeft dan gewoon te maken met hoe de gezondheidsproblemen van de betrokkene uitwerken.
                     De aandacht voor de zorg voor de medewerker, en zo mogelijk zijn terugkeer in de betreffende
                     functie of in een andere functie, blijft in ieder geval altijd vooropstaan. Nu we
                     het er toch over hebben, zou ik uw commissie willen aanmoedigen c.q. uitnodigen om
                     naar Poortugaal bij Rotterdam te gaan om kennis te maken met het project dat daar
                     inmiddels al meer dan een jaar loopt op het gebied van het teruggeleiden van mensen
                     met PTSS naar werk binnen de politie. Ik wil afsluiten met te zeggen dat ik onderstreep,
                     maar ook op prijs stel dat de heer Van Raak hiervoor nog eens heel duidelijk aandacht
                     vraagt.
                  
Voorzitter. Dan had de heer Van Dam ook nog een vraag over de vog voor externen. Is
                     dat voldoende, bijvoorbeeld voor ICT'ers die bij essentiële data kunnen? Een vog is
                     een verklaring omtrent het gedrag, zeg ik voor degenen die zich dat afvroegen. Die
                     kan worden overgelegd als het gaat om functies waarin de betrokkene niet in staat
                     is zichzelf of anderen toegang te verschaffen tot niet-publieke ruimten en geen kennis
                     kan nemen van gevoelige informatie als politiegegevens en vertrouwelijke bedrijfsvoeringgegevens.
                     Nogmaals, als je die toegang niet hebt, kun je volstaan met een vog. Maar personen
                     die belast zijn met de bouw en het onderhoud van de ICT-systemen hebben, door de aard
                     van hun werkzaamheden, doorgaans wél toegang tot die gegevens in de systemen. Ook
                     al behoort het niet tot hun opdracht, ze zijn in de gelegenheid zich een bijzondere
                     informatiepositie te verwerven. Dan kan een vog niet volstaan en worden ze gescreend
                     op dezelfde wijze waarop ambtenaren van politie worden gescreend die uit hoofde van
                     hun functie toegang tot die gegevens hebben. Ik benadruk dat er dan geen onderscheid
                     wordt gemaakt of iemand incidenteel of structureel werkzaamheden gaat verrichten.
                     Het gaat gewoon om de werkzaamheden. Daar wordt het niveau aan gekoppeld.
                  
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius had een goede vraag over de terugkijktermijn. Als er sprake
                     is van zwaarwegende beletselen geldt er een terugkijktermijn van acht jaar. Na de
                     termijn van acht jaar is het betreffende misdrijf weliswaar geen zwaarwegend beletsel
                     meer en wordt er dus niet meer op voorhand een bezwaar aanwezig geacht, maar wordt
                     er wel nog steeds teruggekeken. We moeten dat als volgt bekijken. Als het gaat om
                     iemand die drie jaar gevangenisstraf heeft gehad, is de terugkijktermijn acht jaar,
                     maar kalendertechnisch wordt die dan eigenlijk elf jaar, juist omdat die drie jaar
                     niet worden meegenomen. Tijdens een vrijheidsbeneming kan iemand inderdaad niet laten
                     zien dat hij zich uit eigen beweging heeft onthouden van laakbaar gedrag. Dat laat
                     overigens onverlet dat het kan gebeuren dat iemand zich in die periode wel degelijk
                     aan laakbaar gedrag overgeeft, maar dat is de omgekeerde situatie. Misdrijven buiten
                     de terugkijktermijn worden wel degelijk meegenomen in het betrouwbaarheidsonderzoek,
                     los van de terugkijktermijn.
                  
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Ja, zo heb ik het ook begrepen. Je kijkt acht jaar terug. Als iemand drie jaar vast
                     heeft gezeten, kijk je dus eigenlijk elf jaar terug. Maar als ik het goed begrijp,
                     ook gezien het eerder gegeven antwoord van de Minister, gaat het om een mogelijkheid
                     om het op die manier te doen. Je kunt er ook voor kiezen om in plaats van elf jaar
                     die acht jaar terug te kijken, inclusief die drie jaar in een gevangenis. In het antwoord
                     zegt de Minister immers het volgende: «met betrekking tot vrijheidsbeneming is het
                     voornemen om bij AMvB te voorzien in de mogelijkheid om een periode (...)». De vraag
                     van de VVD is waarom dit een mogelijkheid is en waarom het niet altijd standaard de
                     periode in de gevangenis is, even simpel gezegd, plus acht jaar.
                  
Minister Grapperhaus:
Ik zal daar zo nog iets over zeggen, want wij komen zo nog over die AMvB met elkaar
                     te spreken. Maar dit is niet zozeer bedoeld om dan in de AMvB te zeggen: nou, dat
                     kan een keer aan de orde zijn. Er moet wel duidelijkheid over dit aspect zijn. Dat
                     wil ik mevrouw Yeşilgöz ook zeker meegeven. Ik kom daar in tweede termijn nog wel
                     even nader op terug.
                  
Dan was er nog de kwestie van mevrouw Yeşilgöz over bedrijven die ondersteuning willen
                     bij het screenen van personeel. Het gaat niet om screening van andere beroepsgroepen.
                     De politie screent haar eigen personeel en extern ingehuurd personeel. Ik heb zojuist
                     nogal uitgebreid uiteengezet hoever dat gaat en of dat verder gaat dan een vog. Het
                     screenen van personeel is gewoon een werkgeversverantwoordelijkheid. Het uitgangspunt
                     is dat elke werkgever zorgt voor de betrouwbaarheidsscreening van zijn eigen personeel,
                     even los van dat de politie in bepaalde situaties ook een betrouwbaarheidsonderzoek
                     gaat doen. Voor derden is de screeningsautoriteit Justis voor de vog en de AIVD voor
                     vertrouwensfuncties. Er is reden noch noodzaak om die systematiek te doorbreken.
                  
Mevrouw Den Boer (D66):
Ik zat met aandacht te luisteren naar hoe de Minister toelichtte dat de politie het
                     eigen personeel screent. Dat is allemaal mooi, maar ik heb natuurlijk eerder gevraagd
                     hoe we ervoor zorgen dat de slager het eigen vlees niet keurt. Ik zit daar toch nog
                     wel een beetje met een vraagteken. Wij krijgen natuurlijk in Nederland het Multidisciplinair
                     Interventie Team, waarin diverse groepen gaan samenwerken. Ik denk bijvoorbeeld aan
                     de FIOD, de Marechaussee en allerlei andere groepen, die met elkaar gaan samenwerken.
                     Die zullen onder verschillende screeningsregimes gaan vallen. Hoe ziet de Minister
                     dat voor zich?
                  
Minister Grapperhaus:
Wat mij betreft zullen de mensen die deelnemen aan het Multidisciplinair Interventie
                     Team op hetzelfde hoge niveau gescreend moeten gaan worden. Dat zijn natuurlijk knooppunten
                     van veiligheidsintelligence; als ik intelligentie zeg, ontstaat er verwarring. Het
                     gaat om hele concrete kennis van toegang tot systemen die niet zomaar systemen zijn,
                     maar knooppunten van bijvoorbeeld de FIOD, de Belastingdienst en de politie. Over
                     de exacte invulling komen wij nog te spreken, maar daar gaat in ieder geval een uniform,
                     hoog niveau van screening voor gelden.
                  
Mevrouw Den Boer (D66):
Mag ik er dan van uitgaan dat alle mensen die voor het MIT komen werken in ieder geval
                     een AIVD-screening moeten ondergaan, dat de lat in ieder geval op het allerhoogste
                     niveau wordt gelegd voor al die medewerkers en dat daarmee een bepaalde graad van
                     uniformiteit wordt bereikt? Dat is mijn vraag aan de Minister.
                  
Minister Grapperhaus:
Ik kan hier nog geen invulling gaan geven aan wat voor screening dat zou moeten worden
                     en wie dat gaat uitvoeren. Ik denk overigens dat voor de leidinggevende van dat MIT
                     uiteraard een zeer hoog niveau van screening zal gelden. Dat durf ik hier wel te verklappen.
                     Maar als ik dat ga invullen, ga ik voor de troepen uitlopen. Dat moet u niet van mij
                     verwachten. Ik vind wel dat er voor de mensen een uniform goed niveau van screening
                     moet zijn.
                  
De voorzitter:
Hoeveel dingen hebt u nog in uw handen?
Minister Grapperhaus:
Ik heb alleen nog het mapje gevolg wetsvoorstel en «overig». Dus daar moet in een
                     kwartiertje of tien minuten doorheen te komen zijn.
                  
De voorzitter:
Laten we dat proberen.
Minister Grapperhaus:
Een aantal van u, vooral de heer Van den Berge, heeft gevraagd of ik kan toezeggen
                     dat het wetsvoorstel niet nog meer ten koste gaat van de capaciteit van de recherche.
                     Voorafgaand aan de implementatie van het wetsvoorstel zal het bevoegd gezag meer onderzoekers
                     aantrekken en opleiden, maar ik wil hier wel zeggen dat dat niet ten koste zal gaan
                     van de capaciteit van de recherche.
                  
De heer Van den Berge en de heer Van Raak vroegen naar de kosten. Gaan die niet ten
                     koste van andere taken en verantwoordelijkheden? Ze gaan niet ten koste van andere
                     taken en verantwoordelijkheden. In de memorie van toelichting staat duidelijk dat
                     de kosten bijna allemaal incidenteel zijn. Zij zullen dus uit de algemene bijdrage
                     van de politie worden bekostigd.
                  
De heer Van Raak (SP):
Ik wil dat meteen geloven, maar de Minister zegt: er komen extra mensen, en dat gaat
                     niet ten koste van de bestaande capaciteit. Er komen dus extra mensen bij. Maar het
                     moet wel uit hetzelfde budget. Dan begint de logica wat te wringen, want je kunt niet
                     meer mensen uit hetzelfde budget betalen. Of er moet ergens iemand met een toverstokje
                     zitten.
                  
Minister Grapperhaus:
Die eigenschap kan ik helaas niet aan mezelf toerekenen en ik weet van de heer Van
                     Raak, die een uiterst realistisch persoon is, dat hij dat ook niet doet. De vraag
                     was: gaat het niet ten koste van andere capaciteit? Nee, de recherchecapaciteit gaat
                     daar niet onder lijden, want anders gaan we, zoals dat heet, het paard achter de wagen
                     spannen. Dat betekent dus dat we dit echt als extra moeten binnenhalen en dat het
                     uiteraard, zoals gebruikelijk is, zijn dekking moet hebben.
                  
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Goed om te horen dat het volgens de Minister niet ten koste gaat van de recherchecapaciteit.
                     Ik heb er nog wel mijn vraagtekens bij hoe dat praktisch kan, gezien de knelpunten
                     die er nu al zijn, maar goed, daarop komen we misschien nu niet verder. Maar de vraag
                     van de heer Van Raak en mij was volgens mij breder dan alleen de recherchecapaciteit.
                     Het gaat om die invoeringskosten. Incidenteel zijn die volgens de memorie van toelichting
                     € 465.000, laat ik het deze keer goed zeggen. Structureel is het zelfs meer. Collega
                     Den Boer liet mij net een rekensommetje zien wat nog een stuk hoger lag, als je de
                     structurele kosten erbij optelt. Dat geld moet ergens vandaan komen. De memorie van
                     toelichting zegt: dat komt uit de algemene bijdrage aan de politie, maar ten koste
                     van wat gaat dat dan? Als je het hieraan uitgeeft, betekent dat toch dat je iets anders
                     niet meer kan doen? Of er komt extra geld bij, dat kan natuurlijk ook.
                  
Minister Grapperhaus:
Het is niet geheel onjuist dat, als je het geld aan het ene uitgeeft, je het niet
                     meer aan iets anders kunt uitgeven, want het is dan al uitgegeven. Dat klopt. Nu heb
                     ik gezegd dat die incidentele kosten uit de algemene bijdrage komen. Dat betekent
                     ook dat je bepaalde andere kosten dan niet meer onder die algemene post kunt brengen,
                     al had je dat graag gewild, want die ruimte is al gereserveerd. Daarnaast zegt de
                     politie dat de huidige capaciteit bij de bureaus VIK voldoende is om de betrouwbaarheidsonderzoeken
                     uit te voeren. Dat is dus ook het antwoord op het punt dat de heer Van Raak, overigens
                     terecht, naar voren bracht. Zo zou het opgelost moeten zijn.
                  
De voorzitter:
Meneer Van den Berge nog op dit punt, kort.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Nu heel kort, want de Minister geeft aan: het geld dat je aan het ene uitgeeft, kan
                     je inderdaad niet aan het andere uitgeven. Dan herhaal ik toch mijn vraag: wat kunnen
                     we dan niet meer doen, doordat we dit bedrag hiervoor reserveren?
                  
Minister Grapperhaus:
Dat komt uit wat we de algemene bijdrage noemen. Dat zijn ook incidentele kosten,
                     om mensen op te leiden om samen juist deze onderzoeken te doen, om die tests goed
                     in te voeren en dergelijke meer. Dat zijn incidentele kosten. Die zetten we op de
                     post algemene bijdrage. Ik weet eerlijk gezegd niet ... In het recente verleden was
                     er op die post ook weleens sprake van onderuitputting. Het is nog helemaal niet gezegd
                     dat dit ten koste van iets anders gaat. Die 0,5 miljoen plus waar wij het over hebben,
                     waar de heer Van den Berge in zijn eerste termijn naar verwees, dat geld is er en
                     dat gaat uit de algemene bijdrage. Als straks die hele algemene bijdrage van de politie
                     op is gemaakt en iemand nog komt en zegt «ik had nog iets voor een half miljoen»,
                     dan zeggen wij: die algemene bijdrage is op. Maar ik kan nog niet aangeven of er straks
                     een post blijkt te zijn die dan mogelijk gaat vinden dat die tekort is gedaan. Maar
                     wij hebben het geld om dit te doen.
                  
Voorzitter. Mevrouw Den Boer vroeg waar de mensen terechtkomen die zijn afgewezen.
                     Dat zijn dus de mensen bij wie er onvoldoende waarborgen zijn voor de betrouwbaarheid.
                     Als dat buiten de schuld van de betrokkene is, dan heeft de politie als werkgever
                     de verantwoordelijkheid om medewerkers te ondersteunen en te begeleiden, waar mogelijk
                     terug naar ander werk binnen de eigen organisatie. Er zijn immers ook werkzaamheden
                     met een minder zware screening en minder zware eisen. Wel denkbaar is dat in een dergelijk
                     geval bepaalde werkzaamheden die iemand al doet, al dan niet tijdelijk niet meer kunnen
                     worden toevertrouwd aan de betrokkene, met het oog op het waarborgen van de integriteit
                     van de politieorganisatie.
                  
Is er overwogen om nieuwe administratief luwe voorstellen voor te leggen aan de Kamer?
                     Het ATR heeft geadviseerd over de administratieve lasten die bij het wetsvoorstel
                     horen. Ik zal dat advies meenemen bij het opstellen van de AMvB en het streven is
                     echt om zo veel mogelijk administratief luwe regels op te stellen.
                  
Dan had mevrouw Den Boer nog de vraag of er voldoende capaciteit bij de VIK's is,
                     de bureaus Veiligheid, Integriteit en Klachten. Daar zijn circa 8.000 betrouwbaarheidsonderzoeken
                     in 2018 uitgevoerd. Ik zei al: die capaciteit is voldoende om dit ook op te vangen.
                     Daar ligt uiteraard een operationele uitdaging ten aanzien van de sterkteontwikkeling.
                     Dat betekent dat de systematiek van periodieke herhaalonderzoeken dan geleidelijk
                     zal worden ingevoerd.
                  
Dan kom ik bij het mapje «overig»; ik zal daar snel doorheen gaan. Mevrouw Yeşilgöz
                     vroeg hoe de betrouwbaarheid wordt beoordeeld van het bevoegd gezag dat de screening
                     moet uitvoeren. Het bevoegd gezag wordt zelf ook op zijn betrouwbaarheid onderzocht.
                     De functie van de korpschef is een vertrouwensfunctie. Functionarissen in zo'n functie
                     worden onderworpen aan een veiligheidsonderzoek van de AIVD. Een veiligheidsonderzoek
                     is het zwaarste onderzoek naar betrouwbaarheid van overheidspersoneel.
                  
Welke P-vertrouwensfuncties worden geen vertrouwensfuncties meer, vroeg de heer Van
                     Raak. De werking en omvang van de veiligheidsonderzoeken liggen buiten de reikwijdte
                     van het wetsvoorstel, want dit wetsvoorstel wijzigt niet de Wet veiligheidsonderzoeken.
                     Het wetsvoorstel brengt ook geen verandering in de criteria van de Wet veiligheidsonderzoeken
                     op basis waarvan wordt bepaald of een functie moet worden aangemeld als vertrouwensfunctie
                     of niet. Het aantal vertrouwensfuncties bij de politie wijzigt dan ook niet op grond
                     van dit wetsvoorstel. Wel wordt de lijst van de politie geactualiseerd. Daaruit kan
                     volgen dat een aantal functies op basis van toetsing aan de bestaande criteria van
                     de Wet veiligheidsonderzoeken niet langer als vertrouwensfunctie moet worden aangemerkt,
                     maar dat is geen vanzelfsprekendheid. Vice versa, het omgekeerde is ook mogelijk,
                     namelijk dat volgens de Wvo bepaalde functies juist wel inmiddels eronder zouden moeten
                     vallen. Alle betrokkenen die een functie vervullen die de mogelijkheid biedt de nationale
                     veiligheid te schaden, blijven onderworpen aan veiligheidsonderzoek door de AIVD.
                  
De hoofdregels van de diverse onderzoeken heb ik uitgelegd in het wetsvoorstel en
                     de memorie van toelichting. Dat is weer een vraag van de heer Van Raak. Iedereen die
                     werkzaam wil zijn bij de politie wordt gescreend. Dat is de hoofdregel. Afhankelijk
                     van de werkzaamheden en het risico vindt een betrouwbaarheidsonderzoek, een betrouwbaarheidsonderzoek
                     met een omgevingsonderzoek of zelfs een veiligheidsonderzoek plaats, dat laatste als
                     de nationale veiligheid kan worden geschaad. Ik heb al eerder gezegd dat als het een
                     laag risico is, een verklaring omtrent gedrag voldoende is.
                  
Het lijkt niet nodig dat de AMvB in de Kamer wordt voorgehangen, want de belangrijkste
                     regels staan in de wet. De AMvB is daar alleen een uitvoering van.
                  
Voorzitter, dan een vraag van GroenLinks over de waarborginformatie. Is al die persoonlijke
                     informatie noodzakelijk en hoe wordt gewaarborgd dat die veilig is? In het kader van
                     de privacy impact assessment is getracht de op te vragen informatie tot de strikt
                     noodzakelijke te beperken. De ervaring van de politie leert dat die informatie noodzakelijk
                     is om een getrouw beeld te kunnen vormen over de betrouwbaarheid. Dat wil zeggen:
                     de informatie die nu in het pakket zit. Ik wil hier benadrukken dat die informatie
                     bij de bureaus VIK blijft en afzonderlijk van andere systemen wordt verwerkt. Er zijn
                     ook technische en organisatorische maatregelen getroffen om de veiligheid te waarborgen.
                  
Hoe worden ze dan opgeslagen, vroeg mevrouw Den Boer. De politie heeft een strikt
                     afgebakend systeem ontwikkeld voor betrouwbaarheidsonderzoeken, waarvan de toegang
                     is beperkt tot geautoriseerde ambtenaren, die ongetwijfeld zelf ook een onderzoek
                     zullen hebben ondergaan. De verwerking van de persoonsgegevens is uitsluitend bedoeld
                     om de betrouwbaarheid van de betrokkene te onderzoeken. Ze mogen dus niet worden opgeslagen
                     als politiegegevens in de zin van de Wet politiegegevens. Door het gebruik van dat
                     afgeschermde systeem en daarnaast autorisaties en trainingen rondom informatiebeveiliging
                     wordt de beveiliging verder gewaarborgd. Na vijf jaar worden de onderzoeksgegevens
                     vernietigd, tenzij sprake is van een lopende procedure. De VIK-medewerkers zullen
                     daartoe worden opgeleid. Dat vindt u ook terug in het wetsvoorstel, waarin we dat
                     zelfs gekwantificeerd hebben.
                  
Dan die ontmoediging door screening. Het uitgangspunt bij selectie is een objectieve,
                     geïndividualiseerde beoordeling van de kandidaten. Daar hoort nou juist deze screening
                     bij, die geen vooroordeel of bevooroordeelde vorm in zich heeft.
                  
Dan is er de vraag over de expliciete motivatie van de afwijzing. Kan die niet standaard
                     worden opgenomen in de afwijzingsbrief? In hoofdlijnen staat in de afwijzingsbrief
                     de reden van afwijzing. Als dat voor betrokkene onvoldoende duidelijk is, dan kan
                     hij een zienswijze indienen. Dan komt er een gesprek met de teamchef van het VIK.
                  
Voorzitter, ik ben door mijn punten heen.
De voorzitter:
Prima. Dan stel ik voor dat wij meteen doorgaan naar de tweede ronde van de Kamer.
                     Ik begin bij mevrouw Helder van de PVV.
                  
Mevrouw Helder (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Het antwoord van de Minister op de vraag over het omgevingsonderzoek
                     – wel onderzoek naar de partner, inwonende ouders en kinderen van de betrokkene, maar
                     niet naar de inwonende ouders of kinderen van de partner van de betrokkene – blijf
                     ik toch een vreemde vinden, maar niet zodanig dat de steun van mijn fractie onder
                     dit wetsvoorstel zou wegvallen. Dus daar laat ik het dan bij, maar ik vind het wel
                     bijzonder, want op een vraag over de huisbezoeken van de voorzitter in zijn hoedanigheid
                     als lid van de commissie, zei de Minister: we moeten ook kijken naar de privacy, met
                     name van de omgeving van de betrokkene. Dat blijft een raar onderscheid. Ik heb daar
                     een aanvullende vraag over. Als je lid bent van de schietvereniging, legt de politie
                     ook onaangekondigd een huisbezoek af. Weliswaar wordt dan iets anders gecontroleerd,
                     maar ook dan staat gewoon het huis open en wordt er gekeken of de munitie en het pistool
                     op de juiste manier zijn opgeborgen. Dat vind ik toch vreemd.
                  
Een laatste punt, voorzitter. Ik heb gemerkt dat de Minister geen antwoord heeft gegeven
                     op de vraag van collega Van Raak over gegevens in de AMvB, bijvoorbeeld lidmaatschap
                     van een politieke partij. Nou kun je van mijn politieke partij geen lid worden, maar
                     je kan er wel op stemmen. Mijn vraag aan de Minister is: zijn de gegevens die in de
                     AMvB worden opgenomen, een limitatieve opsomming? Zo ja, dan kan ik het daarbij laten.
                     Zo nee, dan is nog steeds de vraag of lidmaatschap van een politieke partij of stemgedrag
                     meetelt. Waarom wordt dat wel gevraagd? En waarom krijg ik, ondanks eerdere antwoorden
                     van de Minister dat dat geen verschil zou mogen maken, nog steeds mails waarin staat
                     dat, als je op mijn partij stemt, het wel degelijk meetelt in je verdere carrièrekansen?
                  
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Helder. Dan mevrouw Yeşilgöz van de VVD.
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de Minister voor zijn uitgebreide beantwoording.
                     Ik kan het nu kort houden. Ik wil graag dat de Minister in tweede termijn nog ingaat
                     op de mogelijkheid om een periode van vrijheidsbeneming niet te laten meetellen in
                     de terugkijktermijn. De Minister gaf in zijn beantwoording aan dat dat heel duidelijk
                     moet zijn en dat het eigenlijk gangbaar moet zijn dat je het gewoon optelt bij elkaar.
                     Daar zou ik graag nog wat langer bij stilstaan.
                  
Op het punt dat werkgevers zelf verantwoordelijk zijn voor het screenen van hun eigen
                     werknemers kom ik graag in een ander verband terug, want volgens mij kunnen wij ondernemers
                     een handje helpen als zij taken doen die heel erg dicht zitten op nationale veiligheid
                     en op risicovolle taken en functies. Zij schrijven ons dat zij daar hulp bij kunnen
                     gebruiken. Ik ga graag later met de Minister nog eens praten om te kijken of we extra
                     aandacht kunnen geven aan een aantal ondernemers die daarvoor hulp nodig hebben. Dat
                     komt later. Alleen nog een reactie op dat punt van de vrijheidsbeneming alstublieft.
                  
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Yeşilgöz. Dan de heer Van Raak van de SP.
De heer Van Raak (SP):
Ik wil ook graag van de Minister weten of bij die informatie uit de persoonlijke levenssfeer
                     ook wordt gekeken naar religieuze organisaties, lidmaatschap van vakbonden of politieke
                     partijen. Ik zou dat buitengewoon ongelukkig en onacceptabel vinden.
                  
Dan over die 12 jaar. De Minister zegt: in zeer uitzonderlijke gevallen kunnen we
                     ook kinderen vanaf 12 jaar ondervragen. Daar heb ik een voorbeeld van gevraagd. Toen
                     zei de Minister: bijvoorbeeld bij betrokkenheid bij drugs, handel of zo. Dat voorbeeld
                     laat het volgende zien. Als je weet dat iemand betrokken is bij drugshandel, dan weet
                     je dat dus al via een andere weg. Dan is dat per definitie bijna niet de reden – dat
                     bijzonder uitzonderlijke geval – om iemand in dat omgevingsonderzoek te betrekken.
                     Misschien heeft de Minister een ander voorbeeld. Als dat niet overtuigend is, dan
                     overweeg ik op dit punt een amendement te maken en dat voor de stemmingen in te dienen.
                  
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Raak. Dan de heer Van den Berge van GroenLinks.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Ik dank de Minister voor zijn uitgebreide beantwoording. De
                     discussie over de invoeringskosten blijf ik lastig vinden. Daar kan de Minister misschien
                     niet zo veel aan doen, maar dat is een kwestie van in het verleden door schade en
                     schande wijs geworden. Het komt toch wel vaak voor dat we als medewetgever extra taken
                     neerleggen bij de politie, terwijl niet helemaal duidelijk is wat de financiële gevolgen
                     daarvan zijn. Ik blijf dat lastig vinden. Ik ga nog eens broeden op de vraag wat we
                     richting de toekomst kunnen doen om beter zicht te krijgen op de gevolgen van de wetsvoorstellen
                     die we hier aannemen voor de begroting van de politie.
                  
Ik dank de Minister voor zijn toezegging wat betreft de recherchecapaciteit. We gaan
                     het wel nauwlettend volgen. Gezien de tekorten die er nu al zijn en de moeite die
                     nu gedaan moet worden om mensen te werven voor het vak van politieagent of rechercheur,
                     zal het in de praktijk nog wel lastig zijn om helemaal te voorkomen dat er gevolgen
                     zijn. Maar dank daarvoor.
                  
Ten slotte, voorzitter. Ik zei het al in mijn eerste termijn: mijn goede voornemen
                     is om wetsvoorstellen kritischer te gaan toetsen op administratieve gevolgen en regeldruk
                     voor professionals. Daarom dien ik de volgende motie in.
                  
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat politieagenten een torenhoge werkdruk ervaren en dat dit mede veroorzaakt
                  wordt door administratieve lasten en regeldruk;
               
constaterende dat het wetsvoorstel screening ambtenaren van politie en politie-externen
                  (35 170) gevolgen zal hebben voor de regeldruk en administratieve lasten van politieambtenaren;
               
verzoekt de regering in overleg te treden met politieagenten en de autoriteit toetsing
                  regeldruk over hoe de regeldruk en administratieve lasten tot een minimum beperkt
                  kunnen worden zonder afbreuk te doen aan de integriteitsdoelstellingen van dit wetsvoorstel,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Berge en Van Dam. Naar mij blijkt,
                     wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
                  
Zij krijgt nr. 8 (35 170).
Dan gaan we door naar mevrouw Den Boer van D66.
Mevrouw Den Boer (D66):
Voorzitter. We hebben vandaag een wijziging van de Politiewet besproken die zeer vergaande
                     consequenties heeft voor de persoonlijke levenssfeer van politieagenten. Niet alleen
                     ik, ook anderen hebben daar zeer pertinente vragen over gesteld. Er is geen evaluatiebepaling
                     opgenomen. De vraag is: waarom niet? Zou dat niet moeten voor zo'n vergaande wet?
                     We willen zien of deze wet effectief is, of hij het doel bereikt, of hij proportioneel
                     is en of hij rechtvaardig uitpakt en niet heel arbitrair of willekeurig wordt toegepast.
                  
Ik heb ook een vraag over de vog, de verklaring omtrent gedrag. Daar vindt nu een
                     wijziging plaats, namelijk dat een vog kan worden gewijzigd op grond van politiegegevens.
                     Wat is de interactie tussen deze wetswijziging en het verhaal rondom de vog?
                  
Tot slot. Ik wil heel graag een wet zien die de integriteit daadwerkelijk bevordert.
                     Ik hoop met u allen – ik wens de Minister daarin veel wijsheid toe – dat de wet daadwerkelijk
                     de integriteit van de politie niet alleen zal verbeteren, maar er ook toe zal leiden
                     dat de integriteit kan worden behouden, want de politie heeft al een goede status
                     in de rest van Europa. Dat zou ik willen meegeven aan de Minister.
                  
Dank u wel, voorzitter.
Voorzitter: Helder
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan de heer Van Dam.
De heer Van Dam (CDA):
Voorzitter. Ook ik dank de Minister voor zijn beantwoording. Ik heb eigenlijk nog
                     twee opmerkingen. In de eerste plaats vroeg ik me het volgende af. Dit speelt niet
                     alleen bij de politie. Neem de hele discussie over integriteit bij de douane in de
                     haven van Rotterdam. Dat zijn ook mensen die aan aardig wat blootstaan. Is het de
                     ambitie om ook voor dat soort beroepsgroepen deze wetswijziging mogelijk te maken?
                     Dat lijkt me buitengewoon relevant. Het valt misschien niet onder de portefeuille
                     van deze Minister, maar dat vraag ik hem dan maar als vertegenwoordiger van het kabinet
                     hier.
                  
Ik zit toch nog wat te stuntelen met de huisbezoeken. Ik begrijp, meer dan aan het
                     begin van dit debat, dat de privacy daarin een rol speelt. Ik zou de Minister een
                     steuntje in de rug willen geven om de privacy in verhouding te zien als het gaat om
                     die huisbezoeken. Vandaar dat ik een motie heb voorbereid, samen met collega Yeşilgöz.
                     Die luidt als volgt.
                  
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering voornemens is het omgevingsonderzoek te laten bestaan
                  uit een administratief onderzoek en eventueel personen uit de directe omgeving van
                  een ambtenaar van de politie uit te nodigen voor een gesprek op een politielocatie;
               
overwegende dat het systeem van huisbezoeken in het verleden goed werkte en hiermee
                  bruikbare informatie over een ambtenaar van politie werd opgedaan;
               
verzoekt de regering te onderzoeken welke rol het systeem van huisbezoeken bij het
                  screenen van aspiranten van politie kan hebben, en de Kamer hierover nader te informeren,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Dam en Yeşilgöz-Zegerius. Naar mij blijkt,
                     wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
                  
Zij krijgt nr. 9 (35 170).
De heer Van Dam (CDA):
Ik wil gewoon iets meer weten wat die huisbezoeken in de praktijk nog aan waarde gaan
                     hebben in de lijn van dit debat.
                  
De voorzitter:
Ik geef het voorzitterschap weer terug.
Voorzitter: Van Dam
De voorzitter:
Dank u wel, collega. Ik kijk even naar de Minister. We gaan meteen door, bikkelhard.
                     Dan is het woord aan de Minister voor zijn tweede termijn.
                  
Minister Grapperhaus:
Voorzitter. Ik wil beginnen met het beantwoorden van een paar vragen. Daarna ga ik
                     in op de twee moties. De PVV, mevrouw Helder, vroeg naar de limitatieve opsomming
                     van gegevens in de AMvB. Ja, omwille van de rechtszekerheid gaat het om een limitatieve
                     opsomming van gegevens. De politieke partij staat daar niet op. Ik wil hier best hardop
                     uitspreken dat ik het in een democratie van wezenlijk belang vind dat we niet kijken
                     naar wat iemands politieke voorkeuren of gedachten zijn; dat staat ook in de Algemene
                     wet gelijke behandeling. Er staat bijvoorbeeld wel het lidmaatschap van bepaalde verenigingen
                     bij. Daarbij moet u denken aan motorclubs en dergelijke.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Helder heeft een interruptie.
Mevrouw Helder (PVV):
Eigenlijk meer een verzoek aan de Minister, want ik hoopte al op dit antwoord: een
                     limitatieve opsomming en het lidmaatschap van een politieke partij staat er niet op.
                     Daar ben ik heel blij mee, maar ondanks eerdere, dezelfde antwoorden van de Minister
                     krijg ik nog steeds te horen dat, als je gevraagd wordt of je op mijn partij stemt
                     – want dat wordt blijkbaar wel gevraagd – het antwoord wel degelijk verschil maakt.
                     Zou de Minister via de geëigende kanalen dus misschien een keer kunnen communiceren
                     dat de politie daarvan afziet?
                  
Minister Grapperhaus:
Daar ga ik heel kort op antwoorden: ja. Want ik wil tegen iedereen die dit ziet of
                     hoort, nog eens duidelijk zeggen dat dat geen relevant punt is in het kader van de
                     beoordeling van de integriteit. Om te voorkomen dat er over dat «ja» weer verwarring
                     is: ik zal in een brief aan de korpsleiding aangeven dat dit punt is opgebracht in
                     de Kamerbehandeling en dat ik heel duidelijk van oordeel ben dat vragen daarover niet
                     dienen te worden gesteld, want die horen niet bij die beoordeling, die toetsing. De
                     exacte tekst wilt u me nog wel even schuldig blijven, voorzitter.
                  
De voorzitter:
Zeker.
Minister Grapperhaus:
Of die mag ik u hopelijk nog even schuldig blijven.
Voorzitter. Dan de vraag van mevrouw Yeşilgöz over die zogenaamde terugkijktermijn.
                     Laat ik het duidelijk zeggen: als een misdrijf zo zwaar is dat er direct een bezwaar
                     bestaat, is het niet nodig om verder te kijken, want dan is het gewoon klaar. Maar
                     goed, doordat alle gegevens onderdeel uitmaken van het betrouwbaarheidsonderzoek,
                     ook bij misdrijven die bijvoorbeeld vijftien jaar geleden zijn begaan, kan er dus
                     altijd al rekening mee worden gehouden dat iemand een periode van vrijheidsbeneming
                     heeft ondergaan. Dan kun je dus altijd verder kijken. Ik benadruk nog even heel erg
                     dat de totale beoordeling omtrent de betrouwbaarheid in dat opzicht gewoon maatwerk
                     is.
                  
Voorzitter, dan het huisbezoek. Mevrouw Helder vroeg daarover waarom we niet hetzelfde
                     doen als bij de Wet wapens en munitie, namelijk altijd een huisbezoek. Ik wil benadrukken
                     dat een huisbezoek niet in alle gevallen een noodzakelijk vereiste is voor het oordeel
                     of iemand betrouwbaar is. Daarom is dat in het licht van die privacy niet verplicht
                     gesteld in deze wet. Bij de Wet wapens en munitie is beoordeling thuis wél relevant.
                     Ik noem alleen al het punt dat de vergunninghouder een afgesloten wapenkast of -kluis
                     moet hebben. Dat is dus toch een wezenlijk andere situatie.
                  
Voorzitter. De heer Van Raak en ik zijn gekend als jarenlange liefhebbers van het
                     radioprogramma Men vraagt en wij draaien. Ik heb dus nog een ander voorbeeld voor
                     de heer Van Raak. Nogmaals, het gesprek met de omgeving is altijd uitzonderlijk, want
                     het is in beginsel een administratief onderzoek. Als het om een minderjarig kind gaat,
                     zal de politie dus nog eens extra bedenken of het noodzakelijk is, juist vanwege de
                     overwegingen die de heer Van Raak noemde. Maar in de justitiële documentatie kan er
                     sprake zijn van iets waarvan mogelijk gezegd wordt dat het aanleiding geeft tot het
                     stellen van dergelijke vragen. Maar als er bijvoorbeeld iets in staat over betrokkenheid
                     bij een verkeersongeval, er in dat kader kennelijk een strafrechtelijke aantekening
                     is geweest en de politie vaststelt dat het in dit geval totaal niet relevant is –
                     dat zal heel snel het geval zijn, dunkt mij – dan gaat die uitzonderlijkheid niet
                     op. Ik noemde juist wel de drugs omdat ik nog steeds het uitgangspunt hanteer dat
                     het echt uitzonderlijk is als een kind van 14 op enigerlei wijze in de justitiële
                     documentatie voorkomt omdat hij zich bijvoorbeeld onder druk heeft laten zetten om
                     drugskoerier te zijn. Ik vind dat de politie zoiets wel moet meenemen. Ik sta achter
                     de grens van 12 jaar – ik ga mezelf herhalen – want dat is ook de bijzondere grens
                     in het strafrecht.
                  
Maar nu we hier toch bij elkaar zitten, is het goed om in de parlementaire geschiedenis
                     van dit wetsvoorstel vast te beitelen – zo kent de heer Van Raak mij ook – dat het
                     een uitzonderlijke omstandigheid moet zijn. De afweging om het wel te doen moet zwaarder
                     zijn dan de kwetsbaarheden die voor het betreffende kind zouden kunnen spelen.
                  
Voorzitter. De vakbonden en religieuze organisaties zullen geen punten zijn die worden
                     opgenomen in de limitatieve lijst, naast de politieke partijen, maar dat had ik al
                     aan mevrouw Helder duidelijk gemaakt.
                  
Dan zijn er twee moties. De eerste is de motie op stuk nr. 8 over het beperken van
                     de regeldruk voor politieagenten. Als ik de motie zo mag uitleggen dat die echt ziet
                     op regeldruk en administratieve lasten die verband houden met of voortkomen uit dit
                     wetsvoorstel, als het eenmaal een wet is, dan kan ik de motie oordeel Kamer geven.
                     Het is vast niet met verkeerde bedoelingen geweest, maar zij is nu zo geformuleerd
                     dat het een soort algemeen verzoek zou zijn. Dat is niet aan de orde, al was het maar
                     omdat we de commissie-Zuurmond hebben, die daarmee bezig is. Maar als ik kijk naar
                     de heer Van den Berge, dan lijkt hij daarmee akkoord te gaan.
                  
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Moet ik het formeel in de microfoon zeggen? Dat is akkoord.
De voorzitter:
Ik was even administratief aan het overleggen, maar dat is heel gevaarlijk bij deze
                     wet.
                  
Minister Grapperhaus:
U was weer in 1987 bij uw moeder.
De voorzitter:
Nee, mijn moeder is 87 en dit feit heeft zich voor die tijd afgespeeld. Ik kan het
                     u nog weleens uitleggen. Nevermind.
                  
Minister Grapperhaus:
Het had in 1987 kunnen zijn.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Ik ga akkoord met de interpretatie van de Minister. Dan krijgt de motie dus oordeel
                     Kamer, waarvoor dank.
                  
Minister Grapperhaus:
Voorzitter. Dan komen we op de huisbezoeken terug, want in de motie op stuk nr. 9
                     doen de heer Van Dam en mevrouw Yeşilgöz de regering het verzoek te onderzoeken welke
                     rol het systeem van huisbezoeken bij het screenen van aspiranten van politie kan hebben
                     en de Kamer hierover te informeren. Ik wil daar het volgende over zeggen. Als we ons
                     realiseren dat omwille van de privacy niet standaard een huisbezoek zal kunnen volgen,
                     dan wil ik de motie oordeel Kamer laten, met dien verstande dat we het onderzoek gaan
                     doen terwijl het wetsvoorstel doorrolt. We gaan dat met gezwinde vaart op ons nemen.
                  
De voorzitter:
Dat heb ik heel goed begrepen, maar dan wil ik juist wat meer zicht hebben wanneer
                     dan wel. Dat het niet standaard is, dat snap ik, maar ik wil in beeld hebben wanneer
                     dan wel. Ik vind het prima als u tussentijds voortgaat.
                  
Minister Grapperhaus:
Het wetsvoorstel rolt voort, maar ik geef oordeel Kamer op de motie waarin om een
                     dergelijk onderzoek wordt gevraagd.
                  
De voorzitter:
Prima. Dat doet vermoeden dat u klaar bent met uw tweede termijn, maar wij hebben
                     nog een paar vragen openstaan, met name van mevrouw Den Boer. Waarom geen evaluatiebepaling?
                     Ik heb hier ook nog een vraag over de vog en de politiegegevens in deze wet.
                  
Minister Grapperhaus:
Ja, die had ik hier nog staan. Waarom geen evaluatiebepaling? Het bevoegd gezag gaat
                     zelf steekproeven uitvoeren naar betrouwbaarheidsonderzoeken om te controleren of
                     aan de wet- en regelgeving wordt voldaan. Daarnaast zullen er interne audits plaatsvinden
                     naar de betrouwbaarheidsonderzoeken, om te zien of er veranderingen in het risicobeeld
                     zijn opgetreden. De functionaris gegevensbescherming krijgt hier een belangrijke toezichthoudende
                     rol. Ik stel mij voor dat dit periodiek in het halfjaarbericht van de politie zal
                     terugkomen; dat wil niet zeggen in elk halfjaarbericht, maar er zal om de zoveel tijd
                     op terug worden gekomen.
                  
Er gaat binnenkort een apart wetsvoorstel naar uw Kamer dat ziet op het verder aanwenden
                     van de politiegegevens in de vog. Maar dit zijn gegevens waarvan ik net heb gezegd
                     dat die nou juist niet in het kader van de Wet politiegegevens mogen worden gebruikt.
                  
Mevrouw Den Boer (D66):
Ik moet toegeven dat ik nog niet helemaal gerustgesteld ben met de steekproeven en
                     de audits en het halfjaarbericht politie. Ik overweeg of ik op dit punt nog een amendement
                     indien. Ik vraag nog even expliciet aan de Minister: waarom geen evaluatiebepaling
                     voor deze vergaande wet?
                  
Minister Grapperhaus:
Ik weet niet of het een vergaande wet is, want de wet heeft nu juist op het punt van
                     zaken als persoonsbescherming een aantal belangrijke waarborgen in zich. Er wordt
                     een periodieke audit gepleegd. Ik heb net toegezegd dat het prima is dat we u de resultaten
                     daarvan ook periodiek toesturen. Dan bedoel ik niet eens in de twee jaar, maar eens
                     per jaar, anders krijgen we weer te veel administratieve lastendruk. Daarmee kan de
                     Kamer de discussie aangaan of men vindt dat deze wet aangepast moet worden of toe
                     is aan heroverweging of wat dan ook. Ik ga er eigenlijk van uit dat dat niet nodig
                     is omdat die wet zo afgewogen in elkaar zit. Dan vind ik het voor de rechtszekerheid
                     wel een goede zaak dat je gewoon met deze wet verdergaat, tenzij uit die audits naar
                     voren komt dat er aanleiding is om dit of dat te overwegen.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Den Boer, hebt u nog behoefte om daar kort op te reageren of zullen we doorgaan?
Mevrouw Den Boer (D66):
We moeten door, dat snap ik, maar dat maakt mij wel nieuwsgierig naar de opzet van
                     die audits en die steekproeven. Misschien kan de Minister nader toelichten hoe dat
                     methodologisch in elkaar zit, maar dat hoeft niet per se nu. Gebeurt dat door een
                     onafhankelijk wetenschappelijk bureau?
                  
De voorzitter:
Er wordt gezegd dat het niet noodzakelijkerwijs nu moet, maar dat is maar een kleine
                     suggestie van de voorzitter.
                  
Minister Grapperhaus:
Ik kan heel snel toezeggen dat ik er in de toekomst in een brief serieus op terugkom.
                     Nogmaals, de Kamer kan altijd naar aanleiding van die audits bij motie zeggen: luister
                     eens, hier moeten we nog een keer wat anders mee doen.
                  
De voorzitter:
Prima. Dan hebben we nog één vraag openstaan van het lid Van Dam over de douane en
                     dat soort zaken. Is er ook ambitie om dit voor andere beroepsgroepen te doen?
                  
Minister Grapperhaus:
Dat is echt iets wat ik eerst in het kabinet naar voren zou willen brengen, en dan
                     zeg ik toe wat de rondvraag oplevert over wat de ambitie is. Dan heb ik het vooral
                     over organisaties die in het veiligheidsdomein zitten, of die daar heel erg tegenaan
                     zitten, zoals de douane. Het kan zijn dat ik dat samen met de betreffende verantwoordelijke
                     collega's doe.
                  
De voorzitter:
Prima. Daarmee zijn wij gekomen aan het einde van dit wetgevingsoverleg. Dat wetgevingsoverleg
                     heeft niet alleen een wetsvoorstel opgeleverd waarover gestemd gaat worden, maar ook
                     twee moties. Ik hoorde nog in de verte dat er wellicht nog iets van een amendement
                     tot ons komt. You never know. Daarover gaan wij stemmen volgende week dinsdag 4 februari,
                     bij de reguliere stemmingen na het mondelinge vragenuur op dinsdag.
                  
Ik dank de Minister en zijn ambtenaren voor alle inspanningen, ondersteuning en antwoorden
                     die zijn gegeven. Ik dank u allen voor uw interesse. Wel thuis, mocht dat het geval
                     zijn. Maar u kunt ook gewoon blijven zitten, want wij gaan over vijf minuten verder
                     met het wetgevingsoverleg over de nieuwe wet over de meldkamers. Ook heel interessant.
                     Ik dank ook de mensen thuis die hiernaar gekeken hebben, en natuurlijk de collega's.
                     Ik sluit hierbij dit overleg. Dank u wel.
                  
Sluiting 16.07 uur.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid - 
              
                  Mede ondertekenaar
A.E.A.J. Hessing-Puts, griffier 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.