Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Tabaks- en rookwarenbesluit ter introductie van de verplichting een rookverbod in te stellen, aan te duiden en te handhaven op de terreinen die horen bij gebouwen en inrichtingen die worden gebruikt voor onderwijs
32 011 Tabaksbeleid
Nr. 77
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 10 februari 2020
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport over de brief van 22 november 2019 over het ontwerpbesluit houdende wijziging
van het Tabaks- en rookwarenbesluit ter introductie van de verplichting een rookverbod
in te stellen, aan te duiden en te handhaven op de terreinen die horen bij gebouwen
en inrichtingen die worden gebruikt voor onderwijs (Kamerstuk 32 011, nr. 74).
De vragen en opmerkingen zijn op 20 december 2019 aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 7 februari 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Lodders
Adjunct-griffier van de commissie, Bakker
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
II.
Reactie van de Staatssecretaris
7
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel voor
de wijziging van het Tabaks- en rookwarenbesluit ter introductie van een rookverbod
op onderwijsterreinen. Dit verbod is onderdeel van de afspraken gemaakt over roken
in het Nationaal Preventieakkoord. In dit akkoord hebben vele partijen samen de ambitie
uitgesproken om in 2040 een rookvrije generatie te realiseren. De leden van de VVD-fractie
steunen die ambitie. Deze leden vinden het belangrijk dat maatregelen doelmatig en
werkbaar zijn en dat de maatregelen niet tot onnodige problemen leiden in uitvoering
en handhaving. Vanuit die gedachte hebben zij een aantal vragen.
1.
In de nota van toelichting op de eerste pagina staat dat de meeste jongeren de eerste
sigaret roken op het schoolterrein. Uit de bron in de voetnoot kunnen de leden van
de VVD-fractie de onderbouwing voor deze stelling niet terugvinden. Op welke informatie,
uit welke bron, is die aanname gebaseerd?
2.
In het Nationaal Preventieakkoord (Kamerstuk 32 793, nr. 391) is afgesproken dat er onderscheid gemaakt kan worden tussen de verschillende scholen
en instellingen. Uit de nota van toelichting lijkt er geen onderscheid tussen verschillende
scholen en instellingen gemaakt te worden. Lezen de leden van de VVD-fractie dat goed?
Zo ja, waarom is ervoor gekozen om alle type onderwijsinstellingen gelijk te stellen?
Zo nee, waarin is het onderscheid wel gemaakt?
3.
De leden van de VVD-fractie hebben een aantal vragen omtrent de omschrijving van de
terreinen die behoren bij een onderwijsinstelling. Kan de Staatssecretaris verduidelijken
wat hij bedoelt met in directe nabijheid? Het rookverbod wordt verplicht gesteld voor
gebouwen of inrichtingen die worden gebruikt voor onderwijs. Wat zijn voorbeelden
van gebouwen van onderwijsinstellingen die niet gebruikt worden voor onderwijs? Verder
gaat de verplichting tot het rookverbod alleen gelden voor terreinen bij gebouwen
of inrichtingen die daadwerkelijk gebruikt worden door de onderwijsinstelling. «Gebruik»
wordt hier nader toegelicht als stelselmatig gebruikmaken van het terrein. Wat wordt
verstaan onder stelselmatig gebruik? Vervolgens beschrijft de Staatssecretaris dat
er dus terreinen zullen zijn die buiten de reikwijdte van het verbod vallen. Hoe gaat
dit werken in de praktijk? Moet een onderwijsinstelling motiveren welke van haar toebehorende
terreinen niet in gebruik zijn?
4.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het rookverbod op onderwijsinstellingen actief
gehandhaafd dient te worden. Wat houdt dat precies in? Wie moet dat doen? Heeft de
Staatssecretaris hierover en over de uitvoering van dit verbod in algemene zin gesproken
met de primair onderwijs (PO)-raad, voortgezet onderwijs (VO)-raad en middelbaar beroepsonderwijs
(MBO) Raad? Zo ja, hoe zien zij de actieve handhaving voor zich? Zo nee, waarom niet?
Is de Staatssecretaris ertoe bereid om hierover met hen in gesprek te gaan?
5.
Verder is het rookverbod ook van toepassing op tijden waarop derden gebruikmaken van
het gebouw. Bij wie ligt op dat moment de verantwoordelijkheid voor naleving en handhaving?
6.
De Staatssecretaris geeft aan dat het rookverbod en de handhaving daarop tijd, kosten
en werkdruk met zich mee zal brengen. In het Nationaal Preventieakkoord is afgesproken
dat er aanvullende middelen ingezet worden om via de Gezonde School extra scholen
te ondersteunen in het rookvrij maken van hun schoolterrein. De leden van de VVD-fractie
vragen of die aanvullende middelen al zijn gereserveerd. Zo ja, waaraan? Zo nee, hoe
gaan die middelen ingezet worden om de onderwijsinstellingen te ondersteunen bij het
handhaven van het rookverbod?
7.
Tot slot hebben de leden van de VVD-fractie een aantal vragen met betrekking tot de
handhaving door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). In deze algemene
maatregel van bestuur (AMvB) zijn geen eisen gesteld aan de manier van het instellen,
aanduiden en handhaven van het rookverbod. De Staatssecretaris schrijft dat het aan
de NVWA is om te prioriteren en de wijze vast te stellen waarop zij haar toezicht
inricht. Wordt dit gecommuniceerd aan de onderwijsinstellingen? Zal dat ruim voor
de inwerkingtreding op 1 augustus 2020 gebeuren? De uitbreiding van het rookverbod
vergt binnen de NVWA extra werkzaamheden, waardoor er meer capaciteit in de voorbereiding
en de uitvoering nodig is vanaf 2020. Hoeveel extra capaciteit verwacht de Staatssecretaris
nodig te hebben, zowel in fte als in kosten? Hoe wordt dit bekostigd, waar wordt dekking
gevonden of welke taken gaat het NVWA minder uitvoeren?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit houdende wijziging
van het Tabaks- en rookwarenbesluit ter introductie van de verplichting een rookverbod
in te stellen, aan te duiden en te handhaven op de terreinen die horen bij gebouwen
en inrichtingen die worden gebruikt voor onderwijs (Kamerstuk 32 011, nr. 74) en hebben daar nog aanvullende vragen en opmerkingen over.
8.
De leden van de PVV-fractie onderschrijven de rookvrije generatie. Rookvrije schoolterreinen
dragen bij aan het voorkomen dat kinderen beginnen met roken. Echter, het rookverbod
gaat ook op voor de bijbehorende terreinen voor hoger onderwijs. Studenten van hoger
onderwijs zijn voor het merendeel volwassenen. Gaat het niet wat ver om ook hier een
rookverbod in te voeren? Is de Staatssecretaris bereid om deze onderwijsinstellingen
uit te zonderen van het rookverbod?
9.
De Staatssecretaris geeft aan dat het kan voorkomen dat rokers direct buiten het terrein
van de onderwijsinstelling in het zicht van scholieren, personeel en bezoekers gaan
staan en vervolgens hinder veroorzaken. Vooral omwonenden kunnen hier last van ondervinden.
Samenwerking tussen gemeenten en onderwijsinstellingen is nodig om dergelijke situaties
te voorkomen. Er zijn al goede voorbeelden van onderwijsinstellingen met een rookvrijbeleid
en ervaringen zijn al opgedaan hoe deze problemen het hoofd geboden kunnen worden.
Kan de Staatssecretaris hier een aantal concrete voorbeelden van geven?
10.
Onderwijsinstellingen mogen geen rookplek faciliteren in de openlucht zoals binnenplaats
of daken. Hiermee wordt het voor medewerkers onmogelijk gemaakt om tijdens hun pauze
te gaan roken. Welke mogelijkheden hebben rokende medewerkers van onderwijsinstellingen
om te gaan roken?
11.
Het rookverbod geldt 24 uur per dag, zeven dagen per week. Hoe ziet de Staatssecretaris
de handhaving door onderwijsinstellingen voor zich op tijdstippen dat noch het gebouw
of de inrichting, noch het bijbehorende terrein gebruikt wordt? Wordt handhaving op
het campusterrein waar studenten ook in de avond en in het weekend aanwezig zijn,
verplicht voor onderwijsinstellingen? Is uitvoering van deze wetgeving haalbaar?
12.
De Staatssecretaris schat de kosten op € 1.500 tot € 100.000 per onderwijslocatie,
afhankelijk van het type onderwijs, de grootte van de locatie en de concrete invulling
van zaken zoals communicatie en handhaving. De leden van de PVV-fractie vinden het
verschil tussen deze twee bedragen enorm. Kan de Staatssecretaris dit nader toelichten?
Voorzitters van diverse onderwijsraden geven aan dat de kosten om scholen rookvrij
te maken en te houden, kunnen oplopen tot € 76 miljoen. Deelt de Staatssecretaris
deze schatting?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit houdende wijziging
van het Tabaks- en rookwarenbesluit ter introductie van de verplichting een rookverbod
in te stellen, aan te duiden en te handhaven op de terreinen die horen bij gebouwen
en inrichtingen die worden gebruikt voor onderwijs. Deze leden hebben hier enkele
vragen over.
13.
Een groot aantal scholen heeft nog niet uit zichzelf een rookverbod op de terreinen
ingesteld. De leden van de CDA-fractie vragen of de Staatssecretaris een beeld heeft
wat de redenen hiervan zijn. Kan de Staatssecretaris in dit verband ook een inschatting
maken of alle onderwijsinstellingen praktisch in staat zijn om aan het rookverbod
te voldoen vanaf komende zomer?
14.
In artikel 6.4 van het ontwerpbesluit is uitgewerkt wat precies het terrein is dat
bij een school hoort waar het rookverbod van kracht wordt. De Staatssecretaris heeft
ervoor gekozen om niet alle terreinen die behoren bij een onderwijsinstelling onder
het rookverbod te laten vallen. De leden van de CDA-fractie vragen of met de gekozen
afbakening in ieder geval wel alle terreinen onder het rookverbod vallen waar minderjarigen
normaal gesproken komen. Genoemde leden vragen of de Staatssecretaris met enkele voorbeelden
kan verduidelijken wat voor terreinen van onderwijsinstellingen niet onder de reikwijdte
van artikel 6.4, eerste lid, onderdeel a vallen.
15.
De leden van de CDA-fractie vragen welke ruimte gemeenten hebben om een rookverbod
op straten en andere openbare ruimten rond scholen en schoolterreinen op te leggen.
Is er een artikel in de model- Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten (VNG) waarmee een dergelijk rookverbod opgelegd zou kunnen
worden? Zo ja, welk artikel is dat?
16.
De leden van de CDA-fractie constateren dat als het gaat om een campus, het ingewikkeld
kan zijn om te bepalen op welke delen van het terrein wel of niet een rookverbod geldt
op basis van deze AMvB. Dit geldt ook voor terreinen die liggen rond een onderwijsinstelling
en niet omheind zijn, waardoor onduidelijk is waar het terrein stopt en (bijvoorbeeld)
de openbare weg begint. Deze leden vragen of onderwijsinstellingen hier voorlichting
over kunnen vragen hoe hier met de beleidsregels met betrekking tot de (naleving op
de) handhaving mee omgegaan wordt.
17.
Genoemde leden vragen tevens of, en zo ja, hoe schoolbesturen geïnformeerd worden
over hoe zij personeel en leerlingen kunnen helpen met (het informeren over) stoppen
met roken.
In het Nationaal Preventieakkoord is bepaald dat het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport met een communicatietraject komt om schoolbesturen te informeren
over de aankomende wettelijke verplichting. De leden van de CDA-fractie vragen hoe
dit traject eruit komt te zien en wanneer ze deze kunnen verwachten. Het is daarnaast
relevant dat ouders en de rest van de samenleving worden geïnformeerd over deze maatregel,
met als drijfveer het beschermen van kinderen. Neemt de Staatssecretaris dit mee in
zijn communicatietraject?
De Staatssecretaris moedigt aan dat onderwijsinstellingen met een bestaand rookvrijbeleid
een voorbeeldfunctie aannemen voor andere onderwijsinstellingen en dat ervaringen
en tips met elkaar uitgewisseld worden. Genoemde leden vragen op welke wijze de Staatssecretaris
hierbij ondersteunt.
18.
De leden van de CDA-fractie vragen met hoeveel fte de capaciteit van de NVWA uitgebreid
moet worden voor de extra werkzaamheden in het toezicht op het rookverbod.
Deze leden vragen wat de afwegingen zijn om de NVWA niet de bevoegdheid te geven om
(ook) een boete op te leggen aan individuen die het rookverbod overtreden. Waarom
is er niet voor gekozen om deze bevoegdheid wel aan de NVWA te geven voor die momenten
op de dag dat de school niet hoeft te handhaven (zoals ’s avonds en ’s nachts)?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het ontwerpbesluit
houdende wijziging van het Tabaks- en rookwarenbesluit ter introductie van de verplichting
een rookverbod in te stellen, aan te duiden en te handhaven op de terreinen die horen
bij gebouwen en inrichtingen die worden gebruikt voor onderwijs. Zij hebben nog een
enkele vraag.
19.
Op welke wijze worden onderwijsinrichtingen ondersteund om het rookverbod op hun terreinen
te handhaven en kan in het antwoord ook worden meegenomen hoe wordt omgegaan met mogelijk
optredende waterbedeffecten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit houdende wijziging
van het Tabaks- en rookwarenbesluit ter introductie van de verplichting een rookverbod
in te stellen, aan te duiden en te handhaven op de terreinen die horen bij gebouwen
en inrichtingen die worden gebruikt voor onderwijs. Deze leden hebben naar aanleiding
van het ontwerpbesluit onderstaande opmerkingen en vragen.
20.
In het voorliggende ontwerpbesluit worden via lagere wetgeving regels gesteld over
het instellen, aanduiden en handhaven van een rookverbod op de terreinen behorende
tot een gebouw dat, of een inrichting die in gebruik is bij een onderwijsinstelling.
De leden van de SP-fractie steunen maatregelen die voorkomen dat kinderen en jongeren
worden blootgesteld aan roken of in de verleiding komen om te (beginnen met) roken.
Deze leden vragen in dit kader om een overzicht van alle maatregelen die op de planning
staan om roken niet langer toe te staan, inclusief de daarbij geplande data.
21.
De leden van de SP-fractie lezen dat het rookverbod niet voor de gehele onderwijssector
zal gelden en niet helemaal aansluit bij het inpandige rookverbod dat voor alle vormen
van onderwijs geldt. Graag ontvangen deze leden een helder overzicht van de verschillen
tussen het nu voorgestelde rookverbod op de terreinen die horen bij gebouwen en inrichtingen
die worden gebruikt voor onderwijs en het verbod dat geldt in het kader van het inwendige
rookverbod. Tevens vragen de leden van de SP-fractie om een precieze omschrijving
van de onderdelen van de onderwijssector die niet onder het voorliggende ontwerpbesluit
vallen.
22.
De leden van de SP-fractie begrijpen de keuze om onderwijsinstellingen niet te verplichten
om ook ’s nachts te handhaven, dit zou wel een erg grote druk leggen op de instellingen.
Deze leden vragen wel waarom er is gekozen om de wijze van handhaving door onderwijsinstellingen
in het geheel vrij te laten en geen enkele eis te stellen aan de manier van instellen,
aanduiden en handhaven. Dit besluit neemt immers met zich mee dat er (mogelijk) een
brede variëteit aan handhavingsmethoden gehanteerd zullen worden. Is er niet over
gesproken om bepaalde minimale eisen te stellen? Wordt op enige wijze een voor alle
instellingen gelijkluidende werkwijze bevorderd?
23.
De leden van de SP-fractie vragen in welke andere Europese landen vergelijkbare regelgeving
voor onderwijsinstellingen wordt gehanteerd. Zijn er voorbeelden uit andere Europese
landen waarvan de Nederlandse onderwijsinstellingen kunnen leren?
24.
Het is de verwachting dat afhankelijk van de wijze waarop invulling wordt gegeven
aan het rookverbod en van de doelgroep de handhaving tijd, kosten en werkdruk met
zich mee zal brengen. De leden van de SP-fractie vragen met betrekking hiertoe een
nadere toelichting. Wat betekent de introductie van dit rookverbod precies als het
gaat om de daarmee gemoeide tijd en werkdruk voor onderwijsinstellingen? Hebben onderwijsinstellingen
de mogelijkheden om aan deze eisen te voldoen? Hoeveel extra mankracht en hoeveel
extra uren zijn er ongeveer nodig? Genoemde leden lezen dat de eenmalige kosten per
onderwijsinstelling worden geschat tussen de € 1.500 en de € 100.000. Dat is volgens
deze leden een flink bedrag voor de onderwijsinstellingen. Hoe hebben de onderwijsinstellingen
hier zelf op gereageerd? Worden de scholen op de een of andere manier tegemoetgekomen
in hun kosten?
25.
Het voorgestelde rookverbod zou ertoe kunnen leiden dat jongeren de wijk in trekken
en zorgen voor een verplaatsing van het probleem, zo lezen de leden van de SP-fractie.
Aangegeven wordt dat dit geen nieuw probleem is. Misschien is het geen nieuw probleem,
maar het is wel een realistisch scenario, zo constateren zij. Wat zijn de ervaringen
op dit punt tot nu toe? Zitten daar leerpunten bij voor de onderwijsinstellingen die
zij kunnen gebruiken bij het instellen van dit rookverbod?
26.
Als het gaat om de handhaving heeft de NVWA een belangrijke taak. In de nota van toelichting
wordt aangegeven dat het mogelijk is dat, met name op campussen, stukken terrein die
rookvrij zijn worden afgewisseld met stukken terrein die niet rookvrij zijn. Volgens
de leden van de SP-fractie maakt dit de handhavingstaak van de NWVA niet makkelijker.
Wat is het standpunt van de NVWA in dezen?
27.
De NVWA heeft aangegeven dat «in veel gevallen terreinen die rondom een onderwijsinstelling
liggen niet onder de definitie vallen van het terrein zoals geformuleerd in de AMvB,
waardoor de NVWA dáár niet kan handhaven». Is duidelijk in welk percentage van de
gevallen de terreinen rondom een onderwijsinstelling niet onder de gehanteerde definitie
vallen? Wat zorgt er precies voor dat die terreinen niet onder deze AMvB vallen? Waarom
is er niet gekozen voor een uitbreiding van het begrip «terrein» dat gehanteerd wordt
in deze AMvB? Begrijpen de leden van de SP-fractie het goed dat in die gevallen de
rookvrije terreinen afhankelijk zijn van de inzet van de onderwijsinstellingen, gemeenten
en andere betrokkenen?
28.
Scholen kunnen een boete krijgen, individuen die het rookverbod overtreden echter
niet. Is het onderwijsinstellingen toegestaan om de bestuurlijke boete op een of andere
wijze door te berekenen aan de betreffende overtreders?
29.
Het is de bedoeling dat voorliggend voorstel op 1 augustus 2020 in werking treedt.
Het verbod op rookruimtes in onderwijsinstellingen volgt echter pas een jaar later.
Waarom is er niet voor gekozen deze beide verboden gelijktijdig in werking te laten
treden? Heeft dit invloed op het werk van de NVWA
II. Reactie van de Staatssecretaris
Ik dank alle leden voor hun inbreng. In verband met de leesbaarheid heb ik van de
gelegenheid gebruik gemaakt de vragen van de leden te nummeren.
1.
Uit onderzoek in opdracht van het Longfonds blijkt dat de helft van alle rokers hun
eerste sigaret heeft aangestoken op het schoolplein.1 Daarnaast zijn veel mensen die roken tijdens hun schooltijd begonnen. Uit een factsheet
van het RIVM blijkt dat de gemiddelde leeftijd waarop rokers en ex-rokers zijn begonnen
met roken, 17 jaar is.2 Ik zal in de nota van toelichting de stelling «de meeste jongeren roken de eerste sigaret op het schoolterrein» en de bronvermelding aanpassen conform bovenstaande.
2.
In het Nationaal Preventieakkoord is afgesproken dat schoolterreinen vanaf 2020 verplicht
rookvrij moeten zijn, waarbij onderscheid gemaakt kan worden tussen de verschillende
scholen en instellingen. In de wet worden de typen scholen en onderwijsinstellingen
genoemd die rookvrij moeten worden. Het is belangrijk dat de norm dat het niet normaal
is om rondom jongeren te roken duidelijk gesteld wordt. Dit past in het streven om
een rookvrije generatie te bereiken. Bij het voorbereiden van dit conceptbesluit bleek
geen aanleiding om per schooltype verschillend over deze norm te denken.
Het doel van het rookverbod op schoolterreinen is het beschermen van de jongeren en
de norm te stellen dat niet roken normaal is. We weten dat zien roken doet roken.
Uitzonderingen in de vorm van bijvoorbeeld rookzones (aangewezen plekken waar wel
mag worden gerookt) zijn geen goed idee, omdat het de norm van niet roken ondergraaft.
Dit is noch op het basisonderwijs, noch bij andere typen onderwijs wenselijk, waardoor
een onderscheid maken tussen type onderwijssectoren niet logisch is. Daarnaast is
het niet aannemelijk dat het maken van onderscheid tussen onderwijssectoren bijdraagt
aan het streven naar een rookvrije generatie. Tevens sluiten de rookvrije onderwijsterreinen
aan bij de trend van het rookvrij worden van sportverenigingen, ziekenhuizen en delen
van de openbare ruimte in gemeenten die zich inzetten voor de rookvrije generatie.
3.
De inschatting is dat verreweg de meeste terreinen direct aan een schoolgebouw grenzen.
Volledigheidshalve zijn de woorden «in de directe nabijheid» gekozen om aan te geven
dat een terrein dat strikt genomen niet «direct grenst aan» het schoolgebouw, bijvoorbeeld
omdat er een voet- of fietspad langs het gebouw loopt, dat terrein desondanks tot
de bijbehorende terreinen gerekend wordt. Voorbeelden van gebouwen van onderwijsinstellingen
die niet worden gebruikt voor onderwijs zijn gebouwen die worden gebruikt als kantoor-
of vergaderlocatie, gebouwen die worden gebruikt voor opslag en in het geval van universiteitscampussen
bijvoorbeeld de gebouwen waar studenten een kamer huren.
Veelvuldig of stelselmatig gebruik van een terrein door scholieren en/of studenten
wil zeggen dat het onderwijsterrein wordt gebruikt zoals bedoeld in het normaal spraakgebruik,
dus om kinderen of jongeren te laten pauzeren of bijvoorbeeld scholieren te laten
sporten. Ook het gebruik door derden, bijvoorbeeld als locaties verhuurd worden, valt
eronder. Een terrein dat niet bij de school of instelling in gebruik is, is bijvoorbeeld
een terrein dat leeg staat en te koop staat, ofwel «in onbruik is geraakt».
Een school of instelling heeft veel vrijheid om te bepalen wat in de betreffende school
of instelling de geijkte wijze is om het rookverbod in te stellen, aan te duiden en
te handhaven. Een school of instelling hoeft geen aanvraag voor een besluit te doen,
en in die zin niet vooraf te motiveren waar het rookverbod wel of niet is ingesteld.
De school of instelling moet bij een bezoek van de toezichthouder uiteraard wel duidelijk
kunnen maken waar (en hoe) het rookverbod is ingesteld, zoals dat voor alle normen
geldt.
4.
De beheerder van het gebouw of de inrichting waar de school of de instelling gebruik
van maakt, is degene die daar zeggenschap heeft en het reeds geldende rookverbod in dat gebouw of die inrichting moet instellen, aanduiden en handhaven, en dat na inwerkingtreding
van onderhavige ontwerp-amvb ook op het bijbehorende terrein zal doen. De verplichting
te handhaven houdt in dat het rookverbod actief gehandhaafd dient te worden en dat
bijvoorbeeld degene die zich niet aan het rookverbod houdt moet worden aangesproken.
Bij handhaven past niet dat roken op het terrein wordt gedoogd of dat het roken wordt
gefaciliteerd. Ook past het niet om bijvoorbeeld leerlingen wel aan te spreken, maar
medewerkers of bezoekers niet. Het Trimbos-instituut ondersteunt onderwijsinstellingen
om te komen tot een rookvrij schoolterrein. Zo is er bijvoorbeeld een handreiking
«handhaven rookvrij schoolterrein» met adviezen over hoe te handhaven en een filmpje
over hoe rokers aan kunnen worden gesproken op een rookvrij onderwijsterrein.
Op tijdstippen dat noch het gebouw of de inrichting, noch het bijbehorende terrein
wordt gebruikt is handhaving door de onderwijsinstelling niet verplicht. In de praktijk
zal dat met name neerkomen op de avonduren en nachtelijke uren. De onderwijsinstelling
heeft uiteraard wel de vrijheid om ook buiten de voorgenoemde momenten te handhaven.
VWS heeft in het wetgevingstraject meerdere malen gesprekken gevoerd met de po-, vo-
en mbo-raad en de Vereniging van Hogescholen en de Vereniging van Universiteiten.
Tijdens deze gesprekken is onder meer gesproken over wat de verplichting van de handhaving
door de scholen en instellingen inhoudt en hoe zij ondersteund kunnen worden door
het Trimbos-instituut.
5.
Die verantwoordelijkheid ligt ingevolge deze ontwerp-amvb bij de beheerder van het
gebouw of de inrichting waar de school of de instelling gebruik van maakt, net als
bij het inpandige rookverbod het geval is. Met een derde wordt veelal een contract
gesloten, bijvoorbeeld een huur- of gebruiksovereenkomst, waarin wordt overeengekomen
dat de huurder of gebruiker handelt volgens de afspraken die zijn gemaakt. Dat kan
ook met het rookverbod. Indien bijvoorbeeld een theatervereniging na schooltijd de
aula van de onderwijsinstelling huurt om voor een voorstelling te repeteren, zullen
ook de leden van de vereniging niet mogen roken op het terrein van de onderwijsinstelling
en zal het rookverbod moeten worden gehandhaafd. Hiervoor kan de beheerder van het
gebouw of de inrichting afspraken maken met de desbetreffende theatervereniging. Een
schoolbestuur kan bijvoorbeeld de theatervereniging contractueel verplichten het rookverbod
te handhaven tijdens de uren dat zij aanwezig zijn. Het is aan het schoolbestuur zelf
om te bepalen hoe om te gaan met het gebruik van het gebouw of het bijbehorende terrein
door derden.
6.
In het Nationaal Preventieakkoord is inderdaad afgesproken dat aanvullende middelen
worden ingezet. Deze middelen zijn al uitgegeven. Met de middelen is ingezet op onder
andere ondersteuning van scholen door Gezondeschool adviseurs, deskundigheidsbevordering
van deze adviseurs en het vignet Gezonde School. De Gezondeschool-adviseurs kunnen
scholen begeleiden om een rookvrij schoolterrein te realiseren.
Daarnaast ontvangt ook het Trimbos-instituut middelen van VWS om onderwijsinstellingen
te ondersteunen om rookvrij te worden. Zo is er een help-desk waar onderwijsinstellingen
terecht kunnen voor vragen en waar stappenplannen en goede voorbeelden te vinden zijn.
7.
In gesprekken met de po-, vo- en mbo-raad en de Vereniging van Hogescholen en de Vereniging
van Universiteiten is aangegeven dat het aan de NVWA is om te prioriteren en de wijze
vast te stellen waarop zij haar toezicht inricht. Zoals bij iedere nieuwe norm waar
de NVWA toezicht op gaat houden, ontwikkelt de NVWA een handhavingsaanpak. Daarover
zal de sector geïnformeerd worden. Daarnaast is informatie over het rookvrij maken
van schoolterreinen beschikbaar op de website rookvrijschoolterrein.nl van het Trimbos-instituut.
Voor alle wettelijke maatregelen op tabak uit het Nationaal Preventieakkoord, waaronder
het rookverbod op de terreinen bij onderwijsinstellingen, heeft de NVWA in beginsel
3,5 fte capaciteit extra nodig voor de ontwikkeling van het toezicht en de implementatie
daarvan. Voor de uitvoering van onder andere de extra uit te voeren rookcontroles
is vooralsnog circa 3 fte extra nodig. In totaal gaat het dus om 6,5 fte, dat staat
voor circa 950.000 euro. Deze extra capaciteit wordt in 2020 ook gebruikt voor de
invoering van neutrale verpakkingen, handhaving van het rookverbod in de horeca (sluiting
rookruimtes) en het uitstalverbod. Ook na 2020 blijft deze extra capaciteit nodig
om de resterende maatregelen uit het Nationaal Preventieakkoord voor te bereiden en
op het gehele pakket aan maatregelen toezicht te houden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
8.
In 2016 is het amendement van Dik-Faber, dat de grondslag vormt voor onderhavige ontwerp-amvb,
met een Kamermeerderheid (96 stemmen) aangenomen. Dit geeft aan dat er draagvlak is
om een rookverbod op schoolterreinen in te voeren voor de verschillende onderwijssectoren.
Voor kinderen en jongeren is onderwijs een plek waar ze veel tijd door brengen; en
in mijn ogen heeft het een voorbeeldfunctie. Het is belangrijk dat de norm dat het
niet normaal is om rondom jongeren te roken duidelijk gesteld wordt. Uit onderzoek
blijkt dat nog ongeveer een derde van de studenten wel eens rookt en een op de zes
dagelijks rookt.3
,
4
,
5 Ook weten we dat zien roken, doet roken. Daarom is gekozen om geen onderscheid te
maken tussen onderwijsinstellingen. Zo zal het op den duur normaal worden dat men
rondom een onderwijsinstelling niet rookt. Tevens sluiten de rookvrije onderwijsterreinen
aan bij de trend van het rookvrij worden van sportverenigingen, ziekenhuizen en gemeenten
die zich inzetten voor de rookvrije generatie.
9.
De gemeente Groningen heeft besloten om instellingen en organisaties, waaronder onderwijsinstellingen,
die hun terrein rookvrij willen maken, te helpen door ook in de omgeving rookvrije
zones aan te wijzen. Met behulp van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) heeft
deze gemeente delen van de openbare ruimte rookvrij verklaart. De gemeente Rotterdam
heeft een rookvrije zones aangewezen in de openbare ruimte tussen het Erasmus MC,
de Hogeschool Rotterdam en het Erasmiaans Gymnasium. Amsterdam heeft eind vorig jaar
aangekondigd om net als Rotterdam ook rookvrije gebieden te gaan aanwijzen in de buurt
van scholen. Bij deze twee laatstgenoemde gemeenten is de rookvrije zone niet geregeld
met een APV maar hebben de gemeenten met het plaatsen van borden en duidelijke communicatie
op een informele wijze een rookvrije zone ingesteld. Onderwijsinstellingen kunnen
verder ook afspraken maken met leerlingen, medewerkers en de wijk.
10.
Bij voorkeur zou ik zien dat onderwijsinstellingen rokende leerlingen en medewerkers
ondersteunen in het stoppen met roken. Zo kunnen scholen mee doen aan Stoptober en
kunnen onderwijsinstellingen doorverwijzen naar ikstopnu.nl en de huisarts. Het Trimbos-instituut
geeft aan dat ervaringen van scholen hebben laten zien dat het goed werkt om alle
rookmogelijkheden, ook voor personeel, te beëindigen met de invoering van een rookvrij
schoolterrein.
11.
Het rookverbod dient 24 uur per dag te zijn ingesteld en aangeduid, net als de rookverboden
die op dit moment inpandig op veel plekken gelden (artikel 10 van de Tabaks- en rookwarenwet).
Als het rookverbod uitsluitend zou gelden tijdens lestijden, geeft het een verkeerd
signaal af. Ook zou dit betekenen dat er voor en na schooltijd wel gerookt mag worden
op het schoolterrein. Uit onderzoek is ook gebleken dat een rookverbod op het terrein
van een onderwijsinstelling alleen effectief is als er geen uitzonderingen worden
gemaakt.6
Wat betreft de handhaving heb ik onderkend dat het handhaven van een rookverbod op
een buitenterrein anders is dan het handhaven binnen. Immers, een gebouw kan op slot,
een terrein niet altijd. Een school of instelling kan niet garanderen dat er ’s avonds
laat niemand op het terrein aanwezig is, laat staan dat die personen niet roken. Daarom
is in het derde lid van het voorgestelde artikel 6.4 van het besluit opgenomen dat
er op tijden dat noch het gebouw of de inrichting, noch het terrein in gebruik zijn,
niet hoeft te worden gehandhaafd.
Op een campus kunnen naast faculteitsgebouwen en eventuele bedrijven ook studentenwoningen
zijn gevestigd. Deze woningen kunnen in eigendom zijn of beheerd worden door de universiteit,
maar zijn niet in gebruik voor onderwijs, en het omliggende terrein (vaak een grasveld
of perkje) is niet bij de faculteit in gebruik, maar bij de bewoners van het studentenhuis.
Als niet aan alle voorwaarden genoemd in artikel 6.4, eerste lid, van de ontwerp-amvb
is voldaan, hoeft geen rookverbod te worden ingesteld. Net als in het voorbeeld hierboven
kan een universiteit niet voorkomen dat er mensen, of dat nou studenten zijn of anderen,
op terreinen komen als die terreinen niet zijn omheind. Dat is ook niet het doel van
deze ontwerp-amvb. Als er in het weekend wordt gestudeerd in de universiteitsbibliotheek
op de campus zal er gehandhaafd moeten worden op zowel het inpandige als het buiten-rookverbod
rondom dat gebouw.
12.
De kosten zijn afhankelijk van veel verschillende factoren. De totale kosten voor
alle onderwijssectoren om het rookverbod in te stellen, aan te duiden en te handhaven
zijn daarom lastig in te schatten. Er zijn al veel onderwijsinstellingen die al langere
tijd een rookverbod hebben ingesteld (80% in het primair onderwijs), waardoor de kosten
van de communicatie en handhaving inmiddels zijn teruggelopen of geen kosten meer
gemaakt worden. De raming van de schoolraden gaat uit van de situatie waarin geen
enkele onderwijsinstelling een rookvrij schoolterrein heeft en komt daardoor uit op
een hoog bedrag.
De geschatte kosten per onderwijslocatie zoals beschreven in de nota van toelichting
hebben een ruime bandbreedte. Er is namelijk een grote variëteit aan type en grootte
van terreinen in het onderwijs. Het rookvrij maken van een afgebakend en relatief
klein terrein van een basisschool zal relatief gemakkelijker en goedkoper zijn, dan
een open en groot universiteitsterrein. In het eerste geval zal het aanduiden en de
handhaving minder kosten dan in het tweede geval. De raming van de schoolraden lijkt
uit te gaan van een kostbare wijze van het instellen, aanduiden en handhaven van een
rookverbod. Zo worden bijvoorbeeld materiële kosten genoemd voor het verwijderen van
rookabri’s, rookpalen en dergelijke, zonder dat een inschatting is gemaakt van het
aantal locaties dat op dit moment daadwerkelijk dergelijke rookvoorzieningen heeft.
Ik begrijp dat het realiseren van een rookvrij schoolterrein niet van de ene op de
andere dag geregeld is, en dat hier kosten, tijd en inzet bij komen kijken. Ik wil
echter ook benadrukken dat veel scholen, en ook kinderboerderijen, speeltuinen en
sportverenigingen al zijn voorgegaan, en op eigen kracht en ondersteund door bijvoorbeeld
het Trimbos-instituut of hun koepels, rookvrij zijn worden of daar mee bezig zijn.
Ik vertrouw erop dat dit ook gaat lukken bij de onderwijsinstellingen die nu nog niet
zover zijn. Zij kunnen voor deze opgave worden ondersteund door het Trimbos-instituut.
Ook om te voorkomen dat elke onderwijslocatie het wiel opnieuw moet uitvinden.
13.
Er is nog een groot aantal scholen dat de slag naar rookvrij moet maken. Uit onderzoek
van het Mulier-instituut blijkt dat eind 2018 in het po, vo en mbo respectievelijk
80%, 62% en 14% van de onderwijsinstellingen een rookvrij schoolterrein hadden.7 In hetzelfde onderzoek wordt aangegeven wat redenen zijn waarom scholen nog geen
rookvrij schoolterrein hebben. Het blijkt dat veel onderwijsinstellingen in het po
hebben aangegeven dat er geen sprake is van roken op het schoolterrein en ze daarom
geen formeel rookverbod hebben ingesteld. Ik ben blij dat op deze scholen niet-roken
de norm is. Echter, ook deze scholen zullen het rookverbod moeten instellen, aanduiden
en indien nodig handhaven. Ook wordt in het po en vo als reden genoemd dat rokende
medewerkers wel op het terrein, maar uit het zicht van leerlingen roken en dat schoolbesturen
het roken door medewerkers niet willen verbieden. Het gedogen van roken op het onderwijsterrein
wekt de indruk dat roken normaal is wanneer je volwassen bent. Dat is niet wenselijk.
In het mbo hebben schoolleiders aangegeven dat leerlingen een plek in de buurt zullen
opzoeken om te roken, met overlast in de buurt als mogelijk gevolg. Scholen kunnen
in dat geval samenwerking zoeken met de wijk en de gemeente, voor zover dat nog niet
het geval is. Een school kan bijvoorbeeld in overleg met buurtbewoners afspraken maken
over gedragsregels voor leerlingen of studenten. Daarnaast kunnen scholen bij het
Trimbos-instituut en Gezonde Schooladviseurs terecht voor ondersteuning bij ingewikkelde
vraagstukken. Zij kunnen bijvoorbeeld helpen met het creëren van het draagvlak, wat
te doen met overlast in de wijk of het ontwikkelen van een handhavingsplan. In het
communicatietraject wat begin dit jaar van start zal gaan, zal ook aandacht voor het
waterbedeffect zijn.
14.
Laat ik voor dit antwoord uitgaan van de situatie bij een basisschool. De terreinen
waar kinderen normaal gesproken komen, zullen onder het toepassingsbereik van het
voorgestelde artikel 6.4 vallen. Het verplicht instellen van een rookverbod op alle terreinen die behoren bij een onderwijsinstelling zou in de ogen van de regering
te ver voeren. Het voorgestelde toepassingsbereik is gekozen om iets preciezer te
benaderen wat in het normale spraakgebruik onder een «schoolterrein» of «bijbehorend
terrein» wordt verstaan. Het is zodanig geformuleerd dat het rookverbod geldt op terreinen
waar leerlingen komen, voor zover het gaat om terreinen die horen bij de school. Zo
zal in het geval dat de basisschool zijn leerlingen gebruik laat maken van de sportvelden
en bijbehorende faciliteiten van een lokale sportvereniging – met andere woorden gevallen
waarin er geen gebouw of inrichting van de onderwijsinstelling staat op het terrein
waar leerlingen gebruik van maken – dat sportveld niet onder het bereik van deze amvb
vallen. Wat overigens niet betekent dat ook niet dát terrein, in samenspraak met de
sportvereniging, rookvrij kan zijn.
Ook terreinen die wel bij een school horen kunnen zijn uitgezonderd, bijvoorbeeld
terreinen die rondom een kantoorgebouw van de scholengemeenschap ligt, of een terrein
dat weliswaar in eigendom is van de school, maar nooit gebruikt wordt door scholieren
of studenten als schoolterrein. Een terrein dat niet onder de reikwijdte van artikel
6.4, eerste lid, onderdeel a, valt, is een terrein dat weliswaar bij een school hoort,
maar verder weg gelegen is. Denk bijvoorbeeld aan een parkeerplaats van een onderwijsinstelling
in een andere wijk. Met andere woorden, het gaat om situaties waarin het onnodig is
een rookverbod te laten instellen, aanduiden en handhaven, gezien het doel scholieren
en studenten te beschermen. Een rookverbod op werkelijk ieder denkbaar «bijbehorend
terrein» leek daarom te breed, en niet proportioneel.
15.
In hoeverre gemeenten deze ruimte hebben en willen benutten is ter beoordeling aan
de gemeenten zelf, op basis van de autonome verordenende bevoegdheid die zij hebben
(artikel 149 Gemeentewet). Ik kan niet in die beoordeling treden. Wel kan ik verduidelijken
dat artikel 10 van de Tabaks- en rookwarenwet – waarin de rookverboden zijn opgenomen
– er niet aan in de weg staat dat decentrale overheden op plekken die niet genoemd
zijn in artikel 10, eigen regels stellen. Er zijn bij gemeenten veel vragen over het
toepassingsbereik van dit artikel. Die wil ik wegnemen. In een wetsvoorstel dat recentelijk
in internetconsultatie is geweest heb ik een bepaling opgenomen om dit toepassingsbereik
te verhelderen.8 Een modelbepaling van de Vereniging voor Nederlandse gemeenten is er niet.
16.
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik de leden van de PVV-fractie naar het antwoord
op vraag 7 van de VVD-fractie.
17.
Op dit moment wordt gewerkt aan de invulling van het communicatieplan. Het Trimbos-instituut,
schoolraden en de Alliantie Nederland Rookvrij worden hierbij betrokken. De primaire
doelgroep bestaat uit alle schoolbesturen. De secundaire doelgroep bestaat uit medewerkers,
leerlingen, studenten en ouders. In dit communicatietraject zullen ook goede voorbeelden
een rol spelen. Op deze manier worden scholen die nog moeten beginnen geïnspireerd
en geholpen om ook rookvrij te worden.
In het communicatietraject zal worden meegenomen hoe schoolbesturen hun personeel
en leerlingen kunnen helpen met informeren over stoppen met roken en is aandacht voor
preventie (niet beginnen met roken). Op dit moment wordt dat ook al door het Trimbos-instituut
gedaan. Het Trimbos-intituut informeert scholen over welke ondersteuning bestaat om
te stoppen met roken. Denk aan ikstopnu.nl, rokeninfo.nl, de vrijstelling van het
eigen risico en meedoen met Stoptober.
18.
Voor alle maatregelen uit het Nationaal Preventieakkoord, waaronder het rookverbod
op de terreinen bij onderwijsinstellingen, heeft de NVWA 3,5 fte capaciteit extra
nodig voor de ontwikkeling van het toezicht en de implementatie daarvan. Voor de uitvoering
van de extra inspecties, waaronder de rookcontroles op schoolterreinen, is daarnaast
nog circa 3 fte extra nodig. Ik verwijs de lezen tevens naar het antwoord op vraag
7 van de VVD-fractie.
Aan de NVWA een bevoegdheid geven om individuen rechtstreeks te beboeten voor het
overtreden van het rookverbod, komt erop neer dat roken gecriminaliseerd wordt, terwijl
we roken als een verslaving zien. Ik vind dat niet de juiste route. Bovendien sluit
het niet aan bij de rookverboden die op dit moment gelden in schoolgebouwen en tal
van andere gebouwen, inrichtingen en vervoersmiddelen; ook daar wordt de beheerder
(werkgever, exploitant, etc) aangesproken, niet het individu.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
19.
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik de leden van de D66-fractie naar het antwoord
op de vragen 13 en 17 van de CDA-fractie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
20.
Aankomende maatregelen die relateren aan het niet langer toestaan van roken zijn het
afschaffen van de rookruimtes en de uitbreiding van het rookverbod met de e-sigaret
en het consumeren van tabak op andere manieren dan door roken, bijvoorbeeld door het
te verhitten. De regelgeving voor deze maatregelen is in verschillende stadia van
voorbereiding.
De beoogde inwerkingtredingsdatum voor het sluiten van rookruimtes in (semi-)publieke
en openbare gebouwen treedt is 2021, voor de regelgeving voor het sluiten van rookruimtes
in het bedrijfsleven is dat 2022. Het streven is de wijziging van de Tabaks- en rookwarenwet
ter uitbreiding van het rookverbod per 1 juli 2020 in werking te laten treden.9 Daarnaast zijn er in het Nationaal Preventieakkoord afspraken gemaakt over rookvrije
kindomgevingen, zoals speeltuinen, kinderboerderijen en sportvereniging. Vanaf 2020
zijn alle speeltuinen en kinderboerderijen rookvrij en vanaf 2025 zijn alle sportverenigingen
rookvrij.
21.
Het rookverbod op de terreinen behorende bij onderwijsinstellingen geldt inderdaad
niet voor álle onderwijsinstellingen. Het gaat dan om niet-bekostigde internationale
scholen als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 4, van de Leerplichtwet 1969;
dit zijn scholen die geaccrediteerd moeten zijn door een door het Ministerie van OCW
erkende internationale accreditatieorganisatie en onder toezicht staan van het betreffende
land. Bijvoorbeeld het Lycée Français, de Deutsche Internationale Schule en de zogenoemde
Ambassadescholen. De scholen die in de volksmond ook wel internationale scholen worden
genoemd zijn bekostigde afdelingen van reguliere scholen in het primair en voortgezet
onderwijs. Zij vallen wel onder de sectorwetgeving van het Ministerie van OCW en daarmee
onder het rookverbod op schoolterreinen zoals voorgesteld in onderhavig ontwerpbesluit.
Bij niet-bekostigde instellingen voor middelbaar beroepsonderwijs als bedoeld in de
Wet educatie en beroepsonderwijs kan worden gedacht aan instellingen die een diploma-erkenning
hebben als bedoeld in artikel 1.4.1. van die wet, zoals Schoevers, NTI en LOI. Wat
betreft de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek gaat het om rechtspersonen
die niet zijn opgenomen in de bijlage bij die wet, waarin de bekostigde instelling
zijn opgenomen. Dat betreft al dan niet geaccrediteerde opleidingen, bijvoorbeeld
voor post-initieel onderwijs.
22.
Er is een grote variëteit aan type en grootte van terreinen in het onderwijs. Het
rookvrij maken van het terrein zal dan ook niet eenduidig zijn, maar vraagt om een
casus-specifieke aanpak. Een variëteit in uitvoering lijkt mij in dit geval niet problematisch.
Het leidt tot hetzelfde doel: een rookvrije omgeving voor scholieren en studenten.
De (rechts)persoon die het rookverbod moet instellen, aanduiden en handhaven kan zelf
de invulling bepalen, passend bij de situatie. Het stellen van eisen aan de manier
van instellen, aanduiden en handhaven kan leiden tot onnodige regeldruk. Een bepaalde
aanpak zal op de ene onderwijsinstelling beter werken dan de andere onderwijsinstelling.
Daarnaast zal een basisschool met een relatief klein schoolterrein met weinig rokende
medewerkers andere inzet moeten te plegen wat betreft het handhaven, dan bijvoorbeeld
een hogeschool met meerdere gebouwen en terreinen, met rokende studenten. Het is voorstelbaar
dat in de laatstgenoemde situatie de handhaving intensiever moet worden opgepakt.
Bij handhaving hoort erop letten dat niet wordt gerookt, het niet gedogen van roken
en het aanspreken van personen die roken. Overigens gelden voor de reeds bestaande
rookverboden ook geen wettelijke eisen die een gelijkluidende werkwijze verplicht.
23.
Onder andere in België, Denemarken, Zweden en Spanje geldt er een wettelijk rookverbod
op onderwijsterreinen.10 Zo geldt er in België een rookverbod op het schoolterrein vanaf het schooljaar 2018/2019.
In Finland en Ierland zijn er verschillende universiteiten met een rookvrije campus.
24.
Er worden geen eisen gesteld aan de manier van het instellen, aanduiden en handhaven
van een rookverbod op terreinen van onderwijsinstellingen. Degene die het rookverbod
moet instellen, aanduiden en handhaven kan zelf de invulling bepalen, passend bij
de situatie. Leerlingen of studenten, medewerkers en bezoekers moeten geïnformeerd
worden over het rookverbod. Bij handhaving kan worden gedacht aan bijvoorbeeld erop
letten dat niet wordt gerookt, het niet gedogen van roken en het aanspreken van personen
die roken.
De schoolraden hebben de Vaste Kamercommissie van VWS en mij een brief gestuurd met
hun inschatting van de totale kosten. De totale kosten voor alle onderwijssectoren
om het rookverbod in te stellen, aan te duiden en te handhaven zijn lastig in te schatten.
Ik verwijs de leden voor een verder antwoord op die vraag naar het antwoord op vraag
12 van de PVV-fractie.
Er zijn geen middelen voor scholen beschikbaar gesteld. Wel zijn er middelen gereserveerd
voor een communicatietraject gericht op schoolbesturen, leraren en leerlingen. Ik
ben met de schoolraden in gesprek over de vormgeving van dit traject. Daarnaast zijn
er middelen beschikbaar gesteld voor de extra ondersteuning van onderwijsinstellingen
via het Trimbos-instituut.
25.
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik de leden naar het antwoord op vraag 13
en 17 van de CDA-fractie.
26.
De NVWA stelt dat dit de handhavingstaak niet efficiënter maakt, immers er zal nagegaan
moeten worden welke delen van het terrein rookvrij behoren te zijn, maar zij geeft
aan dat de taak uitvoerbaar is. Bij dit soort campussen zal een toezichtsbezoek meer
tijd in beslag nemen dan bij een onderwijsinstelling met een klein en afgebakend terrein.
27.
De NVWA heeft aangegeven niet te kunnen handhaven als er gerookt wordt op terreinen
die niet worden ondervangen door de ontwerp-amvb. Het gaat dan om de openbare ruimte
of terreinen die in eigendom zijn bij particulieren of bedrijven. Bijvoorbeeld een
openbare weg die over een campus of direct langs een schoolplein loopt. Het uitbreiden
van het begrip terrein zoals de leden voorstellen, zou betekenen dat particulieren,
bedrijven en decentrale overheden verplicht zouden worden om op hun eigen terreinen
een rookverbod in te stellen ten behoeve van de school of instelling waar zij naast
liggen. Daarvoor biedt de Tabaks- en rookwarenwet (artikel 10, lid 2a) geen ruimte;
bovendien lijkt mij dat een buitenproportionele ingreep.
28.
In zijn algemeenheid kan een school of instelling (of andere beheerder, als bedoeld
in artikel 10 van de wet) voorwaarden stellen aan het betreden van de gebouwen, inrichtingen
en terreinen, en aan het overtreden van die regels eventuele consequenties verbinden.
Denk aan huisregels. Dergelijke voorwaarden moeten in elk geval op voorhand kenbaar
zijn voor de persoon die het gebouw, de inrichting of terrein betreedt en redelijk
zijn in verhouding tot de overtreding. Of dat zo zou zijn bij het doorberekenen van
boetes kan ik in zijn algemeenheid niet beoordelen, dat is aan de scholen en instellingen
(of andere beheerders) zelf.
29.
In 2016 is het amendement aangenomen waarmee de grondslag voor rookvrije schoolterrein
is gecreëerd; in die bepaling wordt 2020 genoemd.11 In het Nationaal Preventieakkoord is afgesproken om rookruimtes in de (semi-)publieke
sector per 2022 te sluiten. Echter in september 2019 oordeelde de Hoge Raad dat rookruimtes
in de horeca in strijd zijn met het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging en
als gevolg daarvan per direct verboden zijn.12 Door deze nieuwe situatie moest opnieuw worden bekeken naar het beleid van de rookruimtes
buiten de horeca. Het streven is dat de rookruimtes in de (semi-)publieke sector per
2021 sluiten, en rookruimtes op de werkplek per 2022. Uiteraard kan een onderwijsinstelling
er voor kiezen om de rookruimte eerder of tegelijkertijd met de invoering van het
rookvrije schoolterrein te sluiten.
De verschillende inwerkingtredingsdata belemmeren het werk van de NVWA niet. De NVWA
kan op beide onderwerpen toezicht houden en optreden wanneer sprake is van een overtreding.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
J. Bakker, adjunct-griffier