Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Sienot over de publicatie van het tarievenbesluit warmteleveranciers 2020
Vragen van het lid Sienot (D66) aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de publicatie van het tarievenbesluit warmteleveranciers 2020 (ingezonden 22 januari 2020).
Antwoord van Minister Wiebes (Economische Zaken en Klimaat) (ontvangen 11 februari
2020).
Vraag 1
Waar is de enorme stijging van het vaste bedrag voor ruimteverwarming en tapwater
(+47%) op gebaseerd? Deelt u de mening dat deze stijging helaas geen aanmoediging
vormt voor energiebesparing, aangezien de hogere vaste lasten slechts voor een deel
worden gecompenseerd door de lagere prijs per gigajoule (GJ)? Kunt u bevestigen dat
voor huishoudens met een gemiddeld verbruik van 35 GJ, de prijsdaling van de afleverset
en de kosten per GJ in overweging genomen, de kosten per saldo zijn gestegen?
Antwoord 1
ACM stelt maximum tarieven vast voor de volgende onderdelen:
– het vastrecht voor warmte (gebaseerd op de gasreferentie)
– het variabele tarief voor warmte (gebaseerd op de gasreferentie)
– de meetkosten (gebaseerd op de meetkosten bij gas)
– de huurkosten voor de afleverset (gebaseerd op werkelijke kosten)
– de kosten van de eenmalige fysieke aansluiting op een warmtenet (gebaseerd op werkelijke
kosten)
– de kosten van afsluiting van een warmtenet (gebaseerd op de werkelijke kosten)
Dit jaar worden de maximumtarieven voor de eerste maal gebaseerd op de meest recente
wijziging van de Warmtewet (aangenomen in 2018) en de onderliggende regelgeving. ACM
heeft als gevolg van deze wijzigingen een grotere rol gekregen bij het vaststellen
van de parameters voor de maximumtarieven. Daarnaast wordt een aantal nieuwe tariefonderdelen
gebaseerd op de gemiddelde werkelijke kosten en niet op basis van de gasreferentie.
Deze nieuwe opzet draagt bij aan meer transparantie rondom de warmtetarieven en sluit
aan bij de door uw Kamer onderschreven wens om de warmtetarieven al meer op basis
van werkelijke kosten te reguleren. Tegelijkertijd wordt met het handhaven van de
gasreferentie voor de belangrijkste tariefcomponenten bereikt dat verbruikers op basis
van het maximumtarief gemiddeld gesproken niet meer betalen dan een verbruiker van
aardgas.
Het meest relevant voor een verbruikers is wat hij in totaal moet betalen voor de
aan hem geleverde warmte. In onderstaande tabel zijn voor het in de vraag genoemde
gebruik van 35 GJ de totale jaarkosten (gebruiksonafhankelijk tarief, variabele kosten,
huur afleverset en meetkosten) weergegeven voor 2019 en 2020 op basis van het maximumtarief
van ACM. In de vergelijkingstabel staan ook de daadwerkelijke tarieven van de 5 grotere
in Nederland actieve warmteleveranciers.
Op basis van de gepresenteerde gegevens kan worden geconstateerd dat uitgaande van
35 GJ de door ACM vastgestelde maximumtarieven tot een kleine verlaging van de totale
kosten hebben geleid (van € 1.543 in 2019 naar € 1.534 in 2020). Wanneer we kijken
naar de genoemde leveranciers dan kan worden geconcludeerd dat de totale kosten in
2020 bij 35 GJ bij alle genoemde warmteleveranciers niet alleen lager zijn dan op
basis van het maximum van ACM toegestaan, maar ook lager dan de daadwerkelijke kosten
bij die leveranciers in 2019.
Warmtetarief
2020
2019
Vastrecht
Afleverset
Meetkosten
Variabel tarief
Verbruik (GJ)
Totale kosten 2020
Vastrecht
Afleverset
Meetkosten
Variabel tarief
Verbruik (GJ)
Totale kosten 2019
Verschil 2020 – 2019 (€)
Verschil kosten 2020 – 2019 (%)
Verschil kosten bedrijf met tarief ACM 2020 (%)
ACM (max.)
469,17
126,19
26,63
26,06
35
1.534,21
318,95
201,73
25,89
28,47
35
1.543,02
– 8,81
– 0,57%
Eneco
362,65
126,19
26,63
25,43
35
1.405,52
284,45
170,61
25,89
28,47
35
1.477,40
– 71,88
– 4,87%
– 8,39%
SVP
351,17
126,19
26,63
26,06
35
1.416,09
318,95
173,47
25,89
28,47
35
1.514,76
– 98,67
– 6,51%
– 7,70%
Ennatuurlijk
379,67
126,19
26,63
23,99
35
1.372,14
303,21
196,73
25,89
26,65
35
1.458,58
– 86,44
– 5,93%
– 10,56%
HVV
371,73
101,24
26,63
24,77
35
1.366,55
251,93
179,59
25,89
27,04
35
1.403,81
– 37,26
– 2,65%
-10,93%
Vattenfall
322,79
126,19
26,63
25,90
35
1.382,11
268,63
181,09
25,89
26,15
35
1.390,86
– 8,75
– 0,63%
– 9,91%
Het klopt dat een stijging van vaste kosten geen stimulans is voor het verminderen
van het gebruik, omdat deze kosten los van het gebruik sowieso moeten worden betaald.
De stijging is een gevolg van de door ACM vastgestelde maximale vaste kosten op basis
van de gasreferentie. In de wet is vastgelegd dat het maximumtarief opgebouwd is uit
de gemiddelde jaarlijkse vaste kosten van het transport, de levering en de aansluiting
van gas vermeerderd met het verschil tussen de gebruiksonafhankelijke overige kosten
bij het gebruik van aardgas en de gebruiksonafhankelijke overige kosten bij het gebruik
van warmte. Het in de vraag genoemde stijgingspercentage van 47% gaat over het gebruiksonafhankelijke
deel van het door ACM vastgestelde maximumtarief. ACM heeft een stijging vastgesteld
bij de onderhoudskosten bij aardgas en een daling van de gemiddelde kosten van een
afleverset. Als gevolg hiervan is het verschil tussen de overige kosten bij aardgas
en de overige kosten bij warmte gestegen en dat is de voornaamste oorzaak van de stijging
van het gebruiksonafhankelijke tarief.
Naast dit deel spelen er bij warmtelevering ook nog andere vaste kosten, namelijk
de huurkosten van de afleverset en de meetkosten. Als deze kosten worden meegenomen,
dan bedroeg het totaal van de door ACM vastgestelde maximale vaste kosten in 2019
€ 547 en in 2020 € 622. Per saldo gaat het dan dus om een stijging van de totale vaste
kosten met ruim 13%.
Vraag 2 en 3
Waar is de stijging voor de aansluitbijdrage van ruim 300% op gebaseerd? Reflecteert
de stijging de reële aansluitkosten? Met andere woorden, kunnen bewoners met deze
informatie een transparante afweging maken tussen de verschillende warmte-opties wanneer
ze van het gas afgaan? Als alle kosten voor de aansluiting zijn inbegrepen, waarom
zijn de vaste kosten dan ook gestegen?
Op welke wijze beschermt u de consumentenbelangen en voorkomt u dat warmtebedrijven
daadwerkelijk de maximale aansluitingskosten doorberekenen aan hun klanten?
Antwoord 2 en 3
Met ingang van 2020 wordt het maximumtarief voor de fysieke aansluiting door ACM gebaseerd
op de gemiddelde werkelijke kosten bij warmte. Daarmee wordt voorkomen dat een warmtebedrijf
meer in rekening brengt bij hun klanten dan deze gemiddelde werkelijke kosten. In
2019 was het maximumtarief voor de aansluiting nog gebaseerd op de aansluitkosten
bij aardgas. De stijging van het maximumtarief voor de aansluitbijdrage reflecteert
het verschil tussen de aansluitkosten bij aardgas en de werkelijke kosten bij warmte.
Bewoners kunnen deze informatie betrekken in hun afweging tussen verschillende warmte-opties.
Bij de gereguleerde aansluitkosten gaat het om de werkelijke kosten van de fysieke
aansluiting van een woning op het distributienet. Het gaat daarbij om eenmalige kosten.
Net als bij aardgas staat dit verder los van het vastrecht dat jaarlijks in rekening
wordt gebracht.
Vraag 4
Waarom heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) de bindende afspraak die door
de warmtegebruikers zelf al met twee van de drie grote warmteleveranciers (Eneco en
Ennatuurlijk) was gemaakt om de kosten voor permanente afsluiting vast te stellen
op 350 euro niet overgenomen, maar er juist voor gekozen om de afsluitbijdrage te
laten stijgen tot bijna het tienvoudige namelijk 3.088 euro?
Antwoord 4
Net als bij de aansluitkosten wordt met de wijziging van de Warmtewet het maximale
tarief voor afsluiting gebaseerd op de gemiddelde werkelijke kosten. Ook hier geldt
dat het om een maximumtarief gaat en dat het partijen vrij staat om een lager tarief
te hanteren. Het nu door ACM vastgestelde maximum doet dus niets af aan de afspraken
die partijen hier over hebben gemaakt.
Vraag 5
Deelt u de stelling van de Vereniging Eigen Huis dat de monopoliepositie van de warmtebedrijven
een van de oorzaken is van het exorbitante maximum aansluitbedrag? Op welke wijze
beschermt u de consument tegen een monopolist?
Antwoord 5
De maximumtarieven voor de aansluitkosten worden door ACM vastgesteld op basis van
de werkelijke kosten. Met het vaststellen van deze en andere maximumtarieven beoog
ik de consument te beschermen tegen monopoloïde warmteleveranciers.
Vraag 6
Op welke wijze voorkomt u dat het vergoeden van de maximale aansluitingskosten gedekt
moet worden uit duurzaamheidssubsidies, zodat subsidiegelden juist ingezet kunnen
worden om de comfort van een huis te verhogen, bijvoorbeeld voor isolatiemaatregelen?
Antwoord 6
In het kader van de uitwerking van het Klimaatakkoord wordt bezien hoe de kosten van
de energietransitie, waaronder ook de kosten van aansluiting op een warmtenet of de
kosten van isolatie, gedekt moeten worden. Daarbij moet vanzelfsprekend aandacht zijn
voor de totale opgave en de kosten daarvan. Indien de aansluiting op een warmtenet
bijdraagt aan de energietransitie, horen de werkelijke kosten van die aansluiting
daar wat mij betreft ook bij.
Vraag 7
Wat is de reden dat voor de afleverset het maximale tarief juist is verlaagd? Hebben
mensen jarenlang te veel betaald? Worden ze daarin gecompenseerd door de warmtebedrijven?
Antwoord 7
Met de wijziging van de Warmtewet is er voor gekozen om het maximumtarief voor de
afleverset door ACM te laten vaststellen. Tot 2020 was er geen maximumtarief voor
de afleverset, maar gold de regel dat leveranciers de redelijke kosten voor een afleverset
in rekening mochten brengen. Alleen ten behoeve van het vaststellen van het vastrecht
werd uitgegaan van een gemiddeld huurbedrag voor de afleverset. Dat bedrag werd tot
2019 niet gebaseerd op werkelijke kosten, maar op de parameters die in de warmteregeling
werden vastgesteld. Dit voor de berekening van het maximum vastrecht gebruikte huurbedrag
was in 2019 € 201,73. Voor 2020 heeft ACM het maximale huurbedrag vastgesteld op € 126,19.
Zoals de tabel bij vraag 1 laat zien, hebben de meeste warmteleverancier dit tarief
overgenomen. De tabel laat ook zien dat de vijf grotere warmteleveranciers in 2019
voor de afleverset een lager bedrag in rekening hebben gebracht dan het voor dat jaar
in de Warmteregeling opgenomen bedrag voor de afleverset.
De vraag of de klant niet teveel betaalt voor zijn geleverd warmteproduct is in de
huidige systematiek nog (grotendeels) gekoppeld aan de kosten die een gemiddelde gasgebruiker
heeft. Met een meer op kosten gebaseerd tariefsysteem, zoals voorzien met Warmtewet
2, wordt de relatie tussen werkelijke kosten voor warmtelevering en de tarieven beter
zichtbaar. Dit voorbeeld illustreert overigens, net als de andere voorbeelden in deze
Kamervragen (aansluitkosten, afsluitkosten) dat een meer kostengebaseerde tariefsystematiek
zowel tot hogere als lagere tarieven kan leiden voor verschillende onderdelen. In
dit specifieke voorbeeld van de afleverset zijn de kosten gedaald en dat is gunstig
voor de gebruiker.
Vraag 8
Op welke wijze zijn gebruikersgroepen als Stichting Niet Meer Dan, Stichting Reeshofwarmte,
Stichting Woekerwarmte en Stadverarming geconsulteerd?
Antwoord 8
Ter voorbereiding op het nemen van het tariefbesluit heeft de ACM diverse informele
bijeenkomsten gehouden met partijen die de belangen vertegenwoordigen van leveranciers
of verbruikers. De ACM heeft zich daarbij gericht tot verbruikersorganisaties die
landelijk opereren. Zo heeft de ACM onder andere Aedes, Consumentenbond, NVDE, Vereniging
Eigen Huis, VEMW en de Woonbond uitgenodigd. Op deze manier heeft de ACM een beeld
kunnen krijgen van de belangen van de verbruikers. Voor zover de in de vraag genoemde
partijen belanghebbenden zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht konden zij
binnen de daarvoor geldende termijn een bezwaar bij de ACM indienen en op deze manier
een inbreng leveren.
Vraag 9
Hoe verhouden de nieuwe warmtetarieven zich tot de doelstelling «betaalbaarheid voor
consumenten» in de voorgenomen Warmtewet 2.0?1
Antwoord 9
De huidige maximum warmtetarieven zijn nog grotendeels gebaseerd op het uitgangspunt
van de gasreferentie. Het is de bedoeling om in bij de uitwerking van Warmtewet 2
geleidelijk over te stappen naar een meer op kosten gebaseerde vorm van tariefregulering.
Het aspect betaalbaarheid is dan afhankelijk van de ontwikkeling van de werkelijke
kosten van een warmtenet. De bovengenoemde voorbeelden (aansluitkosten, afsluitkosten,
afleverset) laten zien dat een meer kostengebaseerde tariefsystematiek zowel tot hogere
als lagere tarieven kan leiden voor verschillende onderdelen. Per collectief warmtesysteem
zal dat beeld ook gaan verschillen, afhankelijk van de (lokale) kenmerken van dat
systeem. Meer inzicht in de werkelijke kosten van warmtelevering geeft een betere
basis voor een afweging over de betaalbaarheid voor consumenten.
Vraag 10
Heeft u reeds gesproken met de warmtebedrijven over de rendementen? Zo ja, wat waren
de uitkomsten van dit gesprek? Zo nee, wanneer staat dit gesprek gepland?
Antwoord 10
Ja, zoals toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling ben ik in gesprek gegaan met
enkele grotere warmtebedrijven. Een eerste gesprek heeft plaatsgevonden in december
2019. De definitieve tariefstelling van de bedrijven voor 2020 was toen nog niet bekend.
Daarom heb ik in januari 2020 een tweede gesprek met de warmtebedrijven gevoerd. Over
de uitkomst van deze gesprekken bent u geïnformeerd met mijn brief over de tariefregulering
in Warmtewet 2.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.