Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over advies Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) "De B van Bekwaam. Een toekomstbestendige Wet BIG"
29 282 Arbeidsmarktbeleid en opleidingen zorgsector
Nr. 395
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 6 februari 2020
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Medische Zorg over de brief van 10 oktober
2019 inzake het Advies van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) «De B
van Bekwaam. Een toekomstbestendige Wet BIG» (Kamerstuk 29 282, nr. 382).
De vragen en opmerkingen zijn op 27 november 2019 aan de Minister voor Medische Zorg
voorgelegd. Bij brief van 5 februari 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Lodders
Adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Inhoudsopgave
blz.
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
II.
Reactie van de Minister voor Medische Zorg
7
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
I. Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het rapport van
de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) (hierna: de Raad): «De B van Bekwaam.
Naar een toekomstbestendige Wet BIG». Genoemde leden vinden het positief dat nu uitgebreid
gekeken is naar de toekomstbestendigheid van de Wet op de beroepen in de individuele
gezondheidszorg (Wet BIG). Het rapport van de Raad en de reactie van de Minister roepen
bij deze leden nog wel wat vragen op.
De leden van de VVD-fractie vragen met betrekking tot de reactie van de Minister op
het rapport van de Raad wanneer hij meer duidelijkheid kan geven over de toekomst
van de Wet BIG. Wanneer neemt de Minister een besluit over de vraag welke richting
hij op wil gaan? Daarnaast bevat de reactie van de Minister geen concreet standpunt
over het advies van de Raad. Genoemde leden vragen naar het standpunt van de Minister
betreffende het RVS-rapport en in hoeverre hij het reëel acht dat het derde door de
Raad geschetste toekomstbeeld daadwerkelijk de toekomst wordt. Ten slotte willen deze
leden weten wat in de tussentijd gebeurt met de Wet BIG. Deze leden vragen of de Minister
het eens is met de Raad dat terughoudendheid geboden is bij het toevoegen van nieuwe
beroepen aan de Wet BIG.
Zoals al aangegeven hebben de leden van de VVD-fractie tevens vragen over de inhoud
van het rapport van de Raad. In het desbetreffende rapport lezen genoemde leden dat
een assessor (een zorgverlener die andere zorgverleners opleidt) de bekwaamheden van zorgverleners
valideert. Kan zomaar elke zorgverlener die iemand opleidt dit straks doen of worden
aanvullende eisen gesteld aan zo’n assessor? Zo ja, welke? Zo nee, is de Minister er gerust op dat elke opleider dit kan?
In het portfolio kunnen naast verworven vaardigheden tijdens opleidingen, ook vaardigheden
opgenomen worden die zorgverleners verwerven in de praktijk, zo lezen de leden van
de VVD-fractie in het rapport van de Raad. Zij willen weten of dit vaardigheden zijn
die onderdeel uitmaken van een opleiding of cursus en die dus ook gevalideerd kunnen
worden door een professional? Zo nee, aan wat voor vaardigheden denkt de Minister
dan en hoe worden deze vaardigheden gevalideerd?
De leden van de VVD-fractie lezen in het rapport van de Raad dat hij ernaar neigt
om het portfolio een privaat karakter te geven. Genoemde leden vragen of dan toezicht
gehouden wordt op het bijhouden van een portfolio en zo ja, wie dat dan doet. Deze
leden vragen tevens wat de consequentie is voor zorgverleners indien zij geen portfolio
bijhouden.
De leden van de VVD-fractie lezen dat in het desbetreffende rapport ook rondom het
tuchtrecht aanpassingen voorgesteld worden. Genoemde leden willen weten wie straks
onder het tuchtrecht valt bij de voorgestelde wijziging van de Raad. Gaat het alleen
om geregistreerde beroepen of om iedereen?
De leden van de VVD-fractie zien nog wat onduidelijkheden rondom de herregistratie.
Genoemde leden vinden het van belang dat de herregistratie, of een alternatief daarvoor,
geborgd is in de toekomst van de Wet BIG. Als alternatief voor herregistratie worden
twee opties genoemd, namelijk een periodieke inhoudelijke beoordeling van een individuele
zorgverlener of een (online) systeem van continue registratie waarmee de essentiële
kennis van een professional wordt getoetst. Welke optie heeft de voorkeur van de Minister,
zo willen deze leden weten. Indien dit de eerste is, hoe vaak wordt een beoordeling
uitgevoerd, wie is verantwoordelijk voor deze beoordeling en wie voert de beoordeling
uit? Indien de tweede optie de voorkeur heeft, waar moeten deze leden aan denken als
gesproken wordt van continue registratie? Wat wordt hiermee bedoeld?
De leden van de VVD-fractie vragen tenslotte of in de nieuwe situatie het aantal basisberoepen
waarbij men zich moet registreren gelijk blijft (negen onder het zware regime). Zo
nee, met welke beroepen wordt de registratie uitgebreid?
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het RVS-advies over een toekomstbestendige
Wet BIG. Deze leden vragen welk voordeel het vervangen van beroepen door portfolio’s
van bekwaamheden zou kunnen hebben. Sowieso zien deze leden nog geen grond voor het
doorvoeren van uitgebreide wijzigingen in de Wet BIG zonder dat hier een uitgebreide
wetsevaluatie aan ten grondslag ligt. Deze leden hebben er daarom de volgende vragen
bij.
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister zijn reflectie kan geven op de conclusie
van de Raad dat in de statische Wet BIG, die gericht is op de individuele zorgprofessional,
de huidige ontwikkelingen maar moeilijk zou kunnen worden bijgebeend. Hoe verhoudt
de conclusie van de Raad zich tot de conclusie uit de tweede evaluatie van de Wet
BIG, waarin gesteld wordt: «Aan de toekomstbestendigheid van de registratie van beroepen
behoeft niet te worden getwijfeld».1 Welke ontwikkelingen hebben sinds 2013 plaatsgevonden waardoor de Minister gemeend
heeft in juni 2018 een apart advies aan te moeten vragen over de toekomstbestendigheid
van de Wet BIG?
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister het met hen eens is dat het uitvoeren
van het voorstel van de Raad tot uitvoeringsproblemen en enorme administratieve lasten
kan leiden. Zo nee, waarom niet? Is de Minister daarnaast bereid om vergelijkend onderzoek
te laten doen tussen de huidige situatie en de door de Raad voorgestane situatie,
zowel qua haalbaarheid en uitvoerbaarheid, als bij wijze van kosten-batenanalyse en
met aandacht voor behoud van kwaliteit van zorg en bescherming van de patiënt?
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister het met hen eens is dat het voor
de kwaliteit van de zorg belangrijk is dat voor beroepen in de gezondheidszorg duidelijk
is wat het niveau en de vereiste opleiding zijn. Deze leden vragen daarom of de Minister
kan garanderen dat een goede (vervolg-) opleiding de basis blijft om de kwaliteit
van zorgprofessionals en beroepsuitoefening te borgen.
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister van mening is dat bijscholing ook
verplicht zou moeten worden voor artikel 34-beroepen.
Voor artikel 34-beroepen geldt dat er geen wettelijk verplicht register is. Dat betekent
dat een beroepsregister ook opgezet kan worden door een beroepsvereniging die niet
representatief is, en/of dat binnen een beroepsgroep meerdere registers opgezet kunnen
worden. De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Minister hiermee om wil gaan. Wil
de Minister onderzoeken of een privaatrechtelijk register alleen door een representatieve
beroepsvereniging gevoerd mag worden?
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister transparant kan aangeven bij welke
functietitels, welke (aanvullende) opleidingen noodzakelijk zijn.
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister een overzicht kan geven van de verschillende
beroepen in de gezondheidszorg, met daarbij een overzicht van benodigde opleidingen
voor die beroepen. Zijn voor deze opleidingen landelijke eisen gesteld? Genoemde leden
vragen tevens of ook de benodigde competenties en ervaring onderling vergelijkbaar
zijn.
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister bereid is onderzoek te doen naar
alle cao’s onder de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet langdurige zorg (Wlz) en de
Jeugdwet met als doel in kaart te brengen of de functiewaardering onderling vergelijkbaar
is. Kan de Minister daarbij ook aangeven of er voorbeelden zijn van algemene EVC (Erkenning
van Verworven Competenties)-trajecten? Klopt het bijvoorbeeld dat een huisarts die
zich wil laten omscholen tot arts op de spoedeisende hulp (SEH) hierbij geen vrijstellingen
voor de vervolgopleiding kan krijgen?
De leden van de CDA-fractie krijgen signalen dat het mogelijk is om twee keer dezelfde
cursus te volgen en/of twee keer hetzelfde congres bij te wonen, en daar iedere keer
weer punten voor te krijgen voor de herregistratie in het BIG-register. Genoemde leden
vragen de Minister of dit inderdaad het geval is en zo ja, hoe hij tegen deze praktijk
aankijkt.
De leden van de CDA-fractie vragen of en zo ja, hoe de Minister van plan is om de
herregistratie-eisen voor basisberoepen uit te breiden met deskundigheidsbevordering,
zoals oorspronkelijk voorgenomen was in het wetsvoorstel BIG-II.
De leden van de CDA-fractie vragen welke van de door de Raad geschetste verbeteringen
op het gebied van het tuchtrecht de Minister van plan is op te pakken.
De leden van de CDA-fractie vragen ten slotte naar het vervolgtraject. Op welke wijze
wil de Minister de basisberoepen, branches en cao-partners betrekken bij het bespreken
van het advies van de Raad?
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het door de
RVS uitgebrachte rapport en de bijgaande brief van de regering de dato 10 oktober
2019. Vooropgesteld willen genoemde leden hun waardering uitspreken voor de uitgebreide
analyse van de Raad. Deze leden vinden het van groot belang dat wordt gewerkt aan
een toekomstbestendige Wet BIG. Zeker nu de wet diverse knelpunten lijkt te hebben
en tal van ontwikkelingen, zoals een veranderende zorgvraag, werkwijze en voortschrijdende
techniek, nopen tot herbezinning. Deze leden hebben in het kader van het rapport nog
verschillende vragen aan de Minister. Zij wensen met name meer inzicht van hem te
krijgen over zijn visie op het rapport en het bijbehorend advies van de Raad, daar
deze tot nog toe ontbreekt.
De leden van de D66-fractie lezen allereerst dat het credo volgens de Raad zou moeten
zijn: «minder beroepen en meer bekwaamheden reguleren in de zorg». Hoe kijkt de Minister
tegen dit uitgangspunt aan, mede gelet op het feit dat het aantal beroepen in de Wet
BIG met de jaren juist is toegenomen? Staat de Minister positief tegenover dit credo,
of ziet hij meer in een verdere uitbreiding van het aantal beroepen? Eerder dit jaar
kwam de Minister immers nog met het – inmiddels gelukkig ingetrokken – wetsvoorstel
BIG-II met daarin een overgangsregeling en de introductie van de regieverpleegkundige
als nieuw basisberoep in de wet. Hoe verhoudt het advies van de Raad zich volgens
de Minister tot zijn toenmalige voorstel? De aanzuigende werking van de Wet BIG wordt
versterkt door de doorwerking in de financiering van de geleverde zorg, zo begrijpen
deze leden. Een BIG-registratie levert doorgaans een betaaltitel op, of geldt als
vereiste om bepaalde activiteiten te mogen declareren. Mocht de Minister niet van
plan zijn meer beroepen op te nemen in de Wet BIG, is hij dan bereid in gesprek te
gaan met de zorgverzekeraars die een BIG-registratie vereisen bij hun inkoopbeleid?
De leden van de D66-fractie lezen voorts dat de Raad in de praktijk verschillende
knelpunten in de Wet BIG waarneemt. Volgens de Raad is een eerste knelpunt dat de
registratiecriteria niet consequent worden toegepast. Ook zouden de huidige criteria
lastig werkbaar zijn, omdat ze (te) algemeen en open geformuleerd zijn. Hoe ziet de
Minister dit? Zijn de registratiecriteria in het verleden inderdaad niet consequent
toegepast, en zo nee, in welke gevallen dan precies niet? Acht hij de huidige registratiecriteria
nog wel voldoende geschikt, of overweegt hij aanpassing(en)? Zo ja, welke? Als tweede
knelpunt noemt de Raad dat de voorbehouden handelingen zoals thans neergelegd in de
Wet BIG de risico’s voor patiënten onvoldoende afdekken. Dit zou komen doordat de
voorbehouden handelingen in de Wet BIG sterk de nadruk leggen op fysieke handelingen
en algemeen omschreven zijn. Is de Minister het eens met deze constatering van de
Raad? Welke verbetermogelijkheden ziet de Minister? Overweegt hij om de voorbehouden
handelingen verder te specificeren? Zo ja, zou hij dit dan binnen de Wet BIG of juist
in lagere regelgeving willen doen?
De leden van de D66-fractie constateren dat volgens de Raad de huidige herregistratie
onvoldoende toetst of zorgverleners voldoende bekwaam zijn. Deelt de Minister dit
standpunt, zo vragen genoemde leden. Hoe kijkt de Minister in dit verband aan tegen
het voorstel om over te gaan op een bekwaamhedenportfolio? Deze leden constateren
dat het voorstel van de Raad om op een dergelijk bekwaamhedenportfolio over te gaan
op kritiek vanuit de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst
(KNMG), diverse andere beroepsorganisaties en de Patiëntenfederatie Nederland kan
rekenen. Zij verwachten dat het opstellen en bijhouden van een portfolio, met alle
daaraan verbonden eisen, bijdraagt aan een verdere bureaucratisering. In de ogen van
de leden van de D66-fractie is het van groot belang dat dit voorkomen wordt. Zorgverleners
moeten zich hoofdzakelijk kunnen bezighouden met hun kerntaak, namelijk zorg verlenen.
Verder is het volgens genoemde organisaties onduidelijk hoe de (praktijk)toetsing
plaatsvindt en wie akkoord geeft op de behaalde competentie alvorens die kunnen worden
opgenomen in het bekwaamhedenportfolio. Kan de Minister een voor een ingaan op de
kritiekpunten van de voornoemde organisaties op het voorstel van de Raad? In navolging
hierop stellen de leden van de D66-fractie vast dat het doel van de Wet BIG tweeledig
is: (i) het bewaken en bevorderen van de kwaliteit van de beroepsuitoefening en (ii)
het beschermen van de patiënt tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen door beroepsbeoefenaren.
Een afgeleide doelstelling is de inzichtelijkheid voor derden. Voldoet de Wet BIG
in zijn huidige vorm volgens de Minister nog aan ieder van de eigen doelstellingen?
Hoe ziet hij het advies van de Raad met betrekking tot de bekwaamhedenportfolio’s
in het licht van deze doelstellingen? Denkt de Minister dat individuele portfolio’s
van bekwaamheden kunnen bijdragen aan de patiëntveiligheid, en het inzicht voor patiënten
en zorgprofessionals onderling in competenties en verantwoordelijkheden? Mocht hij
geïnteresseerd zijn in een systeem met bekwaamhedenportfolio’s, hoe zou hij dan willen
borgen dat deze ook voor de patiënt in begrijpelijke taal zijn opgesteld? Vervolgens
vragen deze leden of hij, in het licht van adequaat toezicht, in dat geval de voorkeur
geeft aan een publiek of privaat karakter.
De leden van de D66-fractie hebben tot slot enkele algemene vragen aan de Minister.
Welke van de drie door de Raad geschetste vergezichten spreekt de Minister het meeste
aan en waarom? Kan de Minister daarnaast uitgebreid reflecteren op hoe hij verder
wil gaan met dit advies, wetende dat het veld zeer verdeeld is over de inrichting
van de Wet BIG, zoals ook bleek bij de voorgestelde overgangsregeling en introductie
van de regieverpleegkundige in de wet. Welke lessen heeft hij getrokken uit het verloop
van de procedure van dit voorstel?
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het desbetreffende advies van
de RVS. Genoemde leden begrijpen dat goed gekeken wordt of met de huidige Wet BIG
voldoende wordt meebewogen met maatschappelijke ontwikkelingen. Deze leden zijn echter
bezorgd over de drie voorstellen die de Raad doet. Deze leden vragen of de drie voorstellen
geen verslechtering inhouden ten opzichte van de huidige situatie. De leden van de
SP-fractie vragen of de Minister kan toelichten of hij disfunctionele kanten ziet
in de huidige Wet BIG vanwege maatschappelijke ontwikkelingen. Ziet de Minister op
dit moment (grote) aanleiding om de huidige Wet BIG te veranderen? Deze leden vragen
of de Minister hierop een reflectie kan geven. De Minister geeft ook aan dat een lange
termijnvisie zal worden ontwikkeld. Kan hij aangeven wat zijn vervolgstappen zijn?
Deze leden vragen tenslotte of de Minister voornemens is om te komen tot een wetswijziging.
Vragen en opmerkingen van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het
advies van de RVS en de eerste reactie van de Minister op het advies. Zij begrijpen
dat de Minister tijd nodig heeft om het advies te bestuderen en met partijen in overleg
te gaan over de vergezichten die de Raad aanreikt voor de toekomstige beroepenregulering.
Deze leden willen de Minister hierbij enkele vragen meegeven.
De Raad noemt in zijn advies een tiental knelpunten in de praktijk die zich in de
praktijk voordoen. Herkent de Minister deze knelpunten en deelt hij op deze tien punten
de analyse van de Raad, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
De leden van de ChristenUnie-fractie maken uit de brief van de Minister op dat het
huidige doel van de Wet BIG, namelijk het bewaken van de kwaliteit van de beroepsuitoefening
door zorgverleners en het beschermen van patiënten tegen ondeskundigheid en onzorgvuldigheid,
voor de Minister overeind blijft. Deze leden vragen de Minister welke doelen hij nog
meer voor zich ziet bij de toekomstige beroepenregulering. Met andere woorden: kan
de Minister aangeven wat voor hem belangrijke criteria zijn waaraan hij de vergezichten
en de uitwerking daarvan zal toetsen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het belangrijk dat de patiënt op basis
van het BIG-register beter kan bepalen of een zorgverlener zijn of haar zorgvraag
goed kan beoordelen. Dit betekent dat naast naam en BIG-nummer meer informatie beschikbaar
moet zijn. Welke mogelijkheden ziet de Minister om meer informatie in het BIG-register
op te nemen? Aan welke informatie denkt hij dan, zo vragen genoemde leden.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister hoe hij het toetsen op bekwaamheid
ziet in relatie tot het toetsen op bevoegdheid. Is de Minister het met genoemde leden
eens dat het goed is dat er meer aandacht komt voor opgedane (aanvullende) bekwaamheden,
naast de nadruk die nu vooral op de initiële opleiding wordt gelegd? Hoe kijkt de
Minister in dat verband naar het derde vergezicht, waarin bekwaamheden een prominente
plek krijgen en de opleiding en/of het basisberoep minder aandacht lijken te krijgen?
Is de Minister het met de leden van de ChristenUnie-fractie eens dat een goede (vervolg-)opleiding
de basis blijft om de kwaliteit van zorgprofessionals en beroepsuitoefening te borgen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister hoe hij de huidige werkwijze
bij kwaliteitsregistraties beoordeelt, waarbij private beroepsverenigingen een belangrijke
rol spelen. Is hij met deze leden van mening dat dergelijke privaatrechtelijke kwaliteitsregisters
alleen door representatieve beroepsverenigingen mogen worden gevoerd? Zo ja, is hij
bereid om te onderzoeken hoe de representativiteit van deze registers kan worden vergroot?
De leden van de ChristenUnie-fractie krijgen signalen uit de praktijk dat zorgverzekeraars
van Praktijkondersteuners Huisartsen (POH’s) eisen dat zij een BIG-registratie hebben.
Een deel van de POH’s heeft deze registratie vanuit het beroep van herkomst, maar
een groot deel ook niet. Deze eis belemmert POH’s zonder BIG-registratie om elders
te solliciteren; deze eis zorgt daarnaast voor een tweedeling. Is de Minister het
met genoemde leden eens dat een BIG-registratie niets zegt over het werk als POH en
dat een dergelijke eis vanuit de verzekeraars dus niet wenselijk is?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen tot slot of de Minister, nu het wetsvoorstel
BIG-II van tafel is, nog steeds van plan is om de herregistratie-eisen voor basisberoepen
uit te breiden met deskundigheidsbevordering.
II. Reactie van de Minister
Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de vaste
commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 27 november 2019 inzake de brief
10 oktober 2019 over het Advies van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (hierna:
Raad) «De B van Bekwaam. Een toekomstbestendige Wet BIG» (Kamerstuk 29 282, nr. 382). Ik dank de leden van de VVD-fractie, CDA-fractie, D66-fractie, SP-fractie en de
ChristenUnie-fractie voor hun inbreng.
Ik ga graag in op de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen van de leden van de verschillende
fracties. Daarbij is de indeling van het verslag aangehouden. Ik hoop hiermee opheldering
te bieden over de vragen die bij de leden van de fracties leven.
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
1. De leden van de VVD-fractie vragen wanneer de Minister meer duidelijkheid kan geven
over de toekomst van de Wet BIG en wanneer de Minister een besluit neemt over de vraag
welke richting hij op wil gaan.
Zoals ik in mijn brief van 19 december 2019 (Kamerstuk 29 282, nr. 392) heb aangegeven, ga ik het komende half jaar in nauw overleg met het zorgveld een
verkenning doen om te komen tot een lange termijn visie ten behoeve van een toekomstbestendige
Wet BIG. Ik ben van plan om uw Kamer hierover na de zomer 2020 te informeren.
2.
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie om een concreet standpunt over het advies
van de Raad en vragen zij in hoeverre de Minister het reëel acht dat het derde door
de Raad geschetste toekomstbeeld daadwerkelijk de toekomst wordt.
Zoals ik in mijn brief van 10 oktober 2019 (Kamerstuk 29 282, nr. 831) heb aangegeven, vind ik het advies van de Raad interessant en zal ik bij de verdere
verkenning het RVS advies betrekken. Gezien de grote impact voor een grote groep van
betrokkenen vind ik het belangrijk om samen met deze partijen tot een lange termijn
visie op de Wet BIG te komen. Hierbij wil ik alle betrokkenen de ruimte en gelegenheid
geven om gehoord te worden en ideeën aan te dragen. Op dit moment is dan ook nog niet
duidelijk hoe het toekomstbeeld eruit komt te zien en in hoeverre die overeenkomt
met het RVS advies.
3. De leden van de VVD-fractie vragen wat er in de tussentijd gebeurt met de Wet BIG.
Het werken aan een visie op een toekomstbestendige wet BIG heeft ook invloed op de
lopende trajecten rondom de huidige wet BIG. Ik heb uw Kamer in mijn brief van 19 december
2019 (Kamerstuk 29 282, nr. 392) reeds geïnformeerd over de ontwikkelingen op het gebied van de Wet BIG. Het invoeren
van deskundigheidsbevordering als eis voor de herregistratie en het beleggen van de
adviestaak inzake de beroepenregulering bij het Zorginstituut zal ik meenemen in de
verkenning van de toekomstvisie BIG. De verzoeken tot beroepenregulering die in 2019
in behandeling zijn genomen zullen door het Zorginstituut worden afgehandeld. Nieuwe
verzoeken tot beroepenregulering zal ik vooralsnog opschorten totdat ik uw Kamer over
de lange termijn visie van de Wet BIG heb geïnformeerd. Enkele relatief kleine en
technische wijzigingen van het oorspronkelijke wetsvoorstel BIG II, zoals de actualisering
van het deskundigheidsgebied van apothekers, die kunnen worden gezien als «normaal
onderhoud» van wetgeving, zullen in een ander passend wetsvoorstel worden opgenomen.
4. De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister het eens is met de Raad dat terughoudendheid
geboden is bij het toevoegen van nieuwe beroepen aan de Wet BIG.
Het oorspronkelijke uitgangspunt van de Wet BIG is om niet meer te reguleren dan nodig
is. Sinds de inwerkingtreding van de wet zijn steeds meer beroepen onder de werking
van de Wet BIG gebracht. Soms had dit een concrete aanleiding, zoals bij de fysiotherapeuten
(zie mijn antwoord op vraag 24), vaker zijn het de beroepsverenigingen geweest die
om opname in de Wet BIG verzochten. Het vraagt wat mij betreft om een herbezinning
op de vraag hoe de kracht van de wet behouden kan blijven, namelijk het bewaken van
de patiëntveiligheid en de kwaliteit van de beroepsuitoefening, en wel zo dat geen
overregulering ontstaat. Dit is een belangrijke vraag die ik wil beantwoorden in de
lange termijn visie ten behoeve van de toekomstbestendigheid van de Wet BIG.
5. De leden van de VVD-fractie hebben tevens vragen over de inhoud van het rapport
van de Raad. In het desbetreffende rapport lezen genoemde leden dat een assessor (een
zorgverlener die andere zorgverleners opleidt) de bekwaamheden van zorgverleners valideert.
Kan zomaar elke zorgverlener die iemand opleidt dit straks doen of worden aanvullende
eisen gesteld aan zo’n assessor? Zo ja, welke? Zo nee, is de Minister er gerust op
dat elke opleider dit kan? Daarnaast lezen zij dat in het portfolio naast verworven
vaardigheden tijdens opleidingen, ook vaardigheden opgenomen kunnen worden die zorgverleners
verwerven in de praktijk en willen zij weten of dit vaardigheden zijn die onderdeel
uitmaken van een opleiding of cursus en die dus ook gevalideerd kunnen worden door
een professional? Ook lezen de leden van de VVD-fractie in het rapport van de Raad
dat de Raad ernaar neigt om het portfolio een privaat karakter te geven en vragen
of dan toezicht gehouden wordt op het bijhouden van een portfolio. Tevens vragen zij
wat de consequentie is voor zorgverleners indien zij geen portfolio bijhouden. Vervolgens
lezen de leden van de VVD-fractie dat in het desbetreffende rapport ook rondom het
tuchtrecht aanpassingen voorgesteld worden en willen zij weten wie straks onder het
tuchtrecht valt bij de voorgestelde wijziging van de Raad. Tenslotte geven de leden
van de VVD-fractie aan dat zij nog wat onduidelijkheden rondom de herregistratie zien
en geven ze aan dat zij het van belang vinden dat de herregistratie, of een alternatief
daarvoor, geborgd is in de toekomst van de Wet BIG. Zij vragen welke optie als alternatief
voor herregistratie de voorkeur van de Minister heeft.
Gezien het pad dat ik voor ogen heb, namelijk om eerst een verkenning te doen op basis
waarvan ik uw Kamer na de zomer kan informeren over de lijnen en contouren van een
lange termijn visie op de toekomstbestendigheid van de Wet BIG, vind ik het voorbarig
om deze vragen, die gaan over uitwerking van een bepaalde door de Raad geschetste
richting, nu te beantwoorden. Het is op dit moment nog helemaal niet zeker in hoeverre
(delen van) het advies van de Raad overgenomen zullen worden. Overigens geeft de Raad
zelf ook aan in onderdeel 4.4 van zijn advies dat er nog belangrijke nader uit te
werken punten zijn.
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
6. De leden van de CDA-fractie vragen welk voordeel het vervangen van beroepen door
portfolio’s van bekwaamheden zou kunnen hebben.
In het advies geeft de Raad aan dat door de focus meer te leggen op bekwaamheden beter
ingespeeld kan worden op veranderingen in de zorg en samenleving.
7. De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister zijn reflectie kan geven op de
conclusie van de Raad dat in de statische Wet BIG, die gericht is op de individuele
zorgprofessional, de huidige ontwikkelingen maar moeilijk zouden kunnen worden bijgebeend.
Gevraagd wordt hoe de conclusie van de Raad zich verhoudt tot de conclusie uit de
tweede evaluatie van de Wet BIG, waarin gesteld wordt: «Aan de toekomstbestendigheid
van de registratie van beroepen behoeft niet te worden getwijfeld».2 Welke ontwikkelingen hebben sinds 2013 plaatsgevonden waardoor de Minister gemeend
heeft in juni 2018 een apart advies aan te moeten vragen over de toekomstbestendigheid
van de Wet BIG?
Door recente technologische ontwikkelingen, zoals het injecteren door robots, lasertechnieken
of het steeds meer op afstand bedienen van medische apparatuur, en ook organisatieontwikkelingen
als het werken in multidisciplinaire teams met soms ook nieuwe beroepsgroepen als
bijvoorbeeld de Bachelor Medisch hulpverlener, is de afgelopen jaren de rol van de
individuele zorgverlener aanzienlijk aan het veranderen. Dit zijn grote ontwikkelingen
die de uitgangspunten, patiëntveiligheid en kwaliteitsbewaking van beroepsbeoefenaren,
van de wet BIG raken en zich niet laten oplossen in kleine aanpassingen van de wet.
8. De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister het met hen eens is dat het uitvoeren
van het voorstel van de Raad tot uitvoeringsproblemen en enorme administratieve lasten
kan leiden. Zo nee, waarom niet?
Het is van belang om meer duidelijk te hebben over hoe de toekomstvisie eruit gaat
zien om een precies beeld te vormen over wat dit betekent voor de uitvoering en de
administratieve lasten. Uiteraard zullen uitvoerbaarheid en administratieve lasten
een belangrijke overweging vormen bij de ontwikkeling van de lange termijn visie en
verdere concretisering daarvan.
9. De leden van de CDA-fractie vragen daarnaast of de Minister bereid is om vergelijkend
onderzoek te laten doen tussen de huidige situatie en de door de Raad voorgestane
situatie, zowel qua haalbaarheid en uitvoerbaarheid, als bij wijze van kosten-batenanalyse
en met aandacht voor behoud van kwaliteit van zorg en bescherming van de patiënt.
Zoals eerder gemeld zal ik het komende half jaar samen met het veld verkennen op welke
manieren we voldoende geëquipeerd kunnen zijn voor de geïnventariseerde maatschappelijke
ontwikkelingen die voortkomen uit een veranderende zorgvraag en andere manieren van
werken. Het is nog te vroeg in het proces om al een vergelijkend onderzoek uit te
laten voeren tussen de huidige situatie en de door de Raad voorgestane situatie, omdat
de gesprekken met het veld hierover nog plaats moeten vinden. Wanneer beter inzichtelijk
is hoe de toekomst van de Wet BIG vorm moet krijgen zal zeker aandacht worden besteed
aan de haalbaarheid en uitvoerbaarheid.
10. De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister het met hen eens is dat het
voor de kwaliteit van de zorg belangrijk is dat voor beroepen in de gezondheidszorg
duidelijk is wat het niveau en de vereiste opleiding zijn.
De huidige insteek van de Wet BIG is dat deze uitoefening van de individuele gezondheidszorg
in principe vrij laat voor iedereen. Dit betekent dat niet-BIG-geregistreerde beroepsgroepen
zorg mogen verlenen, maar niet dat iedereen alles mag. Bepaalde beroepen kennen een
beschermde titel en bepaalde handelingen zijn voorbehouden aan daartoe bevoegde beroepsbeoefenaren.
Voor slechts enkele beroepen is vastgelegd welke opleidingseisen en het daar bijbehorende
niveau vereist is. Voor een aantal beroepen vinden de vereiste opleidingseisen hun
grondslag in richtlijn nr. 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de
Europese Unie van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties
(PbEU L 255). Het is niet mogelijk en niet wenselijk om van deze Europese vereisten
af te wijken. Voor deze gereglementeerde beroepen ben ik het met u eens dat het om
de kwaliteit van zorg te borgen noodzakelijk is om de opleidingseisen en de niveaus
vast te leggen.
11. De leden van de CDA-fractie vragen daarom of de Minister kan garanderen dat een
goede (vervolg-) opleiding de basis blijft om de kwaliteit van zorgprofessionals en
beroepsuitoefening te borgen.
Zoals ik aangaf in mijn antwoord op vraag 9, zal ik de komende periode samen met het
veld gaan verkennen op welke manieren we voldoende geëquipeerd kunnen zijn voor de
geïnventariseerde maatschappelijke ontwikkelingen. Ik vind het belangrijk om deze
verkenning te gebruiken om in te zoomen op het op peil houden van de kwaliteit van
zorgprofessionals. Zonder op de zaken vooruit te willen lopen, is het logisch dat
een goede gezondheidszorg goed opgeleide zorgprofessionals nodig heeft. Die opleiding
zal dus altijd een belangrijk aspect van de kwaliteit van de zorgverlening zijn, zodat
de patiëntveiligheid en continuïteit van zorg zijn gegarandeerd.
12. De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister van mening is dat bijscholing
ook verplicht zou moeten worden voor artikel 34-beroepen.
De meeste beoefenaren van een artikel 34-beroep zijn aangesloten bij een privaat register,
zoals het kwaliteitsregister paramedici dat een systeem kent van herregistratie. Bij
de herregistratie van deze beroepen geldt dat zij moeten voldoen aan de eisen van
werkervaring en deskundigheidsbevordering, zoals bijvoorbeeld bij- en nascholing.
Ik heb geen signalen ontvangen dat er behoefte is aan een wettelijke verplichting.
13. Voor artikel 34-beroepen geldt dat er geen wettelijk verplicht register is. Dat
betekent dat een beroepsregister ook opgezet kan worden door een beroepsvereniging
die niet representatief is, en/of dat binnen een beroepsgroep meerdere registers opgezet
kunnen worden. De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Minister hiermee om wil gaan.
Wil de Minister onderzoeken of een privaatrechtelijk register alleen door een representatieve
beroepsvereniging gevoerd mag worden?
Naast de BIG-registratie bestaan er verschillende private registraties van beroepsbeoefenaren
in de gezondheidszorg, zoals het Kwaliteitsregister paramedici, private registers
van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) en Stichting Keurmerk Fysiotherapie
waarin het mogelijk is eisen te stellen aan opleiding en deskundigheid. Er bestaan
in Nederland tal van keurmerken en registers, binnen en buiten de zorg. Wanneer professionals
dit keurmerk bezitten of geregistreerd zijn is dit doorgaans een goede indicator voor
de patiënt of consument dat kwaliteit wordt geleverd. Ik zie nu, vooruitlopend op
de visie, niet in waarom deze kwaliteitsborging door de overheid gereguleerd zou moeten
worden.
14. De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister transparant kan aangeven bij
welke functietitels, welke (aanvullende) opleidingen noodzakelijk zijn. De leden van
de CDA-fractie vragen voorts of de Minister een overzicht kan geven van de verschillende
beroepen in de gezondheidszorg, met daarbij een overzicht van benodigde opleidingen
voor die beroepen. Zijn voor deze opleidingen landelijke eisen gesteld? Genoemde leden
vragen tevens of ook de benodigde competenties en ervaring onderling vergelijkbaar
zijn.
Er zijn veel verschillende beroepen en functies in de zorg. Volgens de nationale beroepengids
zijn er 336 beroepen in de beroepsgroep gezondheidszorg. Daarnaast zijn er erg veel
functies. Zo kent de verpleegkundige beroepsgroep al ongeveer 250 verpleegkundige
functies. Er is geen officiële instantie aangewezen die mij voorziet van eenduidige
informatie over het aantal beroepen, functies en bijbehorende opleidingen in de gezondheidszorg.
Wel heb ik een overzicht van de Wet BIG beroepen (artikel 3 en 34) met de bijbehorende
opleidingen.
Beroepen artikel 3 van de Wet BIG
Arts
een opleiding tot arts heeft afgelegd aan universiteit als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Verpleegkundige
opleiding tot verpleegkundige heeft afgelegd die is opgenomen in het Centrale register
voor opleidingen hoger onderwijs, genoemd in artikel 6.13 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of in het Centrale register voor beroepsopleidingen, genoemd in artikel 6.4.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs
Tandarts
een opleiding tot arts heeft afgelegd aan universiteit als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Apotheker
opleiding tot apotheker gevolgd aan universiteit als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Fysiotherapeut
opleiding voor fysiotherapie die is opgenomen in het Centraal register opleidingen
hoger onderwijs
GZ-psycholoog
opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog heeft afgelegd, uitgereikt door een door de
Minister aangewezen opleidingsinstelling.
Psychotherapeut
opleiding tot psychotherapeut heeft afgelegd, uitgereikt door een door de Minister,
aangewezen opleidingsinstelling
Orthopedagoog-generalist
opleiding tot orthopedagoog-generalist heeft afgelegd, uitgereikt door een door de
Minister aangewezen opleidingsinstelling
Physician assistant
opleiding voor physician assistant heeft afgelegd, welke opleiding is opgenomen in
het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs, genoemd in artikel 6.13 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Verloskundige
opleiding tot verloskundige die is opgenomen in het Centraal register opleidingen
hoger onderwijs, genoemd in artikel 6.13 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Beroepen artikel 34 van de Wet BIG
Apothekersassistent
opleiding tot apothekersassistent heeft afgelegd die is opgenomen in het Centraal
register beroepsopleidingen, bedoeld in artikel 6.4.1. van de Wet educatie en beroepsonderwijs
Diëtist
opleiding voor voeding en diëtetiek die is opgenomen in het Centraal register opleidingen
hoger onderwijs (het register als bedoeld in artikel 6.13 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;)
Ergotherapeut
opleiding voor ergotherapie die is opgenomen in het Centraal register opleidingen
hoger onderwijs
Huidtherapeut
opleiding voor huidtherapie die is opgenomen in het Centraal register opleidingen
hoger onderwijs
Klinisch fysicus
opleiding tot klinisch fysicus die is gegeven door een door de Minister aangewezen
opleidingsinstelling
Logopedist
een opleiding voor logopedie die is opgenomen in het Centraal register opleidingen
hoger onderwijs
Mondhygiënist
opleiding voor mondzorgkunde die is opgenomen in het Centraal register opleidingen
hoger onderwijs
Oefentherapeut
een opleiding voor oefentherapie-Cesar onderscheidenlijk voor oefentherapie-Mensendieck
die is opgenomen in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs
Optometrist
opleiding voor optometrie die is opgenomen in het Centraal register opleidingen hoger
onderwijs
Orthoptist
opleiding voor orthoptie die is opgenomen in het Centraal register opleidingen hoger
onderwijs
Podotherapeut
opleiding voor podotherapie die is opgenomen in het Centraal register opleidingen
hoger onderwijs
Radiodiagnostisch laborant
opleiding voor medisch beeldvormende en radiotherapeutische technieken die is opgenomen
in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs
Radiotherapeutisch laborant
opleiding voor medisch beeldvormende en radiotherapeutische technieken die is opgenomen
in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs
Tandprotheticus
een opleiding tot tandprotheticus die is gegeven door een door de Minister aangewezen
opleidingsinstelling
Verzorgende in de individuele gezondheidszorg (VIG’er)
opleiding tot verzorgende die is opgenomen in het Centraal register beroepsopleidingen,
bedoeld in artikel 6.4.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs
15. De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister bereid is onderzoek te doen
naar alle cao’s onder de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet langdurige zorg (Wlz) en
de Jeugdwet met als doel in kaart te brengen of de functiewaardering onderling vergelijkbaar
is. De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister daarbij ook wil aangeven of
er voorbeelden zijn van algemene EVC (Erkenning van Verworven Competenties)-trajecten?
En of het klopt dat bijvoorbeeld een huisarts die zich wil laten omscholen tot arts
op de spoedeisende hulp (SEH) hierbij geen vrijstellingen voor de vervolgopleiding
kan krijgen?
Veel branches in de zorg, zoals de geboortezorg, GGZ, gehandicaptenzorg, VVT en ziekenhuizen,
werken met het zogenaamde FWG-systeem (Functie Waardering Gezondheidszorg), waardoor
er in de zorg al in belangrijke mate sprake is van een vergelijkbare functiewaardering.
Andere branches, zoals de jeugd, kennen een ander functiewaarderingssysteem. VWS heeft
echter geen bemoeienis met functiewaarderingen en cao’s.
Om medewerkers te helpen bij een volgende stap werken de sociale partners uit de genoemde
branches aan de door VWS ondersteunde Zorginspirator. Hiermee krijgen medewerkers
inzicht in de verschillend functies in de zorg waarin hun competenties gevraagd zijn.
Hiermee kunnen de (aspirant) medewerkers bepalen welke loopbaanstappen mogelijk zijn.
De Zorginspirator gaat medio februari 2020 online (www.zorginspirator.nl).
De suggestie dat een huisarts die zich wil laten omscholen tot arts op de spoedeisende
hulp geen vrijstellingen krijgt klopt niet. Al een aantal jaren geleden is voor de
geneeskundige vervolgopleidingen de individualisering van de opleidingsduur geïntroduceerd
in de regelgeving van het College Geneeskundige Specialismen (CGS) van de KNMG. Deze
regeling maakt het juist mogelijk rekening te houden met reeds door de arts in opleiding
tot specialist (aios) verworven competenties. Zo kan de ervaren of excellente aios
de opleiding in een kortere periode voltooien of een langere waar nodig.
16. De leden van de CDA-fractie geven aan signalen te krijgen dat het mogelijk is
om twee keer dezelfde cursus te volgen en/of twee keer hetzelfde congres bij te wonen,
en daar iedere keer weer punten voor te krijgen voor de herregistratie in het BIG-register.
Genoemde leden vragen de Minister of dit inderdaad het geval is en zo ja, hoe hij
tegen deze praktijk aankijkt.
Een BIG-geregistreerde zorgverlener (artikel 3 Wet BIG) hoeft geen deskundigheidsbevorderende
activiteiten te verrichten om zich te kunnen laten herregistreren. Dit is anders bij
de artikel 14 Wet BIG specialisten. Zo dient bijvoorbeeld een geneeskundig specialist
ervoor te zorgen dat deze voor diens herregistratie de afgelopen vijf jaar tenminste
200 uren of punten aan deskundigheidsbevordering heeft verzameld en aantoonbaar periodiek
reflecteert op het eigen individuele functioneren en het functioneren in zijn groep.
Ik heb geen signalen ontvangen dat cursussen en bijeenkomsten dubbel worden bijgewoond.
Er zijn wel congressen en cursussen die bijvoorbeeld jaarlijks worden gehouden, maar
dat wil niet zeggen dat de inhoud daarvan jaarlijks gelijk is.
17. De leden van de CDA-fractie vragen of en zo ja, hoe de Minister van plan is om
de herregistratie-eisen voor basisberoepen uit te breiden met deskundigheidsbevordering,
zoals oorspronkelijk voorgenomen was in het wetsvoorstel BIG-II.
In mijn brief van 19 december 2019 over ontwikkelingen op het gebied van de Wet BIG
(Kamerstuk 29 282, nr. 392) heb ik uw Kamer bericht dat de overige onderdelen van het oorspronkelijke wetsvoorstel
– niet zijnde de regieverpleegkundige – meegenomen gaan worden in het vervolg toekomstbestendigheid
BIG. Hierdoor wordt voorkomen dat er onnodige regeldruk ontstaat voor een relatief
korte periode, terwijl er nieuwe en bredere plannen worden ontwikkeld in het kader
van de lange termijn visie op de toekomstbestendigheid van de Wet BIG.
18. De leden van de CDA-fractie vragen welke van de door de Raad geschetste verbeteringen
op het gebied van het tuchtrecht de Minister van plan is op te pakken.
Zoals ik al aangaf in mijn antwoord op vraag 5 is het op dit moment niet duidelijk
in hoeverre (delen van) het advies van de Raad overgenomen zullen worden.
19. De leden van de CDA-fractie vragen ten slotte naar het vervolgtraject, namelijk
op welke wijze de Minister de basisberoepen, branches en cao-partners wil betrekken
bij het bespreken van het advies van de Raad.
Er zullen interactieve themasessies worden georganiseerd met als doel om bij alle betrokken partijen (beroepsverenigingen, werkgevers/werknemersorganisaties, opleidingsorganisaties, uitvoeringsorganisaties,
patiëntenverenigingen, zorgverzekeraars, wetenschap etc.) aan de hand van verschillende
thema´s ideeën op te halen. Zoals ik in mijn brief van 19 december 2019 (Kamerstuk
29 282, nr. 392) heb aangegeven zal er tevens een stuurgroep en een klankbordgroep komen. Zij kunnen
op basis van de input uit de diverse themasessies sturen op de lijnen en contouren
van de lange termijn visie op de Wet BIG.
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
20. De leden van de D66-fractie wensen met name meer inzicht van de Minister te krijgen
over zijn visie op het rapport en het bijbehorend advies van de Raad, daar deze tot
nog toe ontbreekt.
Zie het antwoord op vraag 2.
21. De leden van de D66-fractie lezen dat het credo volgens de Raad zou moeten zijn:
«minder beroepen en meer bekwaamheden reguleren in de zorg» en vragen hoe de Minister
tegen dit uitgangspunt aankijkt, mede gelet op het feit dat het aantal beroepen in
de Wet BIG met de jaren juist is toegenomen.
Zie het antwoord op vraag 4.
22. De leden van de D66-fractie vragen hoe het advies van de Raad zich verhoudt tot
het wetsvoorstel BIG-II, met daarin een overgangsregeling en de introductie van de
regieverpleegkundige als nieuw basisberoep in de wet.
In zijn advies geeft de Raad een aantal vergezichten voor de wet BIG weer. De Raad
geeft daarbij de voorkeur aan het derde vergezicht: «de Wet BIG als wet op de Bekwaamheden in de gezondheidszorg». In dit model blijven de zogenoemde basisberoepen in stand. Daarnaast leggen alle
zorgverleners een portfolio aan. In de door de Raad voorgestelde voorkeursvariant
is er ten aanzien van het verpleegkundige vak maar één basisberoep; namelijk de verpleegkundige.
Aanvullende voorbehouden handelingen en competenties bovenop het basisniveau worden
opgenomen in het portfolio. Het beroep van regieverpleegkundige wordt in dit model
niet wettelijk gereguleerd. Eventuele verdere invulling van functiedifferentiatie
is aan de zorgaanbieders en de beroepsvereniging zelf.
Zoals ik uw Kamer in mijn Kamerbrief van 8 oktober 2019 (Kamerstuk 29 282 nr. 381) heb medegedeeld, gaat het wetsvoorstel inzake de regieverpleegkundige definitief
niet door. Het staat individuele werkgevers vrij om in overleg met de werknemers ontwikkelingen
binnen hun functiegebouw te verkennen en wijzigingen door te voeren binnen hun functiegebouw.
Dit is in lijn met het advies van de Raad.
23. De leden van de D66-fractie geven aan te begrijpen dat de aanzuigende werking
van de Wet BIG wordt versterkt door de doorwerking in de financiering van de geleverde
zorg, omdat een BIG-registratie doorgaans een betaaltitel oplevert, of geldt als vereiste
om bepaalde activiteiten te mogen declareren. De leden van de D66-fractie vragen daarom
of, mocht de Minister niet van plan zijn meer beroepen op te nemen in de Wet BIG,
hij dan bereid is om in gesprek te gaan met de zorgverzekeraars die een BIG-registratie
vereisen bij hun inkoopbeleid.
Ik merk inderdaad dat steeds meer beroepsgroepen opgenomen willen worden in de Wet
BIG vanwege financieel-economische redenen. De Wet BIG is echter niet bedoeld om als
een toegangspoort te fungeren tot de bevoegdheden die de leden van de D66-fractie
noemen. Dit is een bevinding die ik wil meenemen in de verkenning ten behoeve van
de lange termijn op de Wet BIG.
24. De leden van de D66-fractie vragen hoe de Minister aankijkt tegen het door de
Raad geschetste knelpunt dat de registratiecriteria voor regulering van beroepen in
de Wet BIG niet consequent worden toegepast en lastig werkbaar zijn, omdat ze (te)
algemeen en open geformuleerd zijn. Voorts vragen de leden van de D66-fractie of de
registratiecriteria in het verleden inderdaad niet consequent zij toegepast, en zo
nee, in welke gevallen dan precies niet.
De Raad geeft aan dat de criteria voor regulering van beroepen in de Wet BIG (beleidslijn)
lastig werkbare criteria zijn, omdat ze (te) algemeen en open geformuleerd zijn. Volgens
de Raad blijkt ook in de praktijk, dat deze criteria de deur voor opname in de Wet
BIG openzetten voor allerlei beroepen die niet zelfstandig voorbehouden handelingen
verrichten. De Raad benoemt hierbij de fysiotherapeut en de orthopedagoog-generalist.
Ik ben niet van mening dat de registratiecriteria niet consequent zijn toegepast.
Het beroep van fysiotherapeut was vóór de inwerkingtreding van de Wet BIG al geregeld
in de Wet op de Paramedische beroepen (1963). Krachtens deze wet zijn regelingen in
het leven geroepen voor categorieën van beroepsbeoefenaren op het terrein van de uitoefening
der geneeskunst die hun beroep uitoefenen op aanwijzing en onder controle van ofwel
vanwege verwijzing door een arts of tandarts. Het beroep van fysiotherapeut is destijds
opgenomen in de Wet BIG, omdat de beroepsuitoefening gericht is op het verrichten
van lijfsgebonden handelingen. Het risico op seksueel grensoverschrijdend gedrag werd
daarom ten opzichte van andere beroepen groter geacht. Aan de hand van een aantal
praktijkgevallen kwam de wens naar voren dit beroep onder het tuchtrecht te laten
vallen. Voor regulering van beroepen geldt nu de beleidslijn(criteria) zoals deze
is verwoord in de beleidsreactie van 2 december 2014.
Het zware regime is aan de orde als de beroepsgroep voorbehouden handelingen verricht
en ook als de beroepsgroep geen voorbehouden handelingen verricht, maar er wel om
andere redenen noodzaak is tot toepassing van publiek tuchtrecht (het «tuchtrechtcriterium»).
Dit is onder andere het geval indien de patiënt zich in een zeer afhankelijk en kwetsbare
positie ten opzichte van de beroepsbeoefenaar bevindt. Dit is bijvoorbeeld het geval
bij de orthopedagoog-generalist die in de persoon van kinderen en jongeren en volwassenen
met een verstandelijke beperking – afhankelijke en kwetsbare zorgvragers behandelt.
25. De leden van de D66-fractie vragen of de Minister de huidige registratiecriteria
nog wel voldoende geschikt acht, of dat aanpassing(en) overweegt?
Zie het antwoord op vraag 4. Ik verwacht de vraag over de huidige registratiecriteria
te kunnen beantwoorden na de vorming van de lange termijn visie op de toekomstbestendigheid
van de Wet BIG.
26. De leden van de D66-fractie vragen of de Minister het eens is met de constatering
van de Raad dat de voorbehouden handelingen zoals thans neergelegd in de Wet BIG de
risico’s voor patiënten onvoldoende afdekken en dat dit zou komen doordat de voorbehouden
handelingen in de Wet BIG sterk de nadruk leggen op fysieke handelingen en algemeen
omschreven zijn.
Ik mis een feitelijke onderbouwing dat er nu een structureel probleem is en heb ook
geen signalen van bijvoorbeeld de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ)
dat hier een probleem mee is. Wel lijkt het me goed om, gezien mijn antwoord op vraag
7, deze zienswijze te betrekken in de verkenning ten behoeve van de toekomstbestendigheid
van de Wet BIG.
27.
De leden van de D66-fractie vragen welke verbetermogelijkheden de Minister ziet.
Zie het antwoord op vraag 7.
28. De leden van de D66-fractie vragen of de Minister overweegt om de voorbehouden
handelingen verder te specificeren. En zo ja, of hij dit dan binnen de Wet BIG of
juist in lagere regelgeving willen doen.
Aangezien deze vraag gaat over uitwerking van een bepaalde door de Raad geschetste
richting verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 5 die daar ook over gaat.
29. De leden van de D66-fractie vragen of de Minister het standpunt deelt van de Raad
dat de huidige herregistratie onvoldoende toetst of zorgverleners voldoende bekwaam
zijn.
Periodieke registratie is een instrument om te waarborgen dat de deskundigheid van
een BIG-geregistreerde zorgverlener op peil blijft. De inschrijving in het BIG-register
heeft een belangrijke functie voor het publiek: de beroepsbeoefenaar die is ingeschreven
maakt zich kenbaar als deskundige op zijn gebied. Dit levert de patiënt informatie,
vertrouwen en bescherming tegen ondeskundig handelen op. Bij het invoeren van periodieke
registratie wordt uitgegaan van de norm dat het kennis- en vaardighedenniveau van
de BIG-geregistreerden ten minste is gelegen op het niveau van de initiële opleiding
en niet zozeer of deze nieuwe kennis heeft vergaard ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen
binnen het betreffende deskundigheidsgebied. Een zorgverlener kan zich laten herregistreren
door te voldoen aan de werkervaringseis of door een scholingsprogramma met goed gevolg
af te ronden. De werkervaringseis houdt in dat een BIG-geregistreerde zorgverlener
voldoende relevante werkzaamheden (minimaal 2.080 uur of 3.120 uur voor de GGZ-beroepen)
moet hebben verricht in een tijdsbestek van vijf jaar.
Ik ben het deels eens met het standpunt van de Raad. Het is namelijk juist dat periodieke
registratie een momentopname is. Ook is het juist dat er nu in beginsel niet bekeken
wordt of een zorgverlener up to date kennis heeft ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen
binnen zijn vakgebied. Echter ben ik wel van mening dat – in de afgelopen jaren –
door periodieke registratie een meer actueel BIG-register is ontstaan, waar de patiënt
op kan vertrouwen.
30.
De leden van de D66-fractie vragen hoe de Minister in dit verband tegen het voorstel om over te gaan op een bekwaamhedenportfolio
aankijkt.
Zie het antwoord op vraag 2.
31. De leden van de D66-fractie constateren dat het voorstel van de Raad om op een dergelijk
bekwaamhedenportfolio over te gaan op kritiek vanuit de Koninklijke Nederlandsche
Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG), diverse andere beroepsorganisaties
en de Patiëntenfederatie Nederland kan rekenen. Zij verwachten dat het opstellen en
bijhouden van een portfolio, met alle daaraan verbonden eisen, bijdraagt aan een verdere
bureaucratisering. In de ogen van de leden van de D66-fractie is het van groot belang
dat dit voorkomen wordt. Zorgverleners moeten zich hoofdzakelijk kunnen bezighouden
met hun kerntaak, namelijk zorg verlenen. Verder is het volgens genoemde organisaties
onduidelijk hoe de (praktijk)toetsing plaatsvindt en wie akkoord geeft op de behaalde
competentie alvorens die kunnen worden opgenomen in het bekwaamhedenportfolio.
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister een voor een kan ingaan op de kritiekpunten
van de voornoemde organisaties op het voorstel van de Raad?
De kritiekpunten van de bovengenoemde partijen worden meegenomen in het visietraject.
Deze partijen zijn allen vertegenwoordigd in de stuurgroep en zullen daarnaast ook
op andere wijzen, zoals bij de themasessies worden betrokken. Ik vind het heel belangrijk
dat iedereen zijn input kan geven in het visietraject, zodat er een zo compleet mogelijk
beeld ontstaat van de wensen en ideeën.
32. In navolging hierop stellen de leden van de D66-fractie vast dat het doel van
de Wet BIG tweeledig is: (i) het bewaken en bevorderen van de kwaliteit van de beroepsuitoefening
en (ii) het beschermen van de patiënt tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen door
beroepsbeoefenaren. Een afgeleide doelstelling is de inzichtelijkheid voor derden.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister of de Wet BIG in zijn huidige vorm
nog aan ieder van de eigen doelstellingen voldoet.
De Wet BIG is onderdeel van het kwaliteitssysteem van zorg dat wordt ingevuld door
verschillende wetten met verschillende instrumenten en normen. De Wet BIG levert binnen
het kwaliteitssysteem van zorg nog steeds een belangrijke bijdrage aan haar doelstellingen:
de kwaliteit van de beroepsuitoefening, de bescherming van de patiëntveiligheid en
als afgeleide, de inzichtelijkheid voor derden. Om een voorbeeld te geven van het
laatste: als bijvoorbeeld een tandarts zijn registratie wordt ontnomen en daarmee
zijn bevoegdheden, dan wordt dat onder andere bekend gemaakt in een regionaal of landelijk
dagblad. Patiënten kunnen daar kennis van nemen. Dat is een belangrijke bijdrage aan
de inzichtelijkheid. Het doel van de verkenning ten behoeve van een toekomstbestendige
Wet BIG is om te kijken of het beter kan en welke aanpassingen er nodig zijn met het
oog op de toekomst. We moeten daarbij niet uit het oog verliezen dat de doelmatigheid
en effectiviteit van een wet of kwaliteitssysteem valt of staat met de uitvoerbaarheid
en de daarvoor beschikbare middelen.
33. De leden van de D66-fractie vragen hoe de Minister het advies van de Raad met
betrekking tot de bekwaamhedenportfolio’s ziet in het licht van deze doelstellingen
en of de Minister denkt dat individuele portfolio’s van bekwaamheden kunnen bijdragen
aan de patiëntveiligheid, en het inzicht voor patiënten en zorgprofessionals onderling
in competenties en verantwoordelijkheden. De leden van de D66-fractie vragen hoe de
Minister, mocht hij geïnteresseerd zijn in een systeem met bekwaamhedenportfolio’s,
zou willen borgen dat deze ook voor de patiënt in begrijpelijke taal zijn opgesteld
en of de Minister, in het licht van adequaat toezicht, in dat geval de voorkeur geeft
aan een publiek of privaat karakter.
Aangezien deze vraag gaat over uitwerking van een bepaalde door de Raad geschetste
richting verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 5 die daar ook over gaat.
34. De leden van de D66-fractie hebben tot slot enkele algemene vragen aan de Minister.
Zij vragen welke van de drie door de Raad geschetste vergezichten de Minister het
meeste aanspreekt en waarom. Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie of de Minister
uitgebreid kan reflecteren op hoe hij verder wil gaan met dit advies, wetende dat
het veld zeer verdeeld is over de inrichting van de Wet BIG, zoals ook bleek bij de
voorgestelde overgangsregeling en introductie van de regieverpleegkundige in de wet.
Zie mijn antwoord op vraag 2.
35. De leden van de D66-fractie vragen welke lessen de Minister heeft getrokken uit
het verloop van de procedure van het voorstel voor een overgangsregeling en introductie
van de regieverpleegkundige in de wet.
Het wetsvoorstel inzake de regieverpleegkundige beoogde een onderscheid te maken tussen
de mbo- en de hbo-verpleegkundige in de Wet BIG. Hoewel de betrokken partijen in eerste
instantie een wettelijke regeling verlangden, bleken hun achterbannen toch kritisch
en zich onvoldoende gehoord over de voorgenomen overgangsregeling en het wetsvoorstel.
Als er weerstand is moet de communicatie met de mensen waar het over gaat nog intensiever
plaatsvinden om een afweging te maken of en hoe zij geholpen worden met de plannen.
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
36. De leden van de SP-fractie vragen of de Minister kan toelichten of hij disfunctionele
kanten ziet in de huidige Wet BIG vanwege maatschappelijke ontwikkelingen en of de
Minister op dit moment (grote) aanleiding ziet om de huidige Wet BIG te veranderen.
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister hierop een reflectie kan geven.
Zie mijn antwoord op vraag 7.
37.
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister kan aangeven wat zijn vervolgstappen
zijn.
Zie mijn antwoorden op vragen 1 en 19.
38. De leden van de SP-fractie vragen tenslotte of de Minister voornemens is om te komen
tot een wetswijziging.
Dit is afhankelijk van de uitkomst van de verkenning die ik het komende half jaar
ga doen.
Vragen en opmerkingen van de ChristenUnie-fractie
39. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Minister de 10 door de Raad
genoemde knelpunten herkent en of de Minister de analyse van de Raad op deze tien
punten deelt.
Ik zal hier per genoemd knelpunt op ingaan.
Knelpunt 1: Registratiecriteria niet consequent toegepast: Zie mijn antwoord op vraag 24.
Knelpunt 2: Voorbehouden handelingen dekken risico’s onvoldoende af: Zie mijn antwoord op vraag 26.
Knelpunt 3: Herregistratie toetst bekwaamheid onvoldoende: Zie mijn antwoord op vraag 29.
Knelpunt 4: Tuchtrecht heeft ook averechtse werking: er is al een aantal maatregelen genomen om het tuchtrecht te verbeteren, zoals de
invoering van het griffierecht en de tuchtklachtfunctionaris. In het traject van de
toekomstvisie BIG zal verder worden gekeken welke verbeteringen nodig zijn.
Knelpunt 5: Inzichtelijkheid laat te wensen over: Ik herken het signaal dat de inzichtelijkheid van het BIG-register nog voor verbetering
vatbaar is. De verplichting voor zorgverleners om het BIG-nummer op meerdere plekken
te vermelden draagt bij aan deze inzichtelijkheid. Daarnaast kan het punt van inzichtelijkheid
worden meegenomen in de verkenning toekomstvisie Wet BIG.
Knelpunt 6: Individuele beroepsbeoefenaar niet langer logisch aangrijpingspunt: Zie mijn antwoord op vraag 7.
Knelpunt 7: Beroep als uitgangspunt voldoet steeds minder: De constatering dat het beroep als uitgangspunt steeds minder voldoet deel ik niet.
Wel zie ik, net als de Raad, een aantal ontwikkelingen in de zorg die bij mij de vraag
doen rijzen of de Wet BIG in zijn huidige opzet toekomstbestendig is. Door de komst
van nieuwe beroepen, taakherschikking, het werken in multidisciplinaire teams en technologie
die menselijke handelingen gaat overnemen is een andere kijk op de kwaliteitsbewaking
van beroepsbeoefenaren wel van belang. Deze ontwikkelingen zal ik daarom betrekken
in de verkenning toekomstvisie Wet BIG.
Knelpunt 8: Steeds meer nieuwe beroepen in de Wet BIG: Zie mijn antwoord op vraag 4.
Knelpunt 9: Nieuwe technologieën zetten uitgangspunt «individuele gezondheidszorg»
onder druk: Zie mijn antwoord op vraag 7.
Knelpunt 10: Huidige beroepenregulering draagt bij aan arbeidstekorten en inefficiënt
werken: Omdat het van belang is dat de kwaliteit van de beroepsuitoefening de patiëntveiligheid
worden bewaakt ongeacht de arbeidsmarktsituatie, is het van belang dat er kwaliteitseisen
worden gesteld en enige regulering plaatsvindt. Alhoewel dat in de praktijk enigszins
verkokerend kan werken, kijken we tegelijkertijd naar verbreding van de inzetbaarheid
van beroepen zoals de Bachelor Medisch Hulpverlener (BMH). Tevens wordt in het traject
van de toekomstvisie BIG bezien op welke manieren die regulering zo efficiënt mogelijk
kan plaatsvinden.
40. De leden van de ChristenUnie-fractie maken uit de brief van de Minister op dat
het huidige doel van de Wet BIG, namelijk het bewaken van de kwaliteit van de beroepsuitoefening
door zorgverleners en het beschermen van patiënten tegen ondeskundigheid en onzorgvuldigheid,
voor de Minister overeind blijft. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister
welke doelen hij nog meer voor zich ziet bij de toekomstige beroepenregulering. De
leden van de ChristenUnie-vragen vervolgens of de Minister kan aangeven wat voor hem
belangrijke criteria zijn waaraan hij de vergezichten en de uitwerking zal toetsen.
In mijn adviesaanvraag aan de Raad heb ik gevraagd of de Raad zijn visie wilde geven
op de optie de Wet BIG als kwaliteitsregistratie-instrument te gebruiken. De Raad
adviseerde hier negatief over. De vraag of de Wet BIG ook andere doelen zou moeten
dienen wordt wat mij betreft onderdeel van de verkenning, zodat alle betrokken partijen
hier hun ideeën over kunnen geven.
41. De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het belangrijk dat de patiënt op basis
van het BIG-register beter kan bepalen of een zorgverlener zijn of haar zorgvraag
goed kan beoordelen. Dit betekent dat naast naam en BIG-nummer meer informatie beschikbaar
moet zijn. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke mogelijkheden de Minister
ziet om meer informatie in het BIG-register op te nemen en aan welke informatie hij
dan denkt.
Ik heb geen plannen op dit punt en ik kan nog niet vooruitlopen op wat er mogelijk
uit de verkenning naar voren zou komen ten aanzien van dit punt. Wel kan ik aangeven
dat er grenzen zijn aan de informatie die van overheidswege verstrekt kan worden in
het BIG-register. Dit kan alleen objectieve informatie zijn.
42. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister hoe hij het toetsen op
bekwaamheid ziet in relatie tot het toetsen op bevoegdheid en of hij het met genoemde
leden eens is dat het goed is dat er meer aandacht komt voor opgedane (aanvullende)
bekwaamheden, naast de nadruk die nu vooral op de initiële opleiding wordt gelegd.
Vervolgens vragen de leden van de ChristenUnie-fractie hoe de Minister in dat verband
kijkt naar het derde vergezicht, waarin bekwaamheden een prominente plek krijgen en
de opleiding en/of het basisberoep minder aandacht lijken te krijgen.
Zie mijn antwoord op vraag 2.
43. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Minister het hen eens is dat
een goede (vervolg-)opleiding de basis blijft om de kwaliteit van zorgprofessionals
en beroepsuitoefening te borgen.
Zie mijn antwoorden op vragen 10 en 11.
44. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister hoe hij de huidige werkwijze
bij kwaliteitsregistraties beoordeelt, waarbij private beroepsverenigingen een belangrijke
rol spelen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Minister van mening
is dat dergelijke privaatrechtelijke kwaliteitsregisters alleen door representatieve
beroepsverenigingen mogen worden gevoerd en of hij bereid is om te onderzoeken hoe
de representativiteit van deze registers kan worden vergroot.
Zie mijn antwoord op vraag 13.
45. De leden van de ChristenUnie-fractie geven aan dat zij signalen uit de praktijk
krijgen dat zorgverzekeraars van Praktijkondersteuners Huisartsen (POH’s) eisen dat
zij een BIG-registratie hebben. Een deel van de POH’s heeft deze registratie vanuit
het beroep van herkomst, maar een groot deel ook niet. Deze eis zou POH’s zonder BIG-registratie
belemmeren om elders te solliciteren en zou voor een tweedeling zorgen. De leden van
de ChristenUnie-fractie vragen of de Minister het met genoemde leden eens is dat een
BIG-registratie niets zegt over het werk als POH en dat een dergelijke eis vanuit
de verzekeraars dus niet wenselijk is.
Uit navraag bij de zorgverzekeraars blijkt dat zij geen BIG-registratie vereisen voor
de POH.
46. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen tot slot of de Minister, nu het wetsvoorstel
BIG-II van tafel is, nog steeds van plan is om de herregistratie-eisen voor basisberoepen
uit te breiden met deskundigheidsbevordering.
Zie het antwoord op vraag 17.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier