Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de investeringstoets op risico’s voor de nationale veiligheid
30 821 Nationale Veiligheid
Nr. 101
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 29 januari 2020
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 11 november
2019 over de investeringstoets op risico’s voor de nationale veiligheid (Kamerstuk
30 821, nr. 97).
De vragen en opmerkingen zijn op 12 december 2019 aan de Minister van Economische
Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 28 januari 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Diks
Adjunct-griffier van de commissie, Nieuwerf
I Vragen opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over de
investeringstoets op risico’s voor de nationale veiligheid. Zij hebben nog enkele
vragen en opmerkingen. Deze leden vragen of de Minister kan aangeven in hoeverre het
wetsvoorstel voor een uitvoeringswet de afspraak in het regeerakkoord van «nationale
koppen» op Europese regels in acht neemt (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34). De leden van de VVD-fractie vragen wat het beoogde toetsingskader is voor het melden
en delen van informatie over directe investeringen uit derde landen op verzoek van
een andere lidstaat. Wat is het beoogde toetsingskader voor het doen van een verzoek
aan een andere lidstaat voor het delen van informatie over directe investeringen in
derde landen? Welke waarborgen zullen worden ingebouwd om ervoor te zorgen dat bedrijfsgevoelige
informatie wordt beschermd bij de uitwisseling? Deze leden vragen of er al zicht is
op welke wetswijzigingen deel uit zullen maken van de uitvoeringswet. Zo ja, welke
zijn dit? Zij lezen verder dat de FDI-screeningsverordening uiterlijk eind 2019 in
internetconsultatie zal worden gebracht. Is deze planning nog actueel? Zo nee, wat
is de nieuwe planning? De leden van de VVD-fractie vragen wie verantwoordelijk wordt
voor het uitvoeren van de investeringstoets. Is deze taak belegd bij één ministerie
of is er sprake van interdepartementale afstemming? Wordt hierbij ook het advies van
externe experts ingewonnen? In hoeverre is dit vergelijkbaar met de werkwijze van
de Committee on Foreign Investment in the United States (CFIUS) in de Verenigde Staten?
Daarnaast vragen de genoemde leden voor welke andere sectoren een investeringstoets
zal worden geïntroduceerd, naast de twee die genoemd worden in de brief. Op basis
van welke criteria wordt bepaald of iets onder vitale infrastructuur valt? Kan de
Minister aangeven of de lijst van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en
Veiligheid (NCTV) hierbij volstaat of dat er ook sprake kan zijn van grijze gebieden
waarbij een individuele afweging op zijn plaats is? Hoe wordt in laatstgenoemde gevallen
bepaald of een investeringstoets noodzakelijk is? Op welke wijze wordt geborgd dat
verplichtingen die een gevolg zijn van een generieke of sectorale investeringstoets
ook daadwerkelijk werkbaar zijn? De leden van de VVD-fractie lezen dat economische
ontwikkelingen kunnen zorgen voor een herziening van de reikwijdte van het stelsel.
Zij vragen welke economische ontwikkelingen dit betreft, daar waar alleen bescherming
van de nationale veiligheidsbelangen aanleiding vormt om investeringen onder het toetsingsbereik
te laten vallen. Op welke termijn zou het stelsel dan worden herzien? Hoe vaak zal
een evaluatie van het stelsel plaatsvinden? Deze leden vragen welke termijnen de Minister
beoogt in het wetsvoorstel voor een eigenstandige investeringstoets vast te leggen
tussen het moment van melden en het moment van het afronden van een risicoanalyse
en eventueel daaropvolgend besluit. Op welke wijze is de Minister voornemens zowel
in de uitvoeringswet als in de eigenstandige Nederlandse investeringstoets deze doorlooptijden
zoveel mogelijk te beperken?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van voorliggende brief en hebben
hierover de volgende vragen en opmerkingen. Kan de regering aangeven of de Foreign
Direct Investment (FDI) screeningsverordening, die vanaf 11 oktober 2020 geldt, een
op een in nationale wetgeving wordt overgenomen of dat de uitvoeringswet op punten
zal afwijken van de verordening? Hoe groot is voor lidstaten van de Europese Unie
(EU) de ruimte om af te wijken? Ook andere EU-lidstaten dienen de FDI-screeningsverordening
vóór 11 oktober 2020 te hebben geïmplementeerd. Kan de Minister een stand van zaken
van het implementatietraject in de rest van de EU geven, dat wil zeggen een algemene
indruk en tijdspad? Liggen lidstaten op schema om de implementatiedatum te halen?
Welke lidstaten hebben op dit moment al een investeringstoets? Welke mogelijke risico’s
zijn er aangaande het uitoefenen van politieke druk door andere EU-lidstaten, met
een veel strengere toetsingsregime, als een investering in Nederland gevolgen heeft
voor de vitale diensten en processen of nationale veiligheid daar? En vice versa.
Is het mogelijk om lidstaten te verplichten tot een terugkoppeling, bijvoorbeeld via
de Europese Commissie (EC), om een zoveel mogelijk integraal stelsel van investeringstoetsen
te bevorderen? Op pagina 34 van het Regeerakkoord staat het volgende: «Onderzocht
wordt of naast de bestaande lijst vitale sectoren ook voor landbouwgronden en bepaalde
regionale infrastructurele werken dit beschermings-regime noodzakelijk is. Indien
nodig worden er maatregelen genomen». Hoezeer wordt de bescherming van landbouwgronden
en regionale infrastructuur in het nieuwe stelsel van investeringstoetsing meegenomen?
Hoe wordt hierbij uitvoering gegeven aan de motie-Van den Berg c.s. van 4 juli 2019,
die de regering verzoekt specifieke regio’s met vitale diensten en processen, zoals
havens, Schiphol, Brainport, Greenports, ministeries en de Tweede Kamer, mee te nemen
in een bredere aanpak, en in samenwerking met partijen te komen tot een versterkte
aanpak van de bescherming van de vitale processen en diensten (Kamerstuk 24 095, nr. 487)? Op pagina twee van de voorliggende brief lezen de leden van de CDA-fractie dat
de Minister wijst op «risico’s van het ontstaan van strategische afhankelijkheden».
Wanneer is in de ogen van de Minister sprake van een «strategische afhankelijkheid»?
Kan hij hiervan voorbeelden geven? Eveneens op pagina twee lezen deze leden over een
«meldplicht en risicoanalyse voor meer zicht op mogelijke nationale veiligheidsrisico’s
bij investeringen en overnames, en biedt een wettelijk kader om deze te beoordelen,
risico’s te mitigeren en, in het uiterste geval, investeringen en overnames tegen
te houden». Over de meldplicht hebben zij de volgende vragen. Waar en hoe moet een
melding worden gedaan? Wie voert het daaropvolgende onderzoek uit? Welke transacties
vallen hieronder? Vanaf welk aandelenpercentage moet een melding worden gedaan? Als
voorbeelden van sectorspecifieke investeringstoetsen noemt de Minister het energiedomein
en de telecom. Welke sectoren, of vitale diensten en processen, heeft de Minister
nog meer voor ogen? Hanteert hij hiervoor een lijst? Zo ja, kan de Minister deze lijst
delen met de Kamer? Voorts vragen de leden van de CDA-fractie zich af of de nieuwe
aanpak ter bescherming van vitale diensten en processen ook van toepassing is op specifieke
(onderdelen van) bedrijven of (toe)leveranciers. Zo ja, tot hoever in de toeleverketen
kan dit worden afgedwongen?
3
Op pagina drie van de voorliggende brief lezen de leden van de CDA-fractie dat «alleen
bescherming van nationale veiligheidsbelangen aanleiding is om investeringen onder
het toetsingsbereik te laten vallen» evenals overnames van of investeringen in ondernemingen
in de vitale infrastructuur en technologie die raakt aan nationale veiligheid. Wat
is in dit licht de reikwijdte van de Nederlandse aanpak in relatie tot artikel 4 van
de FDI-verordening, getiteld «factoren waarmee de lidstaten of de Commissie rekening
kunnen houden»? Wat betekent dit voor bijvoorbeeld vitale kennis over voeding of «high
tech», zoals ruimtevaart, daar de regering in haar brief slechts spreekt over «dual-use-goederen»
en «strategische goederen»? De leden van de CDA-fractie lezen verder op pagina drie
van de voorliggende brief dat de reikwijdte van het toetsingsstelsel kan worden herzien,
«indien ontwikkelingen in het dreigingsbeeld of economische ontwikkelingen daar aanleiding
toe geven». Hoe verloopt een dergelijk herzienings-proces, qua regelgeving? Per algemene
maatregel van bestuur en via een voorhangprocedure? Wat voor economische ontwikkelingen
zouden aanleiding kunnen zijn het toetsingsstelsel te herzien? Welke indicatoren of
criteria hanteert de Minister daarbij? De leden van de CDA-fractie vragen wanneer
de beoogde inwerkingtreding van het stelsel van investeringstoetsing is, nu het wetsvoorstel
pas aan het eind van 2020 naar de Kamer komt. Kan dit traject worden versneld gegeven
actuele ontwikkelingen als ongewenste overnamepogingen of toenemende invloed van (niet-Europese)
landen of actoren in Nederlandse vitale diensten en processen? Hoe wordt toezicht
gehouden, zolang het stelsel van investeringstoetsen er nog niet is? Welke (tijdelijke)
maatregelen kan de Minister in de tussentijd nemen om vitale diensten en processen
en technologie beter te beschermen? Tot slot lezen de leden van de CDA-fractie op
pagina drie van de voorliggende brief dat de Tweede Kamer nog dit jaar wordt geïnformeerd
over «de uitkomsten van de ex ante analyse van de Nederlandse defensie technologische
en industriële basis». Beperkt deze ex ante analyse zich alleen tot defensie of volgen
ook andere vitale diensten en processen? Waarom is dit wel of niet het geval?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de investeringstoets
op risico’s voor de nationale veiligheid en willen de Minister enkele vragen voorleggen.
De leden van de D66-fractie lezen in de brief dat de verordening vergt dat de Minister
een contactpunt voor de uitwisseling van vertrouwelijke informatie tussen lidstaten
en de EC instelt. Deze leden vragen of het reeds bekend is welke organisatie de functie
van het contactpunt in Nederland gaat vervullen. De leden van de D66-fractie hebben
kennisgenomen van het voornemen van de Minister om een stelsel van investeringstoetsen
te introduceren. De investeringstoetsen worden voor een deel ingebed in sectorale
wetgeving. Deze leden vragen de Minister toe te lichten welke sectoren reeds een investeringstoets
kennen. Tevens vragen deze leden voor welke sectoren de Minister een investeringstoets
overweegt om in de sectorale wetgeving in te bedden. De leden van de D66-fractie vragen
de Minister of omringende landen zoals Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk
ook een vergelijkbare investeringstoets kennen. Kan de Minister per land aangeven
in hoeverre de systematiek van de investeringstoetsen in die landen overeenkomt met
de voorgestelde uitgangspunten. De leden van de D66-fractie vragen de Minister toe
te lichten wat het krachtenveld in de EU is om tot een uniforme investeringstoets
te komen.
II Antwoord/ Reactie van de Minister
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre het wetsvoorstel voor een uitvoeringswet
de afspraak in het regeerakkoord van «nationale koppen» op Europese regels in acht
neemt? Deze leden vragen ook of er al zicht is op welke wetswijzigingen deel uit zullen
maken van de uitvoeringswet? Zo ja, welke zijn dit? Zij lezen verder dat de FDI-screeningsverordening
uiterlijk eind 2019 in internetconsultatie zal worden gebracht. Is deze planning nog
actueel? Zo nee, wat is de nieuwe planning?
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven of de Foreign Direct
Investment (FDI) screeningsverordening, die vanaf 11 oktober 2020 geldt, een op een
in nationale wetgeving wordt overgenomen of dat de uitvoeringswet op punten zal afwijken
van de verordening? Kan de Minister een stand van zaken van het implementatietraject
in de rest van de EU geven, dat wil zeggen een algemene indruk en tijdspad? Liggen
lidstaten op schema om de implementatiedatum te halen?
De leden van de D66-fractie vragen of het reeds bekend is welke organisatie de functie
van het contactpunt in Nederland gaat vervullen?
Op 17 december is het wetsvoorstel Uitvoeringswet screeningsverordening buitenlandse directe investeringen (hierna «de Uitvoeringswet») in internetconsultatie gegaan.1 Daarmee loopt de voortgang zoals op 11 november 2019 aan uw Kamer gecommuniceerd
volgens planning.2 Het doel van het wetsvoorstel is het realiseren van alle noodzakelijke maatregelen
om op een effectieve wijze uitvoering te kunnen geven aan de verplichtingen van de
EU FDI-screeningsverordening (hierna «de Verordening»).3 Volgens vaste Europese jurisprudentie verplicht het Unierecht de lidstaten immers
de noodzakelijke maatregelen te treffen om effectief uitvoering te geven aan EU-verordeningen.
Het voorstel gaat niet verder dan deze verplichting en brengt geen aanvullende administratieve
lasten met zich mee dan reeds uit de Verordening volgt. Het voorstel wijkt ook niet
af van de verplichtingen van de Verordening.
De Verordening verplicht lidstaten om deel te nemen aan het samenwerkingsmechanisme
in het kader van directe buitenlandse investeringen afkomstig uit derde landen. Het
samenwerkingsmechanisme vergt dat er een contactpunt in Nederland wordt ingesteld
waar informatie over de buitenlandse directe investeerders, hun investeringen en de
ondernemingen waarin geïnvesteerd wordt kan worden gedeeld. Informatie daarover kan
ingevolge de Verordening rechtstreeks bij de investeerder en de onderneming waarin
wordt geïnvesteerd worden opgevraagd.
Om deze verplichtingen effectief te kunnen nakomen moeten een aantal zaken wettelijk
worden geregeld opdat vragen en informatie over directe buitenlandse investeringen
op een geordende en vertrouwelijke wijze tussen lidstaten gedeeld kunnen worden. Uitgangspunt
is daarbij dat de lasten voor het bedrijfsleven zo beperkt mogelijk blijven en tegelijkertijd
wel relevante informatie vertrouwelijk met de andere EU-lidstaten overeenkomstig de
Verordening kan worden uitgewisseld. Zoals uit het wetsvoorstel blijkt is het voornemen
de Minister van Economische Zaken en Klimaat aan te wijzen als het contactpunt als
bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Verordening. Binnen het Ministerie van Economische
Zaken en Klimaat wordt daartoe een specifieke eenheid ingericht die deze taak – in
samenwerking met andere ministeries, Rijks- en overheidsdiensten – kan uitvoeren.
Zoals uit het wetsvoorstel blijkt, zal in het kader van de Uitvoeringswet geen nadere
uitwerking plaatsvinden van het stelsel van investeringstoetsing. Dat zal via een
apart wetsvoorstel geschieden waarin de ruimte en handreikingen die de Verordening
aan de lidstaten biedt om hun investeringstoetsen in te richten (bijvoorbeeld ten
aanzien van de beoordelingscriteria) zal worden uitgewerkt.
Uit het wetsvoorstel blijkt ook het voornemen om twee aanpassingen door te voeren
in twee bestaande wetten. De eerste voorgestelde aanpassing voorziet in een aanpassing
van de Telecommunicatiewet. Het doel van deze aanpassing is het mogelijk maken van
het verlengen van de termijn waarin de Minister nader onderzoek kan doen om tot een
besluit te komen om een investering al dan niet te verbieden. Het wetsvoorstel Ongewenste zeggenschap telecommunicatie gaat in zo’n geval uit van termijn van zes maanden voor het nader onderzoek. Als
de Uitvoeringswet wordt aangenomen kan deze termijn worden verlengd met ten hoogste
nog eens drie maanden.4
De tweede wijziging is een voorgenomen aanvulling van de wet Economische delicten. De niet-nakoming van de informatieverplichtingen voor bedrijven zoals opgenomen
in artikel 9, vierde lid, tweede volzin van de Verordening wordt strafbaar gesteld.
In deze bepaling van de Verordening is namelijk bepaald dat een buitenlandse investeerder
of betrokken onderneming informatie waarom door een lidstaat is verzocht via het contactpunt
zonder onnodige vertraging moet verstrekken. Deze strafbaarstelling staat naast de
voorgenomen mogelijkheid om een last onder bestuursdwang en/of een bestuurlijke boete
op te leggen wegens het niet-nakomen van deze verplichting.
Om de voortgang van de tenuitvoerlegging van de Verordening in de hele EU te inventariseren
heeft de Europese Commissie recent een vragenlijst naar de lidstaten gestuurd. Uit
de ambtelijke contacten die met diverse lidstaten zijn gelegd blijkt dat een groot
aantal lidstaten nog zoekende is hoe de Verordening uit te voeren. Daarnaast zijn
diverse lidstaten nog aan het overwegen of, en op welke wijze, nieuwe investeringstoetsen
ingevoerd moeten worden of bestaande toetsen moeten worden aangevuld.
De leden van de VVD-fractie vragen wat het beoogde toetsingskader is voor het melden
en delen van informatie over directe investeringen uit derde landen op verzoek van
een andere lidstaat? En wat is het beoogde toetsingskader voor het doen van een verzoek
aan een andere lidstaat voor het delen van informatie over directe investeringen in
derde landen? Welke waarborgen zullen worden ingebouwd om ervoor te zorgen dat bedrijfsgevoelige
informatie wordt beschermd bij de uitwisseling?
De Verordening heeft uitsluitend betrekking op buitenlandse directe investeringen
in de Unie. Uitgaande investeringen en de toegang tot de markten van derde landen
en informatie daarover vallen onder andere beleidsinstrumenten voor handel en investeringen.
Het samenwerkingsmechanisme heeft dus enkel betrekking op inkomende buitenlandse directe
investeringen in de lidstaten van de Europese Unie en mag alleen worden ingezet ter
bescherming van de veiligheid of openbare orde. De Verordening maakt onderscheid tussen
enerzijds gevallen waarin een inkomende buitenlandse directe investering aan een investeringstoets
van een lidstaat is onderworpen5; en anderzijds gevallen waarin een inkomende buitenlandse directe investering niet
is onderworpen aan een investeringstoets van een lidstaat6.
In het eerste geval – dus waarbij er wel een investeringstoets van toepassing is –
is de toetsende lidstaat verplicht om actief en zonder nadere afweging informatie
over deze inkomende investering te delen met alle andere lidstaten en met de Europese
Commissie. De informatie die in dit geval gedeeld moet worden staat opgesomd in de
Verordening.7 Het gaat bijv. om de eigendomsstructuur van de buitenlandse investeerder en van de
onderneming waarin wordt geïnvesteerd.
In het tweede geval – dus waarbij er geen investeringstoets van toepassing is – kan
een lidstaat of de Europese Commissie een verzoek om informatie indienen bij de lidstaat
waarin de buitenlandse directe investering is voorgenomen of voltooid. Er kan hierbij
alleen om informatie verzocht worden die staat opgesomd in de Verordening.8 Bovendien kan het informatieverzoek alleen worden gedaan indien een lidstaat of de
Europese Commissie van oordeel is dat de buitenlandse directe investering gevolgen
kan hebben voor de veiligheid of openbare orde. Het informatieverzoek dient verder
naar behoren te zijn gemotiveerd, is gericht op het mogelijk maken van het indienen
van opmerkingen door de verzoekende lidstaat of Europese Commissie aan de aangezochte
lidstaat, staat in verhouding tot het doel en is niet te belastend voor de aangezochte
lidstaat.
In beide gevallen kan een lidstaat of de Europese Commissie om aanvullende informatie
verzoeken. Dat verzoek dient dan ook naar behoren gemotiveerd te zijn, gericht te
zijn op het doel van het indienen van opmerkingen of adviezen, in verhouding te staan
tot het doel van het verzoek en niet te belastend te zijn voor de lidstaten. In beide
gevallen geldt ook dat de informatie slechts gedeeld hoeft te worden voor zover deze
beschikbaar is. De informatie dient aan verzoekende lidstaten en de Europese Commissie
zonder onnodige vertraging te worden verstrekt.
Ook het toetsingskader voor het melden en delen van informatie over een buitenlandse
directe investering op verzoek van een lidstaat wordt volgens de Verordening in ieder
geval gevormd door de beginselen van doelbinding, proportionaliteit en de weging van
de uitvoeringslasten. Daarbij hoeft een lidstaat geen informatie te delen voor zover
hiermee zijn wezenlijke veiligheidsbelangen worden geraakt.9 Binnengekomen informatieverzoeken zullen aan de hand van deze principes getoetst
worden.
De Verordening zelf kent diverse waarborgen om te bewerkstelligen dat bedrijfsgevoelige
informatie wordt beschermd. Artikel 10 van de Verordening regelt de vertrouwelijkheid
van de uitgewisselde informatie. Informatie die in het kader van de samenwerking is
ontvangen mag uitsluitend gebruikt worden voor het doel waarvoor zij werd gevraagd
(doelbinding). Lidstaten en de Europese Commissie moeten de bescherming van vertrouwelijke
informatie waarborgen, overeenkomstig het Unierecht en het toepasselijke nationale
recht. Verder mag gerubriceerde informatie geen lagere rubriceringsgraad krijgen of
gerubriceerd worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opsteller.
De informatie wordt langs elektronische weg uitgewisseld via daartoe aangewezen contactpunten
en met een beveiligd en versleuteld systeem dat door de Europese Commissie wordt verzorgd.
Voor het Nederlandse contactpunt zullen de geheimhoudingseisen en beveiliging worden
toegepast overeenkomstig het besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013 (VIRBI 2013).10
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre het voorgenomen stelsel van investeringstoetings
vergelijkbaar is met de werkwijze van de Committee on Foreign Investment in the United
States (CFIUS) in de Verenigde Staten? De leden van de VVD-fractie vragen welke economische
ontwikkelingen kunnen zorgen voor herziening van de reikwijdte van het stelsel, daar
waar alleen bescherming van de nationale veiligheidsbelangen aanleiding vormt om investeringen
onder het toetsingsbereik te laten vallen. Op welke termijn zou het stelsel dan worden
herzien? Hoe vaak zal een evaluatie van het stelsel plaatsvinden?
De leden van de CDA-fractie vragen wanneer in de ogen van de Minister sprake is van
een «strategische afhankelijkheid»? Kan hij hiervan voorbeelden geven? De leden van
de CDA-fractie vragen verder hoe het herzieningsproces van de reikwijdte van het toetsingsstelsel
verloopt, qua regelgeving? Per algemene maatregel van bestuur en via een voorhangprocedure?
En wat voor economische ontwikkelingen zouden aanleiding kunnen zijn het toetsingsstelsel
te herzien? Welke indicatoren of criteria hanteert de Minister daarbij? Zij vragen
ook hoe groot de ruimte is voor lidstaten van de Europese Unie (EU) om af te wijken
van de verordening? Verder vragen zij – in het licht van de in de kamerbrief gedefinieerde
reikwijdte van het toetsingsstelsel – wat de reikwijdte is van de Nederlandse aanpak
in relatie tot artikel 4 van de FDI-verordening, getiteld «factoren waarmee de lidstaten
of de Commissie rekening kunnen houden»? En wat betekent dit voor bijvoorbeeld vitale
kennis over voeding of «high tech», zoals ruimtevaart, daar de regering in haar brief
slechts spreekt over «dual-use goederen» en «strategische goederen»?
Met de Verordening worden EU-lidstaten verplicht om deel te nemen aan het samenwerkingsmechanisme.
De Verordening verplicht de lidstaten echter niet tot het invoeren van een of meerdere
investeringstoetsen. Wel geeft de Verordening lidstaten expliciet de bevoegdheid en
mogelijkheid om dergelijke investeringstoetsen in te voeren, te wijzigen en toe te
passen.11 De lidstaten zijn dus vrij om al dan niet investeringstoetsen in te richten en hebben
daar ingevolge de Verordening ook veel ruimte voor.
Daarentegen legt de Verordening wel een aantal minimumvereisten op waar de investeringstoetsingsmechanismen
van de lidstaten aan moeten voldoen. Deze zijn vastgelegd in artikel 3 van de Verordening.
Bijvoorbeeld, de regels en termijnen van de investeringstoetsen moeten transparant
zijn en geen onderscheid maken tussen derde landen. Ook moet er een mogelijkheid zijn
om tegen een besluit van de nationale toetsingsautoriteiten beroep in te stellen.
Daarnaast biedt de Verordening in artikel 4 een opsomming van een set factoren waar
de lidstaten rekening mee kunnen houden bij de beoordeling of een buitenlandse directe investering gevolgen kan hebben
voor de veiligheid of openbare orde.
Nederland heeft eigenstandig besloten tot de invoering van een stelsel van investeringstoetsing
en heeft daarbij een aantal uitgangspunten geformuleerd zoals opgenomen in de Kamerbrief12. Daarmee wordt ook een nadere uitwerking gegeven aan de factoren die in artikel 4
van de Verordening zijn opgesomd.
Zoals aangekondigd vallen twee categorieën overnames en investeringen binnen de reikwijdte
van dit Nederlandse stelsel van investeringstoetsing. Allereerst overnames en investeringen
in ondernemingen in de vitale infrastructuur. De lijst met vitale processen vormt
hiervoor het uitgangspunt. 13 Ten tweede omvat de toets technologie die raakt aan nationale veiligheid. De multilaterale
exportregimes voor goederen voor tweeërlei gebruik (dual use) en strategische goederen
vormen hiervoor het uitgangspunt. Hoogwaardige kennis over bijvoorbeeld ruimtevaart
valt in veel gevallen ook binnen de kaders van deze multilaterale exportregimes. Omdat
met deze twee categorieën overnames en investeringen een nadere invulling wordt gegeven
aan de kritieke infrastructuur, de voorziening van kritieke inputs en de toegang tot
gevoelige informatie als bedoeld in artikel 4, lid 1 van de Verordening, past de gekozen
reikwijdte binnen de genoemde factoren voor beoordeling uit artikel 4 lid 1 van de
Verordening.
Wanneer overnames van en investeringen in ondernemingen binnen de reikwijdte van het
stelsel van investeringstoetsing vallen, zal er worden gekeken naar een drietal mogelijke
risico’s voor de nationale veiligheid: (i) de aantasting van de continuïteit van de
vitale processen; (ii) de aantasting van de integriteit en exclusiviteit van kennis
en informatie; en (iii) het ontstaan van strategische afhankelijkheden. Bij het derde
punt gaat het om het voorkomen van afhankelijkheden van derde landen met een andere
geopolitieke oriëntatie. Hierbij kan gedacht worden aan een overname of investering
die ertoe leidt dat Nederland op enig moment door een ander land (politiek) onder
druk kan worden gezet waarbij de democratische rechtsorde kan worden ondermijnd of
een vitaal proces ontregeld kan raken.
Het uitgangspunt bij de (uitwerking van de) verschillende investeringstoetsen is dat
alleen de bescherming van nationale veiligheidsbelangen aanleiding zijn om investeringen
en overnames onder het toetsingsbereik te laten vallen. De verschillende investeringstoetsen
zijn daarmee instrumenten die bijdragen aan de nationale veiligheid van Nederland.
Mogelijke toekomstige economische ontwikkelingen zouden die veiligheidsbelangen kunnen
raken en op termijn aanleiding kunnen geven voor een herziening van het stelsel. Denk
hierbij bijvoorbeeld aan de opmars van (het belang van) datacenters en webhosters.
Afgelopen decennium heeft het internet niet alleen een steeds crucialere plek ingenomen
in ons sociale leven, maar ook in onze economie. Sterker, door deze marktontwikkeling
zijn processen binnen datacenters van grotere invloed geworden op de nationale veiligheid.
Daarom is er onlangs besloten bepaalde datacenters en webhosters binnen de reikwijdte
van de voorgenomen wet Ongewenste zeggenschap telecommunicatie te laten vallen.
Bij de uitwerking van het Nederlandse stelsel van investeringstoetsing wordt dus voldaan
aan de eisen die de Verordening stelt. Er zullen wel substantiële verschillen zijn
met de kaders zoals voorzien in de wet- en regelgeving van de Verenigde Staten in
het kader van Committee on Foreign Investment in the United States (CFIUS).14 Dat heeft enerzijds te maken met de eisen die het Nederlands en EU-recht stellen
aan de rechtszekerheid, proportionaliteit en rechtsbescherming; en anderzijds met
het feit dat bij CFIUS sprake is van een investeringstoetsing op federaal niveau,
terwijl er binnen de EU sprake is van investeringstoetsing op het niveau van de lidstaten
die met elkaar samenwerken conform de verplichtingen van de Verordening.
Wat – zowel in het kader van de Verordening als in de uitwerking van het Nederlandse
stelsel van investeringstoetsing – wel overeenkomt met de benadering van CFIUS is
het interdisciplinaire karakter van de samenwerking, de informatievergaring, de weging
van de risico’s en het formuleren van een standpunt. Dat standpunt leidt uiteindelijk
tot een besluit dat door de verantwoordelijke Ministers genomen moet worden. Reeds
voor de bestaande Nederlandse investeringstoetsen wordt feitelijk tussen de verschillende
onderdelen van de rijksoverheid samengewerkt. Bij de wetgeving die zal worden ontworpen
voor het stelsel van investeringstoetsing zal het karakter van deze samenwerking worden
geformaliseerd.
Zoals in de Kamerbrief over het stelsel van investeringstoetsing is aangegeven, zal
het Nederlandse stelsel bestaan uit twee op elkaar aangrijpende hoofdonderdelen: (1)
bestaande of nieuw te introduceren investeringstoetsen die zijn ingebed in sectorale
wetgeving; en (2) een brede investeringstoets die kan worden toegepast voor investeringen
die niet goed met een sectorspecifieke toets kunnen worden afgedekt of waarvoor sectorale
wetgeving nog niet (of niet volledig) inzetbaar is. Voor deze laatstgenoemde gevallen
fungeert de brede investeringstoets als vangnet in afwachting van een definitieve
sectorale oplossing.
Meer specifiek is het voornemen om door middel van de brede investeringstoets zeker
te stellen dat investeringen in bedrijven die vitale processen uitvoeren onderworpen
zullen zijn aan een investeringstoets – voor zover investeringen in deze bedrijven
mogelijk zijn (sommige bedrijven zijn immers in overheidshanden) en dit (nog) niet
reeds sectoraal is voorzien. De lijst met vitale processen zal bij lagere regelgeving
worden vastgesteld en bijgewerkt voor zover daartoe aanleiding is. Uiteindelijk zal
investeringstoetsing voor de investeringen in bedrijven die de vitale processen uitvoeren
in de meeste gevallen een plek krijgen in sectorale wet- en regelgeving. Voor wat
betreft een investeringstoets op investeringen in bedrijven die bepaalde goederen
voor tweeërlei gebruik of strategische goederen en diensten produceren, zal – voor
zover een investeringstoetsing niet reeds via sectorale wet- en regelgeving is voorzien
– een meer specifieke afbakening bij lagere regelgeving worden voorzien die ook desgewenst
kan worden aangepast. Deze specifieke afbakening vindt plaats tegen de achtergrond
van enkele hoofduitgangspunten die op wetsniveau vastgelegd zullen worden.
Uiterlijk op 12 oktober 2023 en nadien om de vijf jaar toetst de Europese Commissie
het functioneren en de doeltreffendheid van de Verordening en dient zij een verslag
in bij het Europees Parlement en de Raad. De lidstaten worden hierbij betrokken en
verstrekken de Commissie indien nodig extra informatie voor de opstelling van dat
verslag. Voor het wetsvoorstel voor de Uitvoeringswet zal worden aangesloten bij deze
evaluatietermijnen die voor de Verordening. Voor het Nederlandse stelsel van investeringstoetsing
is het voornemen om de gebruikelijke termijn van vijf jaar te hanteren na inwerkingtreding
van het voorgenomen wetsvoorstel.
De leden van de VVD-fractie vragen voor welke andere sectoren er een investeringstoets
zal worden geïntroduceerd, naast de twee die genoemd worden in de brief? Op basis
van welke criteria wordt bepaald of iets onder vitale infrastructuur valt? Kan de
Minister aangeven of de lijst van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en
Veiligheid (NCTV) hierbij volstaat of dat er ook sprake kan zijn van grijze gebieden
waarbij een individuele afweging op zijn plaats is? Hoe wordt in laatstgenoemde gevallen
bepaald of een investeringstoets noodzakelijk is?
De leden van de CDA-fractie vragen hoezeer de bescherming van landbouwgronden en regionale
infrastructuur in het nieuwe stelsel van investeringstoetsing wordt meegenomen? Hoe
wordt hierbij uitvoering gegeven aan de motie van het lid Van den Berg c.s. van 4 juli
2019, die de regering verzoekt specifieke regio's met vitale diensten en processen,
zoals havens, Schiphol, Brainport, Greenports, ministeries en de Tweede Kamer, mee
te nemen in een bredere aanpak, en in samenwerking met partijen te komen tot een versterkte
aanpak van de bescherming van de vitale processen en diensten (Kamerstuk 24 095, nr. 487)? Verder vragen bovengenoemde leden welke sectoren, of vitale diensten en processen,
de Minister nog meer voor ogen heeft, naast de in de kamerbrief genoemde «sectorspecifieke»
investeringstoetsen voor het energiedomein en de telecom. Hanteert hij hiervoor een
lijst? Indien ja, kan de Minister deze lijst delen met de Kamer? Voorts vragen de
leden van de CDA-fractie of de nieuwe aanpak ter bescherming van vitale diensten en
processen ook van toepassing is op specifieke (onderdelen van) bedrijven of (toe)leveranciers?
Indien ja, tot hoever in de toeleverketen kan dit worden afgedwongen? Daarnaast vragen
de leden van de CDA-fractie of de aangekondigde kamerbrief over de uitkomsten van
de ex ante analyse van de Nederlandse defensie technologische en industriële basis
zich alleen beperkt tot defensie of volgen ook andere vitale diensten en processen?
Waarom is dit wel of niet het geval?
De leden van de D66-fractie vragen de Minister toe te lichten welke sectoren reeds
een investeringstoets kennen? Tevens vragen deze leden voor welke sectoren de Minister
een investeringstoets overweegt om in de sectorale wetgeving in te bedden
De vitale infrastructuur wordt gevormd door processen die zo belangrijk zijn voor
de Nederlandse samenleving dat uitval of verstoring ervan tot ernstige maatschappelijke
ontwrichting leidt en een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid. De beoordeling
of een proces vitaal is, wordt gemaakt wanneer maatschappelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld
veranderde dreigingen of risico’s en evaluaties van incidenten) daar aanleiding toe
geven. De vitaliteitsbeoordeling wordt gemaakt op basis van de opgestelde impactcriteria,
zoals economische schade en fysieke gevolgen.15 Het voor het proces verantwoordelijke vakdepartement zal deze vitaliteitsbeoordeling
maken. Het is vervolgens aan de vakminister om te besluiten tot een sectorspecifieke
investeringstoets of aan te sluiten bij de brede investeringstoets.
Zoals gezegd vallen binnen de reikwijdte van het stelsel van de investeringstoets
onder meer overnames van, of investeringen in ondernemingen in de vitale infrastructuur.
Daarnaast omvat de toets technologie die raakt aan nationale veiligheid. In de toekomst
is het mogelijk dat andere processen en diensten opgenomen worden binnen de reikwijdte
van het stelsel van investeringstoetsing, bijvoorbeeld omdat de lijst met vitale processen
wordt herzien en/of omdat de dreiging daar aanleiding toe geeft. Binnenkort ontvangt
u in dit kader ook een brief naar aanleiding van de motie van het lid Van den Berg
c.s.16 die verzoekt om voor voedselvoorziening essentiële landbouwgronden in kaart te brengen
en te rapporteren over de noodzaak om deze toe te voegen aan de lijst van vitale sectoren/producten.
Het kabinet werkt verder ook aan de ontwikkeling van een versterkte aanpak voor het
beschermen van de vitale infrastructuur.17 Dit is in lijn met de motie van het lid Van de Berg c.s.18 die de regering verzoekt specifieke regio's met vitale diensten en processen, zoals
havens, Schiphol, Brainport, Greenports, ministeries en de Tweede Kamer, mee te nemen
in een bredere aanpak, en in samenwerking met partijen te komen tot een versterkte
aanpak van de bescherming van de vitale processen en diensten. Een belangrijke constatering
die ook in de Nationale Veiligheid Strategie (NVS) 2019 wordt gemaakt, is dat de complexiteit
van dreigingen en risico’s laat zien dat ook integriteit van informatie, toegang tot
(besturings)systemen en zeggenschap over (onderdelen van) de vitale infrastructuur
belangrijke factoren zijn geworden in het waarborgen van de nationale veiligheidsbelangen.
Deze staan onder druk, gezien de toenemende dreiging van statelijke actoren en cybercriminelen,
de toegenomen (digitale) verwevenheid van systemen en organisaties en de daaruit voortvloeiende
ketenafhankelijkheden. Dit betekent dat welke processen en aanbieders (bedrijven en
organisaties) we moeten beschermen en hoe we deze zouden moeten beschermen geen vast gegeven is. Dit vraagt een nieuwe blik
op de werking van het systeem. Daarin moet ook de toepassing van de beschermende maatregelen
op niet alleen de vitale aanbieders en processen, maar ook hun ketenafhankelijke factoren,
bedrijven, organisaties of netwerken worden meegenomen. Hierbij noem ik twee concrete
voorbeelden, waarbij de investeringstoets een van de instrumenten is die hiervoor
wordt ingezet.
Het eerste voorbeeld betreft de bescherming van de Nederlandse defensie technologische
en industriële basis (NLDTIB). Als toeleveranciers van Defensie vormen bedrijven en
kennisinstellingen een cruciale schakel in de continuïteit van het vitale proces «inzet
Defensie». Om die reden is in de Defensie Industrie Strategie19 aangekondigd om een ex ante analyse uit te voeren van de NLDTIB. Op 19 december 2019
zijn de uitkomsten hiervan met uw Kamer gedeeld20. Met deze ex ante analyse is een eerste aanzet gedaan om de samenstelling en de omvang
van de NLDTIB inzichtelijk te maken. Tegelijkertijd betreft het een doorlichting van
het huidig instrumentarium (wet- en regelgeving en maatregelen) waarover het kabinet
kan beschikken wanneer overnames en investeringen een risico vormen voor het vitale
proces «inzet Defensie». Op basis van de ex ante analyse heeft het kabinet besloten
het instrumentarium te versterken met onder meer een sectorspecifieke investeringstoets.
In een eerder stadium zijn ex ante analyses uitgevoerd van alle vitale processen.
Over de uitkomsten hiervan is uw Kamer geïnformeerd op 18 april 2019 in de bijlage
van de Kamerbrief Tegengaan Statelijke Dreigingen.21
Een tweede voorbeeld betreft de datacenters. Een overname van datacenterdiensten waarbij
relevante invloed in de telecommunicatiesector wordt verkregen, valt onder de werking
van het wetsvoorstel Ongewenste zeggenschap telecommunicatie. Datacenters zijn momenteel
niet aangewezen als vitale infrastructuur. Wel is het kabinet voornemens nader onderzoek
te doen naar de vraag of datacenters alsnog onderdeel moeten worden van de vitale
infrastructuur.22
Zoals hierboven genoemd vallen alle vitale processen en technologie die raakt aan
de nationale veiligheid binnen het voorgenomen stelsel van investeringstoetsing. Dit
betreft zowel bestaande als nieuw te introduceren investeringstoetsen. Er zijn momenteel
slechts een beperkt aantal wettelijk vastgelegde screeningsmechanismes van toepassing
op buitenlandse directe investeringen in Nederland. Het betreft investeringen die
het direct of indirect verwerven van zeggenschap over elektriciteitscentrales van
250 MW of meer, of LNG-installaties en -bedrijven mogelijk maken. Zoals hierboven
genoemd zijn voor de telecomsector23 en ondernemingen die onderdeel vormen van de Nederlandse defensie technologische
en industriële basis sectorspecifieke investeringstoetsen in ontwikkeling.24
De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de beoogde inwerkingtreding van het stelsel
van investeringstoetsing is, nu het (concept)wetsvoorstel pas aan het eind van 2020
naar de Kamer komt? Kan dit traject worden versneld gegeven actuele ontwikkelingen
als ongewenste overnamepogingen of toenemende invloed van (niet-Europese) landen of
actoren in Nederlandse vitale diensten en processen? Hoe wordt toezicht gehouden,
zolang het stelsel van investeringstoetsen er nog niet is? Welke (tijdelijke) maatregelen
kan de Minister in de tussentijd nemen om vitale diensten en processen en technologie
beter te beschermen?
Het beoogde stelsel van investeringstoetsing is momenteel al gedeeltelijk in werking
gelet op de bestaande investeringstoetsen in de energiesector. Tevens is het wetsvoorstel
Ongewenste zeggenschap telecommunicatie in uw Kamer in behandeling. Dit wetsvoorstel zal een belangrijk onderdeel van het
stelsel vormen indien het tot wet wordt verheven. De raming van het de indieningsdatum
van het wetsvoorstel voor de brede investeringstoets25 is gebaseerd op de gemiddelde doorlooptijden van een wetsvoorstel dat alle gebruikelijke uitvoerings- en handhavingstoetsen, adviezen en een internetconsultatie
doorloopt met in laatste instantie het advies van de Afdeling Advisering van de Raad
van State. Dit leidt tot de inschatting dat het wetsvoorstel pas eind 2020 aan uw
Kamer kan worden aangeboden, zonder dat dit afdoet aan de inzet om voor zover mogelijk
het wetsvoorstel sneller aan te bieden. Het kabinet is zich in dit verband zeer welbewust
van de geopolitieke situatie die aanleiding kan geven om versneld een investeringstoets
in te voeren. Tegelijkertijd is het noodzakelijk om de belangen van Nederlandse ondernemingen
en van investeerders voldoende recht te doen. Passend daarbij is een goed wetgevingsproces
waarbij internetconsultatie plaatsvindt en de benodigde adviezen en uitvoerings- en
handhavingstoetsen worden ingewonnen. Het stelsel dient effectief en proportioneel
te zijn.
De beoogde inwerkingtreding van het wetsvoorstel is zeer kort nadat de parlementaire
behandeling van het wetsvoorstel is afgerond en heeft geleid tot instemming op het
(al dan niet aangepaste) wetsvoorstel dat vervolgens tot wet bekrachtigd kan worden.
De termijn voor parlementaire behandeling is aan de beide kamers van de Staten-Generaal.
Een inwerkingtreding in de loop van het jaar 2021 is mogelijk.
Momenteel wordt al rekening gehouden met nationale veiligheidsbelangen bij het gevoerde
beleid wanneer het gaat om buitenlandse directe investeringen in Nederlandse ondernemingen.
Op grond van diverse bronnen wordt informatie verkregen en wordt gekeken of, en op
welke wijze, risico’s zich kunnen voordoen. Indien daar aanleiding toe is, wordt getracht
deze risico’s te mitigeren.
Op welke wijze dit geschiedt en welke middelen daarvoor worden ingezet, verschilt
van geval tot geval. Omdat dit sterk casuïstisch bepaald is, is het lastig om hier
een eenduidig antwoord op te geven.
De leden van de VVD-fractie vragen wie er verantwoordelijk is wordt voor het uitvoeren
van de investeringstoets. Is deze taak belegd bij één ministerie of is er sprake van
interdepartementale afstemming? Wordt hierbij ook het advies van externe experts ingewonnen?
Verder vragen deze leden op welke wijze wordt geborgd dat verplichtingen die een gevolg
zijn van een generieke of sectorale investeringstoets ook daadwerkelijk werkbaar zijn.
Voorts vragen deze leden welke termijnen de Minister beoogt in het wetsvoorstel voor
een eigenstandige investeringstoets vast te leggen tussen het moment van melden en
het moment van het afronden van een risicoanalyse en eventueel daaropvolgend besluit.
Op welke wijze is de Minister voornemens om zowel in de uitvoeringswet als in de eigenstandige,
Nederlandse investeringstoets deze doorlooptijden zoveel mogelijk te beperken?
De leden van de CDA-fractie vragen over de meldplicht in het voorgenomen stelsel van
investeringstoetsing Waar en hoe een melding gedaan moet worden. Wie voert het daaropvolgende
onderzoek uit? Welke transacties vallen hieronder? Vanaf welk aandelenpercentage moet
een melding worden gedaan?
Er vallen verschillende investeringstoetsen binnen het voorgenomen stelsel van investeringstoetsing.
Voorbeelden hiervan zijn de brede investeringstoets en verschillende sectorale toetsen.
Deze toetsen vallen onder de verantwoordelijkheid van verschillende Ministers. In
het algemeen geldt dat de Minister die beleidsmatig verantwoordelijk is voor een sectorale
investeringstoets in het voorgenomen stelsel van investeringstoetsing bevoegd is voor
het nemen van een screeningsbesluit, in overeenstemming met de Minister van Economische
Zaken en Klimaat en de Minister van Justitie en Veiligheid. Bij het uitvoeren van
de brede investeringstoets is de Minister van Economische Zaken en Klimaat beslissingsbevoegd,
in overeenstemming met de Minister van Justitie en Veiligheid en betrokken vakminister.
Het contactpunt dat wordt ingesteld ter uitvoering van de Verordening komt uiteraard
ook ten dienste te staan van de Minister die voor het eigen domein een investeringstoets
toepast op inkomende directe investeringen. De verdere details van de operationalisering
– zoals of er advies van externe experts wordt ingewonnen, waar en hoe er een melding
moet worden gedaan en hoe de uitvoerbaarheid van verplichtingen die volgen uit het
stelsel van investeringstoetsing gewaarborgd worden – worden momenteel nog uitgewerkt.
Datzelfde geldt voor de verdere concretisering van de meldingsplicht en wat de specifieke
termijnen van de investeringsscreenings zijn. Uitgangspunt bij deze uitwerkingen is
dat de gevolgen voor het investeringsklimaat zo beperkt mogelijk moeten blijven. Dit
betekent zo min mogelijk onzekerheid voor investeerders, een zo beperkt mogelijke
reikwijdte van het stelsel van investeringstoetsing, lage administratieve lasten en
korte doorlooptijden. Voor iedere partij moet duidelijk zijn in welke gevallen investeringen
moeten worden gemeld en op welke wijze en op welke criteria de investeringen worden
beoordeeld. De procedures en expertise die het contactpunt in het kader van het samenwerkingsmechanisme
opbouwt kunnen bijdragen aan het stroomlijnen van het screeningsmechanisme van het
stelsel van investeringstoetsing.
De leden van de CDA-fractie vragen welke lidstaten op dit moment al een investeringstoets
hebben.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister of omringende landen zoals Duitsland,
Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk ook een vergelijkbare investeringstoets kennen?
Kan de Minister per land aangeven in hoeverre de systematiek van de investeringstoetsen
in die landen overeenkomt met de voorgestelde uitgangspunten?
De lidstaten die een screeningsmechanisme hebben moeten dit melden bij de Europese
Commissie die hier een lijst van bijhoudt.26 De lidstaten die hun screeningsmechanisme aangemeld hebben bij de Europese Commissie
zijn Denemarken, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Italië, Letland, Litouwen, Hongarije,
Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Finland en het Verenigd Koninkrijk.
Zowel Duitsland, Frankrijk als het Verenigd Koninkrijk kennen vergelijkbare regelingen
als Nederland die gaan over overheidsbemoeienis bij investeringen in private bedrijven
in de telecommunicatiesector. Recente onderzoeken naar de toetsingssystemen in onder
andere de Verenigde Staten, Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk met daarin
uitgebreide beschrijvingen van deze regelingen zijn uitgevoerd door het WODC en de
OESO.27
In grote lijnen kan het volgende worden gesteld: In Duitsland kan de overheid onder
omstandigheden een buitenlandse investering verbieden of voorwaarden aan de investering
verbinden. De wettelijke basis hiervoor ligt in het Außenwirtschaftsgesetz (AWG) en de daarop gebaseerde Außenwirtschaftsverordnung (AWV) of in sectorale wetgeving. Duitsland heeft specifiek voor de telecommunicatiesector
de sectorale wet Telekommunikationsgesetz (TKG). Investeringen die vallen onder deze regels mogen worden verboden of tot onderwerp
van een aanwijzing worden gemaakt als zij een gevaar kunnen opleveren voor de openbare
orde of veiligheid van Duitsland.
In Frankrijk bestaat een uitgebreid wettelijk kader om buitenlandse investeringen
te onderzoeken. De wettelijke basis voor de Minister van Economie, Financiën en Industrie
om sommige investeringen voorafgaand goed te keuren ligt in Code monétaire et financier (Cmf). Slechts de buitenlandse investeringen in de strategische sectoren behoeven
een voorafgaande goedkeuring van de Minister. Sinds 2014 staan op de lijst van strategische
sectoren ook de activiteiten gerelateerd aan de integriteit, veiligheid en continuïteit
van de levering van onder andere telecommunicatie. De Minister wijst het verzoek om
goedkeuring van de investering af als hij het sterke vermoeden heeft dat de investeerder
bepaalde misdrijven zal gaan plegen, zoals samenzwering, witwassen of corruptie.
In het Verenigd Koninkrijk vormt het mededingingsrecht de basis voor de toetsing van
buitenlandse investeringen die een risico kunnen vormen voor de nationale veiligheid.
Binnen het fusieonderzoek is een procedure ingebouwd die de Secretary of State for
Business, Energy and Industrial Strategy de mogelijkheid verschaft om over bepaalde
(voorgenomen) fusies besluiten te nemen met het oog op de bescherming van publieke
belangen.
De leden van de CDA-fractie vragen welke mogelijke risico’s er zijn aangaande het
uitoefenen van politieke druk door andere EU-lidstaten, met een veel strengere toetsingsregime,
als een investering in Nederland gevolgen heeft voor de vitale diensten en processen
of nationale veiligheid daar. En vice versa. Is het mogelijk om lidstaten te verplichten
tot een terugkoppeling, bijvoorbeeld via de Europese Commissie (EC), om een zoveel
mogelijk integraal stelsel van investeringstoetsen te bevorderen?
De leden van de D66-fractie vragen de Minister toe te lichten wat het krachtenveld
in de EU is om tot een uniforme investeringstoets te komen.
Artikel 5 van de Verordening verplicht lidstaten om jaarlijks verslag te leggen van
hun samenwerkingsmechanisme en, indien van toepassing, van hun screeningsmechanismen.
In het verslag dienen zij alle informatie over directe buitenlandse investeringen
op hun grondgebied waarover zij beschikken op te nemen. Daarnaast dienen zij ook verslag
uit te brengen over de toepassing van hun screeningmechanismen. De Europese Commissie
legt vervolgens in een openbaar jaarverslag verantwoording af aan het Europees Parlement
over de uitvoering van de Verordening in de Unie.
Om de ontwikkeling en uitvoering van een alomvattend en doeltreffend beleid te ondersteunen
is er een deskundigengroep van de Europese Commissie samengesteld. Deze groep bestaat
uit vertegenwoordigers van de lidstaten. In deze groep worden onder andere best practices
gedeeld en opvattingen uitgewisseld over tendensen en onderwerpen van gemeenschappelijk
belang.
Hoewel deze deskundigengroep kan bijdragen aan een betere samenwerking tussen lidstaten
op het gebied van buitenlandse directe investeringen, is er momenteel geen enkele
aanwijzing dat er voldoende draagvlak is voor een uniform Europese screeningsmechanisme.
Een uniform Europees screeningsmechanisme zou ook een competentieoverdracht van de
lidstaat aan de EU betekenen, omdat nationale veiligheid een exclusieve bevoegdheid
is van de lidstaat en het screeningsmechanisme een instrument is om de nationale veiligheid
te beschermen. Artikel 1 van de Verordening bevestigt daarom ook de uitsluitende bevoegdheid
van de lidstaat voor nationale veiligheid (zie artikel 4, tweede lid, van het VEU)
en het recht van de lidstaat om zijn wezenlijke veiligheidsbelangen te verdedigen
overeenkomstig artikel 346 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie (VWEU).
In de Verordening heeft de Europese Commissie wel factoren genoemd waar alle bestaande
nationale screeningsmechanismen aan kunnen voldoen. Ook verplicht de Verordening alle
lidstaten die beschikken over screeningsmechanismen om te zorgen voor de handhaving,
wijziging of vaststelling van maatregelen die nodig zijn om het omzeilen van het mechanisme
en een screeningsbesluit op te sporen en te voorkomen. Momenteel beschikken vijftien
EU-lidstaten over nationale screeningsmechanismen. Sommige daarvan zijn voornemens
om de huidige screeningsmechanismen aan te passen en nieuwe screeningsmechanismen
in te richten. De overige lidstaten beschikken (vooralsnog) niet over nationale screeningsmechanismen.
Een definitief screeningsbesluit blijft uitsluitend de verantwoordelijkheid van de
lidstaat waar de buitenlandse directe investering wordt gepland of is voltooid. Een
opmerking van een andere lidstaat of een advies van de Europese Commissie leidt er
niet toe dat Nederland door de Verordening gedwongen wordt alsnog een investering
te screenen en eventueel te blokkeren.
De Verordening regelt wel dat de lidstaat die de screening uitvoert rekening houdt
met binnengekomen opmerkingen en een advies van de Europese Commissie bij het nemen
van het screeningsbesluit of in het kader van zijn ruimere beleidsvorming. Dit is
in overeenstemming met de verplichting tot loyale samenwerking zoals vastgesteld in
artikel 4, lid 3, VEU. Maar het nemen van het uiteindelijke screeningsbesluit is de
exclusieve bevoegdheid van de screenende lidstaat.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
L.I. Diks, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
L. Nieuwerf, adjunct-griffier