Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over o.a. geannoteerde agenda informele Raad voor Concurrentievermogen van 3 en 4 februari 2020 (Kamerstuk 21501-30-472)
2020D02473 Inbreng verslag van een schriftelijk overleg
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd over de geannoteerde
agenda voor de informele Raad voor Concurrentievermogen op 3 en 4 februari 2020 (Kamerstuk
21 501-30, nr. 472), het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen van 28 en 29 november 2019 (Kamerstuk
21 501-30, nr. 471) en het verslag van het schriftelijk overleg over onder andere de geannoteerde agenda
voor de Raad voor Concurrentievermogen van 28 en 29 november 2019 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 469).
De voorzitter van de commissie, Diks
Adjunct-griffier van de commissie, Nieuwerf
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
II
Antwoord / Reactie van de Staatssecretaris
6
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de Raad voor Concurrentievermogen (RvC) op 3 en 4 februari aanstaande.
Aan de hand hiervan hebben zij nog enkele opmerkingen en vragen.
Zij lezen dat het Kroatische voorzitterschap zich specifiek wil richten op «brain
circulation». Hoe staat Nederland hier tegenover? Hoe worden minder onderzoeks- en
innovatie-intensieve landen versterkt door «brain circulation»? Worden er bepaalde
maatregelen genomen om juist deze landen aantrekkelijk te maken voor onderzoekers?
De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland van mening is dat de Europese onderzoeksruimte
(ERA) effectiever moet handelen om de doelen te bereiken. Hoe zal Nederland dit uitdragen
tijdens de informele RvC? Hoe gaat Nederland hier meer draagvlak voor creëren? Welke
stappen worden er gezet richting het effectiever handelen van de ERA?
Deze leden lezen dat door kennisdeling excellentie onder lidstaten wordt verbreed
en de verschillen binnen Europa worden verkleind. Kan de Staatssecretaris deze kennisdeling
verder toelichten? Welke vorm zal deze aannemen? Hoe zal de Europese Unie deze kennisdeling
faciliteren?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Staatssecretaris aan de aangenomen motie-Wiersma/Van
der Molen aangaande de studentmobiliteit en het onderwerp «brain circulation» tijdens
de Raad uitvoering zal geven? Deze leden vragen verder op welke manier Nederland binnen
de Europese Raad op zoek gaat naar gelijkgestemde landen, om in Europa mogelijkheden
te verkennen om tot nadere afspraken rond studentmobiliteit te komen, conform de genoemde
motie-Wiersma/Van der Molen? Zij vragen voorts op welke manier studentmobiliteit onderdeel
uitmaakt van het Kroatische voorstel van «brain circulation»?
Deze leden lezen dat Nederland binnen de «brain circulation» zal uitdragen hoe waardevol
het is om in Europees verband na te denken over dit thema. Op welke manier zal studentmobiliteit
hierin een rol spelen? Zal er ook aandacht komen voor de negatieve gevolgen van een
te hoge instroom van internationale studenten voor bijvoorbeeld de toegankelijkheid
van Nederlandse studenten op het hoger onderwijs? Op welke manier heeft het Kroatisch
voorzitterschap samenwerking gezocht met onderwijsinstellingen en studentenorganisaties
op dit onderwerp? Op welke manier geeft «brain circulation» uiting aan de missiebrieven
van de nieuwe commissie-Von der Leyen?
De leden van de VVD-fractie lezen dat er gesproken wordt over de ERA. Op welke manier
wordt hier het onderwerp «Open Science» en «Open Data» meegenomen? Op welke manier
wordt er aandacht besteed aan het verscherpte toezicht op studenten en onderzoekers
uit risicolanden? Deze leden lezen eveneens dat er voorstellen zijn gedaan over nieuwe
ERA beleidsprioriteiten. Kan de Staatssecretaris hier een overzicht van geven?
Deze leden lezen dat Kroatië en de EU13-landen graag zien dat de toekomstige ERA zich
meer richt op het verkleinen van de innovatiekloof tussen lidstaten. Hoe verhoudt
dit zich tot het doel om vooral te investeren in topsectoren? Hoe voorkomen we dat
we het innovatieniveau in Midden- en Oost-Europa gaan vergroten, maar tegelijkertijd
niet kunnen investeren in onze echte Europese topsectoren? Op welke manier is er sprake
van zelfreflectie bij de EU13-landen dat het gebrek aan innovatie ook ligt aan het
feit dat deze landen geen ondernemersklimaat creëren waar innovatie kan floreren omdat
deze landen veelal nog steeds te maken hebben met corruptie en een gebrek aan een
goed functionerende rechtstaat? Is het niet beter als deze EU13-landen hier eerst
werk van gaan maken, voordat ze kijken naar Brussel voor een oplossing voor de problemen
die een «braindrain» met zich meebrengt?
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Europese Green Deal en hebben
nog enkele vragen en opmerkingen over het deel: Europese concurrentievermogen, zoals
onder meer het industriebeleid wat naar verwachting besproken gaat worden.
Zij lezen dat Horizon Europe samen met andere EU-programma’s als hefboom moet fungeren
om publieke en private investeringen in de lidstaten te mobiliseren. Zij lezen dat
tenminste 35% van Horizon Europe naar nieuwe klimaatoplossingen moet gaan om de Green
Deal te realiseren. Op welke andere manieren en uit welke financieringsinstrumenten
zoals het cohesiefonds de Green Deal wordt gefinancierd. Kan de Staatssecretaris hierbij
per instrument aangeven hoeveel procent deze bijdraagt aan de financiering van de
Green Deal. De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de appreciatie van de Staatssecretaris
over de Horizon Europe en de voorstellen op het gebied van onderzoek en innovatie
in de Green Deal. Tot slot zijn deze leden benieuwd naar de opvatting van de Staatssecretaris
over de tenminste 35% van de begroting die naar nieuwe klimaatoplossingen moet gaan.
De leden van de VVD-fractie lezen in een eerste appreciatie van het kabinet dat het
wenselijk is om leiderschap te tonen en de kansen te benutten. Voorts lezen deze leden
dat Nederland niet zal compenseren voor landen die niet mee doen aan de transitie.
Op welke wijze gaat deze lijn uitgevoerd worden. De leden van de VVD-fractie lezen
verder dat het de bedoeling is om een sterke link te behouden tussen de Green Deal
en het beleid ten aanzien van industrie, onderzoek en financiën. Op welke wijze zal
dit nagestreefd worden.
Deze leden lezen voorts dat het Europees parlement op 15 januari 2020 een resolutie
heeft aangenomen over de Europese Green Deal om onderzoek te mobiliseren en innovatie
te stimuleren. Wat is de appreciatie van de Staatssecretaris ten aanzien van deze
resolutie over de Green Deal?
De leden van de VVD lezen dat er tijdens de RvC van 28 en 29 november 2019 is gesproken
over toezicht op online platforms. Is hierbij ook de aansprakelijkheid van online
platforms besproken voor producten die op webwinkelplatforms zoals Alibaba worden
verkocht? Voorts lezen deze leden dat Nederland werkt aan een instrument dat verstorend
gedrag door staatsgesteunde bedrijven uit derde landen op de interne markt kan aanpakken.
Vallen sleuteltechnologieën ook onder dit instrument en zo ja hoe worden deze beschermd
via het beoogde instrument. Kan de Staatssecretaris aangeven wanneer zij van plan
is dit instrument dat verstorend gedrag door staatsgesteunde bedrijven uit derde landen
moet aanpakken voorlegt aan de Kamer?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Zij hebben
daarover de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat – naar verwachting – tijdens de informele
RvC een beleidsdebat over de ERA op de agenda staat. Deze leden lezen dat het Comité
Europese Onderzoeksruimte en Innovatie (CEOR) een herprioritering van de ERA voorstelt,
van zes naar vier (strategische) prioriteiten, te weten: 1) randvoorwaarden creëren
voor kennis, inclusief onderzoek en carrière, 2) afstemming met andere beleidsterreinen
die gericht is op onderzoek en innovatie, 3) relevantie en zichtbaarheid van onderzoek
en innovatie voor de samenleving, en 4) bredere definitie van inclusiviteit. Hoe kijkt
de Staatssecretaris aan tegen deze herprioritering en het (concept)advies van de CEOR?
Deze leden lezen over de rol van het onderzoeksprogramma Horizon Europe bij de verwezenlijking
van de Green Deal dat ten minste 35% van de begroting van Horizon Europe zal gaan
naar de financiering van nieuwe klimaatoplossingen. Impliceert «ten minste 35%» dat
dit bedrag nog kan oplopen of is er in dat geval ook sprake van een limiet of bovengrens?
Wat zijn de gevolgen voor de agenda en andere doelstellingen van Horizon Europe. Welk
«beslag» gaat de Green Deal daarnaast op andere EU-fondsen leggen?
De leden van de CDA-fractie hebben ten aanzien van de Green Deal kennisgenomen van
de eerste kabinetsappreciatie. Deze leden kijken uit naar het BNC-fiche. Ook zijn
deze leden benieuwd hoe het kabinet staat tegenover de resolutie van het Europees
parlement d.d. 15 januari 2020 over de Europese Green Deal (2019/2956(RSP)).
Kroatië is tot 1 juli 2020 voorzitter van de EU. De leden van de CDA-fractie vernemen
graag wat de Staatssecretaris van het werkprogramma en de prioriteiten van het Kroatisch
voorzitterschap vindt, te wetende interne markt en het concurrentievermogen, consumentenbescherming,
industriepolitiek, onderzoek, innovatie en ruimte en toerisme. Kan de Staatssecretaris
op elk van deze onderwerpen aangeven welke initiatieven zij dit (half)jaar verwacht?
Wat is per onderwerp/initiatief de inzet van Nederland? Waar verwacht zij kansen dan
wel knelpunten?
De leden van de CDA-fractie lezen dat Kroatië voornemens is een debat over «brain
circulation» te initiëren, hierover een conferentie te organiseren en in te zetten
op het aannemen van een verklaring. Kan de Staatssecretaris aangeven of haar eigen
interpretatie van «brain circulation», dat wil zeggen «een open arbeidsmarkt waarin
vrije en gebalanceerde circulatie van onderzoekers wordt gestimuleerd», dezelfde interpretatie
is als die het voorzitterschap en andere EU-lidstaten, in het bijzonder EU13-landen,
hanteren? Kan de Staatssecretaris de Kamer bovendien actuele gegevens doen toekomen
over de Europese mobiliteit onder wetenschappers en onderzoekers, zowel kwantitatief
(aantallen) als kwalitatief (achtergrond, niveau etc.)?
Hoe gaat de Staatssecretaris bij dit thema van «brain circulation» invulling geven
aan de motie-Wiersma/Van der Molen (Kamerstuk 35 282, nr. 32), die is aangenomen en die oproept actief op zoek te gaan naar gelijkgestemde landen
om in Europa mogelijkheden te verkennen tot nadere afspraken rond studentmobiliteit
te komen, mede constaterende dat de sociaaleconomische Raad (SER) wijst op een mogelijk
disproportionele belasting op het budget van ons onderwijssysteem door EU-studenten?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de algemene oriëntatie voor de richtlijn voor
openbaarmaking van informatie over winstbelasting niet is aangenomen en dat het voorzitterschap
wil proberen het doel, transparantie, nader te verduidelijken om twijfels over de
rechtsgrondslag (fiscaal/niet fiscaal) bij de blokkerende minderheid van lidstaten
weg te nemen. Verwacht de Staatssecretaris dat nog onder het huidige voorzitterschap
overeenstemming kan worden bereikt over deze algemene oriëntatie?
De leden van de CDA-fractie hebben voor wat betreft het Europese concurrentievermogen
kennisgenomen van de kabinetsinzet voor het realiseren van een gelijk speelveld op
de Europese interne markt voor alle ondernemingen («level playing field instrument»)
d.d. 2 december 2019. Deze leden kunnen zich vinden in de probleemanalyse en vinden
de oplossingsrichting interessant, namelijk het versterken van het Europese mededingingskader
en onafhankelijk mededingingstoezicht door een nieuwe tak aan het EU-mededingingsrecht
toe te voegen. Hierover lezen zij in de kabinetsbrief het volgende: «Deze tak zou
worden toegespitst op het waarborgen van gelijkwaardige mededingingsomstandigheden
op de Europese interne markt voor alle ondernemingen. Dit nieuwe toezicht heeft als
doel om handhavingsmaatregelen te kunnen treffen indien een onderneming door (1) overheidssteun
op inputfactoren zoals financiering, grondstoffen, halffabricaten, kennis, etc. of
(2) overwinsten door een ongereguleerde dominante machtspositie op de eigen markt
op ongelijke voet met andere (Europese) ondernemingen, de mededinging op de interne
markt verstoort, of dreigt te verstoren.» Wat is de status van deze voorstellen, op
hoeveel steun of weerstand kunnen deze voorstellen rekenen bij andere EU-lidstaten
en hoeveel tijd is met een dergelijk traject gemoeid?
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling gelezen over de nieuw aangekondigde
midden- en kleinbedrijf (mkb) strategie van de Europese Commissie. Zij zijn blij met
de focus op het ontwikkelen van toekomstbestendige vaardigheden, toegang tot financiering
en administratieve lasten, waarin zij veel herkennen uit het MKB-Actieplan van de
Staatssecretaris. Hoe zal deze Europese mkb-strategie nu verder gaan worden ontwikkeld
en uitgerold?
De leden van de CDA-fractie zien onder «diversenpunten» dat er een zevende bijeenkomst
van de «Friends of Industry» heeft plaatsgehad, een ministeriële conferentie waar
ook Nederland deel van uitmaakt. Deze bijeenkomst heeft geleid tot de zogenaamde «Vienna
Declaration», over digitalisering, decarbonisatie en globalisering. Deze leden zijn
belangstellend wat de «Friends of Industry», terugkijkend op de zeven jaar dat zij
nu samenkomen, voor het Europese industriebeleid hebben kunnen betekenen. Wat kan
de Staatssecretaris hierover meegeven?
De leden van de CDA-fractie vinden het een goede zaak dat Nederland bij het agendapunt
over ruimtevaart het belang van deze sector, met veel «spin-off» naar andere terreinen,
heeft onderstreept en het Nederlandse succesvoorbeeld van satellietinstrument Tropomi
heeft genoemd. Zij hopen dat het kabinet de komende jaren wil blijven investeren in
deze economie van de toekomst, zoals bepleit in het algemeen overleg Ruimtevaart in
2019.
Voorts willen de leden van de CDA-fractie weten wat de verwachtingen zijn van de gedeeltelijke
algemene oriëntatie voor de Verordening tot vaststelling van het onderzoeks- en opleidingsprogramma
van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (2021–2025) ter aanvulling op Horizon
Europe.
Deze leden hebben kennisgenomen van het zogenaamde «innovatieprincipe», een Nederlands
initiatief (2016) bedoeld om EU-wetgeving «innovatievriendelijk» te maken en het innovatiepotentieel
van de EU te verbeteren, van belang voor onder andere de «Better Regulation Agenda»
van Eurocommissaris Timmermans. Dit innovatieprincipe is recent geëvalueerd (november
2019) en uit deze evaluatie blijkt onder andere dat de effectiviteit van het innovatieprincipe
tot op heden beperkt is. Als redenen worden genoemd: de wankele juridische basis,
de geringe naamsbekendheid, het ontbreken van een algemeen geaccepteerde definitie
en het gebrek aan de juiste vaardigheden bij de mensen die het principe moeten implementeren.
Hierdoor doet het innovatieprincipe niet wat het moet doen: de best mogelijke wettelijke
voorwaarden creëren om innovatie mogelijk te maken. Gelet op het belang van innovatie,
voor zowel Nederland afzonderlijk als de EU als geheel, vragen deze leden aan de Staatssecretaris
welke stappen gaan worden gezet om de effectiviteit van het innovatieprincipe te vergroten.
Over de vernieuwde strategie voor de bioeconomie vragen de leden van de CDA-fractie
welke stappen Nederland van plan is te zetten om deze uit te voeren.
De leden van de CDA-fractie steunen de Nederlandse inzet ten aanzien van het Europees
Instituut voor innovatie en technologie (EIT) instrument, namelijk door het opzetten
van regionale ecosystemen (wetenschappelijke) kennis en innovatieve toepassingen sneller
aan elkaar koppelen, en dat geografische spreiding van middelen daar niet bij past.
II Antwoord / Reactie van de Staatssecretaris
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L.I. Diks, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
L. Nieuwerf, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.