Amendement (gewijzigd/nader/vervangend) : Gewijzigd amendement van de leden Middendorp en Verhoeven tvv nr. 16 over een online identiteit
34 972 Algemene regels inzake het elektronisch verkeer in het publieke domein en inzake de generieke digitale infrastructuur (Wet digitale overheid)
Nr. 20 GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN DE LEDEN MIDDENDORP EN VERHOEVEN TER VERVANGING VAN DAT
GEDRUKT ONDER NR. 161
Ontvangen 27 januari 2020
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I
In artikel 1 wordt in alfabetische volgorde een onderdeel toegevoegd, luidende:
– online identiteit:
de voorziening, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder g;.
II
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel
f door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
g. die het mogelijk maakt dat natuurlijke personen inzage hebben in en waar mogelijk
beschikken over gegevens die henzelf betreffen alsmede in de verstrekking en het verplicht
gebruik daarvan door een overheidsorgaan of een rechtspersoon met een wettelijke taak,
niet zijnde een overheidsorgaan, die in de uitvoering van zijn taken gebruik maakt
van het burgerservicenummer, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene
bepalingen burgerservicenummer, tenzij dringende redenen hieraan in de weg staan,
en dat deze natuurlijke personen deze gegevens waar mogelijk kunnen corrigeren en
delen.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, met het oog op de inrichting,
beschikbaarstelling, instandhouding, werking en beveiliging van de online identiteit,
nadere regels worden gesteld, waaronder over:
a. de toegankelijkheid van de voorziening,
b. het gebruik,
c. welke gegevens het betreft, en
d. de dringende redenen die in de weg staan aan inzage in de verstrekking van gegevens.
III
Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift «Artikel 25. Voorhangprocedure» wordt vervangen door «Artikel 25. Parlementaire
betrokkenheid bij gedelegeerde regelgeving».
2. Voor de tekst wordt de aanduiding «1. » geplaatst.
3. In het eerste lid (nieuw) wordt na «4,» ingevoegd «5, zesde lid,«.
4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Een krachtens artikel 5, zesde lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt
aan beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip
dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt
vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens een van de Kamers of door tenminste
een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een van de Kamers de wens te kennen
wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt
geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkende voorstel van wet zo spoedig mogelijk
ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de Kamers
der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel
van bestuur ingetrokken.
Toelichting
Met dit amendement wordt voor elke burger met een burgerservicenummer (BSN) in de
wet een unieke online identiteit gecreëerd: een digitale voorziening die per burger
gegevens bevat. Deze digitale voorziening faciliteert de één-bron-gedachte, het uitwisselen
van gegevens via de mensen die deze gegevens betreft en is instrumenteel om het mogelijk
te maken voor burgers om gegevens in te zien en gegevens die hen betreft uit te wisselen
met derden. Het betreft een virtuele voorziening, niet een fysieke. Essentieel is
dat het complexe geheel aan voorzieningen en maatregelen, dat ten grondslag ligt aan
de online identiteit, zich gedraagt als één samenhangend geheel, geordend vanuit de
logica en behoeften van de burger, zodat deze zich waar mogelijk en waar nodig jegens
de digitaal werkende overheid herkent als individu. De voorziening, waarin de dit
amendement bedoelde één-bron-aanpak is vervat, laat de diverse basisregistraties met
allerlei basisgegevens van burgers die overheidsinstellingen moeten gebruiken bij
de uitvoering van publieke taken onverlet.
Voor elke burger met een burgerservicenummer, die in de basisregistratie personen
(BRP) is opgenomen, komt er een online identiteit: een digitale voorziening. Met dezelfde
waarborgen als dat nu gebeurt in de BRP worden persoonsgegevens in de genoemde voorziening
behandeld. Natuurlijke personen krijgen hiermee de mogelijkheid om hun eigen gegevens
in te zien alsmede de verstrekkingen en het verplicht gebruik daarvan en waar mogelijk
ook hun eigen gegevens zoals die door overheden en diensten gebruikt worden te corrigeren
of te delen. De formulering «waar mogelijk» is ingegeven door het feit, dat burgers
sommige gegevens niet mogen wijzigen (o.a. BSN, geboortedatum) of beheren/delen. Bij
het inzien is het overigens mogelijk dat niet alle verstrekkingen worden getoond als
dringende redenen hieraan in de weg staan. Hierbij moet worden gedacht aan de mogelijkheid
dat gegevens zijn verstrekt met het oog op bijvoorbeeld strafrechtelijk onderzoek.
In bestaande wet- en regelgeving wordt verplicht gebruik van de gegevens uit de basisregistraties
reeds voorgeschreven (o.a. wet BRP en domeinspecifieke basisregistraties). Dit geldt
onverminderd de toepasselijkheid van het onderhavige wetsvoorstel. Ingevolge het nieuwe
artikel 5, zesde lid, kunnen nadere regels worden gesteld die – niet limitatief –
betrekking hebben op de betrokken (persoons-)gegevens, de toegankelijkheid van de
voorziening (wie kunnen er gebruik van maken: alleen de burger en zijn gemachtigde,
of ook anderen met zijn toestemming) en welk gebruik er van gemaakt kan of moet worden
(bij welke handelingen worden de gegevens gebruikt). Met de bevoegdheid wordt geregeld
dat de gegevens van de burger, onder de unieke online identiteit, gekoppeld worden
via de BRP en het BSN, voor de overheid en haar bestuursorganen en eventuele andere
organisaties als bron gelden. Gegevens, waarover de overheid beschikt, mogen niet
steeds opnieuw bij de burger worden opgevraagd. De overheid baseert zich dan in de
eindtoestand op de gegevens vanuit deze unieke online identiteit, tenzij er voor de
desbetreffende overheid aantoonbaar zeer zwaarwegende redenen zijn om dit niet te
doen. Er wordt in dit verband erop gewezen dat, aangezien de voorziening van de online
identiteit later dan de wet in werking kan treden, het (nog) niet laten aansluiten
van bijvoorbeeld ICT-systemen hierop niet kan worden aangemerkt als een zeer zwaarwegende
reden. Dit omdat de eindtoestand, de realisering van één duidelijk punt waar alle
overheidsorganen de gegevens moeten ophalen wanneer zij handelingen verrichten ten
aanzien van een burger, enige tijd kan kosten. Het woord «handelingen» moet in dit
verband ruim worden geïnterpreteerd. Dit betreft niet alleen de gevallen waarin contact
met de burger wordt opgenomen, maar ook andere handelingen. Een overheidsorgaan dient
dus in de eindtoestand telkens geselecteerde gegevens op te halen uit de unieke online
identiteit en niet uitgaan van gegevens die bijvoorbeeld eerder van de burger zijn
opgeslagen. Dit kan voorkomen dat een overheidsorganisatie het verkeerde adres van
een burger gebruikt bij de communicatie omtrent deze burger.
Als burgers met veilige DigiD toegang tot de elektronische dienstverlening van de
overheid hebben verkregen, dan kunnen gegevens vanuit de online identiteit van deze
burgers ook aan bestuursorganen en andere organisaties worden verstrekt. Hiermee wordt
voorkomen dat het onduidelijk is voor het bestuursorgaan of de organisatie met welke
burger zij te maken hebben en of wordt uitgegaan van verkeerde gegevens. Voor de burger
is het voordeel dat in het contact met de overheid altijd dezelfde gegevens worden
verstrekt, waardoor de kans op fouten wordt verkleind.
De online identiteit wordt daarmee voor geselecteerde persoonsgegevens een unieke
bron voor de overheid. Met de online identiteit en daaronder liggend de digitale voorziening
weten mensen die hun gegevens daarin bekijken ook zeker dat precies die gegevens gebruikt
worden. Ook kan hiermee de burger meer regie over zijn persoonsgegevens worden gegeven.
Als de stap naar een unieke online identiteit is gezet zijn er vele andere voordelen
denkbaar voor de digitaliserende overheid en samenleving, bijvoorbeeld in de sfeer
van de bestrijding van adresfraude, identiteitsfraude maar ook in de medische wereld
of onderwijs.
Het onderhavige wetsvoorstel gaat onder andere over de digitale toegang voor burgers
tot de publieke dienstverlening van de overheid. En juist in dat kader kan de voorgestelde
online identiteit en de één-bron-gedachte een waardevolle rol spelen. Opgemerkt wordt
dat het voor burgers niet verplicht is om elektronisch contact met de overheid te
hebben. Voor personen die niet digitaal vaardig zijn, blijft de mogelijkheid bestaan
om op papier met de overheid te communiceren. Dit valt overigens buiten de reikwijdte
van dit wetsvoorstel.
Het realiseren van de bovengenoemde doelen heeft ingrijpende gevolgen voor vele uitvoeringsinstanties,
hun dienstverlening, werkprocessen, gegevenshuishouding, ICT- systemen, applicaties
en sectorale wetgeving. Dit vergt derhalve een beheerste en stapsgewijze aanpak, zoveel
mogelijk gebruik makend van bestaande componenten, zoals het BRP, het BSN of de opvolgers
van dezen.
Hoewel de voorgestelde online identiteit er (technisch) dus niet zal zijn op het moment
dat het onderhavige wetsvoorstel in werking treedt is het van groot belang het principe
van deze online identiteit en de één-brongedachte nu reeds in de wet te verankeren.
Ontwikkeling van de online identiteit is daarmee een breed technisch en juridisch
project. Dit dient als doelstelling de komende periode in projecten met betrekking
tot de data huishouding van de overheid meegenomen te worden in het belang van het
gebruik van de juiste persoonsgegevens en daarmee in het belang van de burger en de
overheid. Wanneer naar huidige ontwikkelingen en de toekomst wordt gekeken mogen we
dit dus niet stilleggen. De met dit amendement te creëren online identiteit, in combinatie
met de één-bron-gedachte legt dus de basis om de bedoelde voorziening te zijner tijd
in te bouwen in een vernieuwde BRP of de opvolgers daarvan. Het wetsvoorstel biedt
de mogelijkheid dat verschillende onderdelen van de wet op verschillende momenten
in werking treden. Met betrekking tot de online identiteit kan daar gebruik van worden
gemaakt.
Om de stapsgewijze realisatie en de uitwerking van de online identiteit te monitoren
en te kunnen bijsturen zijn een lichte voorhang en een zware nahang opgenomen. Hiermee
is de maximale parlementaire betrokkenheid bij de totstandkoming van de online identiteit
verzekerd.
Middendorp
Verhoeven
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J. Middendorp, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
K. Verhoeven, Tweede Kamerlid