Voorstel van wet (initiatiefvoorstel) : Voorstel van wet zoals gewijzigd naar aanleiding van het Advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
34 605 Voorstel van wet van de leden Bergkamp en Van Wijngaarden tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet basisregistratie personen in verband met het van rechtswege ontstaan van gezamenlijk gezag door erkenning
ARTIKEL I
ARTIKEL II
ARTIKEL III
ARTIKEL IV
Nr. 5
VOORSTEL VAN WET ZOALS GEWIJZIGD NAAR AANLEIDING VAN HET ADVIES VAN DE AFDELING ADVISERING
VAN DE RAAD VAN STATE
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is Boek 1 van het Burgerlijk
Wetboek en de Wet basisregistratie personen te wijzigen teneinde door erkenning van
een minderjarig kind van rechtswege gezamenlijk gezag te laten ontstaan;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 247, vierde en vijfde lid, wordt na «beëindigen van de samenleving indien»
telkens ingevoegd «de ouders het gezag gezamenlijk uitoefenen op grond van artikel
251b, eerste lid, of».
B
In artikel 247a wordt na «Indien» ingevoegd «de ouders het gezag gezamenlijk uitoefenen
op grond van artikel 251b, eerste lid, of».
C
Na artikel 251a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 251b
1. De moeder en de persoon die een kind heeft erkend oefenen het gezag over hun kind
gezamenlijk uit, tenzij:
a. een voogd met de voogdij over het kind is belast;
b. de voorziening in het gezag over het kind is komen te ontbreken; of
c. de ouder die het gezag heeft, dit gezamenlijk met een ander dan een ouder uitoefent.
2. De moeder oefent het gezag over haar kind alleen uit, indien uit de akte, bedoeld
in artikel 203, eerste lid, onderdeel a of b, blijkt dat:
a. de moeder en de erkenner hebben verklaard dat het gezag alleen door de moeder wordt
uitgeoefend; of
b. de rechtbank vervangende toestemming voor de erkenning heeft verleend als bedoeld
in artikel 204, derde en vierde lid.
De ambtenaar van de burgerlijke stand zendt onverwijld een afschrift of uittreksel
van de akte aan de griffier ter aantekening van de verklaring, bedoeld onder a, of
de erkenning met vervangende toestemming, bedoeld onder b, in het register, bedoeld
in artikel 244.
D
In artikel 252, eerste lid, wordt na «zijn aangegaan» ingevoegd «en niet het gezamenlijk
gezag uitoefenen op grond van artikel 251b, eerste lid,».
E
In artikel 253n, eerste lid, wordt na «artikelen 251, tweede lid,» ingevoegd «251b,
eerste lid,».
ARTIKEL II
Artikel 2.28 van de Wet basisregistratie personen wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «een wijziging in het gezag dat over een minderjarige wordt
uitgeoefend, welke» vervangen door «een rechtsfeit dat betrekking heeft op de gezagsuitoefening
over een minderjarige, welk» en wordt «doet van de wijziging mededeling» vervangen
door «doet van dit rechtsfeit mededeling».
2. In het vierde lid wordt «welke wijziging in het gezag heeft plaatsgevonden» vervangen
door «welk rechtsfeit met betrekking tot de gezagsuitoefening heeft plaatsgevonden»
en wordt «de wijziging ingaat» vervangen door «het rechtsgevolg hiervan intreedt».
ARTIKEL III
Artikel 251b van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing op een erkenning,
gedaan voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet.
ARTIKEL IV
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister voor Rechtsbescherming,
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.