Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Gerven over de mogelijke institutionele vooringenomenheid bij het niet vergoeden van afbouwmedicatie
Vragen van het lid Van Gerven (SP) aan de Minister voor Medische Zorg over de mogelijke institutionele vooringenomenheid bij het niet vergoeden van afbouwmedicatie (ingezonden 17 januari 2020).
Antwoord van Minister Bruins (Medische Zorg) (ontvangen 6 februari 2020).
Vraag 1
Wat is uw reactie op het artikel «Onderzoek de vooringenomenheid rond afbouwmedicatie»?1
Antwoord 1
Ik heb het artikel in Medisch Contact gelezen. Ik ben van mening dat er geen sprake is van institutionele vooringenomenheid
rond de vergoeding van magistraal bereide afbouwmedicatie. Voor mijn uitgebreide reactie
verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 2 t/m 7.
Vraag 2
Erkent u dat de nieuwe stukken, verkregen middels een Wet openbaarheid van bestuur
(Wob)-verzoek, aantonen dat in tegenstelling tot wat u in de beantwoording van eerdere
Kamervragen stelde, hier geen sprake is van een individuele opvatting geuit in een
interne e-mail, maar dat het officiële standpunt van het Zorginstituut Nederland (het
Zorginstituut) is dat de afbouwmedicatie wel degelijk rationele farmacotherapie is?2
Antwoord 2
Het Zorginstituut heeft over afbouwmedicatie geen officieel standpunt ingenomen. Het
Zorginstituut heeft hier ook geen aanleiding voor, omdat beroepsgroepen (huisartsen,
apothekers en psychiaters, vertegenwoordigd door respectievelijk NHG, KNMP en NVvP)
en de patiëntenorganisatie MIND in 2018 een multidisciplinair document hebben opgesteld
over de afbouw van antidepressiva («Afbouwen SSRI’s en SNRI’s»)3. Dit initiatief namen zij tijdens een scopingsbijeenkomst van het Zorginstituut in
2017. In het multidisciplinair document hebben zij opgeschreven wat goede zorg is
bij het afbouwen van antidepressiva. Zorgverzekeraars ondersteunen dit document. Omdat
partijen het eens zijn over de vergoeding van afbouwmedicatie, is er voor het Zorginstituut
geen reden om een standpunt in te nemen.
Vraag 3
Wat vindt u ervan dat de Vereniging Afbouwmedicatie, zonder dit te weten moest strijden
tegen de advocaat van het Zorginstituut die achter de schermen VGZ bijstond, terwijl
het Zorginstituut beweerde geen mening over de kwestie te hebben en ook u in de beantwoording
van eerdere Kamervragen stelde dat het conform de werkwijze is dat het Zorginstituut
zich afzijdig houdt en het in eerste instantie aan zorgverzekeraars is om het pakket
te duiden?
Antwoord 3
Van het Zorginstituut begrijp ik dat de advocaat van VGZ in aanloop naar de rechtszaak
contact heeft opgenomen met het Zorginstituut. Er heeft een telefoongesprek plaatsgevonden
tussen een medewerker van het Zorginstituut en de advocaat van VGZ. Naar ik begreep
is hierbij niet gesproken over betrokkenheid van het Zorginstituut bij de procedure
tussen VGZ en de Vereniging Afbouwmedicatie. Er is gesproken over hoe het Zorginstituut
tot op dat moment had gehandeld in het dossier afbouwmedicatie, en de advocaat van
VGZ heeft de vraag gesteld of het Zorginstituut nog van plan was om een standpunt
in te nemen over afbouwmedicatie. Na dit telefoongesprek is er geen contact geweest
tussen het Zorginstituut en de advocaat van VGZ over de procedure, en zijn er geen
stukken uitgewisseld, zo laat het Zorginstituut mij weten.
Overigens heeft de advocaat van de Vereniging Afbouwmedicatie het Zorginstituut benaderd
met dezelfde vraag, en heeft hierover ook telefonisch contact plaatsgevonden tussen
een medewerker van het Zorginstituut en de advocaat van de Vereniging Afbouwmedicatie.
Vraag 4
Deelt u de mening dat patiëntbelangen niet voorop stonden doordat het Instituut Verantwoord
Medicijngebruik (IVM) en het Zorginstituut onafhankelijke experts uitsloten van expertbijeenkomsten?
Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 4
Die mening deel ik niet. In mijn antwoorden op eerdere vragen van het Kamerlid Van
Gerven (SP) ben ik al ingegaan op de betreffende scopingsbijeenkomst van het Zorginstituut.4 Het Zorginstituut organiseerde deze bijeenkomst in 2017 als startpunt van een voorgenomen
duiding over de afbouw van antidepressiva met taperingstrips, omdat toentertijd de
betrokken partijen het niet eens waren over de vergoeding van afbouwstrategieën. Dit
is de bijeenkomst in het antwoord op vraag 2. Tijdens een dergelijke scopingsbijeenkomst
kunnen de betrokken koepels van behandelaren, patiënten en zorgverzekeraars hun zienswijze
geven. Op dit punt in het beoordelingsproces nodigt het Zorginstituut een producent/ontwikkelaar
nooit uit. Zij worden later in het beoordelingsproces betrokken.
Het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM) heeft bij de expertbijeenkomst (d.d.
19 november 2019) over het afbouwen van antidepressiva een breed scala aan experts
uitgenodigd, waaronder patiënten, behandelaren en onderzoekers.
Vraag 5, 6
Deelt u de mening dat het Zorginstituut en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport die telkens achter zorgverzekeraars gaan staan die in hun besluit om niet
te vergoeden een beroep doen op niet-bestaand onderzoek, alsook het gebrek aan een
open vizier in deze kwestie, vergelijkbaar is met hoe burgers de dupe werden van ambtenaren
die doelbewust verkeerd handelden in de kindertoeslagenaffaire? Kunt u uw antwoord
toelichten?
Is in deze kwestie volgens u sprake van institutionele vooringenomenheid, net zoals
in de kindertoeslagenaffaire? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 5, 6
Nee, de vergelijking met de kindertoeslagenaffaire vind ik misplaatst. De beslissing
over de vergoeding van afbouwmedicatie is in eerste instantie aan de zorgverzekeraars.
In ons rechtssysteem kunnen beslissingen van zorgverzekeraars door verzekerden worden
aangevochten bij een onafhankelijke geschillencommissie (de Stichting Klachten en
Geschillen Zorgverzekeringen), of bij de civiele rechter. Dat is inmiddels ook meermaals
gebeurd.
Ik heb geen standpunt ingenomen over de vergoeding van afbouwmedicatie en dat geldt
ook voor het Zorginstituut. En zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 2 is hier vanwege
het multidisciplinair document ook geen aanleiding voor.
Ik vind het belangrijk dat patiënten verantwoord kunnen afbouwen. Ik ben daarom ook
blij dat beroepsgroepen en patiënten in 2018 gezamenlijk een multidisciplinair document
hebben opgesteld. Het document stelt dat er geen concrete aanbevelingen gedaan kunnen
worden voor de manier van afbouwen, vanwege een gebrek aan wetenschappelijk bewijs.
Het veld is aan zet, maar omdat ik het belangrijk vind dat onderzoek naar de manier
van afbouwen op gang komt, heeft het IVM op mijn verzoek eerdergenoemde brede expertbijeenkomst
georganiseerd. Het «gebrek aan open vizier» in de vraagstelling is mijns inziens dan
ook niet van toepassing.
Over het «onderzoek» van Zilveren Kruis heb ik uw Kamer meermaals geïnformeerd.5 6 7
Vraag 7
Wanneer worden afbouwmedicatie en taperingstrips nu gewoon vergoed door alle zorgverzekeraars?
Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 7
Net zoals voor andere vergoedingen, bezien zorgverzekeraars of magistraal bereide
afbouwmedicatie rationele farmacotherapie betreft.8 Zorgverzekeraars nemen daarbij het eerdergenoemde multidisciplinair document in acht.
Zorgverzekeraars hebben aangegeven afbouwmedicatie in individuele gevallen te vergoeden,
mits voldaan wordt aan de voorwaarden die in het document zijn beschreven en alleen
als het rationele farmacotherapie betreft.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.J. Bruins, minister voor Medische Zorg
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.