Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Wörsdörfer en Tielen over de brief getiteld ‘Kamervragen van het lid Van Kent (SP), het lid Gijs van Dijk (PvdA) en het lid Van Weyenberg (D66) over het bericht dat het concurrentiebeding vaak oneigenlijk wordt gebruikt’ van 18 december 2019 (referentie 2019-0000183382)
Vragen van de leden Wörsdörfer en Tielen (beiden VVD) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief getiteld «Kamervragen van het lid Van Kent (SP), het lid Gijs van Dijk (PvdA) en het lid Van Weyenberg (D66) over het bericht dat het concurrentiebeding vaak oneigenlijk wordt gebruikt» van 18 december 2019 (referentie 2019-0000183382) (ingezonden 23 december 2019).
Antwoord van Minister Koolmees (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 12 februari
2020).
Vraag 1
Herinnert u zich het debat over de begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid en hetgeen
daar gewisseld en toegezegd is over het onderzoek op welke manier het gebruik van
het concurrentiebeding tot het strikt noodzakelijke kan worden beperkt?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2, 3
Hoe gaat de toezegging dat er goede redenen kunnen zijn om een concurrentiebeding
op te nemen, bijvoorbeeld omdat het gaat over intellectueel eigendom, netwerk, contacten
of sales, meegenomen worden in het onderzoek?
Hoe gaat in het onderzoek ook rekening gehouden worden met de positie van kleine (innovatieve)
ondernemers, zoals in het debat aan de orde is gesteld als onderdeel van de uitleg
van de motie?
Antwoord 2, 3
Ik heb uw Kamer toegezegd niet alleen te onderzoeken of er meer voorwaarden kunnen
worden verbonden aan het concurrentiebeding, maar ook hoe omvangrijk de problematiek
rondom het concurrentiebeding is. Inherent daaraan is dat de afweging die gemaakt
wordt tussen het gerechtvaardigde belang van de werkgever om bijvoorbeeld diens informatie
en klantgegevens te beschermen versus het recht op vrijheid van arbeidskeuze van de
werknemer wordt meegenomen in het onderzoek. Beide perspectieven zullen aan bod komen
in het onderzoek.
Op dit moment wordt nagedacht over de concrete invulling van het onderzoek naar de
werking van het concurrentiebeding. Hierover wordt ook in gesprek gegaan met werkgevers-
en werknemersorganisaties. De vraag van de leden Wörsdörfer en Tielen over kleine
ondernemers vind ik heel begrijpelijk. In principe geldt voor kleine ondernemers eenzelfde
afweging tussen het belang van de werkgever en de werknemer als hierboven omschreven.
Of bedrijfsgrootte een rol speelt in deze afweging kan worden meegenomen in de onderzoeksopzet.
Vraag 4
Kunt u het onderzoek zo inrichten dat specifiek voor alle sectoren, per sector en
per type functie in kaart wordt gebracht hoe vaak concurrentiebedingen voorkomen?
Antwoord 4
Ik deel uw interesse in een nadere uitsplitsing naar sectoren om volledig inzicht
te krijgen in (de omvang van) eventuele problemen rondom het gebruik van het concurrentiebeding.
In dit stadium is de concrete invulling van het onderzoek nog niet bekend. Ik zal
verzoeken waar mogelijk een uitsplitsing te maken naar het gebruik van het concurrentiebeding
per sector en per functie.
Vraag 5
Kunt ook kwalitatief onderzoeken wat de waarde is van het concurrentiebeding voor
werkgevers/ondernemers in die sectoren?
Antwoord 5
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 2 en 3 wordt er momenteel nagedacht
over de concrete invulling van het onderzoek naar de werking van het concurrentiebeding.
Voor een gebalanceerd onderzoek is het belangrijk dat ervaringen vanuit zowel het
perspectief van de werkgevers als van de werknemer wordt meegenomen. Bij de opzet
van het onderzoek wordt bekeken met welke onderzoeksmethoden dit het beste in beeld
kan worden gebracht.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.