Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de uitvoering van de gewijzigde motie van de leden Van der Graaf en Van der Molen over de financiële impact van beleidsmaatregelen op gemeenten in kaart brengen (Kamerstuk 35300-B-9)
2020D01318 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft enkele vragen en opmerkingen over
de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 19 november
2019 (Kamerstuk 35 300 B, nr. 9) inzake de uitvoering van de gewijzigde motie van de leden Van der Graaf en Van der
Molen om de financiële impact van beleidsmaatregelen op gemeenten in kaart brengen
(Kamerstuk 35 300 VII, nr. 46) en over de brief van 17 december 2019 (Kamerstuk 35 300 B, nr. 12) houdende een overzicht van afspraken in relatie tot Art. 2 Financiële verhoudingswet.
De voorzitter van de commissie, Ziengs
De adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx
Inhoudsopgave
blz.
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
II.
Reactie van de Minister
3
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie en de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie en de CDA-fractie hebben met interesse kennisgenomen
van de reactie van de Minister op de kamerbreed aangenomen motie Van der Graaf/Van
der Molen en de nadere toelichting zoals gedaan in de brief aangaande afspraken in
relatie tot Artikel 2 Financiële verhoudingswet. In de motie wordt nadrukkelijk verzocht
om de financiële impact van alle bestaande beleidsmaatregelen van de rijksoverheid
op gemeenten in kaart te brengen. Deze leden denken hierbij bijvoorbeeld aan aangescherpte
bouwregeling voor (school)gebouwen, die meerkosten met zich meebrengen in de gemeentelijke
taak op het gebied van onderwijshuisvesting. Is dit ook wat de Minister voor ogen
heeft wanneer zij spreekt van reeds in gang gezette maatregelen, zo vragen deze leden.
Is de Minister voorts voornemens gemeenten te betrekken bij de totstandkoming van
deze brede analyse?
Voorts hebben de aan het woord zijnde een aantal vragen over Artikel 2 van de Financiële
verhoudingswet. Kan de Minister nader toelichten wat het proces is nadat een onderzoek
in het kader van Artikel 2 is afgerond? Op welke wijze vindt besluitvorming plaats
over wie welke kosten moet dragen en welke verplichting het Rijk hierin heeft? Is
de beoordeling van Artikel 2-vragen op dit moment op een plek belegd die door alle
betrokkenen als afdoende onafhankelijk wordt beschouwd? Ook vragen de leden van de
fracties van de ChristenUnie en het CDA hoe de afweging wordt gemaakt tussen financiering
volgens Artikel 2 en financiering volgens Artikel 108 van de Gemeentewet.
Tot slot hebben de leden van de ChristenUnie-fractie en de CDA-fractie een aantal
zorgen over gedane uitnames uit het gemeentefonds voor taken van derden, die naderhand
door aanvullende uitnamen voor kostenstijgingen worden bijgesteld. Dit betekent ook
dat gemeenten het accres voor het opvangen hiervan niet meer ontvangen. Kan een overzicht
gegeven worden in hoeveel gevallen dit speelt, en welke bedragen hiermee gepaard gaan?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van de brieven van de Minister met
een overzicht van de afspraken in relatie tot Artikel 2 Financiële verhoudingswet.
Hierover hebben zij nog enkele vragen en opmerkingen.
De gemeentebegroting die is vastgesteld op 3 december 2019 leidt tot grote financiële
tekorten. Door deze tekorten is het voor gemeenten niet alleen onmogelijk om publieke
taken zoals de jeugdzorg en de daklozenopvang op een menswaardige manier uit te voeren,
maar wordt het ook onmogelijk om mensen van publieke voorzieningen zoals zwembaden
en bibliotheken te kunnen voorzien. Tegelijkertijd heeft het rijk meer dan vele miljarden
euro’s over. Incidentele middelen, zoals we in de bijlage van de brief van de Minister
aantreffen, zijn wat de leden van de SP betreft, slechts een doekje voor het bloeden.
De leden van de SP-fractie lezen in de brief dat Artikel 2 van de financiële verhoudingswet
onder andere bestaat uit het «... aangeven hoe de financiële gevolgen opgevangen kunnen
worden bij beleidsvoornemens van het Rijk die leiden tot een wijziging van de uitoefening
van taken of activiteiten door provincies of gemeenten». Is de Minister het met de
leden van de fractie van de SP eens dat de financiële gevolgen van de beleidsvoornemens
op dit moment niet behapbaar zijn voor gemeenten? Vindt de Minister dat er voldoende
is gekeken naar de gevolgen van de bezuinigingen die gemeenten hierdoor voor de kiezen
krijgen? De leden lezen dat de VNG stelt dat na de decentralisatiebezuinigingen in
2015 er, ondanks de aantrekkende economie, op dit moment nog steeds geen sprake is
van verzachting van de bezuini-gingen op de gemeenten, terwijl de decentralisatiebezuinigingen
zijn door-gevoerd in het vertrouwen dat deze tot reële proporties teruggebracht zouden
worden. De leden van de SP-fractie vragen of de Minister erkent dat hij hiermee het
vertrouwen van de gemeenten heeft geschaad. Is de Minister alsnog bereid de beloftes
na te komen en de bezuinigingen terug te dringen?
De leden van de SP-fractie zijn tevreden om te horen dat er een aanvullend onderzoek
gedaan wordt om te kunnen bepalen of, en zo ja in welke mate, gemeenten structureel
extra middelen nodig hebben. Dit onderzoek dient als inbreng voor de komende kabinetsformatie
en zal zwaarwegend zijn. De leden kijken uit naar de uitkomst van dit onderzoek maar
menen tegelijkertijd dat dit veel te laat is. Wat gebeurt er als de uitkomsten van
dit onderzoek betekenen dat gemeenten niet meer in staat zijn om op dit moment de
jeugdzorg op een menswaardige manier te organiseren? Is de Minister bereid om extra
financiële middelen in te zetten om te zorgen dat onze meest kwetsbare jongeren op
een menswaardige manier geholpen worden?
De trap-op, trap-af systematiek is één van de oorzaken van de penibele situatie van
gemeenten. De Minister stelt dat gemeenten er in korte tijd grotere verantwoordelijkheden
bijgekregen hebben. De leden van de SP vragen de Minister hoe hij denkt dat gemeenten
met minder geld, meer verantwoordelijkheden kunnen dragen, zonder dat dit ten koste
gaat van de kwaliteit? Ook geeft de Minister aan dat een optie van de VNG om het Rijk
af te laten zien van verdere neerwaartse aanpassing van het accres en het wél toepassen
van onwaarste bijstelling als gevolg van meeruitgaven, niet wenselijk is omdat daarmee
wordt afgedaan aan de «evenredigheid». Kan de Minister toelichten waarom de «evenredigheid»
te allen tijden intact moet worden gehouden, zelfs als dat er toe leidt dat gemeenten
in financiële nood komen? Bent u het met de leden van de SP eens dat deze systematiek
gemeenten in onzekerheid houdt omdat er hierdoor geen structurele zekerheid is op
financiële middelen?
Wat vindt de Minister van de trend die door zijn bezuinigingen plaatsvinden in het
land waarbij publieke voorzieningen zoals bibliotheken en zwembaden worden gesloten?1 Is de Minister bereid om gemeenten tegemoet te komen voor de bezuinigingen die zijn
doorgevoerd door zijn begroting? Is de Minister het met de leden van de SP fractie
eens dat incidentele financiële injecties weliswaar hard nodig zijn, maar geen oplossing
bieden voor de lange termijn? Zo ja, is de Minister van plan structureel geld vrij
te maken voor gemeenten zodat onze inwoners niet leiden onder zijn huidige gebrek
aan verantwoordelijkheid?
II. Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.W. Knops, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Mede ondertekenaar
F.M.J. Hendrickx, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.