Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 355 Wijziging van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens in verband met het mogelijk maken van het in bepaalde gevallen weigeren van afgifte van een verklaring omtrent het gedrag op basis van politiegegevens
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 28 januari 2020
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het
voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet
genoegzaam voorbereid.
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel
tot wijziging van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens in verband met het
mogelijk maken van het in bepaalde gevallen weigeren van afgifte van een verklaring
omtrent het gedrag op basis van politiegegevens (hierna: het wetsvoorstel). Zij onderschrijven
het doel van het wetsvoorstel om intensievere screening mogelijk te maken voor functies
die een hoge mate van integriteit vereisen en waarvoor de bestaande screeningsinstrumenten
onvoldoende passend of ontoereikend zijn. Wel hebben zij nog enkele vragen
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben
een aantal vragen.
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Zij hebben hierover nog wel enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het
wetsvoorstel. Deze leden vinden het van belang dat integriteit gewaarborgd is bij
functies met een groot publiek belang. Bij functies die bijvoorbeeld gepaard gaan
met een geweldsbevoegdheid en/of toegang tot gevoelige veiligheidsinformatie, is een
vergaande integriteitstoets dan ook voorstelbaar. Tegelijkertijd hebben voornoemde
leden enkele vragen met betrekking tot de proportionaliteit en reikwijdte van te gebruiken
politiegegevens en de functies die onder het voorstel zullen vallen.
2. De huidige regeling van de verklaring omtrent het gedrag
De leden van de VVD-fractie constateren dat uit de memorie van toelichting blijkt
dat er bepaalde gevallen zijn waarin de bestaande screeningsinstrumenten niet passend
of toereikend zijn. Zij vragen een nadere toelichting hierop. Bij welke bepaalde gevallen
is het huidige instrumentarium niet toereikend? Voornoemde leden vragen ook een toelichting
op het aantal gevallen waarbij op grond van de huidige screening een Verklaring Omtrent
het Gedrag van natuurlijke personen (VOG) is afgegeven, maar dat niet het geval zou
zijn geweest als onderhavig wetsvoorstel reeds in werking was getreden. Kan de regering
hier een inschatting van geven?
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering van mening is dat de huidige screeningsinstrumenten
niet passend of toereikend zijn, maar het wordt deze leden niet duidelijk waarom de
regering deze mening is toegedaan. Zij vragen de regering uit te leggen waarom de
bestaande instrumenten niet toereikend zijn.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het wetsvoorstel als aanvulling
wordt gezien op reeds bestaande toetsingsinstrumenten. Hoewel van waarde, worden deze
niet als passend of toereikend beschouwd, voor de specifieke vraag die voor ligt bij
de screening van bepaalde functies, zo lezen deze leden. Kan de regering nader toelichten
op welke aspecten bestaande screeningsinstrumenten niet passend of toereikend zijn?
Kan de regering daarnaast aangeven of er concrete casussen zijn waarbij bestaand instrumentarium
niet afdoende is gebleken en dientengevolge een veiligheidsrisico is ontstaan?
3. Politiegegevens als zelfstandige weigeringsgrond bij de VOG-beoordeling
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een toelichting kan geven op de
mogelijke aanwezigheid van politiegegevens die niet juist zijn. Kan de regering voorts
ingaan op de reeds door de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) genoemde mogelijkheid dat
een VOG zal worden geweigerd op oneigenlijke of ongerechtvaardigde gronden? Wordt
hiermee niet een onevenredige last op de aanvrager gelet door omkering van bewijslast?
Voorts vragen de aan het woord zijnde leden hoe de interpretatie van gegevens wordt
ingevuld. Zij vragen meer inzicht te geven in het soort politiegegevens dat niet relevant
is bij het beoordelen van VOG-screenings. Hoe kijkt de regering aan tegen het voorstel
van de politie om interpretatie van de gegevens aan de politie en het openbaar ministerie
(OM) te laten?
De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering van
mening is dat het dringend gewenst is om niet tot afgifte van een VOG over te gaan
wanneer er relevante politiegegevens bestaan. Tegelijkertijd wordt erkend dat in politiegegevens
fouten kunnen bestaan en dat politiegegevens nu al gebruikt kunnen worden voor de
inkleuring van justitiële gegevens. Verschillende organisaties hebben zorgen geuit
over het gebruik van niet geverifieerde politiegegevens, over de inbreuk die het wetsvoorstel
maakt op de persoonlijke levenssfeer van de aanvrager en over de vraag op welke wijze
invulling wordt gegeven aan de proportionaliteitstoetsing. Voornoemde leden delen
deze zorgen en vragen de regering uiteen te zetten hoe zij deze zorgen kan wegnemen.
De leden van de D66-fractie vragen of de regering explicieter kan beargumenteren wat
zij verstaat onder «relevante» politiegegevens. Voorts vragen voornoemde leden wat
de regering verstaat onder een «verband tussen aanvrager en strafbare feiten». Deze
leden constateren dat meestal niet duidelijk is of iemand daadwerkelijk schuldig is
aan het in de politiegegevens vermelde gedrag en dat vaak zelfs ook (nog) niet duidelijk
is of er zal worden vervolgd. De aan het woord zijnde leden vragen de regering daarom
in te gaan op de waarde van deze politiegegevens. Voorts vragen zij de regering verder
uit te leggen hoe het waarheidsgehalte van dergelijke politiegegevens kan worden getoetst.
Zij vragen de regering daarbij uitgebreid in te gaan op de vraag hoe de bestuursrechter,
in geval iemand beroep heeft ingesteld tegen een geweigerde VOG, kan beoordelen of
een politiegegeven dat aan die weigering ten grondslag lag juist is of niet.
De aan het woord zijnde leden vragen de regering uiteen te zetten waarom de functies
waarop het voorgestelde artikel 35a betrekking heeft zouden moeten worden vastgelegd
bij ministeriële regeling. Zou het, gelet op de zorgen die door diverse organisaties
zijn geuit, niet beter zijn deze functies vast te leggen in de wet of in een algemene
maatregel van bestuur (AMvB)?
De leden van de SP-fractie hebben verschillende vragen met betrekking tot het gebruik
van politiegegevens. Politiegegevens bevatten immers meer ruis dan justitiële gegevens.
Daarom moet het gebruik van politiegegevens van extra waarborgen worden voorzien.
Zo zijn voornoemde leden erg benieuwd waarom er niet gewerkt gaat worden met geverifieerde
politiegegevens zoals is voorgesteld in de motie Swinkels/Van Tongeren (Kamerstuk
29 279, nr. 347) of waarom er niet gekozen is voor een andere vorm van kwaliteitsbeoordeling. Zelfs
de politie heeft aangegeven dat de gegevens zorgvuldig moeten worden geïnterpreteerd.
En is het correct te stellen dat het volgens dit wetsvoorstel aan de medewerkers van
de Dienst Justis is om te bepalen wanneer een observatie in de politiegegevens van
subjectieve betrokkenen is of wanneer het een valse aangifte betreft? Oftewel wanneer
moeten die medewerkers besluiten of de gegevens bruikbaar zijn of niet? En hoe dan?
Op basis waarvan mogen zij een beoordeling maken?
De leden van de SP-fractie begrijpen dat de regering eraan vasthoudt het beoordelingskader
voor de VOG in een ministeriële regeling vast te leggen. De redenering is dat bij
een wettelijk kader het te lang kan duren om te reageren op de praktijk of op jurisprudentie.
Hoe weegt de regering het belang van de zorgvuldigheid waarmee het weigeren van een
VOG op basis van politiegegevens moet worden bekleed ten opzichte van de snelheid
waarmee hij dat kader kan wijzigen?
De aan het woord zijnde leden merken op dat er nu al belangenorganisaties pleiten
voor het uitbreiden van de beroepen waarvoor een VOG politiegegevens vereist is. Dat
achten deze leden niet vreemd, aangezien politiegegevens van (aspirant) buitengewoon
opsporingsambtenaren (boa’s) reeds gebruikt worden bij screening, maar andere medewerkers
van de gemeenten die met dezelfde gevoelige informatie werken dan weer niet gescreend
worden op basis van politiegegevens. Voornoemde leden verzoeken de regering nogmaals
uiteen te zetten waarom juist deze beroepsgroepen voor deze uitgebreidere screening
aan bod komen en waarom wat de regering betreft deze groep beroepen de komende jaren
niet hoeft te worden uitgebreid, zoals bijvoorbeeld door het Bureau Regioburgemeesters
en de Vereniging Nederlandse Gemeenten wordt bepleit.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat er zorgen zijn bij verschillende
instanties over de keuze om het beoordelingskader middels beleidsregels uit te werken.
Graag ontvangen zij een nadere onderbouwing om niet te komen tot een nadere uitwerking
in wetgeving. Het betreft hier immers een wet die een wezenlijke inbreuk maakt op
de persoonlijke levenssfeer. Indien toch aan de keuze voor beleidsregels wordt vastgehouden,
welke mogelijkheden ziet de regering om de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) te betrekken
en te laten adviseren bij de totstandkoming hiervan?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat een kenschets wordt gegeven van het
soort functie waarvoor politiegegevens als zelfstandige weigeringsgrond bij de VOG-beoordeling
zouden moeten worden betrokken. Zij hebben begrip voor de vraag van de AP om meer
specifiek aan te duiden welke functies het betreft. Zij zijn dan ook blij met de nadere
uitwerking die is gevolgd. De route via de vakminister, en de Minister voor Rechtsbescherming,
lijkt hen een zorgvuldige. Wel vragen zij of de Minister voor Rechtsbescherming hierbij
terughoudendheid als uitgangspunt wil hanteren. Voorts vragen zij of het van toegevoegde
waarde kan zijn bij uitbreiding van de ministeriële regeling, de AP te betrekken.
4. Verhouding van gebruik politiegegevens tot grondrechten en rechtsbescherming
Met betrekking tot naasten vragen de leden van de VVD-fractie in hoeverre politiegegevens
van invloed kunnen zijn op het besluit een VOG wel of niet uit te geven. In welke
gevallen kan een politiegegeven van een naaste van invloed zijn op het verkrijgen,
dan wel niet verkrijgen van een VOG?
De leden van de SP-fractie verzoeken de regering nogmaals te reflecteren op de onschuldpresumptie
en hoe deze presumptie zich verhoudt tot dit wetsvoorstel. Kan de regering garanderen
dat de politiegegevens 100% de werkelijkheid weerspiegelen? En acht de regering het
wenselijk dat personen hun VOG geweigerd zien op basis van valse aangiftes of in situaties
waarin naasten zich ophouden met criminele activiteiten zonder diens medeweten? En
hoe voorkomen we dat vijf onderzoeken naar vermeende criminaliteit waarbij er geen
enkele op de werkelijkheid is geschoeid tot een onterechte weigering van de VOG gaan
leiden? Creëert dit voorstel niet eigenlijk een bredere weigeringsgrond dan het voorkomen
van recidive door medewerkers in de betreffende beroepen?
De aan het woord zijnde leden hebben kennisgenomen van de reactie van de AP en zij
vragen waarom de regering afziet van een privacy impact assessment.
Tevens zijn de leden van de SP-fractie benieuwd naar hoe de regering de omgekeerde
bewijslast waardeert. Het is immers aan de aanvrager van een VOG politiegegevens om
via bezwaar, dan wel via de rechter, aan te tonen dat de politiegegevens foutief zijn.
En hoe gaat het proces verlopen als er tijdens het aanvragen van een VOG politiegegevens
een correctieverzoek van de aanvrager bij de politie loopt om foutieve gegevens te
verwijderen of te wijzigen?
Aangaande de aard van de gegevens is het voor de leden van de ChristenUnie-fractie
van belang dat dit alleen relevante gegevens betreft. Hoe wordt hierin omgegaan met
valse meldingen, of meldingen waarvan dit nog niet is komen vast te staan? Voorts
vragen genoemde leden nadrukkelijk te garanderen én te communiceren dat slachtoffergegevens
niet zullen worden betrokken bij het onderzoek. Lezen zij goed dat dit ook de intentie
van de regering is? Op welke wijze zal controle plaatsvinden dat dergelijke gegevens
niet (onverhoopt) worden verstrekt door de Dienst Justis?
5. Financiële en administratieve consequenties van het wetsvoorstel
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering stelt ervan uit te gaan dat onder
andere boa’s, medewerkers van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en medewerkers
van het OM onder de werking van de wet zullen vallen, waarbij aldus bepaalde politiegegevens
als zelfstandige weigeringsgrond voor de afgifte van een VOG kunnen fungeren. Voornoemde
leden vragen in hoeverre dit wetsvoorstel zal leiden tot langere doorlooptijden voor
deze aanvragers. Duurt het bij deze aanvragen langer voordat er een VOG kan worden
afgegeven? Zo ja, kan de regering een inschatting geven van het extra tijdsbeslag?
Blijft de spoedprocedure onverkort mogelijk voor alle VOG-aanvragen?
Voorts vragen de aan het woord zijnde leden hoe het wetsvoorstel zich verhoudt tot
de mensen die reeds binnen een organisatie werken waarbij een VOG vereist is. Betekent
het wetsvoorstel dat in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever hierom vraagt,
een hernieuwde check vereist is? Is de regering van mening dat dit wetsvoorstel om
deze reden leidt tot een toename van het aantal VOG-aanvragen?
De leden van de D66-fractie lezen dat ondanks dat de Rvdr een toename voorziet in
de werklast, de regering verwacht dat dit grotendeels zal worden ondervangen in de
voorfase. Kan de regering toelichten waarom zij, ondanks de inschatting van de Rvdr,
toch verwacht dat de toegenomen werklast zal meevallen? Waarop baseert de regering
deze verwachting?
De leden van de SP-fractie vragen de regering nog eens een poging te doen de financiële
en administratieve consequenties uiteen te zetten. Zij merken op dat de Koninklijke
Marechaussee aangeeft dat zij volledig ontbreken in het plaatje en dat de politie
zich zorgen maakt over de extra taken. De Rvdr heeft aangegeven zich zorgen te maken
over een verdere toename van de werklast en het aantal rechtszaken in het bestuursrecht,
ondanks de ambitie van dit kabinet om dat aantal zaken juist terug te brengen. Voornoemde
leden wensen graag een reflectie van de regering op dit punt.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
Adjunct-griffier van de commissie, Burger
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
M.C. Burger, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.