Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Dam over het bericht ‘Doofpot A.R. duurt voort. Hoe de politie voorkomt dat maatregelen tegen agenten uitgevoerd worden’
Vragen van het lid Van Dam (CDA) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het bericht «Doofpot A.R. duurt voort. Hoe de politie voorkomt dat maatregelen tegen agenten uitgevoerd worden» (ingezonden 11 december 2019).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 24 januari 2020).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1256.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Doofpot A.R. duurt voort. Hoe de politie voorkomt dat
maatregelen tegen agenten uitgevoerd worden» d.d. 3 december 2019, op de website van
ControleAltDelete?1
Antwoord 1
Ja
Vraag 2
Klopt het dat de casus waar de heer R. op duidt, betrekking heeft op een aanhouding
in het politiebureau van Enschede op 27 mei 2016?
Antwoord 2
Ja
Vraag 3
Deelt u de analyse dat in de loop der jaren deze casus – door de heer R. zelf, door
media, in de documentaire Verdacht, door ControlAltDelete en door anderen – geduid
is als een voorbeeld van etnisch profileren en van discriminerend optreden door de
politie? Vindt u ook dat hier sprake is geweest van etnisch profileren?
Antwoord 3
Ik ga niet in op individuele casuïstiek. Daarnaast loopt er op dit moment nog een
strafzaak waardoor ik hier zoals gebruikelijk geen uitspraken over kan doen.
Vraag 4 en 5
Klopt het dat de politie Oost Nederland in april 2017 een persbericht heeft uitgebracht
waarin de betrokken inspecteur met naam en toenaam werd genoemd en waarin werd gesteld
dat de inspecteur R. ten onrechte had aangehouden en waarin werd verklaard dat hij
vanwege plichtsverzuim berispt zou worden?
Was – bij publicatie van dit persbericht – de straf van de betrokken inspecteur reeds
onherroepelijk? Wat was de reden om expliciet de naam van de betrokken inspecteur
te noemen? Hoe duidt u dit voortijdige en persoonlijke levenssfeer schendende media-optreden
van de politie?
Antwoord 4 en 5
De politie is zich ervan bewust dat qua publicatie op 19 april 2017 niet juist is
gehandeld, door een op dat moment nog voorgenomen besluit in een bericht te publiceren.2 Hierin werd melding gemaakt van de berisping en – in grote lijnen – de aanleiding
voor die maatregel. De naam van de betrokkene is in de publicatie niet genoemd. De
politie draagt er zorg dat een dergelijke situatie zich niet nogmaals voordoet.
Vraag 6
Klopt het dat de korpschef geconcludeerd heeft dat er geen sprake was van plichtsverzuim,
toen de betrokken inspecteur in beroep ging? Is er vervolgens opnieuw een zelfstandig
persbericht uitgebracht waarin dit gecommuniceerd werd?
Antwoord 6
De korpschef oordeelde dat niet gezegd kan worden dat de betrokken inspecteur zodanig
nalatig of onzorgvuldig heeft gehandeld dat er sprake is van plichtsverzuim. De korpschef
is tot dit oordeel gekomen na advies uit de Bezwaar en Advies Commissie. Hierover
is een bericht gepubliceerd op de website van de politie.3
Vraag 7
Kan het zo zijn dat deze casus inmiddels onderdeel uitmaakt van het lesaanbod op de
Politieacademie, als voorbeeld van etnisch profileren? Vindt u dat terecht?
Antwoord 7
Voornoemde casus maakt geen deel uit van het lesaanbod op de Politieacademie. Wel
wordt tijdens de lessen op de Politieacademie gebruik gemaakt van fictieve situaties
over bijvoorbeeld etnisch profileren. Van docenten wordt verwacht dat zij dit toepassen
zodat daarmee de praktijk in het klaslokaal wordt gehaald.
Vraag 8 en 9
Zijn ten aanzien van de vraag of sprake was van etnisch profileren deskundigen geraadpleegd?
Bijvoorbeeld Pharesia? Wat was hun oordeel?
Welke initiatieven zijn in deze casus ondernomen om door gesprekken of mediation te
voorkomen dat een casus als deze zich zo ontwikkelt en jarenlang voortsleept? In hoeverre
heeft de persoonlijke bereidheid van betrokkenen om daaraan mee te werken een beslissende
rol gespeeld?
Antwoord 8 en 9
Bovengenoemde vragen gaan over een individueel geval. Hier laat ik mij niet over uit.
Over de ontwikkelingen op het terrein van de aanpak van etnisch profileren4 heb ik uw Kamer met mijn brief van 12 december jl. geïnformeerd. Ik heb hierbij aangegeven
dat bij de uitvoering van (bijvoorbeeld) controles de politie zonder objectieve rechtvaardiging
geen onderscheid mag maken tussen burgers. Dit laatste is van groot belang bij het
tegengaan van etnisch profileren en daarmee voor de legitimiteit van het optreden
van de politie, het maatschappelijk vertrouwen van eenieder in de politie en effectief
politieoptreden. In de bovengenoemde brief geef ik aan welke maatregelen de politie
de afgelopen tijd heeft genomen en nog steeds neemt om etnisch profileren tegen te
gaan.
Vraag 10
Is zowel het tuchtrechtelijk als het strafrechtelijk onderzoek in deze zaak verricht
door het bureau VIK (Veiligheid Integriteit en Klachten) van politie Oost Nederland?
Wat is de intentie of bedoeling van het werk van een bureau VIK: het zoeken naar de
waarheid of het bevestigen van beelden?
Antwoord 10
In zijn algemeenheid wordt het volgende onderscheid gehanteerd. Wanneer de signalen
over een door een ambtenaar van politie mogelijk gepleegd plichtsverzuim voldoende
concreet zijn, wordt een disciplinair onderzoek gestart door het bureau VIK (Veiligheid,
Integriteit en Klachten) van de politie. In een disciplinair onderzoek worden gegevens
verzameld die moeten uitwijzen of inderdaad plichtsverzuim heeft plaatsgevonden, of
dit de betrokken ambtenaar verweten kan worden en onder welke omstandigheden het feit
zich heeft afgespeeld. VIK-onderzoekers zoeken dus naar de waarheid. Als een strafrechtelijk
onderzoek gaat over een ambtenaar van de politie zal in een dergelijk geval het OM
de samenwerking zoeken met het bureau VIK. Zie voor nadere informatie over de interne
onderzoeken door het bureau VIK ook mijn brieven van 15 januari 2019 en 4 september
20195.
Vraag 11
Klopt het dat het VIK besloten heeft dat de heer A.R. een nacht ingesloten werd om
de dag daarna gehoord te worden?
Antwoord 11
Zoals eerder vermeld ga ik niet in op de individuele casuïstiek. Deze zaak maakt heden
nog deel uit van een strafrechtelijk onderzoek.
Vraag 12
Klopt het dat de rapportage van het VIK zowel de basis is geweest voor de tuchtrechtelijke
zaak tegen de betrokken inspecteur als voor de strafzaak die tegen deze inspecteur
gestart is? In hoeverre zijn – overeenkomstig uw brief van 4 september 2019 – deze
twee onderzoeken door verschillende VIK-onderzoekers uitgevoerd?6
Antwoord 12
Zoals eerder vermeld ga ik niet op de individuele casuïstiek in. Zoals ik in mijn
brief van 15 januari 2019 heb gemeld worden de in het disciplinaire traject afgelegde
verklaringen niet als bewijsmiddel gebruikt in een strafrechtelijk onderzoek. Het
strafrechtelijk onderzoek en het disciplinaire onderzoek zijn verschillende onderzoeken,
waarbij sprake is van ander gezag, andere weging, ander rechtsgevolg, afzonderlijke
dossiers en verschillende onderzoekers.
De korpschef heeft voorts opdracht gegeven het proces rondom interne onderzoeken te
evalueren, waarbij kritisch gekeken zal worden naar de kwaliteit van interne onderzoeken,
belemmeringen die mogelijk van invloed zijn op kwaliteitsverbeteringen en de omgang
met de betrokkene en diens omgeving gedurende het onderzoek. Mocht uit de evaluatie
van het proces rondom interne onderzoeken of anderszins blijken dat de oorzaak ervan
is gelegen in het huidige disciplinaire stelsel voor politieambtenaren, dan zal ik
op dat moment samen met de korpschef bezien welke aanpassingen aangewezen zijn.
Vraag 13 en 14
Vanaf welk moment is het openbaar ministerie (OM) in Arnhem betrokken geweest bij
deze casus? Is dat vanaf het allereerste begin geweest – het moment van aanhouding
– of is het OM pas later bij deze zaak betrokken?
Is het inzetten van een tuchtrechtelijke reactie onderdeel geweest van een afspraak
tussen politie en OM, zodat het OM tot een seponering in deze zaak zou kunnen komen?
Vindt u een zo nauwe betrekking tussen tuchtrechtelijke en strafrechtelijke afwegingen
zuiver en terecht? Deelt u de mening dat de tuchtrechtelijke afdoening van een casus
veel meer een eigen, professioneel politieoordeel zou moeten zijn en dat de vraag
of sprake is geweest van strafbare feiten veel meer een eigen OM-overweging zou moeten
zijn?
Antwoord 13 en 14
Zonder in te gaan op de casuïstiek, wijs ik de suggestie van de hand dat de politie
samen met het OM tot afspraken komt over de afdoening van een zaak.
De bevoegdheid om een strafrechtelijk onderzoek te starten naar een politiemedewerker
is belegd bij het openbaar ministerie (OM). Daarnaast heeft de korpschef de bevoegdheid
om een disciplinair onderzoek in te stellen.
Beide procedures staan los van elkaar en het zijn daarmee twee gescheiden onderzoeken.
Desondanks kan het OM de uitkomsten van het disciplinaire onderzoek meewegen in de
eis die zij uiteindelijk stelt.
Mochten uit de eerdergenoemde evaluatie van het proces rondom interne onderzoeken
andere signalen naar voren komen, dan zal ik op dat moment samen met de korpschef
bezien welke aanpassingen noodzakelijk zijn.
Vraag 15
Wordt deze casus ook betrokken in de evaluatie van het proces rondom interne onderzoeken,
zoals aangekondigd in de hierboven aangehaalde brief? Wanneer kan het resultaat van
dit onderzoek tegemoet gezien worden?
Antwoord 15
De in de brief aangehaalde evaluatie gaat uit van een willekeurig geselecteerde casus.
Daarmee is niet op voorhand zeker dat deze casus deel uitmaakt van die evaluatie.
Tegelijkertijd is door de politie wel specifiek opdracht gegeven om het proces in
deze casus extern te evalueren. De voorbereidingen voor de evaluatie zijn inmiddels
gestart. Zodra de resultaten van deze evaluatie beschikbaar zijn. Hierover zal uw
Kamer naar verwachting in het najaar 2020 geïnformeerd worden.
Vraag 16
Bent u bereid elke vraag afzonderlijk te beantwoorden?
Antwoord 16
Zoals u ziet heb ik de meeste vragen individueel beantwoord.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.