Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van Wijngaarden en Wiersma over het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden, het artikel ‘Salafistische scholen leren kinderen zich af te keren van Nederland’ en ‘Invoer hallucinerende ayahuasca-thee definitief strafbaar’
Vragen van de leden Van Wijngaarden en Wiersma (beiden VVD) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden, het artikel «Salafistische scholen leren kinderen zich af te keren van Nederland» en «Invoer hallucinerende ayahuasca-thee definitief strafbaar» (ingezonden 21 oktober 2019).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 10 februari
            2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 750.
         
Vraag 1
            
Bent u bekend met het arrest van de Hoge Raad1 en de artikelen «Salafistische scholen leren kinderen zich af te keren van Nederland»2 en «Invoer hallucinerende ayahuasca-thee definitief strafbaar»?3
Antwoord 1
            
Ja.
Vraag 2, 3 en 4
            
Deelt u de opvatting dat het arrest van de Hoge Raad de strafrechtelijke grenzen aan
               de godsdienstvrijheid nader duidt en preciseert?
            
Deelt u de opvatting dat, hoewel het onderhavige arrest als zodanig geen betrekking
               heeft op uitingsdelicten maar op invoer van verboden middelen, deze uitspraak van
               de Hoge Raad desalniettemin mede interessant is in het licht van de vervolging van
               uitingsdelicten nu deze gaat over de strafrechtelijke grenzen aan de godsdienstvrijheid?
            
Is het juist dat het op dit moment in Nederland wettelijk gezien al niet mogelijk
               is je bij het plegen van strafbare feiten te exculperen met een beroep op het geloof,
               omdat de godsdienstvrijheid, net als de uitingsvrijheid, geldt behoudens ieders verantwoordelijkheid
               volgens de wet en dit betekent dat de wet in formele zin grenzen stelt aan de uitoefening
               van deze grondrechten zoals te vinden in het Wetboek van Strafrecht: bij belediging,
               aanzetten tot haat, discriminatie of geweld, opruiing, e.d. worden deze wettelijke
               grenzen overschreden, ook als degene die de uitlating doet, zich beroept op een religie
               of hieraan verbonden heilig schrift?
            
Antwoord 2, 3 en 4
            
Het arrest van de Hoge Raad schept in deze specifieke zaak duidelijkheid over hoe
               de godsdienstvrijheid zich verhoudt tot het opiumdelict in kwestie, maar is daarbij
               niet automatisch generiek toepasbaar op andere delicten. Afwegingen van deze aard
               dienen altijd zorgvuldig en op basis van de merites van de zaak worden gemaakt.
            
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan, in het geval dat een beledigende
               uitlating over een groep mensen is gedaan op basis van een geloofsovertuiging, die
               geloofsovertuiging een context vormen die het beledigende karakter aan de uitlating
               ontneemt. Het moet gaan om een uitlating die kenbaar in direct verband staat met de
               geloofsovertuiging. Zie bijvoorbeeld: HR 9 januari 2001, NJ 2001, 203, m.nt. J. de
               Hullu; NJCM-bulletin 2001, p. 741–753, m.nt J.P.Loof, HR 9 januari 2001, NJ 2001,
               204, m.nt. J. de Hullu en HR 14 januari 2003, NJ 2003, 261, m.nt. P. Mevis. Zie voorts
               de jurisprudentie vermeld in de nota «Grondrechten in een pluriforme samenleving»
               (Kamerstuk 29 614, nr. 2) en in de brief «Grondrechten in een pluriforme samenleving» die ik op 28 mei 2018
               naar uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 29 614, nr. 76).
            
Vraag 5
            
Hoe beziet u in het licht van de voorgaande vragen en antwoorden hierop de invuloefening
               die kinderen krijgen op een vijftigtal radicaalislamitische moskeescholen om de «juiste
               straffen voor overspeligen, homoseksuelen, afvalligen of zogeheten «tovenaars» te
               kiezen, waarbij de keuzemogelijkheden voor de kinderen zijn a. zweepslagen, b. stenigen,
               c. doden met een zwaard»?
            
Antwoord 5
            
Het kabinet vindt het in geen geval acceptabel indien mensen in Nederland onze vrijheden
               misbruiken om antidemocratische, anti-integratieve en onverdraagzame boodschappen
               te verspreiden. Het kabinet heeft daartoe een aantal maatregelen in gang gezet. We
               werken met de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering
               aan een integrale aanpak van problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering.
               Binnen deze Taskforce werken de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
               Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (inclusief de AIVD), Justitie en Veiligheid
               (inclusief de NCTV), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Buitenlandse Zaken nauw samen
               met politie en gemeenten. Ten aanzien van informele scholing wordt in opdracht van
               SZW een verkenning uitgevoerd, waarin ook gekeken wordt naar de mogelijkheden voor
               toezicht en kwaliteitsverbetering bij informele scholing. De resultaten van dit onderzoek
               worden in het voorjaar verwacht.
            
Vraag 6 en 7
            
Deelt u de opvatting dat de invuloefening die kinderen krijgen op een vijftigtal radicaalislamitische
               moskeescholen om de «juiste straffen voor overspeligen, homoseksuelen, afvalligen
               of zogeheten «tovenaars» te kiezen waarbij de keuzemogelijkheden voor de kinderen
               zijn a. zweepslagen, b. stenigen, c. doden met een zwaard» haatzaaiend, discriminerend
               en beledigend van aard zijn of zouden kunnen zijn zoals bedoeld in het Wetboek van
               Strafrecht?
            
Is het openbaar ministerie (OM) van plan tot vervolging over te gaan van het vijftigtal
               radicaalislamitische moskeescholen waar dit lesmateriaal wordt of is onderwezen en
               tegen de makers en verspreiders van dit lesmateriaal? Zo ja, wat is de stand van zaken?
               Zo nee, waarom niet en vindt u het belang van vervolging in deze zaak groot genoeg
               om gebruik te maken van uw aanwijzingsbevoegdheid en het OM hier alsnog toe op te
               dragen?
            
Antwoord 6 en 7
            
Het Wetboek van Strafrecht kent verschillende artikelen waarin uitingen strafbaar
               zijn gesteld. Denk aan: belediging (art. 266 Sr), groepsbelediging (art. 137c Sr)
               aanzetten tot haat, geweld of discriminatie (art. 137d Sr), bedreiging (art. 285 Sr)
               en opruiing tot een strafbaar feit (art. 131 Sr).
            
Met de inwerkingtreding van de Wet herwaardering actuele delictsvormen per 1 januari
               2020 is de maximale straf die is gesteld op het aanzetten tot haat, geweld of discriminatie
               (artikel 137d Sr) verdubbeld. Daarnaast heb ik een wetsvoorstel in voorbereiding waarmee
               de maximumstraf die is gesteld op belediging wordt verhoogd indien van de beledigende
               uiting gevaar te duchten valt voor de veiligheid van de beledigde persoon. Het gaat
               daarbij om de situatie waarin het effect van de belediging is dat zij anderen heeft
               aangezet tot het plegen van geweld tegen de beledigde.
            
Het is niet mijn taak om uitspraak te doen over de strafbaarheid van concrete uitingen
               of gedragingen. Zoals gebruikelijk doet het Openbaar Ministerie op voorhand evenmin
               uitspraken over de vraag of bepaalde uitlatingen strafbaar zijn of niet en of daar
               een onderzoek naar loopt.
            
Vraag 8
            
Kunt u de vragen 5 tot en met 9 ook beantwoorden ten aanzien van het fenomeen dat
               kinderen op salafistische moskeescholen krijgen te horen dat «mensen met een ander
               geloof of levensovertuiging de doodstraf verdienen»?
            
Antwoord 8
            
De antwoorden zoals ik hierboven heb gegeven zijn tevens van toepassing op andere
               zaken waarbij de uitoefening van de vrijheid van godsdienst en/of vrijheid van onderwijs
               op gespannen voet staat met andere vrijheden of belangen.
            
Vraag 9
            
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en nog voor het plenaire debat over salafisme
               in Nederland te beantwoorden?
            
Antwoord 9
            
Ja.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.