Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het rapport van de taskforce verdienvermogen ‘Goed boeren kunnen boeren niet alleen’
32 670 Voortgang Natura 2000
Nr. 196 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 6 februari 2020
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief
van 7 oktober 2019 inzake het rapport van de taskforce verdienvermogen «Goed boeren
kunnen boeren niet alleen» (Kamerstuk 32 670, nr. 168).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 5 februari 2020. Vragen en
antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie, Leau-Kolkman
Inleiding
Hierbij zend ik uw Kamer, met excuses voor de vertraging, de antwoorden op de feitelijke
vragen over het rapport Taskforce Verdienvermogen. Om het fundamentele karakter van
de aanbevelingen in het rapport recht te doen, kom ik met een nadere uitwerking hoe
ik het verdienvermogen van de boer verder wil versterken. Deze uitwerking stuur ik
voor 1 april naar uw Kamer.
Vragen en antwoorden
1
Kunt u toelichten hoe u zich ervoor gaat inzetten dat er een eerlijk speelveld wordt
gecreëerd, en dat producten van buiten de Europese Unie (EU) die ook in de EU worden
geproduceerd in ieder geval aan dezelfde voorwaarden moeten voldoen, onder andere
ten aanzien van gewasbeschermingsmiddelengebruik en dierenwelzijn?
Antwoord
Producten die de EU binnenkomen, moeten voldoen aan de hoge normen van de Europese
wetgeving ten aanzien van voedselveiligheid, consumentenbescherming en etikettering
(productstandaarden). Het behoud van deze standaarden is een prioriteit van het kabinet,
waarbij het uitgangspunt is dat het hoge beschermingsniveau voor mens, dier, plant
en milieu in de EU gewaarborgd blijft. Met betrekking tot productiestandaarden (zoals
dierenwelzijn en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen) heb ik in het Realisatieplan
Visie LNV aangegeven dat ik in samenwerking met de Minister voor Buitenlandse Handel
en Ontwikkelingssamenwerking wil bekijken of we het gelijke speelveld geen geweld
aandoen door voor importproducten andere eisen te stellen dan aan producten uit Nederland.
Ook wil ik hierbij kijken of we geen praktijken elders in stand houden die we als
niet duurzaam beschouwen. Mijn inzet is dus ook om te pleiten voor import die aan
dezelfde hoge eisen voldoet als Nederlandse producten. Hierbij zal ik natuurlijk wel
altijd bestaande multilaterale handelsregels in acht nemen.
2
Kunt u toelichten op welke wijze ketenpartijen gedwongen kunnen worden om ten behoeve
van meerkosten van kringlooplandbouw langetermijncontracten aan te gaan met boeren
en bent u bereid hiertoe stappen te ondernemen?
Antwoord
De Taskforce Verdienvermogen «Goed boeren kunnen boeren niet alleen» schetst dat het
vooral aan de ketenpartijen is om tot langetermijncontracten te komen. Ik zie hier
enkele goede initiatieven. Zo hebben sommige veehouders nu meerjarige afspraken om
de meerkosten voor verduurzaming door de eindgebruiker te laten betalen. Graag wil
ik mij inzetten om dit soort lange termijn zekerheid dat de meerkosten worden vergoed,
breder te verspreiden. Daarom zal ik in gesprek gaan met partijen. Als op termijn
blijkt dat dit onvoldoende resultaat oplevert dan kan ik dit meenemen in een versnelde
evaluatie van de Wet oneerlijke handelspraktijken. Op deze situatie wil ik echter
niet vooruit lopen.
3
Kunt u toelichten hoe, in het kader van kringlooplandbouw, omgegaan wordt met nutriënten
van voedingsproducten die we niet in Nederland telen?
Antwoord
Niet al het voedsel dat we in Nederland willen consumeren – en dat in veel gevallen
ook past in een gezond menu – kan in Nederland geteeld worden. Nutriënten die in het
buitenland zijn gebruikt om voedingsmiddelen te produceren komen in Nederland in de
humane consumptie terecht. De bedoeling van kringlooplandbouw is om kringlopen op
een zo laag mogelijk schaalniveau te sluiten, maar dat betekent niet dat het streven
is uitsluitend nog voedsel van eigen bodem te eten. Binnen kringlooplandbouw wordt
gestreefd naar een optimaal gebruik van de reststromen die gepaard gaan bij de import
en gebruik van deze voedingsproducten. Daarnaast past het bij kringlooplandbouw om
reststromen zoveel mogelijk in de landbouw terug te brengen. Het is wenselijk nutriënten
zoveel mogelijk terug te winnen uit dierlijke en menselijke ontlasting en waar dit
niet direct op het land kan worden gebracht te verwerken tot meststoffen die niet
alleen in Nederland maar ook in andere landen kunnen worden gebruikt. Veel «samengestelde»
voedingsmiddelen bevatten overigens een mix van producten uit verschillende landen.
4
Zou het mogelijk zijn om Europese middelen in te zetten ten behoeve van kringloopsamenwerking?
Antwoord
Er zijn meerdere Europese fondsen die mogelijk ingezet kunnen worden voor kringloopsamenwerking.
Zonder fondsen uit te sluiten zijn Horizon Europe, InvestEU, de cohesie- en de GLB-fondsen
voor de hand liggende fondsen. Voor het kabinet is het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
(GLB) een belangrijk instrument om de noodzakelijke omslag naar kringlooplandbouw
te ondersteunen. Dit binnen de bredere doelstelling dat het GLB dient bij te dragen
aan een landbouw die economie, boer en leefomgeving verbindt, zich richt op regionale
opgaven, daarmee draagvlak en maatschappelijke legitimiteit heeft en bijdraagt aan
de klimaatopgave. Als voorbeeld in dit verband verwijs ik graag naar het nieuwe GLB-instrument
van de eco-regelingen waarmee vormen van kringlooplandbouw kunnen worden bevorderd,
bijvoorbeeld via het stimuleren van duurzaam bodembeheer of het bevorderen van een
grotere grondgebondenheid in de veehouderij. Een ander voorbeeld is het 2e pijler
GLB-instrument «samenwerking» dat kan worden ingezet bij het ondersteunen van de omslag
naar kringlooplandbouw.
5
Hoe past de biodiversiteitsmonitor binnen het kader dat is gesteld in het rapport
van de taskforce?
Antwoord
De biodiversiteitsmonitor geeft inzicht in het handelen van boeren op het gebied van
onder andere biodiversiteit. Dit lijkt mij passen binnen de aanbevelingen van de Taskforce
om te zorgen voor inzicht in eigen handelen.
6
Kan de biodiversiteitsmonitor als onderdeel van het Nationaal Strategisch Plan invulling
geven aan de in dit rapport geconstateerde noodzaak tot het inzichtelijk maken van
prestaties op het gebied van kringlooplandbouw?
Antwoord
In mijn reactie op het advies van de Raad voor de Leefomgeving en infrastructuur over
«Europees landbouwbeleid: inzetten op kringlooplandbouw» aan uw Kamer van 30 oktober
2019 (Kamerstuk 28 625, nr. 278), heb ik aangegeven dat het ontwikkelen van een integraal puntensysteem met kritische
prestatie-indicatoren, uitstekend past bij de door mij gekozen lijn voor de realisatie
van kringlooplandbouw. Dit vraagt echter wel om verdere uitwerking en toetsing op
mogelijkheden en haalbaarheid, onder andere bezien vanuit de GLB-verordeningen. De
verdere uitwerking wil ik vormgeven in nauwe samenwerking met sector- en ketenpartijen,
belangenorganisaties en wetenschappers. Ik wil de mogelijkheden op korte termijn onderzoeken
en betrek daarin ook de biodiversiteitsmonitor.
7
Welke maatregelen uit het rapport raken niet aan de maatregelen uit het realisatieplan
kringlooplandbouw en verduurzaming veehouderij en wat is de opvatting van het kabinet
omtrent deze maatregelen?
Antwoord
In de overzichtstabel worden meerdere maatregelen genoemd die niet rechtstreeks raken
aan het realisatieplan. Dit betreft het invoeren van een klimaat- en milieuheffing,
de ketenpartijen die advies moeten geven voor kringlooplandbouw, het opstellen van
in- en verkoopvoorwaarden, het verzoek om tot voorstellen tot sectorale governance
te komen, het opstellen van een toetsingskader door de financiële sector en het vanuit
de overheid faciliteren van de handel in reststromen. Zoals ik in mijn brief van 7 oktober
jl. aan uw Kamer heb gemeld (Kamerstuk 32 670, nr. 168) verwelkom ik veel van deze aanbevelingen en wil ik nog kijken naar maatregelen die
veel verder gaan dan bestaand beleid zoals het vanuit de overheid faciliteren van
handel in reststromen.
8
Op welke manier gaat het kabinet inzichtelijk maken welke regelgeving belemmerend
werkt en welke stappen zijn hiervoor al gezet?
9
Op welke termijn en op welke manier gaat het kabinet stappen zetten in het aanpakken
van belemmerende Nederlandse regelgeving?
Antwoord vraag 8 en 9
Het kabinet werkt hier al aan en doet dat op verschillende manieren. Eén manier is
door zich te verbinden aan het werk in experimenteergebieden waarbinnen gekeken wordt
naar werkwijzen om binnen de kaders van de bestaande regelgeving kringlooplandbouw
verder te brengen dan wel om te onderzoeken welke aanpassingen van regels kunnen helpen,
zonder afbreuk te doen aan de doelstellingen die aan de basis van die regels liggen.
In het tweede kwartaal zal ik uw Kamer nader informeren over de experimenteergebieden.
Een tweede manier is de inbreng door agrarische ondernemers bij het digitale Agroloket.
In de afgelopen jaren zijn er daar meer dan 40 meldingen binnengekomen. Meldingen
over belemmeringen in de regels voor het dagelijkse werk op de boerderij en belemmeringen
in de regelgeving voor voorgenomen innovaties op het bedrijf. In het tweede kwartaal
wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de voortgang op deze aanpak van de regeldruk.
Een derde manier is dat het kabinet zich inspant om de Europese kaders waar agrarisch
ondernemers mee te maken hebben meer kringlooplandbouw-proof te maken. De Europese
Commissie werkt aan voorstellen in het kader van de Green Deal – in het bijzonder
de Farm to Fork strategie, waarmee gestreefd wordt naar ambitieuze Europese regels
voor verduurzaming van het voedselsysteem. De concrete voorstellen worden dit voorjaar
verwacht, maar de Commissie heeft o.a. al aangegeven circulariteit in voedselsystemen
te willen stimuleren. Uw Kamer zal over deze voorstellen via gebruikelijke wijze worden
geïnformeerd (o.a. BNC en Landbouw- en Visserijraad).
10
Op welke manier is het kabinet voornemens om ook in Europees verband te pleiten voor
de aanpak van belemmerende regelgeving?
Antwoord
Het kabinet zet zich in Brussel ervoor in dat de Europese wettelijke kaders de transitie
naar kringlooplandbouw helpen mogelijk maken. Daarbij is specifieke aandacht voor
huidige belemmerende regelgeving. Onder andere wordt aandacht gevraagd voor regelgeving
betreffende hergebruik van dierlijke eiwitten voor diervoeder en meer mogelijkheden
voor het gebruik van meststoffen uit dierlijke mest ter vervanging van kunstmest.
Ook wordt gekeken naar hoe Europese regelgeving die het gebruik van andere reststromen
bemoeilijkt kan worden aangepakt.
11
Wat is de eerste reactie van de ketenpartijen op het rapport van de taskforce?
Antwoord
De reacties zijn gemengd. Om enkele voorbeelden te geven: De Nederlandse akkerbouw
vakbond is uitgesproken positief en stelt dat alle aanbevelingen moeten worden overgenomen.
LTO (samen met POV en NAJK) onderschrijft de analyse maar acht een gedeelte van de
oplossingsrichtingen te top down en te vergaand. Het GroentenFruit Huis is positief
over de visie kringlooplandbouw maar had nog veel vragen over het advies van de Taskforce
en wijst bijvoorbeeld heffingen voor CO2 en stikstof af.
12
Heeft de taskforce de kringloopvisie van de Minister meegenomen in zijn onderzoek
of is de taskforce met een nulmeting en de huidige stand van zaken begonnen?
Antwoord
De opdracht aan de Taskforce luidde dat zij de visie als uitgangspunt diende te gebruiken.
13
Kunt u toelichten of in het nieuwe keurmerk voor voedselproducten ook gekeken wordt
naar fair trade en kringlooplandbouw in Nederland? Zo nee, waarom niet?
14
Op welke wijze zouden fair trade en kringlooplandbouw nog aan het nieuwe keurmerk
kunnen worden toegevoegd, waarbij ook internationale producten hiervoor de noodzakelijke
informatie moeten aanleveren?
Antwoord vraag 13 en 14
Het is niet duidelijk naar welk keurmerk de vraagsteller verwijst. Het rapport refereert
alleen aan het «Beter leven keurmerk» (pag. 50 van het rapport Taskforce verdienvermogen
kringlooplandbouw). Dit is een keurmerk wat de Dierenbescherming in samenwerking met
de veehouderijsector opgesteld en gelanceerd heeft in 2007. Het Keurmerk is ondergebracht
bij de Stichting Beter Leven Keurmerk. Het keurmerk stelt eisen aan de productie bezien
vanuit het dierenwelzijn. Ook wordt in Europees verband gesproken over een EU-breed
keurmerk voor dierenwelzijn.
De in vragen 13 en 14 aangehaalde thema’s maken momenteel geen onderdeel uit van het
Beter leven Keurmerk. Er zijn onlangs wel verkenningen gedaan naar het oprekken van
de eisen door ook te kijken naar duurzaamheid als thema uit het kringloopgedachtegoed.
Het is aan de Stichting BLK en de Dierenbescherming om dit eventueel verder te ontwikkelen.
Koppeling met «Fair Trade Original» ligt niet direct voor de hand omdat dit betrekking
heeft op producten die in ontwikkelingslanden geproduceerd worden en geen directe
relatie hebben met het thema dierenwelzijn.
15
Zijn er EU-lidstaten bekend die de negatieve effecten van hun productie beprijzen
of anderzijds een milieuvriendelijke productiewijze belonen? Zo ja, kunt u hier voorbeelden
van noemen?
Antwoord
In algemene zin worden milieuvriendelijke productiewijzen o.a. beloond door middel
van het gemeenschappelijk landbouwbeleid; dit geldt in de hele EU. Daarnaast worden
via belastingen op CO2, (bijvoorbeeld in Zweden en Ierland), of op gewasbeschermingsmiddelen (Denemarken,
Frankrijk) effecten van de landbouwproductie beprijsd.
16
Op welke manier is de samenstelling van de taskforce tot stand gekomen?
Antwoord
De samenstelling van de Taskforce is tot stand gekomen op mijn instigatie, in samenspraak
met de voorzitter, waarbij de inzet was om alle noodzakelijke expertise aan tafel
te krijgen.
17
Waarom is de opdracht beperkt tot randvoorwaarden voor een verdienmodel naar kringlooplandbouw?
Antwoord
De opdracht is beperkt tot de randvoorwaarden voor een verdienmodel voor kringlooplandbouw
aangezien kringlooplandbouw de basis is van mijn visie op de landbouw.
18
Wat is de definitie van kringlooplandbouw?
Antwoord
In de kabinetsvisie «landbouw, natuur en Voedsel: Waardevol en Verbonden» (Kamerstuk
35 000 XIV, nr. 5) wordt kringlooplandbouw gedefinieerd als een systeem van voedselproductie met minimale
onnodige verliezen. Met zo min mogelijk effecten op natuur, milieu en klimaat.
19
Welke definitie hanteert de taskforce voor een circulaire landbouw?
Antwoord
De definitie die de Taskforce heeft gegeven in hun overzicht van definities (pag.
44) luidt:
«Kringlooplandbouw is een systeem gericht op het minimaliseren van grondstofgebruik
door hergebruik van producten, onderdelen en hoogwaardige grondstoffen. Het is een
systeem van op zo laag mogelijk niveau gesloten kringlopen, gericht op het behoud
van het natuurlijk en sociaal kapitaal (zoveel mogelijk via hernieuwbare bronnen).
Onder natuurlijk kapitaal wordt hier verstaan klimaat, biodiversiteit, kwaliteit van
water, bodem en lucht, maar ook een gezonde bevolking. Sociaal kapitaal heeft betrekking
op de vaardigheden en kennis, maar ook op de vertrouwensbasis tussen spelers in de
sector en de bredere maatschappij, die voor samenwerking onontbeerlijk is.»
20
Wat zijn de opvattingen van andere EU-landen ten opzichte van kringlooplandbouw?
Antwoord
Bij mijn gesprekken met andere lidstaten proef ik veel interesse voor kringlooplandbouw.
Daarnaast zie ik veel aanknopingspunten voor dit concept bij de voorlopige opzet van
de door de Europese Commissie aangekondigde Green Deal.
21
Wat zijn de gevolgen als blijkt dat andere EU-landen geen toegevoegde waarde zien
in de voorstellen gedaan door de taskforce om te komen tot een gelijk speelveld?
Antwoord
Ik zie bij andere landen soortgelijke uitdagingen en ook de discussies op Europees
niveau reflecteren het breed gevoelde belang van verduurzaming en vergroening van
de landbouwsector. Zeker op termijn zal er dus overal beweging moeten plaatsvinden.
Of die beweging precies langs de lijnen van de voorstellen van de Taskforce zal zijn,
is op dit moment nog niet te beoordelen.
22
Hoe kunnen buitenlandse partijen verplicht worden om onderdeel uit te maken van het
voorstel tot een nieuw verdienmodel c.q. de kringloopvisie van de Minister?
Antwoord
De Taskforce raadt aan om tussen alle ketenpartijen informatie over (alle) productkenmerken
te verzamelen en delen. Daarmee kunnen in de keten (en door consument) betere beslissingen
worden genomen. Deze informatie is dan ook nodig van buitenlandse producenten. Ze
zijn daarmee niet een verplicht onderdeel van iets. Maar via sturing vanuit partijen
in de keten, zal verandering ontstaan, zo beargumenteert de Taskforce.
23
Waarom heeft de taskforce niet gekeken naar de extra voorwaarden die gesteld worden
aan de producten waarbij de extra eisen niet betaald worden?
Antwoord
De zogenaamde problematiek van de bovenwettelijke eisen was geen onderdeel van de
opdracht aangezien hier al door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) naar gekeken
wordt. De Taskforce zelf beveelt aan om meer inzicht te geven over productiemethodes
zodat deze beloond kunnen worden.
24
Wat wordt er bedoeld met het beschermen van het natuurlijk en sociaal kapitaal?
Antwoord
In het overzicht van definities (pag. 44) geeft de Taskforce aan dat met natuurlijk
en sociaal kapitaal wordt bedoeld:
«Onder natuurlijk kapitaal wordt hier verstaan klimaat, biodiversiteit, kwaliteit
van water, bodem en lucht, maar ook een gezonde bevolking. Sociaal kapitaal heeft
betrekking op de vaardigheden en kennis, maar ook op de vertrouwensbasis tussen spelers
in de sector en de bredere maatschappij, die voor samenwerking onontbeerlijk is.»
25
Kunt u aangeven wat u vindt van het ontwikkelen van een dashboard en in hoeverre de
import zou moeten voldoen aan dit dashboard?
Antwoord
Ik denk dat het verstrekken van extra inzicht zeer belangrijk is. Hier zijn ook al
mooie voorbeelden van zoals de Taskforce zelf ook schetst. Het zou goed zijn als kringloop
informatie ook beschikbaar is voor de import. Voor de Nederlandse productie wil ik
alvast kritische prestatie indicatoren ontwikkelen die als basis kunnen dienen voor
zo’n dashboard. Op korte termijn (nog dit kwartaal) verwacht ik het advies dat in
opdracht van LNV wordt geschreven over hoe een set van kritische prestatie indicatoren
eruit kan zien. Met deze set kunnen boeren worden gestimuleerd en beloond als zij
prestaties leveren die integraal bijdragen aan de doelen van de LNV-visie. Dit advies
zal ik uw Kamer zo spoedig mogelijk daarna toesturen.
26
In welke sectoren zijn momenteel dashboards in de gebruiks- of testfase en heeft het
werken met dit systeem reeds aantoonbare milieuwinst opgeleverd?
Antwoord
Er zijn in de veehouderij meerdere dashboards in gebruik. Denk bijvoorbeeld aan de
kringloopwijzer, KalfOK en de benchmark antibioticagebruik. Hierbij wordt de benchmark
voor het antibioticagebruik het langst toegepast. Zoals het Taskforce rapport meldt,
lijkt dit tot een aanzienlijke daling van het antibioticagebruik te hebben geleid.
27
Worden bij de doelen voor de toekomst ook de grote economische en maatschappelijke
waarde die de sector heeft als producent van kwalitatief goed en betaalbaar voedsel
voor iedereen in Nederland beschermd?
Antwoord
Jazeker, Nederland heeft een belangrijke positie als producent van kwalitatief hoogstaand
en tevens betaalbaar voedsel. Echter dit leidt er tegelijkertijd toe dat we tegen
ecologische grenzen aanlopen. Mijn visie geeft hier een richting in. Juist om ervoor
te zorgen dat er een toekomst is voor boeren en hun innovatieve wijze van produceren.
28
Wat gebeurt er met de ondernemers die niet kunnen voldoen aan de ambitieuze transitie?
Antwoord
Bij een transitie zal iedereen een afweging moeten maken of en hoe daarin mee te gaan.
De overheid zal hierbij waar mogelijk faciliteren. Niets doen leidt ertoe dat de omstandigheden
gaan nopen tot een keuze.
29
Is de ambitie om uit te gaan van de 10% best presterende ondernemers niet te ambitieus?
30
Waarom is er gekozen voor het uitgangspunt van de 10% best presterende ondernemers?
Antwoord vraag 29 en 30
De ambitie van 10% best presterende ondernemers is een veronderstelling van de Taskforce.
In het kabinetsbeleid wordt geen percentage gehanteerd, maar wel ingezet op een omvorming
van de landbouw waarbij sectoren diverse ambities hebben opgesteld in het kader van
de verduurzaming veehouderij.
31
Welke data en benchmarking moeten partijen aanleveren?
Antwoord
De Taskforce heeft aangegeven dat het aan ketenpartijen (en overheid) is om doelen
uit te werken die de basis zijn voor dashboard. Ik ben hier zelf ook mee bezig. Zoals
ik hierboven heb geschetst ben ik bezig om kritische prestatie indicatoren (KPI) te
ontwikkelen. Daarbij wordt natuurlijk ook gekeken welke data hiervoor moet worden
aangeleverd. Echter pas als deze KPI’s volledig zijn uitontwikkeld, kan ik u uitslag
geven over welke data we nodig hebben. Zoals ik in vraag 25 heb toegelicht, heb ik
de eerste stappen tot het ontwikkelen van deze KPI’s gezet en zal ik uw Kamer hierover
informeren einde eerste kwartaal van dit jaar.
32
Wat is de toegevoegde waarde voor een buitenlandse ondernemer om mee te werken aan
dashboards?
Antwoord
De toegevoegde waarde voor buitenlandse ondernemers zit in meerdere aspecten zoals
het kunnen vooruitlopen op ontwikkelingen die ook gaan komen in eigen land. Daarnaast
levert het een extra verkoopargument op voor duurzame buitenlandse ondernemers en
kan het bijdragen aan een keten die efficiënter met grondstoffen en reststromen omgaat.
De Taskforce zag echter vooral meerwaarde voor buitenlandse ondernemers als Nederlandse
afnemers deelname aan een dashboard gaan eisen.
33
Bestaat het risico dat door de grote hoeveelheid aanvullende regels en administratieve
lasten buitenlandse ondernemers de Nederlandse markt zullen mijden? Zo nee, waarom
niet? Zo ja, waarom wel?
Antwoord
Zie ook mijn antwoord op vraag 31. Voor de benchmarksystematiek is nog uitwerking
nodig. Hierbij is natuurlijk onze insteek om zoveel mogelijk gebruik te maken van
al aanwezige data om zo de aanvullende administratieve lasten zoveel mogelijk in te
perken. Bovendien kan het voor buitenlandse ondernemers een voordeel opleveren om
wel mee te doen. Die afweging zal iedere buitenlandse ondernemer zelf moeten maken.
34
Door wie en op welke manier wordt de set indicatoren bepaald?
Antwoord
De Taskforce heeft aangegeven dat het aan ketenpartijen en overheid is om indicatoren
uit te werken die de basis zijn voor een dashboard. De eerste stap is dat op basis
van bestaande ontwikkelingen en toepassingen in de praktijk in kaart wordt gebracht
hoe tot een integrale set indicatoren kan worden gekomen die dekkend is voor de volle
breedte van de (meetlat van de) LNV-visie – zie ook vraag 25. Dit advies wil ik bespreken
met bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties, om te verkennen of het voorgestelde
model op voldoende draagvlak kan rekenen en of en op welke wijze (keten)partijen hiermee
ook zelf willen gaan werken. Mijn verwachting is dat er niet al op korte termijn een
kant en klaar model beschikbaar zal zijn, dat direct op grote schaal algemene toepassing
kan krijgen, maar dat hiermee in de praktijk stapsgewijs ervaring moet worden opgebouwd.
De vijf experimenteergebieden voor kringlooplandbouw die in het Realisatieplan zijn
genoemd, bied ik aan met deze kpi’s te oefenen. Daarnaast wil ik verkennen hoe ik
kan ondersteunen dat ook op andere manieren praktijkervaring kan worden opgedaan met
het werken met kpi's. En ik wil dit jaar mede op basis van de kpi's bepalen met welke
indicatoren we op nationale schaal beleidsvoortgang gaan meten en opdracht geven voor
een nulmeting van deze doelen.
35
Waarom wordt er op dit moment uitgegaan van berekeningen in plaats van metingen en
kan het kabinet toelichten hoe in de gehele landbouwsector de transitie van berekenen
naar meten eruit zal komen te zien?
Antwoord
Op dit moment wordt uitgegaan van berekeningen omdat veelal onvoldoende metingen op
bedrijfsniveau voorkomen om deze te kunnen gebruiken. De Taskforce veronderstelt dat
deze lacune mede kan worden gevuld door gebruik te maken van de data van verschillende
apparaten rond het erf, data van bedrijven en uit de verschillende boekhoudingen.
Mede doordat zij deze data vooral wil gebruiken om bedrijfsvoering te optimaliseren
en niet om regels te handhaven. Dit betekent wel dat er veel meer data gedeeld zou
moeten worden dan nu het geval is. Hier zitten vraagstukken aan vast ten aanzien van
privacy en eigenaarschap van data. Deze vraagstukken lopen ook mee in de digitaliseringsstrategie
van het kabinet.
36
Kunt u een overzicht geven van de verdeling van de middelen van het Gemeenschappelijk
landbouwbeleid (GLB) voor de Nederlandse sector en daarbij tevens aangeven welk gedeelte
daarvan momenteel wordt benut voor doelen die bijdragen aan de transitie naar kringlooplandbouw?
Antwoord
De interventies in het lopende GLB (2014–2021) zijn in de 1e pijler van het GLB met
name vastgelegd in directe betalingen (671 miljoen euro in 2019). Daarvan gaat 30%
naar vergroeningspremies, die vooral bedoeld zijn om bij te dragen aan biodiversiteit.
In de 2e pijler (146 miljoen euro in 2019) wordt financiële ondersteuning gegeven
aan met name investeringen en innovaties, waarbij verduurzaming een belangrijk criterium
is, en het agrarisch natuur- en landschapsbeheer dat vooral gericht is op biodiversiteit.
In deze systematiek is voor het huidige GLB niet exact te herleiden in welke mate
deze interventies bijdragen aan de transitie naar kringlooplandbouw. Het toekomstige
GLB (2021–2027) ziet het kabinet als een belangrijk instrument om de noodzakelijke
omslag naar kringlooplandbouw te ondersteunen. Bovendien wordt in de herziening van
het GLB een omslag gemaakt naar een prestatiemodel waarin maatregelen sterker aan
doelen en indicatoren gekoppeld zal zijn. In het gezamenlijk met provincies op te
stellen Nationaal Strategisch Plan voor het toekomstige GLB zal de bedoelde bijdrage
aan de transitie daardoor naar verwachting eenduidiger te traceren zijn.
37
Welke instrumenten heeft de Nederlandse overheid om binnen de Schengen-zone eisen
te stellen aan de wijze waarop importproducten zijn geproduceerd, zoals het gebruiken
van benchmarks middels dashboards en het aanleveren van data voor de dashboards?
Antwoord
De Nederlandse overheid kan in algemene zin geen eenzijdige eisen stellen aan de wijze
waarop producten binnen de interne markt worden geproduceerd. Met een Europees wettelijk
systeem van certificering kunnen productie-eisen wél op EU-niveau worden afgesproken,
zoals bijvoorbeeld gebeurt bij biologische producten. Ook EU-brede keurmerken zouden
een belangrijke rol kunnen spelen om zichtbaar te maken op welke wijze producten zijn
geproduceerd (denk aan een eerder genoemd EU-keurmerk voor dierenwelzijn).
38
Mag, vanuit de Europese regelgeving bezien, het beschikbare GLB-budget worden ingezet
voor alleen de ondersteuning van kringloopboeren?
Antwoord
Het GLB-budget kan op dit moment niet exclusief gereserveerd worden voor de ondersteuning
van kringloopboeren. In het GLB worden Europeesrechtelijke voorwaarden gesteld op
het gebied van bijvoorbeeld leefomgeving, klimaat, biodiversiteit waaraan boeren in
hun bedrijfsvoering moeten voldoen om met GLB-middelen ondersteund te worden. Of een
lidstaat aanvullend regelingen wil openstellen, zoals eco-regelingen die kunnen bijdragen
aan kringlooplandbouw, is aan een lidstaat zelf om te bepalen.
39
Kan het kabinet toelichten hoe het transitiefonds precies zal worden ingevuld qua
kosten, eisen, maatregelen en stimulansen?
Antwoord
Hier zal ik uw Kamer binnenkort over informeren.
40
Kunt u toelichten waarom buitenlandse partijen een prikkel hebben om de kringloopprestaties
te verbeteren, wanneer ze worden verplicht om data aan te leveren om handel te drijven
in Nederland?
Antwoord
De gedachtegang van de Taskforce is hierbij dat de gehele keten zich moet verantwoorden
voor de externaliteiten (pag. 29). Daardoor worden afnemers van de buitenlandse producten
geprikkeld om hier aanvullende eisen te stellen. Kringloopprestaties zullen daarmee
een aanvullend verkoopargument zijn voor buitenlandse partijen.
41
Wat is de reden dat de overheid in zou moeten zetten op een gelijk speelveld in Europa
daar kringlooplandbouw juist een voorloper is voor andere landen en daardoor juist
kan zorgen voor een hogere opbrengst per product?
Antwoord
De Taskforce gaat er vanuit dat de eerste stappen richting kringlooplandbouw geld
besparen. Echter, als alle maatschappelijke kosten door producenten zelf worden gedragen,
kunnen producenten in het nadeel zijn ten opzichte van buitenlandse producenten die
de externaliteiten kunnen afwentelen op milieu en maatschappij (pag. 19). Vandaar
dat het werken aan een gelijk speelveld, ook op dit punt, nodig is. Dat onderschrijf
ik.
42
Welke (juridische) mogelijkheden heeft de overheid om banken ervan te weerhouden om
te investeren in projecten waarvan bekend is dat ze niet voldoen aan de duurzaamheidseisen
uit de kringloopvisie van dit kabinet?
Antwoord
Door normering van de overheid wordt al een kader gecreëerd waarmee financiers logischerwijs
rekening zullen houden. Daarnaast stimuleert de overheid goed gedrag en zal het risico
voor de financiers daardoor kleiner zijn om (meer) te financieren aan projecten die
bijdragen aan de transitie naar kringlooplandbouw.
43
Wat verstaat het kabinet onder nadelige milieu- en klimaateffecten?
Antwoord
In de tekst van het rapport wordt gedoeld op externaliteiten die effect hebben op
het milieu en klimaat. Onder nadelige milieueffecten verstaat het kabinet handelingen
die gevolgen hebben op het fysieke milieu, gezien vanuit het belang van de bescherming
van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke,
natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het
klimaat, alsmede van de relaties daartussen. Onder nadelige klimaateffecten wordt
verstaan handelingen die een nadelig effect op het klimaat hebben zoals de uitstoot
van broeikasgassen.
44
Welk verschil in definitie is er tussen de gehanteerde begrippen in het rapport van
de taskforce en de visie van de Minister?
Antwoord
Inhoudelijk is er geen wezenlijk verschil. De Taskforce definieert Verdienvermogen
als «het vermogen om middels ondernemerschap een redelijk inkomen te vergaren om daarmee
nieuwe producten en diensten te ontwikkelen, om nieuwe markten aan te boren. Of in
het kort: het vermogen om verdienmodellen te ontwikkelen. Adequaat verdienvermogen
betekent dat wanneer de transitie naar kringlooplandbouw tot stand is gekomen, het
verdienvermogen minstens even goed is als nu.» En kringlooplandbouw als «een systeem
gericht op het minimaliseren van grondstofgebruik door hergebruik van producten, onderdelen
en hoogwaardige grondstoffen.» In de visie en het realisatieplan staat een goed verdienvermogen
voor een economische positie van boeren, tuinders en vissers die hen in staat stelt
een goed inkomen te verdienen, te kunnen innoveren en een gezond bedrijven in stand
te kunnen houden en door te geven. En kringlooplandbouw wordt gedefinieerd als een
systeem van voedselproductie met minimale onnodige verliezen.
45
Hoe hoog liggen de gemiddelde percentages aan lage gezinsinkomens voor de gehele Nederlandse
bevolking?
Antwoord
Volgens cijfers van het CBS hadden in 2017 599.000 van de ruim 7,3 miljoen huishoudens
een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Het percentage huishoudens met een inkomen
onder de lage-inkomensgrens kwam daarmee uit op 8,2 procent. Hier geldt dat de cijfers
van het CBS niet direct te vergelijken zijn met de lage-inkomenscijfers van agrarische
huishoudens die door Wageningen Economic Research worden opgesteld, omdat er verschillende
databestanden, methodes en definities ten grondslag liggen aan de berekeningen.
46
Welk percentage van de agrarische huishoudens verdient gemiddeld genomen meer dan
100.000 euro en hoe hoog ligt dit percentage voor de gehele Nederlandse bevolking?
Antwoord
Uit cijfers van Wageningen Economic Research blijkt dat in 2018 24% van de agrarische
huishoudens een inkomen boven de 100.000 euro had.
Het CBS publiceert cijfers over het gestandaardiseerd inkomen voor de gehele Nederlandse
bevolking. Dat is het besteedbaar inkomen (na herverdeling), gecorrigeerd voor grootte
en samenstelling van het huishouden. Inkomens van verschillende huishoudens zijn onderling
te vergelijken op basis van het gestandaardiseerd inkomen. In 2018 was het gestandaardiseerd
inkomen bij 0,7 procent van de Nederlandse huishoudens hoger dan 100.000 euro. Hier
geldt dat de percentages van Wageningen Economic Research en CBS niet direct te vergelijken
zijn omdat er verschillende databestanden, methodes en definities ten grondslag liggen
aan de berekeningen.
47
Kunt u een reactie geven op het gemiddeld zeer lage rendement op eigen vermogen van
melkveehouders (0,2% ten opzichte van 18% van verwerkers en 24% van de retail)?
Antwoord
Deze verschillen in rendementen op eigen vermogen worden voor het grootste gedeelte
veroorzaakt door andere balansen. Melkveehouders hebben een veel groter percentage
van hun balans gefinancierd met eigen vermogen (vooral grond). Daarnaast geeft het
rapport, dat de bron is van deze percentages, aan dat het lage rendement een gemiddelde
is. Dit gemiddelde wordt beïnvloed door enerzijds bedrijven die een hoge kostprijs
hebben, onder andere als gevolg van schaalnadelen, en anderzijds door hogere rendementen
op efficiënte en grotere bedrijven. Het gemiddelde lage rendement van primaire bedrijven
is, volgens de schrijvers van het rapport, een signaal uit de markt om de structuur
aan te passen.
48
Wanneer wordt duidelijk of de samenwerkingsverbanden tussen ketenpartijen wel leiden
tot een betere marktpositie voor de boer?
Antwoord
Allereerst blijkt uit het onderzoek van Wageningen Economic Research (Baltussen e.a.,
2018) dat de meeste boeren hun positie ten opzichte van andere ketenpartijen als relatief
zwak ervaren. De positie van de boer in de keten wordt als sterker ervaren indien,
onder meer, de boer minder oneerlijke handelspraktijken ervaart. Door samenwerking
kunnen boeren meer tegenwicht bieden aan dergelijke praktijken. Daarnaast zal ik in
de eerste helft van het jaar het wetsvoorstel Wet oneerlijke handelspraktijken voedselvoorzieningsketen
naar uw Kamer sturen.
Daarnaast ben ik bezig om op verschillende manieren de samenwerking tussen boeren
onderling en met ketenpartijen te stimuleren. In de toekomst wil ik opnieuw laten
peilen hoe boeren hun positie ten opzichte van andere ketenpartijen ervaren (en de
invloed van verbeterde mogelijkheden tot samenwerking daarop). Ten tweede brengt recent
onderzoek van de EFMI Business School (2019) enkele succesvolle strategische samenwerkingsverbanden
in de Nederlandse versketens in beeld. Gebaseerd op de uitkomsten van een enquête
blijkt uit dit onderzoek dat alle partijen in de versketen lijken te profiteren van
de samenwerking, inclusief de boeren. Hoewel nader onderzoek hiervoor nodig is, lijken
deze eerste uitkomsten er voorzichtig op te wijzen dat wanneer er tussen de verschillende
ketenpartijen wordt samengewerkt, de positie van de boer kan worden versterkt. Om
samenwerking verder te stimuleren zal de voorgestelde wijziging van de Mededingingswet
om de bijzonder positie van de landbouw- en visserijsector te verduidelijken en te
expliciteren voor de zomer naar uw Kamer worden gestuurd en zal ik daar via een voorlichtingscampagne
aandacht voor vragen. Tenslotte is het wetsvoorstel duurzaamheidsinitiatieven naar
uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 35 247, nr. 2).
49
Kan het kabinet, in het licht van de samenwerkingsverbanden tussen ketenpartijen,
ingaan op de stand van zaken rond het onderzoek naar de waardeverdeling in de voedselketen
door de Autoriteit Consument en Markt (ACM), de anonieme kliklijn en de geschillencommissie
oneerlijke handelspraktijken?
Antwoord
Allereerst het onderzoek naar de waardeverdeling in de voedselketen door de ACM –
de zogeheten agro-nutrimonitor. Deze monitor gaat op basis van allerlei data de verschillen
in prijsopbouw beschrijven tussen een aantal reguliere producten en de duurzame variant
daarvan. Het gaat in eerste instantie om zes producten: uien, witte kool/zuurkool,
tomaten, peren, melk en varkensvlees. Dit is een dwarsdoorsnede van agrarische producten
die in Nederland worden geproduceerd en geconsumeerd. Wageningen Economic Research
(WEcR) gaat de data voor de ACM verzamelen. Sinds afgelopen zomer is WEcR bezig met
het monitor-ontwerp en de dataverzameling. De eerste resultaten worden medio 2020
verwacht.
Ten tweede de oneerlijke handelspraktijken. Om deze aan te pakken en geschillen daarover
in de agro-nutriketen te beslechten, heb ik verschillende maatregelen voorgesteld,
namelijk: (i) het wettelijk verbieden van een specifieke lijst oneerlijke handelspraktijken
(OHP); (ii) het aanwijzen van ACM om publiekrechtelijk systeemtoezicht te houden op
de naleving van de OHP-regelgeving; en (iii) in overleg met Stichting Geschillenbeslechting
Bedrijfsleven (SGB) bezien of een commissie kan worden opgericht die geschillen beslecht
omtrent de toepassing van voornoemde OHP-regelgeving. Deze drie maatregelen zullen
worden opgenomen in het voorstel dat ik in voorbereiding heb voor een Wet oneerlijke
handelspraktijken landbouw- en voedselvoorzieningsketen.
Dit wetsvoorstel zal een voorziening bevatten om het vertrouwelijk melden van oneerlijke
handelspraktijken bij de toezichthouder ACM waar mogelijk te faciliteren. Zoals eerder
gemeld zal deze wet in de eerste helft van 2020 aan uw Kamer worden gestuurd.
50
Kunt u uiteenzetten welke dierlijke producten er in de Nederlandse supermarkten te
koop zijn en per productsoort aangeven welk deel (procentueel) in Nederland is geproduceerd
en welk deel is geïmporteerd uit het buitenland?
Antwoord
Hiervan zijn op dit moment geen cijfers bekend.
51
Kunt u per dierlijke productsoort die te koop is in de Nederlandse supermarkten uiteenzetten
uit welke landen dit product is geïmporteerd?
Antwoord
Hiervan zijn op dit moment geen cijfers bekend.
52
Zijn u voorbeelden bekend van duurzame Nederlandse agrarische producten die met succes
worden vermarkt op basis van hun onderscheidende karakter?
Antwoord
Er zijn vele voorbeelden te noemen. Volgens het onderzoeksbureau IRI draagt 17% van
al het verkochte eten en drinken in de supermarkt een keurmerk. Bijvoorbeeld biologische
producten worden al jaren met toenemend succes vermarkt vanwege hun onderscheidend
vermogen. Zo ontving een boer in 2018 voor een liter biologische melk 23% meer dan
voor een liter gangbare melk. Er zijn veel producenten die succes boeken met onderscheidende
duurzame producten. Omzet neemt ook jaar op jaar toe, tussen 2010 en 2015 steef de
omzet aan biologische producten volgens de WUR jaarlijks met soms wel 20% om daarna
enigszins af te zwakken.
53
Kunt u nog meer aanbevelingen doen om te compenseren voor kostprijsverhogende maatregelen
(in het kader van problemen veroorzaakt door de interne markt en handelsverdragen)
naast efficiëntieverbeteringen?
Antwoord
Algemeen kan worden gesteld dat er naast efficiëntieverbeteringen, rendementsverbeteringen
ook mogelijk zijn door hogere prijzen (bijvoorbeeld door betere producten of producten
met andere kwaliteiten) of externe bronnen van extra rendement zoals subsidies of
lagere rentes. Maar in de praktijk wordt dit nog wel eens anders ervaren en lijken
bovenwettelijke prestaties nog niet altijd door de markt te worden beloond. Via de
agri-nutrimonitor zal ik meer inzicht geven in de verdeling van de marges in de keten.
Dit inzicht kan bijdragen aan de discussie over de beloning die boeren ontvangen.
Ik zet mij in om de prijzen te beïnvloeden. Bijvoorbeeld met de Taskforce korte keten
en met de handelsmissie in Nederland. Verder zet ik mij in om samenwerking te faciliteren
en de positie van boeren in de keten te versterken. Daarnaast heb ik ook al aangegeven
dat ik de GLB meer wil richten op het belonen van kringlooplandbouw.
54
Werken kostprijsverhogende maatregelen door in de prijszetting? Zo ja, welk percentage
van de verhoging van de kostprijs komt tot uitdrukking in de (hogere) marktprijs?
Antwoord
Idealiter leidt een kostprijsverhogende maatregel – bijvoorbeeld een bovenwettelijke
eis – tot een hogere marktprijs, en wordt degene op wie de kostprijsverhogende maatregel
neerslaat (bijvoorbeeld de boer) gecompenseerd voor de extra gemaakte kosten. Maar
in de praktijk wordt dit nog wel eens anders ervaren en lijken bovenwettelijke prestaties
nog niet altijd door de markt te worden beloond. Om meer inzicht in de aard en omvang
van dit probleem te krijgen, is bij de ACM de agro-nutrimonitor opgericht. Het doel
ervan is om de prijsvorming in de keten inzichtelijk te maken met specifieke aandacht
voor de verschillen tussen producten die voldoen aan bovenwettelijk eisen (die mogelijk
kostprijsverhogend werken) en reguliere producten. Op die manier worden eventuele
problemen bij de prijszetting en mogelijke verklaringen daarvoor aan het licht gebracht.
De monitor dient er enerzijds voor de transparantie in de keten te verbeteren en daarmee
de dialoog over dit onderwerp te voeden. Anderzijds dient de monitor ervoor de problematiek
inzichtelijk te maken en daarmee de overheid aanknopingspunten te bieden om eventueel
gericht beleid te voeren. De eerste resultaten van de agro-nutrimonitor worden medio
2020 verwacht.
55
Welke spelers in de voedselketen zijn er en welke relatieve marktmacht hebben zij
(dus ten opzichte van elkaar)?
Antwoord
Enigszins gestileerd voorgesteld, bestaat de voedselketen uit de volgende partijen
(i) toeleveranciers, (ii) boeren, tuinders en vissers, (iii) tussenschakels (zoals
handel, verwerkers en coöperaties), en (iv) retailers. De tweede schakel – de landbouw-,
tuinbouw en visserijsector – kent een groot aantal ondernemers. Deze individuele boeren,
tuinders en vissers verkopen vaak homogene producten, die in meer of mindere mate
bederfelijk en seizoensgebonden zijn, waarvan het aanbod lastig op korte termijn aan
te passen is aan de vraag, en die ook nog eens op een internationale markt worden
verhandeld. De schakels verderop in de keten kennen een grotere mate van concentratie
waardoor de onderhandelingsmacht tussen de verschillende partijen in de keten onevenwichtig
verdeeld kan zijn. De prijs is voor consumenten een belangrijk aankoopcriterium en
zorgt voor een continue druk om verkoopprijzen te verlagen. Dit alles maakt dat boeren
en tuinders vaak prijzen in de markt moeten accepteren (ze zijn prijsnemer) en hun
positie in de keten snel onder druk komt te staan. Om de ongelijke verhoudingen in
de voedselketen recht te trekken, heb ik maatregelen genomen om de marktpositie van
boeren ten opzichte groothandels, supermarkten en de levensmiddelenindustrie te versterken.
56
Op basis van welke cijfers is de illustratie tot stand gekomen en zijn deze cijfers
beschikbaar?
Antwoord
De illustratie is afkomstig uit de publicatie «Dagelijkse kost. Hoe overheden, bedrijven
en consumenten kunnen bijdragen aan een duurzaam voedselsysteem» van het Planbureau
voor de Leefomgeving. Zij verwijzen voor hun cijfers naar de gezamenlijke publicatie
van het CBS en de WUR: de Nederlandse landbouwexport 2017.
57
Welk deel van het in Nederland geproduceerde eendenvlees is bestemd voor de Nederlandse
markt en welk deel wordt geëxporteerd?
Antwoord
In Nederland werden in 2018 8,3 miljoen eenden geslacht. Ongeveer 70 procent hiervan
is bestemd voor de export.
58
Welk deel van het in Nederland geproduceerde kalfsvlees is bestemd voor de Nederlandse
markt en welk deel wordt geëxporteerd?
Antwoord
In 2017 werden ca. 1,5 miljoen kalveren geslacht. Dat leverde ca. 192.000 ton kalfsvlees
op. De belangrijkste bestemming van het Nederlandse kalfsvlees is de exportmarkt.
Van het in Nederland geproduceerde kalfsvlees wordt 170.000 ton geëxporteerd. Ruim
één derde van de export gaat naar Italië, andere belangrijke exportlanden zijn Duitsland
en Frankrijk.
59
Welk deel van het in Nederland geproduceerde konijnenvlees is bestemd voor de Nederlandse
markt en welk deel wordt geëxporteerd?
Antwoord
Konijnenbedrijven zijn doorgaans zogenoemde «gesloten bedrijven»: zij hebben voedsters,
fokken de vervangende voedsters en mesten zelf de jonge konijnen af. In Nederland
is geen gespecialiseerde konijnenslachterij meer aanwezig. Er zijn wel enkele poeliers
die konijnen slachten. Het merendeel van de Nederlandse konijnen wordt in België geslacht.
Mede omdat konijnen in het buitenland worden geslacht, zijn hierover geen gegevens
beschikbaar.
60
Hoe beoordeelt u het pleidooi van het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) om
de exportpositie van Nederland te heroverwegen en op welke wijze gaat u hier gehoor
aan geven?
Antwoord
De mondiale uitdagingen waar we voor staan en die tevens mede aanleiding zijn geweest
voor de visie, vragen om een heroriëntering van de internationale strategie van LNV.
Het gaat daarbij om handel, voedselzekerheid, kennisontwikkeling en -deling. Bij een
heroriëntering van de internationale strategie van LNV worden uiteraard ook de exportpositie
van Nederland en signalen zoals het pleidooi van de CBL, meegenomen.
61
Welk deel van de negatieve maatschappelijke kosten van de agro foodsector worden thans
door de veroorzaker betaald?
Antwoord
Om deze vraag te kunnen beantwoorden, moet er inzicht zijn in drie, opeenvolgende
stappen: Ten eerste: wat zijn de negatieve effecten van een specifiek product op de
leefomgeving (zijn al deze effecten te identificeren)? Ten tweede, hoe meet je de
omvang van deze negatieve effecten (zijn ze te kwantificeren)? En ten derde, hoe druk
je de negatieve effecten vervolgens in euro’s uit (zijn ze te monitariseren)? Deze
derde stap levert uiteindelijk het maatschappelijke kostenplaatje van een specifiek
landbouwproduct op – ook wel de «true costs» genoemd. Punt is evenwel dat er nog geen
sluitende, onomstreden methode is waarmee deze drie stappen volledig én wetenschappelijk
onderbouwd doorlopen kunnen worden. Er lopen tal van verscheidene initiatieven op
dit gebied. Om enige structuur en samenhang in deze verscheidenheid aan te brengen,
en lessen uit de initiatieven te kunnen trekken is in de tweede helft van 2019 een
LNV-Meerjarenprogramma True Cost Accounting in Agri&Food van start gegaan.
Op dit moment is het moeilijk om een accurate inschatting te maken van in hoeverre
het principe van «de vervuiler betaalt» opgeld doet in de agro-food sector. Ik sluit
echter niet uit dat de veroorzaker nauwelijks opdraait voor de maatschappelijke kosten
die zijn productieproces nu veroorzaakt. Deze kosten worden namelijk zelden toegevoegd
aan de bedrijfseconomische kosten. Huidige kostprijsberekeningen van voedselproductie
zijn namelijk vrijwel volledig gebaseerd op de productiekosten: de kosten van het
inzetten van de productiefactoren land, arbeid en kapitaal, en van productiemiddelen
als grondstoffen en machines. Mijn beleid is er enerzijds op gericht om negatieve
maatschappelijke kosten terug te dringen. Anderzijds moeten we ook erkennen dat boeren
al veel hebben gedaan om duurzamer te worden. De andere kant van de medaille is dat
deze maatschappelijke baten evenmin worden vergoed. Het belonen van deze maatschappelijke
baten, is iets waarvoor ik mij sterk inzet.
62
Kunt u uiteenzetten wat de werkelijke kosten zijn per kilogram varkensvlees wanneer
alle maatschappelijke kosten (o.a. op het gebied van grondwatervervuiling, natuurschade,
klimaatimpact, biodiversiteitsverlies) in de prijs zouden zijn verwerkt?
Antwoord
Zoals bij het antwoord op vraag 61 aangegeven, is er geen sluitende en onomstreden
methode om dit type vragen exact te beantwoorden. Er wordt uiteraard wel onderzoek
naar gedaan. Zo heeft onderzoeksbureau CE Delft in 2018 voor verschillende vleessoorten
geprobeerd de maatschappelijke kosten van schade aan milieu, klimaat, diergezondheid
en biodiversiteit te berekenen. In deze berekeningen worden bovendien ontvangen subsidies
en externe baten meegenomen. Wat volgt is wat de onderzoekers een «echte prijs» (true
costs) voor vlees noemen: prijs in de supermarkt + maatschappelijke kosten + ontvangen
subsidies – maatschappelijke baten = de «echte prijs». Het resultaat van dit internaliseren
van externe effecten is dat varkensvlees 53% duurder wordt, namelijk € 11,83 per kilogram
vleesgewicht. Dat betekent dus dat de echte kostprijs van varkensvlees circa anderhalf
keer zo hoog is als wanneer deze louter en alleen gebaseerd is op productiekosten.
Het punt hierbij is dat dit een onvolledige exercitie is. Niet alle maatschappelijke
effecten (zoals gezondheidseffecten, dierenwelzijn of werkgelegenheidseffecten) zijn
namelijk meegenomen in de berekening. Er bestaat namelijk nog geen sluitende, onomstreden
methode waarmee de werkelijke kosten van voedselproductie en -consumptie zijn te berekenen
(zie ook vraag 61 hierboven). Dat maakt het moeilijk om een accurate en volledige
inschatting te maken van wat de werkelijke kosten zijn per kilogram varkensvlees wanneer
alle maatschappelijke kosten én baten (o.a. op het gebied van grondwatervervuiling,
natuurschade, klimaatimpact, biodiversiteitsverlies) in de prijs zouden zijn verwerkt.
Het streven is dat het eerder genoemde LNV-Meerjarenprogramma True Cost Accounting in Agri&Food hier meer duidelijkheid in verschaft.
63
Kunt u uiteenzetten wat de werkelijke kosten zijn per kilogram kalfsvlees wanneer
alle maatschappelijke kosten (o.a. op het gebied van grondwatervervuiling, natuurschade,
klimaatimpact, biodiversiteitsverlies) in de prijs zouden zijn verwerkt?
Antwoord
Er is mij geen studie bekend waarin dit is berekend.
64
Kunt u uiteenzetten wat de werkelijke kosten zijn per kilogram rundvlees wanneer alle
maatschappelijke kosten (o.a. op het gebied van grondwatervervuiling, natuurschade,
klimaatimpact, biodiversiteitsverlies) in de prijs zouden zijn verwerkt?
Antwoord
Onderzoeksbureau CE Delft heeft in 2018 voor verschillende vleessoorten geprobeerd
de maatschappelijke kosten van schade aan milieu, klimaat, diergezondheid en biodiversiteit
te berekenen. In deze berekeningen worden bovendien ontvangen subsidies en externe
baten meegenomen. Wat volgt is wat de onderzoekers een «echte prijs» voor vlees noemen:
prijs in de supermarkt + maatschappelijke kosten + ontvangen subsidies – maatschappelijke
baten = de «echte prijs». Het resultaat van dit internaliseren van externe effecten
is dat rundvlees gemiddeld 40% duurder wordt, namelijk € 17,06 per kilogram vleesgewicht.
Het punt hierbij is dat dit een onvolledige exercitie is. Niet alle maatschappelijke
effecten (zoals gezondheidseffecten, dierenwelzijn, of werkgelegenheidseffecten) zijn
namelijk meegenomen in de berekening. Er bestaat namelijk nog geen sluitende, onomstreden
methode waarmee de werkelijke kosten van voedselproductie en -consumptie zijn te berekenen.
Dat maakt het moeilijk om een accurate inschatting te maken van wat de werkelijke
kosten zijn per kilogram rundvlees wanneer alle maatschappelijke kosten én baten (o.a.
op het gebied van grondwatervervuiling, natuurschade, klimaatimpact, biodiversiteitsverlies)
in de prijs zouden zijn verwerkt.
65
Kunt u uiteenzetten wat de werkelijke kosten zijn per kilogram kippenvlees wanneer
alle maatschappelijke kosten (o.a. op het gebied van grondwatervervuiling, natuurschade,
klimaatimpact, biodiversiteitsverlies) in de prijs zouden zijn verwerkt?
Antwoord
Onderzoeksbureau CE Delft heeft in 2018 voor verschillende vleessoorten geprobeerd
de maatschappelijke kosten van schade aan milieu, klimaat, diergezondheid en biodiversiteit
te berekenen. In deze berekeningen worden bovendien ontvangen subsidies en externe
baten meegenomen. Wat volgt is wat de onderzoekers een «echte prijs» voor vlees noemen:
prijs in de supermarkt + maatschappelijke kosten + ontvangen subsidies – maatschappelijke
baten = de «echte prijs». Het resultaat van dit internaliseren van externe effecten
is dat kippenvlees 26% duurder wordt, namelijk € 8,80 per kilogram vleesgewicht.
Het punt hierbij is dat dit een onvolledige exercitie is. Niet alle maatschappelijke
effecten (zoals gezondheidseffecten, dierenwelzijn, of werkgelegenheidseffecten) zijn
namelijk meegenomen in de berekening. Er bestaat namelijk nog geen sluitende, onomstreden
methode waarmee de werkelijke kosten van voedselproductie en -consumptie zijn te berekenen.
Dat maakt het moeilijk om een accurate inschatting te maken van wat de werkelijke
kosten zijn per kilogram kippenvlees wanneer alle maatschappelijke kosten én baten
(o.a. op het gebied van grondwatervervuiling, natuurschade, klimaatimpact, biodiversiteitsverlies)
in de prijs zouden zijn verwerkt.
66
Kunt u uiteenzetten wat de werkelijke kosten zijn per liter melk wanneer alle maatschappelijke
kosten (o.a. op het gebied van grondwatervervuiling, natuurschade, klimaatimpact,
biodiversiteitsverlies) in de prijs zouden zijn verwerkt?
Antwoord
Er is mij geen studie bekend waarin dit is berekend.
67
Kunt u uiteenzetten wat de hoeveelheid mest is die door een koe wordt geproduceerd
voor de productie van 1 liter melk?
Antwoord
De gemiddelde melkproductie per koe per jaar is 8.447 kg. Op basis van de geldende
forfaitaire excretienormen, die worden opgesteld door de Commissie Deskundigen Meststoffenwet,
zou een koe met een dergelijke melkproductie op jaarbasis 26,4 m3 drijfmest produceren. Per liter melk is dat 0,0.312 m3, oftewel ca. 3 liter mest per liter melk. Dit cijfer is een gemiddelde, maar kent
een grote diervariatie: factoren als de rantsoensamenstelling, lactatiestadium en
productievermogen van het dier zorgen er voor dat het cijfer per dier kan variëren.
68
Welke verschillen bestaan er tussen kringlooplandbouw en een natuurinclusieve landbouw?
Antwoord
Kringlooplandbouw is bedoeld om verspilling en verlies van grondstoffen en hulpbronnen
zoveel mogelijk terug te dringen. Het benutten en inzetten van natuur en natuurlijke
processen is daarbij een belangrijke hulpbron, ook al is kringlooplandbouw gericht
op meerdere doelen (zie de meetlat in de visie Waardevol en verbonden). In de visie
Waardevol en verbonden heb ik aangegeven dat het niet langer zo mag zijn dat landbouw
en natuur tegenover elkaar staan en dat landbouw de biodiversiteit onder druk zet.
«Landbouw en natuur horen bij elkaar en die relatie moet sterker, organischer worden
dan zij nu is. De landbouw heeft een belangrijke sleutel in handen voor verdere verbetering
van natuurwaarden in Nederland.» Daarmee omvat kringlooplandbouw de essentie van natuurinclusieve
landbouw.
69
Hoe kan worden verklaard dat 70% van de mensen vindt dat ketenpartijen niet eerlijk
communiceren over duurzaamheid?
Antwoord
Uit de enquête die in het rapport wordt aangehaald, blijkt dat respondenten vinden
dat bedrijven lang niet altijd eerlijk communiceren over duurzaamheid. Dit is genuanceerder
dan dat 70% van de mensen vindt dat de ketenpartijen niet eerlijk communiceren over
duurzaamheid. De twijfels kunnen mede worden veroorzaakt doordat sommige bedrijven
in hun communicatie verder gaan dan in hun daadwerkelijke acties.
70
Kan het kabinet overzichtelijk weergeven door welke belemmerende Europese regelgeving
de Nederlandse boeren worden gekort in hun experimenteer- en innovatieruimte?
Antwoord
Zie mijn antwoord bij vraag 10.
71
Kunt u een indicatie geven van de investeringen die agrobedrijven gemiddeld genomen
moeten maken om de transitie naar kringlooplandbouw te bewerkstelligen?
Antwoord
Er is niet een blauwdruk te geven van een pakket aan maatregelen of een uniform eindbeeld
van een kringloopboerderij. De afweging welke stappen een bedrijf zal maken en welke
investeringen daarvoor nodig zijn en tegen welke kosten, zal verschillen per bedrijf.
Dit is afhankelijk van sector, omvang, teelten, omgevingsfactoren en specifieke keuzen
van de ondernemer.
72
Is bekend welk percentage van de gesprekspartners het opheffen van de productschappen
betreurt en is bekend hoe de overname van de functies en taken van de productschappen
door uitvoeringsinstantie RVO wordt gewaardeerd onder de gesprekspartners?
Antwoord
De gesprekken die de onafhankelijke Taskforce met hun gesprekspartners heeft gevoerd,
zijn vertrouwelijk. Of zij deze vraag hebben gesteld, of partijen hier zelf mee zijn
gekomen en over welke percentages het dan zou gaan, weet ik daardoor niet.
73
Op welke manier kan meer samenwerking in de keten door de overheid worden gestimuleerd?
Antwoord
Het Gemeenschappelijke landbouwbeleid en visserijbeleid kennen specifieke uitsluitingen
van de mededingingsbepalingen uit het VWEU. Ze bieden boeren, tuinders en vissers
mogelijkheden om door middel van samenwerking hun positie in de keten te versterken
die verder gaan dan voor andere sectoren. Ondanks deze extra ruimte die de EU-regelgeving
biedt, is het boeren, tuinders en vissers niet altijd duidelijk wat wel en niet mag
binnen deze kaders. De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (EZK) heeft
daarom afgelopen zomer een conceptwetsvoorstel tot wijziging van de Mededingingswet
in verband met uitzonderingen voor landbouw en visserij in consultatie gebracht. Met
dit wetsvoorstel wordt in de Mededingingswet de bijzondere positie van het Gemeenschappelijke
Landbouwbeleid en het Gemeenschappelijke Visserijbeleid geëxpliceerd. Hiermee wordt
een bijdrage geleverd aan het wegnemen van de onzekerheid die – met name bij boeren –
leeft inzake de ruimte binnen de mededingingsregelgeving voor onderlinge samenwerking.
Dit zal worden aangevuld met voorlichting aan boeren door LNV, EZK en de ACM. Zie
ook antwoord op vraag 77.
74
Heeft u voorstellen in voorbereiding die een wettelijke verankering van benchmarking
en het aanleveren van data voor de transitie naar een circulaire productiewijze mogelijk
maken?
Antwoord
Ik wil eerst goed bekijken welke data nodig zijn en daarna bezien wat er mogelijk
is om deze data te verkrijgen.
75
Op welke wijze wordt de uniformiteit bij de monitoring (uniforme indicatoren en uniforme
berekeningswijzen) gewaarborgd en/of versterkt, wat zorgt voor eenduidigheid in meten
en minimale administratieve lasten en een wildgroei aan verschillende indicatoren
moet voorkomen?
Antwoord
De ontwikkeling van Kritische Prestatie Indicatoren kan hierbij helpen. Ik ben in
vraag 34 uitgebreid ingegaan op de wijze waarop ik deze kritische prestatie indicatoren
tot stand wil brengen en daarmee de wildgroei aan verschillende indicatoren wil voorkomen.
76
Op basis waarvan worden de normen, die steeds strenger moeten worden bijgesteld, bepaald,
en op welke manier wordt erop toegezien dat de (aangepaste) normen niet te ambitieus
zijn?
Antwoord
Normen zullen volgens de aanbeveling van de Taskforce moeten worden bepaald onder
leiding van de overheid maar in overleg met de keten en ngo’s. Bij alle wet- en regelgeving
die door mijn departement wordt voorbereid, vindt dit soort overleg standaard plaats.
77
Kunt u toelichten hoe u samenwerking in de agrarische sector ten behoeve van kringlooplandbouw
gaat faciliteren en ondersteunen?
Antwoord
Het wetsvoorstel tot wijziging van de Mededingingswet in verband met uitzonderingen
voor landbouw en visserij, dat de Staatssecretaris van EZK afgelopen zomer in consultatie
heeft gebracht, ook van toepassing op kringlooplandbouw. De voorgestelde wetswijziging
legt de specifieke uitsluitingen op de mededingingsregels expliciet vast in de Mededingingswet.
Deze uitzonderingen maakt het boeren, tuinders en vissers mogelijk om door middel
van samenwerking hun positie in de keten te versterken.
78
Kunt u aangeven hoe de gesprekken verlopen met afnemers zoals supermarkten over onder
meer hun verantwoordelijkheid bij de verduurzaming van het aanbod en bij de totstandkoming
van een redelijke vergoeding voor boeren en tuinders voor duurzaamheidsinspanningen
(zie p. 31 van het Realisatieplan Visie LNV), en kunt u toelichten welke vervolgstappen
u gaat ondernemen en wanneer?
Antwoord
De gesprekken met afnemers zoals de supermarkten zijn gaande en verlopen goed. Ik
ervaar commitment aan de opgave om mee te werken aan een volhoudbare landbouw, en
verwacht dat op korte termijn concrete afspraken gemaakt kunnen worden.
79
Kunt u aangeven of het mogelijk is om afspraken te maken met supermarkten zodat zij
Nederlandse kringloopproducten aanbieden?
Antwoord
Ik ben nog in gesprek met de supermarkten. Ik wil spreken over wat supermarkten kunnen
doen om het verdienvermogen te ondersteunen van boeren en tuinders die investeren
in meer circulaire, emissiearme en anderszins duurzamere productiewijzen.
80
Kunt u het verloop van de maatschappelijke waardering voor de pluimveehouderij over
de afgelopen jaren uiteenzetten?
Antwoord
In de Agrifoodmonitor heeft Wageningen Economic Research de maatschappelijke waardering
voor diverse landbouwsectoren in kaart gebracht op een schaal van 1 (negatief) tot
7 (positief). Voor de pluimveehouderij steeg de maatschappelijke waardering van 4.1
in 2012 naar 4.4 in 2016.
81
Kunt u het verloop van de maatschappelijke waardering voor de varkenshouderij over
de afgelopen jaren uiteenzetten?
Antwoord
In de Agrifoodmonitor heeft Wageningen Economic Research de maatschappelijke waardering
voor diverse landbouwsectoren in kaart gebracht op een schaal van 1 (negatief) tot
7 (positief). Voor de varkenshouderij bleef de maatschappelijke waardering gelijk
tussen 2012 en 2016 op 4,2.
82
Kunt u het verloop van de maatschappelijke waardering voor de melkveehouderij over
de afgelopen jaren uiteenzetten?
Antwoord
In de Agrifoodmonitor heeft Wageningen Economic Research de maatschappelijke waardering
voor diverse landbouwsectoren in kaart gebracht op een schaal van 1 (negatief) tot
7 (positief). Voor de zuivelsector daalde de maatschappelijke waardering van 5.3 in
2012 naar 5.1 in 2016.
83
Kunt u het verloop van de maatschappelijke waardering voor de eendenhouderij over
de afgelopen jaren uiteenzetten?
Antwoord
Hiervan zijn geen cijfers bekend.
84
Kunt u het verloop van de maatschappelijke waardering voor de vleeskonijnenhouderij
over de afgelopen jaren uiteenzetten?
Antwoord
Hiervan zijn geen cijfers bekend.
85
Welke resistente bacteriën zijn er gevonden in de monsters van mest van vleeskalveren
en wat is hiervan het gevaar voor de volksgezondheid?
Antwoord
Het RIVM-rapport over antibioticaresistente bacteriën, resistentiegenen en antibioticaresiduen
in mest, waaronder de mest van kalveren, wordt op dit moment gefinaliseerd. Zodra
dit rapport geheel gereed is, zal het aan uw Kamer worden toegestuurd.
86
Welke soorten dieren en welke aantallen zijn er in 2018 vanuit Nederland geëxporteerd,
naar welke landen, en met welk doel (bijvoorbeeld x aantal varkens naar Roemenië om
te worden vetgemest, y aantal kalkoenen naar Duitsland om te worden geslacht, z aantal
melkkoeien naar Rusland om te fokken etc.)?
Antwoord
In de bijlage treft u een overzicht aan van de soorten en aantallen dieren die in
2018 vanuit Nederland zijn geëxporteerd naar welke landen en met welk doel1. Bij de categorie runderen kan er geen onderscheid gemaakt worden tussen kalveren
en «oudere» runderen.
87
Welke soorten dieren en welke aantallen dieren zijn er in 2018 geïmporteerd naar Nederland,
vanuit welke landen, en met welk doel (bijvoorbeeld x aantal varkens vanuit Spanje
om te worden geslacht, y aantal kalfjes uit Ierland om te worden vetgemest, etc.)?
Antwoord
In de bijlage treft u een overzicht aan van de soorten en aantallen dieren die in
2018 in Nederland zijn geïmporteerd vanuit welke landen en met welk doel2. Bij de categorie runderen kan er geen onderscheid gemaakt worden tussen kalveren
en «oudere» runderen.
88
Hoeveel eendagskuikens importeert Nederland per jaar en vanuit welke landen?
Antwoord
In totaal importeerde Nederland in 2018 circa 69 miljoen kuikens. Dit betreft levend
pluimvee (hanen, kippen, eenden, ganzen, kalkoenen en parelhoenders) met een gewicht
van minder 185 gram, onder deze categorie vallen de eendagskuikens. Hieronder treft
u een tabel aan met de cijfers per land (Bron: TRACES-NL):
Herkomstland
Totaal (x1.000)
België
17.300
Denemarken
8.237
Duitsland
27.586
Frankrijk
9.505
Portugal
21
Spanje
41
Verenigd Koninkrijk
2.581
Zweden
4.025
Eindtotaal
69.297
89
Hoeveel eendagskuikens exporteert Nederland per jaar en naar welke landen?
Antwoord
In totaal exporteerde Nederland in 2018 circa 198 miljoen kuikens. Dit betreft levend
pluimvee (hanen, kippen, eenden, ganzen, kalkoenen en parelhoenders) met een gewicht
van minder 185 gram, onder deze diercategorie vallen de eendagskuikens.
Hieronder treft uw Kamer een tabel aan met de cijfers per land (Bron: TRACES-NL):
Bestemmingsland
Totaal in 2018 (x 1.000)
België
19.689
Cyprus
177
Denemarken
366
Duitsland
142.515
Finland
92
Frankrijk
1.000
Hongarije
26
Ierland
1
Italië
976
Kroatië
17
Litouwen
22
Malta
17
Oostenrijk
682
Polen
9.147
Portugal
196
Slovenië
1
Spanje
2.629
Tsjechië
347
Verenigd Koninkrijk
9.141
Zweden
122
Algerije
66
Aruba
2
Azerbeidzjan
130
Bangladesh
108
Benin
28
Burkina Faso
629
Centraal Afrikaanse Republiek
48
China
18
Egypte
293
Ethiopië
76
Filipijnen
239
Gabon
13
Gambia
28
Georgië
538
Ghana
136
Guinea
365
Ivoorkust
628
Jordanië
12
Kameroen
223
Kazachstan
516
Kongo
107
Libanon
8
Malawi
85
Mali
663
Mauritius
38
Niger
112
Noorwegen
1
Oekraïne
1.785
Oezbekistan
162
Oman
420
Pakistan
191
Republiek Kongo
112
Rusland
1.667
Saoedi Arabië
28
Senegal
78
Seychellen
20
Togo
265
Zambia
544
Zwitserland
412
Eindtotaal
197.957
90
Hoeveel kuikens sterven er per jaar tijdens het transport naar Nederland?
Antwoord
Dit gegeven wordt niet centraal vastgelegd en is daardoor niet bekend.
91
Hoeveel kalfjes sterven er per jaar tijdens het transport naar Nederland?
Antwoord
Dit gegeven wordt niet centraal vastgelegd en is daardoor niet bekend.
92
Hoeveel runderen sterven er per jaar tijdens het transport naar Nederland?
Antwoord
Dit gegeven wordt niet centraal vastgelegd en is daardoor niet bekend.
93
Hoeveel varkens sterven er per jaar tijdens het transport naar Nederland?
Antwoord
Dit gegeven wordt niet centraal vastgelegd en is daardoor niet bekend.
94
Hoe beoordeelt u de constatering dat er ruimte moet zijn om op bedrijfsniveau minder
inspanning te leveren op dierenwelzijn om meer te kunnen doen aan het klimaat en de
reductie van stikstof, en kunt u hier voorbeelden van geven?
95
Hoe beoordeelt u de constatering dat er ruimte moet zijn om op macroniveau minder
inspanning te leveren op dierenwelzijn om meer te kunnen doen aan het klimaat en de
reductie van stikstof, en kunt u hier voorbeelden van geven?
Antwoord 94 en 95
Het idee er achter is (lijkt te zijn) dat ondernemers de vrijheid moeten hebben om
– binnen zekere grenzen – een eigen aanpak te kiezen. Dat lijkt me wenselijk. Het
rapport stelt ook dat bij deze uitruil altijd wordt voldaan aan de absolute wettelijke
grenzen. Dat lijkt me ook evident. Een voorbeeld hiervan is weidemelk waarbij er mogelijkerwijs
een uitruil is tussen dierenwelzijn en de mogelijkheden om maatregelen te nemen op
het gebied van milieubescherming.
96
Wat verwacht u dat het effect zal zijn op de maatschappelijke acceptatie en de maatschappelijke
waardering van de veehouderij wanneer op bedrijfsniveau of op macroniveau minder inspanning
zal worden geleverd op dierenwelzijn om andere problemen rond de veehouderij aan te
pakken?
Antwoord
Er zijn wettelijke eisen. Daarnaast bestaan bovenwettelijke normen waarvoor de consument
meer betaalt (keurmerken). Zolang er niet onder de wettelijke grens wordt geproduceerd
worden deze afwegingen nu ook al gemaakt. Zeker zolang deze afwegingen bij de diverse
bedrijven verschillend uitvallen, denk ik niet dat de maatschappelijke acceptatie
en de maatschappelijke waardering van de veehouderij negatief beïnvloed worden.
97
Welke mogelijkheden heeft de rijksoverheid om te sturen op maximale dieraantallen
per stal en per bedrijf?
Antwoord
Sturing op het maximale aantal dieren per stal en per bedrijf is mogelijk op basis
van het omgevingsrecht (vergunningverlening) en is een bevoegdheid van gemeenten en
in voorkomende gevallen de provincie. Daarnaast is het indirect mogelijk om te sturen
via productierechten zoals, fosfaatrechten, varkensrechten en pluimveerechten.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
I.J. Leau-Kolkman, adjunct-griffier