Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. geannoteerde agenda informele Raad voor Concurrentievermogen van 3 en 4 februari 2020
21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen
Nr. 473
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 30 januari 2020
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd over:
– de brief van 20 januari 2020 inzake de geannoteerde agenda voor de informele Raad
voor Concurrentievermogen op 3 en 4 februari 2020 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 472),
– de brief van 17 december 2019 inzake het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen
van 28 en 29 november 2019 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 471) en
– de brief van 27 november 2019 inzake het verslag van het schriftelijk overleg over
onder andere de geannoteerde agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen van 28
en 29 november 2019 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 469).
De vragen en opmerkingen zijn op 24 januari 2020 aan de Staatssecretaris van Economische
Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 29 januari 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Diks
Adjunct-griffier van de commissie, Nieuwerf
Vragen en antwoorden
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de Raad voor Concurrentievermogen (RvC) op 3 en 4 februari aanstaande.
Aan de hand hiervan hebben zij nog enkele opmerkingen en vragen.
Zij lezen dat het Kroatische voorzitterschap zich specifiek wil richten op «brain
circulation». Hoe staat Nederland hier tegenover? Hoe worden minder onderzoeks- en
innovatie-intensieve landen versterkt door «brain circulation»? Worden er bepaalde
maatregelen genomen om juist deze landen aantrekkelijk te maken voor onderzoekers?
Brain circulation kan bijdragen aan het versterken van minder onderzoeks- en innovatie-intensieve regio’s,
doordat internationaal mobiele onderzoekers uit die regio’s een netwerk opbouwen,
toegang krijgen tot excellente organisaties en hoogwaardige onderzoeksfaciliteiten
elders en deze kennis en dit netwerk weer ten goede laten komen aan hun thuisbasis.
Met name het aspect brain drain, waarbij sprake is van het eenzijdig vertrek van talent en menselijk kapitaal in
plaats van het meer gebalanceerde «circulatie», heeft de aandacht van het Voorzitterschap.
Het Kroatische voorzitterschap heeft het onderwerp geagendeerd, maar heeft nog geen
concrete maatregelen voorgesteld. Uitwisseling van kennis over dit onderwerp moet
leiden tot verbetering van het beleid in de Europese Onderzoeksruimte (ERA) na 2020.
Volgens het discussiestuk van het voorzitterschap moet ook worden gekeken naar nationale
en EU-programma’s bij het stimuleren van brain circulation. Nederland is van mening dat het waardevol is om in Europees verband na te denken over
dit thema, maar ziet dit als een vraagstuk dat niet alleen op nationaal en Europees
niveau speelt maar ook in relatie tot andere werelddelen. Ook is Nederland van mening
dat landen die last hebben van brain drain ook zelf investeren in hun nationale systemen om deze aantrekkelijker te maken voor
internationaal mobiele onderzoekers. Daarvoor kunnen de Europese Structuur- en Investeringsfondsen
beter worden benut.
De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland van mening is dat de Europese onderzoeksruimte
(ERA) effectiever moet handelen om de doelen te bereiken. Hoe zal Nederland dit uitdragen
tijdens de informele RvC? Hoe gaat Nederland hier meer draagvlak voor creëren? Welke
stappen worden er gezet richting het effectiever handelen van de ERA?
In aanloop naar de Commissiemededeling over de toekomst van de Europese onderzoeksruimte
(ERA) die medio 2020 wordt verwacht, is door de Europese Commissie in 2018 een evaluatie
van de ERA uitgevoerd. Op basis van deze evaluatie zijn in november 2018 Raadconclusies
aangenomen met de oproep aan de Europese Commissie om in een mededeling voorstellen
te doen voor: nieuwe ERA-beleidsprioriteiten, een nieuwe ERA-governance en monitoringsmechanismes
op nationaal en EU-niveau1. Deze drie elementen kunnen gezamenlijk zorgen voor het vergroten van de effectiviteit
van de ERA. De lidstaten hebben tevens op ambtelijk niveau in december 2019 een advies
gepubliceerd met voorstellen voor hoe de governance en de manier van werken kan worden
verbeterd2. Zie hiervoor het antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie over het CEOR-advies.
Nederland zal tijdens de informele Raad van 3-4 februari de verwachting uitspreken
dat de Commissiemededeling over de toekomst van de ERA een duidelijk en concreet advies
geeft over de in de Raadsconclusies genoemde elementen. Op basis van de Commissiemededeling
zal verder onderhandeld worden over hoe de toekomstige ERA moet worden vormgegeven.
Zowel de Raadsconclusies als het hierboven genoemde advies laten draagvlak zien voor
het verbeteren van de effectiviteit van de ERA.
Deze leden lezen dat door kennisdeling excellentie onder lidstaten wordt verbreed
en de verschillen binnen Europa worden verkleind. Kan de Staatssecretaris deze kennisdeling
verder toelichten? Welke vorm zal deze aannemen? Hoe zal de Europese Unie deze kennisdeling
faciliteren?
De ERA gaat over het creëren van een uniforme Europese onderzoeksruimte, onder andere
door het faciliteren van uitwisselen van kennis over beleid. Er vindt op dit moment
kennisdeling plaats binnen de werkgroepen van de ERA over onder andere gender, open
science en open innovatie, Human Resources, onderzoeksinfrastructuren, partnerschappen
en internationale samenwerking. In deze groepen wordt door experts en beleidsmakers
kennis uitgewisseld door middel van het delen van goede voorbeelden, het organiseren
van expertsessies en het opstellen van (ambtelijke) adviezen.
Ook Horizon 2020 faciliteert kennisdeling door middel van de Policy Support Facility.
Dit is een instrument dat lidstaten en landen geassocieerd aan Horizon 2020 praktische
ondersteuning biedt voor het ontwerpen, implementeren en evalueren van hervormingen
die moeten leiden tot verbeteringen in de kwaliteit van hun investeringen, beleid
en systemen op het gebied van onderzoek en innovatie. Dit instrument zal ook doorgang
vinden in Horizon Europe.
Brain circulation zelf draagt ook bij aan kennisdeling, doordat onderzoekers en ondernemers
internationaal samenwerken en kennis uitwisselen. Dit wordt onder andere gefaciliteerd
door Horizon 2020 en het toekomstige Horizon Europe.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Staatssecretaris aan de aangenomen motie-Wiersma/Van
der Molen aangaande de studentmobiliteit en het onderwerp «brain circulation» tijdens
de Raad uitvoering zal geven? Deze leden vragen verder op welke manier Nederland binnen
de Europese Raad op zoek gaat naar gelijkgestemde landen, om in Europa mogelijkheden
te verkennen om tot nadere afspraken rond studentmobiliteit te komen, conform de genoemde
motie-Wiersma/Van der Molen? Zij vragen voorts op welke manier studentmobiliteit onderdeel
uitmaakt van het Kroatische voorstel van «brain circulation»?
Deze informele Raad voor Concurrentievermogen richt zich op de prioriteiten voor de
European Research Area, de Europese Onderzoeksruimte. De Europese Onderzoeksruimte
richt zich met name op de mobiliteit van onderzoekers. Vraagstukken die samenhangen
met de mobiliteit van studenten zijn onderdeel van de «European Education Area», de Europese Onderwijsruimte. Deze twee concepten staan uiteraard niet los van elkaar.
Tijdens de OJCS-raad (Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sportraad) op 20 februari as. staat
het onderwerp brain circulation op de agenda en daar zal het gaan over gebalanceerde studentenmobiliteit. U zult
de Geannoteerde Agenda hiervoor binnenkort ontvangen.
Aan de genoemde motie wordt door de Minister van OCW invulling gegeven. In de aanloop
naar het huidige, Kroatische, voorzitterschap, zijn vanuit het Ministerie van OCW
gesprekken gevoerd met Kroatië over de agendering van het onderwerp op de OJCS-Raad
(Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sportraad). Daarnaast is door het Ministerie van OCW
een brief gestuurd aan- en de eerste hoogambtelijke gesprekken gevoerd met de Commissie
om het onderwerp ook bij hen onder de aandacht te brengen. De komende tijd zal de
Minister van OCW verdere gesprekken voeren met andere lidstaten om te inventariseren
in welke mate dit probleem ook bij hen speelt en welke mogelijke oplossingen zij zien
op Europees niveau.
Deze leden lezen dat Nederland binnen de «brain circulation» zal uitdragen hoe waardevol
het is om in Europees verband na te denken over dit thema. Op welke manier zal studentmobiliteit
hierin een rol spelen? Zal er ook aandacht komen voor de negatieve gevolgen van een
te hoge instroom van internationale studenten voor bijvoorbeeld de toegankelijkheid
van Nederlandse studenten op het hoger onderwijs? Op welke manier heeft het Kroatisch
voorzitterschap samenwerking gezocht met onderwijsinstellingen en studentenorganisaties
op dit onderwerp? Op welke manier geeft «brain circulation» uiting aan de missiebrieven
van de nieuwe commissie-Von der Leyen?
Zoals in het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie is te lezen, zijn
vraagstukken die samenhangen met de mobiliteit van studenten onderdeel van de European Education Area, de Europese Onderwijsruimte. Dit wordt besproken op de OJCS-raad (Onderwijs, Jeugd,
Cultuur en Sportraad).
Het Kroatisch voorzitterschap heeft op dit moment nog niet de samenwerking gezocht
met Nederlandse onderwijsinstellingen en studentenorganisaties op dit onderwerp. Het
onderwerp staat wel op de agenda van de European Universities Association (EUA), waar de Nederlandse vereniging van universiteiten (VSNU) bij is aangesloten.
Instellingen werken ook samen in de – deels door de Europese Commissie gefinancierde
– Europese Universiteitsnetwerken. Vier Nederlandse hogeronderwijsinstellingen (Universiteit
van Amsterdam, Universiteit Utrecht, Universiteit Maastricht, en de Universiteit Twente)
zijn onderdeel van de eerste geselecteerde Europese Universiteitsnetwerken. De tweede
oproep om voorstellen in te dienen sluit eind februari.
De missiebrief van Eurocommissaris Gabriel refereert in meerdere opzichten aan het
samenwerken binnen Europa op de thema’s onderwijs, onderzoek en innovatie. De Eurocommissaris
voor Innovatie, Onderzoek, Cultuur, Onderwijs en Jeugd is opgedragen zich in te zetten
voor het waarmaken van de Europese Onderwijsruimte, waarbij onderwijsbarrières moeten
worden verwijderd, opleidingen van hoge kwaliteit toegankelijker moeten worden, en
het makkelijker moet worden voor studenten tussen Europese landen te bewegen. Daarnaast
zal Gabriel zorgdragen dat uitwisselingsprogramma’s voor onderwijs, onderzoek en innovatie
zo goed mogelijk worden benut. Mogelijke negatieve gevolgen van studentenmobiliteit
hebben de aandacht van Nederland, en komen onder meer aan de orde in de OJCS-raad
op 20 februari. Het thema brain circulation is ook onderdeel van de discussie over de toekomst van de ERA. Invulling geven aan
een vernieuwde ERA is een belangrijk onderdeel van de missiebrief van Commissaris
Gabriel.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er gesproken wordt over de ERA. Op welke manier
wordt hier het onderwerp «Open Science» en «Open Data» meegenomen? Op welke manier
wordt er aandacht besteed aan het verscherpte toezicht op studenten en onderzoekers
uit risicolanden? Deze leden lezen eveneens dat er voorstellen zijn gedaan over nieuwe
ERA beleidsprioriteiten. Kan de Staatssecretaris hier een overzicht van geven?
«Optimal circulation, access to and uptake of scientific knowledge» is een van de huidige prioriteiten van de ERA. Hier wordt vorm aan gegeven in een
ambtelijke werkgroep waar Nederland actief aan bijdraagt. De werkgroep zoekt daarbij
nauwe aansluiting bij andere Europese platforms en initiatieven die gaan over open
science. Nederland vindt het van belang dat er ook in de toekomstige ERA voldoende
aandacht is voor deze prioriteit. De Minister van OCW vraagt consequent aandacht voor
open science in de Raad.
Het onderwerp «toezicht op studenten en onderzoekers uit risicolanden» relateert aan
de ERA-prioriteit internationale samenwerking. Voor de uitwerking is het ambtelijke
Strategic Forum for International Science & Technology Cooperation verantwoordelijk.
Er wordt volgens Nederland echter nog onvoldoende aandacht besteed aan een strategische
benadering omtrent internationale samenwerking in onderzoek en innovatie, waaronder
veiligheidsaspecten. Nederland is van mening dat dit onderwerp in de nieuwe ERA goed
moet worden ingebed. De Commissie heeft nog geen nieuwe voorstellen gedaan voor nieuwe
beleidsprioriteiten, dit zal onderdeel zijn van de Commissiemededeling die medio 2020
wordt verwacht.
Deze leden lezen dat Kroatië en de EU13-landen graag zien dat de toekomstige ERA zich
meer richt op het verkleinen van de innovatiekloof tussen lidstaten. Hoe verhoudt
dit zich tot het doel om vooral te investeren in topsectoren? Hoe voorkomen we dat
we het innovatieniveau in Midden- en Oost-Europa gaan vergroten, maar tegelijkertijd
niet kunnen investeren in onze echte Europese topsectoren? Op welke manier is er sprake
van zelfreflectie bij de EU13-landen dat het gebrek aan innovatie ook ligt aan het
feit dat deze landen geen ondernemersklimaat creëren waar innovatie kan floreren omdat
deze landen veelal nog steeds te maken hebben met corruptie en een gebrek aan een
goed functionerende rechtstaat? Is het niet beter als deze EU13-landen hier eerst
werk van gaan maken, voordat ze kijken naar Brussel voor een oplossing voor de problemen
die een «braindrain» met zich meebrengt?
Nederland is van mening dat de Europese Onderzoeksruimte (ERA) een instrument is dat
onderzoek en innovatie binnen Europa als geheel naar een hoger niveau te tillen. Dit
onder andere door het verspreiden en delen van kennis en expertise tussen lidstaten
op het gebied van onderzoek en innovatie. Het delen van kennis binnen de ERA kan een
bijdrage leveren aan het opstellen van beter beleid in de minder onderzoek- en innovatie-intensieve
landen. Op de lange termijn is dit ook in het voordeel van Nederland en Europa als
geheel.
In het bereikte akkoord voor Horizon Europe is overeengekomen dat excellentie en impact
de leidende selectiecriteria blijven. Op deze wijze blijft het Kaderprogramma de beste
projecten van onderzoekers, organisaties en bedrijven financieren gericht op de belangrijkste
maatschappelijke thema’s en (top)sectoren van Europa. Voor het opbouwen van nationale
onderzoeks- en innovatiecapaciteiten en het tegen gaan van de negatieve effecten van
een brain drain vindt Nederland dat de nationale inspanningen moeten worden geïntensiveerd
en dat de Europese Structuur- en Investeringsfondsen beter benut moeten worden voor
het versterken van onderzoek- en innovatiecapaciteit in de minder onderzoek- en innovatie-intensieve
landen. Binnen het Horizon Europe-onderdeel «Widening Participation and strengthening
the European Research Area» is budget gealloceerd om de deelname van «widening-landen»
te bevorderen.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Europese Green Deal en hebben
nog enkele vragen en opmerkingen over het deel: Europese concurrentievermogen, zoals
onder meer het industriebeleid wat naar verwachting besproken gaat worden.
Zij lezen dat Horizon Europe samen met andere EU-programma’s als hefboom moet fungeren
om publieke en private investeringen in de lidstaten te mobiliseren. Zij lezen dat
tenminste 35% van Horizon Europe naar nieuwe klimaatoplossingen moet gaan om de Green
Deal te realiseren. Op welke andere manieren en uit welke financieringsinstrumenten
zoals het cohesiefonds de Green Deal wordt gefinancierd. Kan de Staatssecretaris hierbij
per instrument aangeven hoeveel procent deze bijdraagt aan de financiering van de
Green Deal.
Op 14 januari jl. heeft de Europese Commissie het Europese Green Deal Investeringsplan
gepubliceerd, waarin zij aangeeft dat zij 1000 miljard euro aan investeringen wil
mobiliseren voor de Green Deal in de periode 2021–2030. Het gaat onder andere om investeringen
vanuit het Just Transition Mechanism, nationale cofinanciering, de Europese Investeringsbank
(EIB) het Innovatie- en Modernisatiefonds en het Meerjarig Financieel Kader (MFK),
waaronder InvestEU. Dit zijn voor het overgrote deel bestaande middelen of middelen
die al eerder zijn voorgesteld. De middelen overlappen deels. De Kamer wordt via een
BNC-fiche over het Green Deal Investeringsplan nader geïnformeerd over de inzet van
het kabinet.
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de appreciatie van de Staatssecretaris
over de Horizon Europe en de voorstellen op het gebied van onderzoek en innovatie
in de Green Deal.
Tot slot zijn deze leden benieuwd naar de opvatting van de Staatssecretaris over de
tenminste 35% van de begroting die naar nieuwe klimaatoplossingen moet gaan.
Voor een appreciatie van het Commissievoorstel van Horizon Europe verwijs ik u graag
naar het BNC-fiche over de Verordening en Besluit Horizon Europa 2021–2027 – het Europese
kaderprogramma voor onderzoek en innovatie.3 Nederland steunt in de onderhandelingen over Horizon Europe het streven om 35% van
het Horizon Europe budget te besteden aan klimaatdoelstellingen.
Dit past in de Nederlandse inzet om voor het hele MFK ten minste 25% te reserveren
voor klimaatdoelstellingen en de resterende 75% zodanig te besteden dat zij in lijn
zijn met het bereiken van het akkoord van Parijs. Voor de programma’s die in belangrijke
mate moeten bijdragen aan klimaatoplossingen heeft de Commissie een verwachting van
het percentage klimaatuitgaven vastgelegd, afhankelijk van de mogelijkheden in deze
programma’s, om gemiddeld op 25% voor het hele MFK uit te komen.
De leden van de VVD-fractie lezen in een eerste appreciatie van het kabinet dat het
wenselijk is om leiderschap te tonen en de kansen te benutten. Voorts lezen deze leden
dat Nederland niet zal compenseren voor landen die niet mee doen aan de transitie.
Op welke wijze gaat deze lijn uitgevoerd worden. De leden van de VVD-fractie lezen
verder dat het de bedoeling is om een sterke link te behouden tussen de Green Deal
en het beleid ten aanzien van industrie, onderzoek en financiën. Op welke wijze zal
dit nagestreefd worden. Deze leden lezen voorts dat het Europees Parlement op 15 januari
2020 een resolutie heeft aangenomen over de Europese Green Deal om onderzoek te mobiliseren
en innovatie te stimuleren. Wat is de appreciatie van de Staatssecretaris ten aanzien
van deze resolutie over de Green Deal?
Het is belangrijk dat alle Europese lidstaten mee doen aan de klimaattransitie. Alleen
door samen te werken en het speelveld in de EU gelijk te trekken kunnen we werkelijk
verandering brengen. Voor het draagvlak van klimaatdoelstellingen in de EU is het
van belang dat wordt gekeken hoe de lasten van de transitie naar een klimaatneutrale
Europese economie eerlijk kunnen worden verdeeld. Het recent gepresenteerde Just Transition
Fund (JTF) heeft als doel om de sociaaleconomische effecten te mitigeren in regio’s
die het hardst geraakt worden door de klimaat-en energietransitie. Nederland zet zich
er, samen met andere lidstaten, voor in om onderschrijving van het Europese doel om
in 2050 klimaatneutraal te zijn, randvoorwaardelijk te maken voor steun uit het fonds.
In de Green Deal-mededeling hebben industrie, onderzoek, innovatie en financiering
een prominente plek. Dit is conform de wens van het kabinet. Tenminste 35% van de
begroting van Horizon Europe zal bijdragen aan de klimaatdoelstellingen, onder andere
via partnerschappen (zoals met industrie), de European Institute for Innovation and
Technology (EIT), de Europese innovatieraad (EIC) en de door de Commissie nieuw in
het leven geroepen missies. Ook zijn er voor Horizon Europe vijf missiegebieden vastgesteld
waarvan er vier bijdragen aan de doelen van de Green Deal. Bij de verdere uitwerking
is het belangrijk om deze link goed te bewaken. Het kabinet blijft zich hier in Brussel
voor inzetten.
De resolutie die het Europees Parlement heeft aangenomen over de Green Deal toont
aan dat ook het Europees Parlement voorstander is van een ambitieuze aanpak van de
klimaat- en duurzaamheidstransitie. Hier gaat een belangrijk signaal van uit. Het
kabinet is bezig met de inhoudelijke beoordeling van de Green Deal mededeling en zal
deze via een BNC-fiche zo spoedig mogelijk aan uw Kamer toezenden. Tevens zal het
kabinet de inhoudelijke beoordeling van het JTM, waaronder het JTF, via een BNC-fiche
zo spoedig mogelijk aan uw Kamer toezenden.
De leden van de VVD lezen dat er tijdens de RvC van 28 en 29 november 2019 is gesproken
over toezicht op online platforms. Is hierbij ook de aansprakelijkheid van online
platforms besproken voor producten die op webwinkelplatforms zoals Alibaba worden
verkocht?
Er is tijdens de Raad niet gesproken over aansprakelijkheid van online platforms met
betrekking tot producten die zij aanbieden.
Voorts lezen deze leden dat Nederland werkt aan een instrument dat verstorend gedrag
door staatsgesteunde bedrijven uit derde landen op de interne markt kan aanpakken.
Vallen sleuteltechnologieën ook onder dit instrument en zo ja hoe worden deze beschermd
via het beoogde instrument. Kan de Staatssecretaris aangeven wanneer zij van plan
is dit instrument dat verstorend gedrag door staatsgesteunde bedrijven uit derde landen
moet aanpakken voorlegt aan de Kamer?
Bij brief van 2 december 20194 heb ik u geïnformeerd over de Kabinetsinzet voor het realiseren van een gelijk speelveld
op de Europese interne markt voor alle ondernemingen ongeacht hun nationaliteit of
vestigingsplaats. Deze inzet gaat uit van een breed en generiek mededingingsinstrument
dat dus ook van toepassing kan zijn op sleuteltechnologieën. Bovendien beperkt deze
inzet zich niet tot de concurrentieverstoringen veroorzaakt door staatssteun, maar
ook door andere discriminatoire voordelen die een onderneming kan genieten.
Oogmerk van het instrument is niet het beschermen van sleuteltechnologieën, maar wel
het waarborgen dat wanneer tussen ondernemingen geconcurreerd wordt bij investeringen
in of de ontwikkeling, toepassing en verkoop van dergelijke technologieën een gelijk
speelveld op de interne markt wordt gehandhaafd. Bij een vermoeden dat een bedrijf
met behulp van enigerlei overheidsondersteuning of bij overwinsten uit ongereguleerde
machtsposities gedragingen vertoont die het gelijk speelveld aantasten, zou op grond
van het instrument de Europese Commissie een onderzoek moeten kunnen instellen naar
het gedrag van het bedrijf en zo nodig maatregelen moeten kunnen treffen.
Zoals ik mijn brief heb aangegeven is de kabinetsinzet er op gericht om met de door
Nederland geschetste oplossingsrichting een bijdrage te leveren aan het beleidsdebat.
Zodra de Europese Commissie met een voorstel komt zult u langs gebruikelijke weg hierover
worden geïnformeerd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Zij hebben
daarover de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat – naar verwachting – tijdens de informele
RvC een beleidsdebat over de ERA op de agenda staat. Deze leden lezen dat het Comité
Europese Onderzoeksruimte en Innovatie (CEOR) een herprioritering van de ERA voorstelt,
van zes naar vier (strategische) prioriteiten, te weten: 1) randvoorwaarden creëren
voor kennis, inclusief onderzoek en carrière, 2) afstemming met andere beleidsterreinen
die gericht is op onderzoek en innovatie, 3) relevantie en zichtbaarheid van onderzoek
en innovatie voor de samenleving, en 4) bredere definitie van inclusiviteit. Hoe kijkt
de Staatssecretaris aan tegen deze herprioritering en het (concept)advies van de CEOR?
Nederland heeft deelgenomen aan de ambtelijke werkgroep die dit advies heeft opgesteld.
Het klopt dat de CEOR vier prioriteiten voorstelt voor de toekomstige ERA. In de voorgestelde
herprioritering zijn de oude prioriteiten onderdeel geworden van breder opgezette
nieuwe prioriteiten. Zo valt bijvoorbeeld internationale samenwerking op het gebied
van onderzoek en innovatie binnen prioriteit twee en gender binnen prioriteit vier.
De Nederlandse beleidsinzet en prioriteiten zoals uiteengezet in de Wetenschapsbrief5 en de Kamerbrief over missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid6 passen binnen de voorgestelde prioriteiten. Nederland kijkt daarom positief tegen
deze herprioritering aan. Het zijn echter nog wel zeer brede prioriteiten en Nederland
zet zich ervoor in dat de Commissie meer concrete voorstellen gaat doen en zal daarbij
scherp erop letten dat deze aansluiten bij de hierboven genoemde beleidsinzet.
Deze leden lezen over de rol van het onderzoeksprogramma Horizon Europe bij de verwezenlijking
van de Green Deal dat ten minste 35% van de begroting van Horizon Europe zal gaan
naar de financiering van nieuwe klimaatoplossingen. Impliceert «ten minste 35%» dat
dit bedrag nog kan oplopen of is er in dat geval ook sprake van een limiet of bovengrens?
Binnen Horizon Europe is het streven om ten minste 35% van het totale budget te besteden
aan klimaatdoelstellingen. Er is geen bovengrens. Het is mogelijk dat dit percentage
oploopt.
Wat zijn de gevolgen voor de agenda en andere doelstellingen van Horizon Europe.
In april 2019 is een akkoord bereikt over Horizon Europe.7 Hierin was al opgenomen dat ten minste 35% van het programma zou bijdragen aan nieuwe
klimaatoplossingen. De rol van Horizon Europe zoals beschreven in de Commissiemededeling
over de Green Deal is in lijn met de verordening en het Specifiek Programma van Horizon
Europe. Er zijn dus geen gevolgen voor de agenda en de andere doelstellingen van Horizon
Europe. Naast oplossingen voor klimaatverandering, beoogt Horizon Europe ook bij te
dragen aan veel andere Duurzame Ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties. De mondiale
uitdagingen waar Horizon Europe zich op zal focussen zijn o.a. «gezondheid», «inclusieve
en veilige maatschappij», «digitaal en industrie», «klimaat, energie en mobiliteit»
en «voeding en natuurlijke hulpbronnen».
Welk «beslag» gaat de Green Deal daarnaast op andere EU-fondsen leggen?
De Commissie heeft in 2018 in haar voorstel voor het volgende MFK voorgesteld de klimaatgerelateerde
uitgaven te verhogen van 20% (huidige MFK) naar 25%. De verschillende programma’s
onder het MFK zullen specifieke maatregelen omvatten om het verband tussen de uitvoering
van het MFK en de doelstelling van een groener, klimaatneutraal Europa te versterken.
Voor de programma’s die in belangrijke mate moeten bijdragen, heeft de Commissie een
verwachting van het percentage klimaatuitgaven vastgelegd in de betreffende verordeningen.
Het Green Deal Investeringsplan laat deze percentages vooralsnog onveranderd. Wel
houdt de Commissie de optie open om deze later alsnog aan te passen, indien de uitkomsten
van het impact assessment voor de verhoging van de 2030-doelstellingen, dat de Commissie
deze zomer zal publiceren, daar aanleiding toe geeft.
Op dinsdag 14 januari heeft de Commissie in het kader van de Green Deal een voorstel
gedaan voor een Just Transition Mechanism (JTM), wat regio’s die zwaar geraakt worden
door de overgang naar een klimaatneutrale economie moet helpen om de benodigde investeringen
te doen om deze overgang door te komen. Over dit JTM vinden nog discussies plaats
in de Raad en het Europees Parlement, maar uitgaande van het voorstel van de Commissie
zouden andere EU-fondsen hierbij betrokken worden. Uw Kamer wordt hier in februari
verder over geïnformeerd via een BNC-fiche.
De leden van de CDA-fractie hebben ten aanzien van de Green Deal kennisgenomen van
de eerste kabinetsappreciatie. Deze leden kijken uit naar het BNC-fiche. Ook zijn
deze leden benieuwd hoe het kabinet staat tegenover de resolutie van het Europees
Parlement d.d. 15 januari 2020 over de Europese Green Deal (2019/2956(RSP)).
Zie het antwoord op de vraag van de leden van de VVD.
Kroatië is tot 1 juli 2020 voorzitter van de EU. De leden van de CDA-fractie vernemen
graag wat de Staatssecretaris van het werkprogramma en de prioriteiten van het Kroatisch
voorzitterschap vindt, te wetende interne markt en het concurrentievermogen, consumentenbescherming,
industriepolitiek, onderzoek, innovatie en ruimte en toerisme. Kan de Staatssecretaris
op elk van deze onderwerpen aangeven welke initiatieven zij dit (half)jaar verwacht?
Wat is per onderwerp/initiatief de inzet van Nederland? Waar verwacht zij kansen dan
wel knelpunten?
Het Kroatisch Voorzitterschap zal twee formele Raden voor Concurrentievermogen (RvC)
en twee informele RvC’s voorzitten. De informele RvC’s zijn gesplitst in een informele
RvC onderzoek (3 en 4 februari) en een informele RvC voor interne markt en industrie
(19 en 20 maart). De formele Raden vinden plaats op 27 en 28 februari en 27 en 28 mei.
De onderwerpen voor de formele Raden zijn bekend8. Op dit moment zijn nog geen stukken beschikbaar waar het Kroatisch Voorzitterschap
over wil spreken tijdens de formele Raden. Zodra deze stukken bekend zijn zal ik u
over mijn inzet via de geannoteerde agenda informeren. Deze stukken worden ook via
het Delegates Portal beschikbaar gesteld, u kunt de stukken dus voorafgaand aan de RvC inzien. Over de
agenda van de informele RvC, onderdeel onderzoek, heeft u onlangs de geannoteerde
agenda ontvangen (Kamerstuk 21 501-30, nr. 472). De agenda van de informele RvC, onderdeel interne markt en industrie, is nog niet
bekend. Over de kabinetsinzet wordt u geïnformeerd via de geannoteerde agenda.
De leden van de CDA-fractie lezen dat Kroatië voornemens is een debat over «brain
circulation» te initiëren, hierover een conferentie te organiseren en in te zetten
op het aannemen van een verklaring. Kan de Staatssecretaris aangeven of haar eigen
interpretatie van «brain circulation», dat wil zeggen «een open arbeidsmarkt waarin
vrije en gebalanceerde circulatie van onderzoekers wordt gestimuleerd», dezelfde interpretatie
is als die het voorzitterschap en andere EU-lidstaten, in het bijzonder EU13-landen,
hanteren? Kan de Staatssecretaris de Kamer bovendien actuele gegevens doen toekomen
over de Europese mobiliteit onder wetenschappers en onderzoekers, zowel kwantitatief
(aantallen) als kwalitatief (achtergrond, niveau etc.)?
De definitie van het concept brain circulation dat gebruikt wordt door het Kroatisch voorzitterschap in hun discussiedocument is
«een open arbeidsmarkt waarin vrije en gebalanceerde circulatie van onderzoekers wordt
gestimuleerd». Deze definitie staat niet ter discussie. Nederland kan zich vinden
in deze definitie. Tijdens de Raad wordt gesproken over verschillende aspecten van
brain circulation.
De leden van de CDA-fractie vragen om actuele gegevens over Europese mobiliteit onder
wetenschappers en onderzoekers. Deze gegevens zijn echter niet als zodanig beschikbaar:
onderzoeken over onderzoekersmobiliteit focussen vaak op verschillende aspecten of
zijn verouderd, waardoor het lastig is een compleet beeld te verkrijgen. De beschikbare
data over mobiliteit en brain drain zijn bovendien niet eenduidig en volledig. Gevonden mobiliteitspatronen volgen niet
per definitie de politieke EU15/EU13 lijnen, er zijn regio’s in EU15-landen die ook
te maken hebben met brain drain, terwijl er ook regio’s zijn in EU13-landen die een aanzuigende werking hebben. Het
voorzitterschap pleit daarom om beter in beeld te krijgen hoe de mobiliteitsstromen
daadwerkelijk lopen.
Een onderzoek naar netwerkvorming in het Europese Kaderprogramma over de periode 2003
tot 2017 dat afgelopen jaar werd afgerond, laat zien dat de grootste lidstaten ook
de meest centrale landen in deze netwerken zijn.9 Een andere conclusie uit het rapport is dat geografische en culturele nabijheid tussen
deelnemers een belangrijke rol speelt in samenwerkingen. Gegevens van het Rathenau
Instituut10 over het aandeel van buitenlands wetenschappelijk personeel bij Nederlandse universiteiten,
bevestigen dit: de meeste buitenlandse onderzoekers zijn afkomstig uit Europa (63%),
waarvan een belangrijk deel afkomstig is uit buurlanden België en Duitsland. Om een
totaalbeeld te vormen en beter te begrijpen wat de korte en langere termijn effecten
van brain circulation zijn, is Europa-brede kennis nodig over internationale mobiliteit van onderzoekers.
Hierbij moet niet alleen worden gekeken naar onderzoekers bij universiteiten, maar
ook bij bedrijven, onderzoeksinstellingen en andere organisaties. Nederland steunt
het Kroatisch voorzitterschap dat het belangrijk is om hier meer kennis over te verkrijgen.
Hoe gaat de Staatssecretaris bij dit thema van «brain circulation» invulling geven
aan de motie-Wiersma/Van der Molen (Kamerstuk 35 282, nr. 32), die is aangenomen en die oproept actief op zoek te gaan naar gelijkgestemde landen
om in Europa mogelijkheden te verkennen tot nadere afspraken rond studentmobiliteit
te komen, mede constaterende dat de sociaaleconomische Raad (SER) wijst op een mogelijk
disproportionele belasting op het budget van ons onderwijssysteem door EU-studenten?
Zie antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de algemene oriëntatie voor de richtlijn voor
openbaarmaking van informatie over winstbelasting niet is aangenomen en dat het voorzitterschap
wil proberen het doel, transparantie, nader te verduidelijken om twijfels over de
rechtsgrondslag (fiscaal/niet fiscaal) bij de blokkerende minderheid van lidstaten
weg te nemen. Verwacht de Staatssecretaris dat nog onder het huidige voorzitterschap
overeenstemming kan worden bereikt over deze algemene oriëntatie?
Het Finse voorzitterschap heeft in december 2019, met het oog op het bereiken van
de vereiste meerderheid, een tekstvoorstel gedaan voor de aanpassing van enkele overwegingen
van de ontwerprichtlijn, zodat deze meer in lijn komt met de rechtsgrondslag ervan.
U kunt dit document vinden op het Delegates Portal onder nummer 15285/19 (d.d. 20 december 2019). Het tekstvoorstel wijzigt niets in
de artikelen en heeft geen gevolgen voor de verplichtingen van de richtlijn. Het Finse
voorstel heeft ook geen wijziging in het standpunt van Nederland tot gevolg. Het is
nog niet bekend hoe het Kroatische voorzitterschap met dit dossier verder gaat.
De leden van de CDA-fractie hebben voor wat betreft het Europese concurrentievermogen
kennisgenomen van de kabinetsinzet voor het realiseren van een gelijk speelveld op
de Europese interne markt voor alle ondernemingen («level playing field instrument»)
d.d. 2 december 2019. Deze leden kunnen zich vinden in de probleemanalyse en vinden
de oplossingsrichting interessant, namelijk het versterken van het Europese mededingingskader
en onafhankelijk mededingingstoezicht door een nieuwe tak aan het EU-mededingingsrecht
toe te voegen. Hierover lezen zij in de kabinetsbrief het volgende: «Deze tak zou
worden toegespitst op het waarborgen van gelijkwaardige mededingingsomstandigheden
op de Europese interne markt voor alle ondernemingen. Dit nieuwe toezicht heeft als
doel om handhavingsmaatregelen te kunnen treffen indien een onderneming door (1) overheidssteun
op inputfactoren zoals financiering, grondstoffen, halffabricaten, kennis, etc. of
(2) overwinsten door een ongereguleerde dominante machtspositie op de eigen markt
op ongelijke voet met andere (Europese) ondernemingen, de mededinging op de interne
markt verstoort, of dreigt te verstoren.» Wat is de status van deze voorstellen, op
hoeveel steun of weerstand kunnen deze voorstellen rekenen bij andere EU-lidstaten
en hoeveel tijd is met een dergelijk traject gemoeid?
Het kabinet beoogt met haar inzet een bijdrage te leveren aan het beleidsdebat met
de nieuwe Europese Commissie, die heeft aangekondigd te zullen komen met één of meer
voorstellen voor het realiseren van een gelijk speelveld op de Europese interne markt
voor alle ondernemingen. Het is op dit moment nog onduidelijk wanneer de nieuwe Commissie
met een dergelijk voorstel komt. De verwachting is dat de Commissie eerst een probleemanalyse
zal uitbrengen, waarschijnlijk later gevolgd door een concreet voorstel. Zodra de
Europese Commissie met een dergelijk voorstel komt zult u langs gebruikelijke weg
hierover worden geïnformeerd.
Het kabinet heeft haar inzet breed onder de aandacht gebracht van de nieuwe Europese
Commissie en van lidstaten. Vanuit de Commissie is met veel interesse gereageerd.
Zo heeft de Commissie ambtelijk aangegeven voor haar denkrichting de Nederlandse aanpak
mee te zullen nemen. Vicevoorzitter van de Commissie Vestager heeft zich in de media
positief uitgelaten over de Nederlandse ideeën.11 Een aanzienlijk aantal lidstaten is geïnteresseerd in, dan wel positief over de Nederlandse
benadering. Zij zien in dat de Nederlandse inzet het level playing field-probleem onderkent, maar geen afbreuk doet aan de onafhankelijkheid en het gedepolitiseerde
karakter van het Europees mededingingsrecht en ook het open investeringsklimaat behoudt.
Het kabinet zal zowel bij de Commissie als bij lidstaten aandacht blijven vragen voor
de Nederlandse inzet.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling gelezen over de nieuw aangekondigde
midden- en kleinbedrijf (mkb) strategie van de Europese Commissie. Zij zijn blij met
de focus op het ontwikkelen van toekomstbestendige vaardigheden, toegang tot financiering
en administratieve lasten, waarin zij veel herkennen uit het MKB-Actieplan van de
Staatssecretaris. Hoe zal deze Europese mkb-strategie nu verder gaan worden ontwikkeld
en uitgerold?
Afgelopen periode is de Europese Commissie bezig geweest met het ontwikkelen van de
nieuwe Europese mkb-strategie. Via het SME Envoy Network en gesprekken in Brussel
heeft Nederland een aantal prioriteiten voor deze strategie onder de aandacht gebracht,
waaronder het ontwikkelen van toekomstbestendige vaardigheden, digitalisering, toegang
tot markten en financiering, en betere regelgeving. Deze thema’s komen ook terug in
het mkb-actieplan. Daarnaast heeft Nederland ook het belang onderstreept van samenhang
tussen de nieuwe Europese industrie- en klimaatstrategie, en bedrukt dat ook in deze
strategieën oog moet zijn voor het mkb.
De Commissie heeft aangegeven op 4 maart de Europese mkb-strategie te presenteren.
Op dezelfde dag zal de Commissie ook haar nieuwe industrie strategie, een mededeling
over toekomstbestendige vaardigheden in de EU, een actieplan voor de handhaving van
de interne markt en een rapport over belemmeringen op de interne markt presenteren.
Deze zijn waarschijnlijk allemaal relevant voor het Europese mkb en zullen in samenspraak
met de Raad en het Europees Parlement verder worden uitgewerkt. Ik zal hierbij de
belangen van het mkb in de gaten houden.
De leden van de CDA-fractie zien onder «diversenpunten» dat er een zevende bijeenkomst
van de «Friends of Industry» heeft plaatsgehad, een ministeriële conferentie waar
ook Nederland deel van uitmaakt. Deze bijeenkomst heeft geleid tot de zogenaamde «Vienna
Declaration», over digitalisering, decarbonisatie en globalisering. Deze leden zijn
belangstellend wat de «Friends of Industry», terugkijkend op de zeven jaar dat zij
nu samenkomen, voor het Europese industriebeleid hebben kunnen betekenen. Wat kan
de Staatssecretaris hierover meegeven?
De Friends of Industry is een brede coalitie van lidstaten die zich inzet voor de
belangen van de Europese industrie en dienstverlening. Gezamenlijke Friends of Industry-verklaringen
benoemen belangrijke beleidsthema’s die actueel zijn en die bijdragen aan de beïnvloeding
van de Europese Commissie bij het bepalen van haar beleidsposities. De bijeenkomsten
zijn een extra gelegenheid voor lidstaten om elkaar te treffen en om van gedachten
te wisselen over het Europees industriebeleid. Door actieve deelname aan, het beïnvloeden
van en het steunen van de Friends of Industry-verklaringen, werkt Nederland aan een
versterkt draagvlak voor een modern industriebeleid gericht op transities op het gebied
van duurzaamheid en digitalisering. Nederland steunt de verklaringen indien deze in
lijn zijn met onze inzet voor het Europese industriebeleid.12
De Friends of Industry Berlijn Verklaring van 2017, waarin, mede op initiatief van
Nederland en Duitsland, is opgeroepen om in te zetten op verduurzaming en digitalisering
heeft ertoe bijgedragen dat deze thema’s ook een centrale plaats hebben gekregen in
de Industriemededeling die de Europese Commissie dat jaar uitbracht.13
In de Friends of Industry-verklaringen van 2018 en 2019 is een oproep gedaan aan de
Europese Commissie om met een nieuwe coherente industriestrategie te komen en onder
andere strategische waardeketens te identificeren. Hierin zijn onder andere aanbevelingen
gedaan op het gebied van digitalisering en verduurzaming.14 Naar verwachting zal de Commissie op 4 maart haar plannen voor de Europese industriestrategie
presenteren waartoe de lidstaten, onder andere via de Friends of Industry, hebben
opgeroepen.
De leden van de CDA-fractie vinden het een goede zaak dat Nederland bij het agendapunt
over ruimtevaart het belang van deze sector, met veel «spin-off» naar andere terreinen,
heeft onderstreept en het Nederlandse succesvoorbeeld van satellietinstrument Tropomi
heeft genoemd. Zij hopen dat het kabinet de komende jaren wil blijven investeren in
deze economie van de toekomst, zoals bepleit in het algemeen overleg Ruimtevaart in
2019.
Voorts willen de leden van de CDA-fractie weten wat de verwachtingen zijn van de gedeeltelijke
algemene oriëntatie voor de Verordening tot vaststelling van het onderzoeks- en opleidingsprogramma
van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (2021–2025) ter aanvulling op Horizon
Europe.
De Verordening betreft een onderzoeks- en opleidingsprogramma in het kader van Euratom.
Lidstaten verschillen van mening over de mogelijke bijdrage van dit programma aan
klimaatneutraliteit. In de Raad is het daarom niet gekomen tot een akkoord. Omdat
besluitvorming moet plaatsvinden op basis van unanimiteit, is de verwachting dat de
besprekingen in de Raad verder zullen worden voorgezet, nu onder het voorzitterschap
van Kroatië.
Deze leden hebben kennisgenomen van het zogenaamde «innovatieprincipe», een Nederlands
initiatief (2016) bedoeld om EU-wetgeving «innovatievriendelijk» te maken en het innovatiepotentieel
van de EU te verbeteren, van belang voor onder andere de «Better Regulation Agenda»
van Eurocommissaris Timmermans. Dit innovatieprincipe is recent geëvalueerd (november
2019) en uit deze evaluatie blijkt onder andere dat de effectiviteit van het innovatieprincipe
tot op heden beperkt is. Als redenen worden genoemd: de wankele juridische basis,
de geringe naamsbekendheid, het ontbreken van een algemeen geaccepteerde definitie
en het gebrek aan de juiste vaardigheden bij de mensen die het principe moeten implementeren.
Hierdoor doet het innovatieprincipe niet wat het moet doen: de best mogelijke wettelijke
voorwaarden creëren om innovatie mogelijk te maken. Gelet op het belang van innovatie,
voor zowel Nederland afzonderlijk als de EU als geheel, vragen deze leden aan de Staatssecretaris
welke stappen gaan worden gezet om de effectiviteit van het innovatieprincipe te vergroten.
Op Nederlands initiatief is in 2016 tijdens het Nederlands EU-Voorzitterschap het
innovatieprincipe geïntroduceerd in Raadsconclusies. Het innovatieprincipe is relatief
nieuw en het gebruik ervan staat nog in de kinderschoenen. Het innovatieprincipe is
geen hard juridisch gegeven. Het principe houdt in dat bij de ontwikkeling en evaluatie
van Europees beleid en wet- en regelgeving wordt stilgestaan bij de effecten op onderzoek
en innovatie. Het innovatieprincipe moet gezien worden als tool binnen de Better regulation guidelines en toolkit van de Commissie.15
Om de effectiviteit van het principe te vergroten is het in de eerste plaats belangrijk
dat er meer bekendheid wordt gegeven aan het innovatieprincipe en dat het voor alle
betrokkenen duidelijk wordt wat het inhoudt. Nederland ondersteunt dit en heeft zich
er bijvoorbeeld hard voor gemaakt dat het principe wordt vastgelegd in de Horizon
Europe-verordening. Een tweede aandachtspunt is dat de ambtenaren van de Commissie
meer bekend worden met het principe en dat het principe daadwerkelijk door hen wordt
toegepast in impact assessments, consultaties en evaluaties. De Raad voor Regelgevingstoetsing16 (Regulatory Scrutiny Board) heeft hierin ook een rol in verband met zijn taak om de kwaliteit van impact assessments
en evaluaties te beoordelen die de Commissie maakt. Ten behoeve van de effectiviteit
van het innovatieprincipe is het belangrijk dat deze Raad erop toeziet dat het innovatieprincipe
in impact assessments en evaluaties wordt toegepast. Een ander punt tot slot waarmee
de effectiviteit van het innovatieprincipe kan worden vergroot, is via het beter betrekken
van belanghebbenden en experts uit de wereld van onderzoek en innovatie bij impact
assessments, consultaties en evaluaties van de Europese Commissie. Via deze weg kunnen
de belanghebbenden en experts op basis van hun ervaring en kennis bijdragen aan een
goede toepassing van het innovatieprincipe. Nederland zal bij de Commissie aandacht
blijven vragen voor bovengenoemde punten om de effectiviteit van het innovatieprincipe
te vergroten.
Over de vernieuwde strategie voor de bio-economie vragen de leden van de CDA-fractie
welke stappen Nederland van plan is te zetten om deze uit te voeren.
Nederland kent sinds april 2018 een eigen nationale bio-economie strategie17 waarin tevens tien concrete acties genoemd zijn. Nederland hecht er onder andere
aan om gezamenlijk – zowel met de Europese Commissie als de lidstaten onderling –
op te trekken. Nederland zet in Europa in op verschillende acties. Enkele hiervan
sluiten aan op de door de Commissie voorgestelde lijnen uit de herziene bio-economie
strategie van de Commissie. Zo vindt Nederland dat de circulaire economie omarmd moet
worden18, er werk gemaakt moet worden van de actiepunten «biomassa en voedsel» uit de transitie-agenda
circulaire economie en dat publiek private samenwerking (o.a. via topsectoren) gestimuleerd
moet worden. Verder steunt Nederland de Commissie op het punt dat het van belang is
alle actoren uit de verschillende regio’s en waardeketens samen te brengen om alle
behoeften en acties goed in kaart te brengen. Dit komt ook terug in de visie van het
kabinet over kringlooplandbouw.
De leden van de CDA-fractie steunen de Nederlandse inzet ten aanzien van het Europees
Instituut voor innovatie en technologie (EIT) instrument, namelijk door het opzetten
van regionale ecosystemen (wetenschappelijke) kennis en innovatieve toepassingen sneller
aan elkaar koppelen, en dat geografische spreiding van middelen daar niet bij past.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
L.I. Diks, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
L. Nieuwerf, adjunct-griffier