Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de beschikbaarheidbijdrage kapitaallasten academische zorg umc’s (Kamerstuk 32864-11)
2020D02562 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties
de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister voor Medische
Zorg inzake de Beschikbaarheidbijdrage kapitaallasten academische zorg umc’s (Kamerstuk
32 864, nr. 11)
De voorzitter van de commissie, Lodders
Adjunct-griffier van de commissie, Bakker
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
II
Reactie van de Minister
4
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de beschikbaarheidbijdrage
kapitaallasten academische zorg universitair medische centra (umc’s). Zij hebben hierover
nog enkele vragen. Kan de Minister toelichten wat de verwachte kosten als gevolg van
de geprognosticeerde instandhoudingsinvesteringen en vervangende nieuwbouw bij umc’s
zullen zijn? Kan voorts worden toegelicht of de bedragen die de Nederlandse Zorgautoriteit
(NZa) vanaf 2020 in stappen aan de umc’s toebedeelt, kostendekkend zullen zijn?
De Minister schrijft dat er voor 2020 een bedrag van € 40.252.972 door de NZa wordt
verdeeld over de umc’s. Kan worden toegelicht welk bedrag er is gereserveerd voor
2020 voor de beschikbaarheidbijdrage voor het Antoni van Leeuwenhoek (AvL) en het
Prinses Maxima Centrum (PCM)? Deze ziekenhuizen zijn geen umc’s, maar ontvangen wel
een beschikbaarheidbijdrage. Daar zijn de leden van de VVD-fractie het mee eens; deze
ziekenhuizen verrichten namelijk ook onderzoek en leveren topreferente zorg. Kan de
Minister toelichten of er ziekenhuizen zijn die wellicht in de (nabije) toekomst ook
voor een beschikbaarheidbijdrage in aanmerking gaan komen? Zo ja, welke?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voornemen van de Minister
om de NZa een aanwijzing te geven over de inzet van het instrument beschikbaarheidbijdrage
voor de bekostiging van kapitaallasten voor academische zorg voor umc’s. Deze leden
hebben hier nog een enkele vraag bij.
Zij vragen of het vastgoed van de umc’s op een eenduidige wijze gewaardeerd word.
Wordt het vastgoed daarnaast door een en dezelfde organisatie gewaardeerd? Welke verschillen
zijn er in de staat van het vastgoed? De huidige verdeling van kapitaallasten is afhankelijk
van de hoogte van de beschikbaarheidbijdrage academische zorg (BBAZ). Umc’s geven
aan de oorspronkelijke verdeling te willen gebruiken. De leden van de CDA-fractie
vragen voor wie dat voordelig is en waarom dat het geval is. Kan de Minister een overzicht
geven van de verschillen in percentages?
Genoemde leden vragen wie ten koste van wie betaalt, met betrekking tot vervangende
nieuwbouw. Deze leden vragen tevens waarop vervangende nieuwbouw is gebaseerd (zoals
aantallen studenten en samenwerkingen).
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister voor
Medische Zorg over de beschikbaarheidbijdrage kapitaallasten academische zorg umc’s.
Bij het lezen van de brief misten de genoemde leden een nadere toelichting op de keuze
om destijds in 2013 een andere bekostigingswijze van deze kapitaallasten door te voeren
en nu per 2020 weer over te gaan op de oorspronkelijke verdeling. Zij hebben mede
daarom nog enkele vragen voor de Minister.
De leden van de D66-fractie begrijpen dat de publieke taken van academische ziekenhuizen
bestaan uit topreferente en innovatieve zorg, wetenschappelijk onderwijs, onderzoek
en de opleiding van medisch specialisten. Hoe zijn de kapitaallasten van de academische
ziekenhuizen (gezamenlijk) relatief en absoluut over deze verschillende publieke taken
verdeeld?
Genoemde leden lezen voorts dat de kapitaallasten voor publieke taken aanvullend worden
bekostigd met een beschikbaarheidsbijdrage en niet volledig uit de tarieven voor de
zorgproductie. Dit lijkt te impliceren dat de umc’s hun publieke taken wel deels moeten
bekostigen uit de tarieven voor zorgproductie. Genoemde leden vragen of dit klopt.
Gaat het dan slechts om de tarieven voor de productie van topreferente en innovatieve
zorg, of ook om tarieven voor productie van andere zorg? In hoeverre is er aldus werkelijk
sprake van een level playing field voor umc’s ten opzichte van algemene ziekenhuizen voor wat betreft de kapitaallasten
die samenhangen met de (reguliere) zorgproductie?
De leden van de D66-fractie ontvangen voorts graag nadere toelichting van de Minister
op de keuze om in 2013 een andere bekostigingswijze van de kapitaallasten voor publieke
taken van umc’s door te voeren, en nu per 2020 weer aan te knopen bij de oorspronkelijke
verdeling van voor 2013, overeenkomstig het oude Decentrale Huisvesting Academische
Ziekenhuizen (DHAZ)-kader. Om welke redenen geven de acht umc’s er nu met elkaar de
voorkeur aan om de oorspronkelijke verhouding van de kapitaallasten zoals ooit ten
tijde van de opstelling van het convenant DHAZ als basis is vastgesteld, te gebruiken
voor de verdeling per 1 januari 2020 tot en met 31 december 2023? Liggen hier (absolute)
financiële motieven aan ten grondslag, of waren zij het bijvoorbeeld oneens met de
onderlinge verdeling van de bijdrage? Genoemde leden lezen in de brief over de situatie
tot 2020 het volgende: «De huidige situatie is er één waarin voor algemene ziekenhuizen
en umc’s een level playing field geldt voor kapitaallasten die samenhangen met zorgproductie,
maar waarin umc’s ook voldoende worden gecompenseerd voor kapitaallasten die samenhangen
met hun publieke taken.» Als dit inderdaad zo is, waarom heeft de Minister nu dan
toch besloten de verdeling van de vergoeding voor de kapitaallasten te wijzigen? Ligt
dit puur aan de voorkeur van de umc’s zelf? Waarom is ervoor gekozen de kapitaallasten
per 1 januari 2020 niet langer afhankelijk te laten zijn van de hoogte van de BBAZ?
Wat was de ratio om deze koppeling vanaf 2013 wel te maken? Waarom is destijds niet
gelijk gekozen om aan te sluiten bij de oude verdeling, gebaseerd op het DHAZ-convenant?
Klopt het dat de umc’s de komende jaren relatief veel zullen moeten investeren in
vervangende nieuwbouw en de instandhoudinginvesteringen? Zo ja, speelt dit een rol
in de thans gemaakte keuze? Tot slot vernemen de leden van de D66-fractie graag hoe
de hoogte van de nieuwe beschikbaarheidbijdrage voor kapitaallasten academische zorg
zich verhoudt tot de bijdrage in de jaren hiervoor.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief en hebben hierover de
volgende vragen. In een eerdere inbreng over deze beschikbaarheidbijdrage1 constateerden deze leden dat er door de gewijzigde beschikbaarheidbijdrage kapitaallasten
academische zorg naast de UMC’s en het Antoni van Leeuwenhoek nu ook andere partijen
(het PMC) in aanmerking kwamen voor deze beschikbaarheidbijdrage. Tegelijkertijd constateerden
deze leden dat de beschikbare middelen voor de beschikbaarheidbijdrage niet (structureel)
zouden worden verhoogd. In de beantwoording geeft de Minister inderdaad aan dat «er
eenmalig een extra bedrag wordt toegevoegd aan de beschikbare financiële middelen».
Betekent dit dat voor volgend jaar de beschikbare financiële middelen dus lager uitvallen
en betekent dit daarmee dat er per in aanmerking voor een beschikbaarheidbijdrage
komende instelling vanaf volgend jaar een lager bedrag beschikbaar zal zijn? Wat betekent
dit voor de betreffende instellingen en waarom wordt er gekozen voor een eenmalige
toevoeging?
In voorliggende brief staat «voor de kapitaallasten (afschrijvingskosten en rentekosten)
van zorgaanbieders die zijn belast met publieke taken kan een compensatie nodig zijn
in aanvulling op de opbrengsten uit in rekening gebrachte tarieven voor die zorg».
Het lijkt de leden van de SP-fractie logisch dat deze instellingen voor deze publieke
taken een beschikbaarheidbijdrage ontvangen. Eerder deden genoemde leden het voorstel
om het vastgoed van ziekenhuizen te deprivatiseren. Graag horen zij waarom hier niet
voor wordt gekozen, ook/juist om zo de uitvoering van publieke taken te beschermen.
II. Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
J. Bakker, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.