Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. ontwerp Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet
35 054 Wijziging van de Omgevingswet en enkele andere wetten met het oog op de beheersing van geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen (Aanvullingswet geluid Omgevingswet)
Nr. 15
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld op 16 januari 2020
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister voor Milieu en Wonen over:
– de brief van 14 oktober 2019 inzake het Ontwerp Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet
(Kamerstuk 35 054, nr. 13) en over
– de brief van 27 november 2019 inzake toezending RIVM-adviezen en rapport beschermings-niveau
Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet (Kamerstuk 35 054, nr. 14).
De vragen en opmerkingen zijn op 2 december 2019 aan de Minister voor Milieu en Wonen
voorgelegd. Bij brief van 15 januari 2020 zijn de vragen beantwoord.
Voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
Adjunct-griffier van de commissie, Schuurkamp
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inhoudsopgave
Inleiding
2
VVD
2
D66
2
GroenLinks
3
SP
4
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende
Ontwerp Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet (Kamerstuk 35 054, nr. 13) (hierna: Ontwerpbesluit) en hebben daarover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Ontwerp Aanvullingsbesluit.
In een dichtbevolkt gebied zoals Nederland dienen heldere en transparante regels opgesteld
te worden over zaken die impact hebben op je leefomgeving en gezondheid, bijvoorbeeld
geluid. Na het lezen van het Ontwerpbesluit, het rapport van dBvision en het oordeel
van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) (Kamerstuk 35 054, nr. 14) hebben deze leden nog een aantal vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de stukken en hebben hier
enkele vragen en opmerkingen bij.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Ontwerpbesluit
en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen
VVD
De leden van de VVD-fractie lezen in de nota van toelichting dat wordt gesproken van
onderwerping van het ontwerpbesluit aan een toets op administratieve en bestuurlijke
lasten. Betreft het hier de mkb-toets? De resultaten van deze toets lijken niet naar
voren te komen in het document. Zijn de resultaten al bekend? Zo nee, wanneer worden
de resultaten van deze toets verwacht? Zo ja, wat zijn de precieze resultaten van
deze toets?
De leden van de VVD-fractie merken daarnaast op dat Nederland momenteel kampt met
een krappe huizenmarkt. Is er voldoende rekening gehouden met het effect van de te
nemen maatregelen op nieuwbouwproductie en nieuwbouwprijzen?
D66
De leden van de D66-fractie constateren dat de World Health Organization (WHO) in
oktober 2018 nieuwe richtlijnen voor geluid heeft gepubliceerd die specifiek gelden
voor Europa. Kan de Minister een reflectie geven op hoe deze richtlijnen van het WHO
zijn verwerkt in het Ontwerpbesluit? Waar komt het Ontwerpbesluit overeen met de geadviseerde
richtlijnen en waar zitten de discrepanties? Als er verschillen zijn, waarom zijn
deze er? Wat is de stand van zaken van de aangenomen motie-Schonis over onderzoek
hoe het WHO-rapport zich verhoudt tot de huidige wet- en regelgeving (Kamerstuk 35 000-A, nr. 60)?
De leden van de D66-fractie lezen in het Ontwerpbesluit dat decentrale overheden meer
bevoegdheden krijgen dan voorheen. Zo worden decentrale overheden verantwoordelijk
voor het opstellen van geluidsproductieplafonds en voor de monitoring van mogelijk
geluidsoverlast. Dit zorgt onder andere voor de mogelijkheid, dat vanwege lokale besluitvorming,
meer mensen aan hogere geluidsbelasting worden blootgesteld.
De leden van de D66-fractie lezen dat met de invoering van de Omgevingswet en dit
Ontwerpbesluit decentrale overheden er extra nieuwe taken bij krijgen. Kan de Minister
toelichten op welke wijze decentrale overheden vanuit het Rijk worden ondersteund
om deze taken goed uit te voeren?
Wordt straks ook gemonitord of de decentrale overheden in staat zijn om de nieuwe
taken, volgend uit het ontwerpbesluit, uit te voeren? Deze leden vragen op welke manier
geborgd wordt dat er straks geen situatie in Nederland ontstaat waarbij meer mensen
aan een hogere geluidsbelasting worden blootgesteld dan voor het Aanvullingsbesluit.
De leden van de D66-fractie lezen in de brief van het RIVM van 2 september jl. dat
in het Ontwerpbesluit geen maatregelen zijn opgenomen om bestaande geluidsoverlast
aan te pakken en er geen beleid is om bestaande negatieve gezondheidseffecten van
geluidsniveaus, zoals geluid met een lage frequentie, onder de grenswaarde aan te
pakken. Kan de Minister toelichten op welke wijze het kabinet geluidsoverlast aanpakt
en wil aanpakken ook als het gaat om geluid onder de voorgestelde grenswaarden in
het ontwerpbesluit? Kan de Minister uiteenzetten op welke wijze uitvoering wordt gegeven
aan de motie van de leden Van der Graaf en Sienot over het verminderen van geluidshinder
voor omwonenden (Kamerstuk 35 000-A, nr. 16)? Op welke wijze komt gezondheidsbescherming terug in de Omgevingswet en dit Ontwerpbesluit?
De leden van de D66-fractie lezen in de «Nota van toelichting Aanvullingsbesluit Geluid»
dat provincies de verantwoordelijkheid dragen voor stiltegebieden. Kan de Minister
toelichten op welke wijze provincies maatregelen kunnen treffen als stiltegebieden
verstoord worden door geluid van luchtverkeer, zoals in de Nieuwkoopse Plassen gebeurt?
Heeft de provincie de bevoegdheid om in te grijpen als stiltegebieden worden verstoord
door activiteiten, zoals luchtverkeer, waar de bevoegdheid elders ligt, bijvoorbeeld
als de bevoegdheid bij het Rijk ligt.
De leden van de D66-fractie lezen in de «Nota van toelichting Aanvullingsbesluit Geluid»
dat geluid van luchtvaart een apart besluit krijgt. Kan de Minister uiteenzetten hoe
geluidsoverlast door cumulatie van verschillende geluidsbronnen, zoals luchtvaart,
wegverkeer en spoor, wordt aangepakt? Hoe wordt het geluid afkomstig van luchtvaart
meegenomen in de regelgeving rondom cumulatie van geluid met de bijbehorende gezondheidseffecten?
GroenLinks
De leden van de GroenLinks-fractie vinden dat het algemene uitgangspunt voor het vaststellen
van geluidsnormen en regels de bescherming van de gezondheid van burgers is. Dat is
volgens de Omgevingswet ook het uitgangspunt voor geluid. Deze leden zien dit nog
onvoldoende terug in de uitwerking van het Ontwerpbesluit. De leden van de GroenLinks-fractie
vinden dat de ervaren overlast en de gezondheidsgevolgen uitgangspunt moeten zijn.
Zowel het totale geluid, als (hoeveelheid) verstoringen door piekgeluiden en laag
frequent geluid hebben invloed op het welzijn en de gezondheid van mensen. Geluidsoverlast
leidt tot chronische stress en daarmee gezondheidsklachten. Deze leden zijn van mening
dat bescherming van burgers het doel moet zijn van het Ontwerpbesluit, niet het legaliseren
van overlast.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat het feit dat gezondheid vaak wordt genoemd in het Ontwerpbesluit een goede zaak is, maar dat de afstand
van de grenswaarden met de adviesnormen van de WHO wel erg groot is. Deze leden zijn
van mening dat net als bij luchtkwaliteit de WHO-norm het doel moet zijn en dat met
een regelmatige aanscherping van de norm de leefbaarheid in Nederland elk jaar een
beetje beter moet worden.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de WHO ervan uitgaat dat bij de
standaardwaarde van 53 dB 10% van de mensen ernstige hinder ervaart. Daarboven nemen
de kansen op slaapverstoringen en hart- en vaatziekten fors toe. Om dan voor gemeentelijke
wegen en spoorwegen een grenswaarde van 70 dB in te stellen geeft wat deze leden betreft
duidelijk te weinig bescherming.
De leden van de GroenLinks-fractie vinden dat geluid boven de adviesnormen van de
WHO niet wenselijk is. Als er sprake is van overlast onder de grenswaarde maar boven
de WHO-norm, dan is er nog steeds sprake van een saneringsbehoefte en zouden geen
nieuwe geluidsbronnen moeten worden toegestaan. Het opvullen van de norm moet worden
voorkomen.
De leden van de GroenLinks-fractie vinden dat de systematiek van de Omgevingswet lokale
overheden toestaat om hun burgers met veel meer overlast, vervuiling en andere gezondheidsschade
te belasten. Deze grote zwakte en onrechtvaardigheid dreigt ook bij geluid tot rechtsongelijkheid
te leiden. Dat kan negatief uitpakken als gemeenten bijvoorbeeld geen verkeersbeperkende
maatregelen nemen waar dat wel nodig is ofwel woningen bouwen waar dat eigenlijk niet
kan. Deze leden hechten daarom veel meer waarde aan een centraal vastgestelde norm
die geënt is op gezondheid. Dat de saneringsopgave voor geluidbelasting op gevels
van 60 dB naar 70 dB is opgetrokken, is een flinke verslechtering.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat het RIVM in zijn brief van 2 september
jl. stelt dat de geluidsproductieplafonds in combinatie met de basisgeluidsemissie
voor meer bescherming zorgt. Deze leden hebben hier twijfels bij. De geluidproductieplafonds
hebben weliswaar een handhavingssystematiek, maar de basisgeluidemissies niet. Hoe
wordt daarop gehandhaafd? Wat gaat de Minister doen met het advies van het RIVM om
laagfrequent geluid meer aandacht te geven? Hoe zal dit terugkomen in de beleidsontwikkeling?
De leden van de GroenLinks-fractie willen ook graag weten waarom bij de harmonisatie
van de diverse geluidsnormen bijna altijd is gekozen voor een verslechtering. Was
dit niet een goed moment geweest om de lat hoger te leggen?
De leden van de GroenLinks-fractie vinden dat ook vliegtuiglawaai op normale wijze
moet worden meegenomen bij de bepaling van de maximale geluidsbelasting. De geluidsemissies
van luchthavens en vliegtuigen kan wat deze leden betreft niet los worden gezien van
de totale blootstelling van mensen aan geluid. Artikel 3.36 stelt dat bij het bepalen
van het geaccumuleerde geluid de geluidscontour van vliegvelden wordt betrokken. Maar
wat doet dit dan met de totale grenswaarden, de blootstelling van omwonenden, de keuze
van gemeenten om hogere of lagere grenzen te stellen en de inspraak van gemeenten
bij de vaststelling van geluidscontouren van vliegvelden?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen ten slotte om de tijdelijkheid van een overtreding
van de geluidsnormen zoals bedoeld in artikel 3.19, lid 2 te beperken tot drie jaar
in plaats van de voorgestelde tien jaar. Een periode van drie jaar moet genoeg zijn
om afdoende maatregelen te treffen. Doel is niet een situatie te legaliseren die niet
voldoet, maar aan te zetten tot het treffen van maatregelen.
SP
De leden van de SP-fractie constateren, naast een vereenvoudiging van de regelgeving
met betrekking tot geluid, ook een verschuiving van taken en verantwoordelijkheden
van en naar gemeenten, provincie, waterschappen en het Rijk. Kan de Minister aangeven
wat de verschillen zijn tussen de huidige taakverdeling en de, middels dit Ontwerpbesluit,
voorgestelde taakverdeling? Kan de Minister ook aangeven welke financiële gevolgen
dit heeft voor de betrokken overheden?
De leden van de SP-fractie constateren dat als dosismaat gekozen is voor de Europees
geharmoniseerde Lden. Deze dosismaat geeft een jaargemiddelde waarde, waarbij de avond en de nacht zwaarder
worden beoordeeld. Kan de Minister aangeven tot welke verschillen dit leidt tussen
het meten met de dosismaat Lden en de klassieke dB-methode?1
De leden van de SP-fractie constateren dat de ontheffingsprocedure voor het geluidsproductieplafond
verdwijnt. Kan de Minister het verschil aangeven tussen de oude ontheffing en de nieuwe
genoemde termijn van ten hoogste vijf jaar dat niet aan een geluidproductieplafond
hoeft te worden voldaan? 2 Deze leden vragen of kan worden aangeven hoe wordt geborgd dat gedurende deze periode
geen ongewenst hoge geluidsbelasting voor de omgeving optreedt? 3
De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over het normneutraal zijn van de voorgestelde
geluidsruimte. Volgens de Minister is dit over het geheel genomen het geval. Kan de
Minister uitleggen hoe de term «over het geheel genomen» concreet uitpakt en welk
specifiek effect inperking dan wel verruiming van de geluidsruimte heeft op de geluidsbelasting
van omwonenden?4
De leden van de SP-fractie vinden de saneringsdrempel van 70 dB erg hoog. Kan de Minister
aangeven wat de huidige saneringsdrempel is en voor hoeveel gebouwen dit een negatief
gevolg heeft, zowel financieel als door voortdurende geluidsbelasting?5
De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze de belasting via laagfrequent geluid
wordt meegenomen in het voorliggende Ontwerpbesluit. Kan de Minister aangeven hoe
deze vorm van belasting wordt gemeten en hoe wordt geborgd dat laagfrequent geluid
geen bedreiging vormt voor de volksgezondheid?6
De leden van de SP-fractie vragen hoe de tabel betreffende het bepalen van de aanvaardbaarheid
van gecumuleerd geluid moet worden begrepen. Kan de Minister aangeven hoe de bepaling
van de Lcum tot stand komt, hoe wordt voorkomen dat bij het vaststellen van een jaargemiddelde
geen ongewenste perioden van piekbelasting voorkomen en wanneer en op welke wijze
het bevoegde gezag, op basis van deze tabel, wordt geacht geluid beperkende maatregelen
te treffen dan wel af te dwingen?7
De leden van de SP-fractie vragen hoe de Lcum-normen zich verhouden tot volksgezondheidsaspecten.
Boven een norm van 55 Lcum wordt al gesproken van een matige kwaliteit. Hoe is het
dan mogelijk dat hogere normen worden afgesproken? Zouden de normen niet veel lager
moeten worden vastgesteld kijkend naar de gezondheidseffecten? 8
II Reactie van de bewindspersoon
Vragen van de leden van de VVD-fractie
1
De leden van de VVD-fractie lezen in de nota van toelichting dat het ontwerpbesluit
getoetst wordt op administratieve en bestuurlijke lasten. Gevraagd wordt of het hier
de MKB-toets betreft. Voorts wordt aangegeven dat de resultaten van deze toets niet
naar voren lijken te komen in het document. Gevraagd wordt of de resultaten al bekend
zijn en wat de precieze resultaten van deze toets zijn, en zo niet, wanneer de resultaten
van deze toets verwacht worden.
Met de toets op de administratieve en bestuurlijke lasten wordt het onderzoek van
SIRA Consulting naar de financiële effecten van het Aanvullingsbesluit geluid bedoeld.
Paragraaf 16.2 van het algemeen deel van de nota van toelichting gaat daar op in,
waarnaar kortheidshalve wordt verwezen.
Specifiek met betrekking tot de lasten voor het bedrijfsleven blijkt uit het onderzoek
van SIRA Consulting dat de regeldrukeffecten van het besluit zeer beperkt zijn (een
lichte afname). Dit komt omdat de regels zich vooral richten op het bevoegd gezag.
Van inhoudelijke aanpassingen van de verplichtingen aan het bedrijfsleven is niet
of nauwelijks sprake. Ook het Adviescollege toetsing regeldruk9 heeft opgemerkt dat in het conceptbesluit aandacht bestaat voor een lastenluwe uitwerking
van de regelgeving, met minimale regeldrukeffecten voor burgers en bedrijven tot gevolg.
Ook aan aanvullende punten uit het advies van het Adviescollege is aandacht besteed.
Hiervoor wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 15.2 van het algemeen deel van
de nota van toelichting.
Invulling van de MKB-toets heeft plaatsgevonden in het proces van totstandkoming van
het Aanvullingsbesluit geluid. In dat kader is, net zoals bij de andere wetgevingsproducten
van de stelselherziening Omgevingsrecht, reeds voor de consultatieperiode frequent
overleg gevoerd met diverse maatschappelijke organisaties, waaronder VNO-NCW en MKB-Nederland,
en partijen uit de praktijk. In dat kader zijn ook zogenaamde botsproeven met bevoegde
gezagen en het bedrijfsleven uitgevoerd. Daarnaast is in de consultatieperiode door
VNO-NCW en MKB-Nederland advies uitgebracht en hebben diverse bedrijven een reactie
tijdens de internetconsultatie ingebracht.
De informatie uit contacten met de maatschappelijke organisaties en partijen uit de
praktijk, de adviezen en inbreng uit de internetconsultatie zijn betrokken bij de
afweging over de inhoud van het besluit en hebben op diverse onderdelen geleid tot
verduidelijking, verbetering en aanvulling. Paragraaf 15.3 van het algemeen deel van
de nota van toelichting gaat daar op in.
2
De leden van de VVD-fractie vragen of er in het ontwerpbesluit voldoende rekening
is gehouden met het effect van de te nemen maatregelen op nieuwbouwproductie en nieuwbouwprijzen.
De regering kan dat zonder meer bevestigend beantwoorden. In paragraaf 16.3 van de
nota van toelichting is per wijziging beschreven wat de verwachte effecten voor woningbouwplannen
zijn. Ook recente botsproeven hebben laten zien dat er geen belemmeringen voor de
nieuwbouwproductie worden verwacht. Op hoogbelaste locaties kunnen, waar nodig, de
verbeterde flexibiliteitsbepalingen worden gebruikt. Zo biedt het Aanvullingsbesluit
– naast de al bestaande «dove gevel» waarin geen ramen open mogen – een nieuwe mogelijkheid
om bouwkundige maatregelen als vliesgevels e.d. aan de gevel te treffen of bijvoorbeeld
het realiseren van een inpandige afsluitbare loggia. Dergelijke maatregelen zorgen
ervoor dat de grenswaarde op ramen en deuren wordt gehaald zodat in een hoogbelaste
gevel ramen en deuren wèl open kunnen. Mede vanwege deze flexibiliteitsbepalingen
biedt het Aanvullingsbesluit geluid meer dan de huidige wet- en regelgeving verbeterde
mogelijkheden om te besluiten over nieuwbouw op hoogbelaste locaties met minder concessies
aan de kwaliteit van deze nieuwbouw.
Met betrekking tot de nieuwbouwprijzen het volgende. Op locaties met een hoge geluidbelasting
is een flinke geluidwering noodzakelijk. Daarvoor is immers – net als nu onder de
Wet geluidhinder – primair de berekende geluidbelasting bepalend en niet de precieze
norm. Bij een gevelbelasting van bijv. 67 dB (tussen de huidige en de nieuwe grenswaarde
voor nieuwe geluidgevoelige gebouwen nabij spoorwegen) vergt het realiseren van de
binnenwaarde van 33 dB10 ook nu al een gevelwering van 34 dB in plaats van de standaard 20 dB. Daarnaast gaat
de geluidwerendheid deels gelijk op met de bouwkundige eisen op het gebied van thermische
isolatie, in het kader van de energietransitie, waarmee de eventuele meerkosten van
de geluidwering beperkt zullen zijn.
Om te voorkomen dat door verandering van de grenswaarde voor het toelaten van geluidgevoelige
gebouwen nabij spoorwegen vertraging optreedt, wordt voorzien in overgangsrecht voor
reeds lopende bouwprojecten. Deze kunnen nog onder het huidige recht, dus ook met
de huidige normering, worden afgerond. In dit overgangsrecht is al voorzien in afdeling
4.1 «Algemene overgangsbepalingen lopende procedures besluiten» van de Invoeringswet
Omgevingswet. Daarnaast wordt in overleg met de VNG nog een aanvullende overgangsbepaling
opgenomen in het ontwerp-Aanvullingsbesluit specifiek voor bouwplannen nabij spoorwegen
waarvoor al akoestisch onderzoek is uitgevoerd. Dit om vertraging door de enkele aanscherping
van de grenswaarde te voorkomen.
Vragen van de leden van de D66-fractie
3
Refererend aan het rapport van de World Health Organization (WHO) uit oktober 2018
vragen de leden van de D66-fractie hoe de richtlijnen van de WHO in het ontwerpbesluit
zijn verwerkt. Ook wordt geïnformeerd naar de stand van zaken van de aangenomen motie
van het lid Schonis11 over onderzoek hoe het WHO-rapport zich verhoudt tot de huidige wet- en regelgeving.
In het ontwerp-Aanvullingsbesluit geluid vindt de implementatie van SWUNG-2 beleidsneutraal
plaats ten opzichte van de beleidsbrief uit 2013 aan de Tweede Kamer12 hierover.13 Intussen werkt het RIVM ter uitvoering van de motie van het lid Schonis aan een advies
over de doorwerking van het WHO-advies, waarover de regering vervolgens een standpunt
bepaalt. Mogelijk zal het WHO-advies leiden tot verdere aanscherping van het geluidbeleid.
Er is voor gekozen om het aanvullingsspoor geluid en de standpuntbepaling over het
WHO-advies als twee aparte trajecten te behandelen. Een nieuw, beleidsrijk, wijzigingstraject
vereist immers een volledige en zorgvuldige procedure van politiek overleg, toetsingen,
internetconsultatie en parlementaire behandeling in beide kamers van de Staten-Generaal
en kan niet zijdelings in het lopende aanvullingstraject worden ingevoegd.
4
De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze decentrale overheden vanuit het
Rijk worden ondersteund om de extra taken goed uit te voeren.
Op de website van «Aan de slag met de Omgevingswet» wordt informatie over de nieuwe
geluidregels op een toegankelijke manier voor decentrale overheden beschreven.14 Daarnaast zal het Rijk in diverse bijeenkomsten actief communiceren over de nieuwe
regelgeving en is nu al een informatiepunt beschikbaar voor vragen. In overleg met
de koepelorganisaties zal worden bezien voor welke specifieke onderwerpen aanvullende
informatie kan worden aangeboden ter facilitering van de uitvoeringspraktijk.
Voor de digitale ondersteuning wordt de Centrale voorziening geluidgegevens15 (Cvgg) ontwikkeld, een register met geluidgegevens van geluidbronnen waar volgens
de nieuwe geluidregels mee gerekend moet worden. De Cvgg wordt gebouwd in 2020. In
de tweede helft van 2020 zal er proefgedraaid worden met gegevens die al beschikbaar
zijn. Vanaf 1 januari 2021 zal de Cvgg gereed zijn voor het ontvangen van alle gegevens
waarvoor een aanleverplicht gaat gelden. Met de gebruikers vindt nu al afstemming
plaats over de uitvoerbaarheid van de verplichtingen voor de Cvgg. Zij worden ook
nauw betrokken bij de bouw van de voorziening en het proefdraaien met het nieuwe systeem
eind 2020.
5
De leden van de D66-fractie vragen of straks ook wordt gemonitord of de decentrale
overheden in staat zijn om de nieuwe taken, volgend uit het ontwerpbesluit, uit te
voeren.
De regering heeft met de koepels afgesproken dat het geluidsstelsel zal worden gemonitord
na inwerkingtreding van de Omgevingswet, met name op de punten van uitvoerbaarheid
en lastendruk voor overheden.
De regering ziet de monitoring met vertrouwen tegemoet. Zij is ervan overtuigd dat
met het wetsvoorstel en het ontwerpbesluit een stelsel is neergezet met een goede
balans tussen het beschermen van de gezondheid van mensen en het benutten van ontwikkelmogelijkheden
en met voldoende afwegingsruimte op lokaal niveau om diverse maatschappelijke doelen
in samenhang na te streven, onder andere de woningbouwopgave waarvoor we samen gesteld
staan. De voorgestelde regels bieden voldoende afwegingsruimte om die woningbouwopgave
te realiseren en bevatten tegelijk handvatten om een goede woon- en leefkwaliteit
te bieden. Al met al is sprake van een consistent en uitvoerbaar stelsel, dat verder
is verbeterd door de verwerking van waardevolle opmerkingen en suggesties die we van
de koepels, andere adviseurs en uit de consultatie hebben gekregen. Het ontwerpbesluit
zal nog verder verbeteren in het proces dat nu nog met de VNG wordt doorlopen op de
laatste uitvoeringstechnische punten.
6
De leden van de D66-fractie menen dat het ontwerpbesluit, vanwege lokale besluitvorming,
ertoe kan leiden dat meer mensen aan hogere geluidsbelasting worden blootgesteld.
Zij vragen hoe geborgd kan worden dat er geen situatie in Nederland ontstaat waarbij
meer mensen aan een hogere geluidsbelasting worden blootgesteld dan voor het Aanvullingsbesluit.
Ook onder het huidige recht vindt besluitvorming over geluid van decentrale infrastructuur
en industrieterreinen lokaal plaats. Er is dan ook geen verschuiving waarbij rijksregels
vervangen worden door decentrale regelgeving. Net als onder de Wet geluidhinder en
de Wet milieubeheer zijn er in het nieuwe stelsel instructieregels van het Rijk met
kwantitatieve normen voor besluitvorming over aanleg en wijziging van infrastructuur,
over geluidbeheersing bij industrieterreinen en over het toelaten van geluidgevoelige
gebouwen. Met het bieden van decentrale afwegingsruimte binnen de grenzen van de instructieregels
is het stelsel niet wezenlijk anders dan nu. De borging zit in de decentrale afwegingsruimte,
binnen de gestelde grenzen. Nieuw zijn de regels over de monitoring van het geluid
van decentrale infrastructuur en industrieterreinen. Om de verbeterdoelen van de stelselherziening
te kunnen bereiken zijn de voorgestelde regels echter niet identiek aan de bestaande.
Bij geluid is gekozen voor een stelsel dat met een gelijkwaardig effect de gezondheid
beschermt.
Het RIVM geeft in haar briefadvies van 24 augustus 2018 over het ontwerpbesluit16 aan dat de bescherming niet exact gelijk is aan die van de huidige normen: «Soms
zijn de nieuwe normen ruimer en op andere vlakken zijn ze strenger worden.» en «De
effecten van normveranderingen worden in sommige gevallen gecompenseerd door systeemwijzigingen.»
Samenvattend concludeert het RIVM in het advies van 2 september 201917 op basis van de consultatieversie van het ontwerpbesluit dat in het algemeen een
gelijkwaardig beschermingsniveau wordt geboden, met de kanttekening dat het precieze
beschermingsniveau op lokaal niveau mede afhankelijk is van de afwegingen die decentraal
zullen worden gemaakt binnen de bandbreedte die de Omgevingswet daarvoor biedt om
het genoemde beschermingsniveau te waarborgen.
De belangrijke systeemwijziging is dat het besluit een belangrijke tekortkoming van
de Wet geluidhinder wegneemt, die bekend staat als het «handhavingsgat». Deze tekortkoming
bestaat eruit dat de regels van de Wet geluidhinder niet permanent gelden, maar slechts
bij bepaalde ontwikkelingen, zoals besluitvorming over veranderingen aan een weg of
spoorweg, en over de bouw van geluidgevoelige objecten nabij de geluidbron. In de
nieuwe regelgeving zal daarom monitoring van de ontwikkeling van het geluid een belangrijke
plaats krijgen. Werkt de Wet geluidhinder alleen bij het nemen van een concreet besluit,
de nieuwe geluidregels zorgen daarnaast voor grip op de geleidelijke toename van geluid
door de groei van het verkeer. Als het geluid te veel toeneemt, treedt een bestuurlijk
traject in werking waarbinnen maatregelen worden afgewogen.
De regering zal de ontwikkeling van het geluidsstelsel op dit punt volgen. De reguliere
monitoring van geluid zoals die al plaatsvindt in het kader van de EU-richtlijn omgevingslawaai,
aangevuld met monitoring die op grond van dit besluit plaatsvindt, zal inzicht geven
in de ontwikkeling van de geluidbelasting en van het aantal mensen dat hinder ervaart.
7
De leden van de D66-fractie hebben in het briefadvies van het RIVM van 2 september
jl. gelezen dat in het ontwerpbesluit geen maatregelen zijn opgenomen om bestaande
geluidsoverlast aan te pakken. In dat verband wordt ook gewezen op het ontbreken van
beleid om bestaande negatieve gezondheidseffecten van onder meer laagfrequent geluid
aan te pakken. Gevraagd wordt op welke wijze het kabinet geluidoverlast onder de grenswaarden
van het ontwerpbesluit wil aanpakken.
Inderdaad heeft het RIVM aangegeven dat de voorgestelde rijksregels niet gericht zijn
op het beperken van bestaande negatieve gezondheidseffecten vanwege geluidniveaus
onder de grenswaarde. Het bieden van bestuurlijke afwegingsruimte tussen de standaardwaarde
en de grenswaarde is vergelijkbaar met het huidige systeem, met een gelijkwaardig
beschermingsniveau als uitgangspunt. De keuze om die afwegingsruimte in een concreet
geval wel of niet te benutten en de maatregelafweging die daarbij plaatsvindt, heeft
ook betrekking op geluidniveaus onder de grenswaarde. Met het aanvullingsspoor geluid
wordt zeker verbetering van het stelsel bereikt, maar geen ander nieuw beleid dan
waarover in SWUNG-verband al bestuurlijke afspraken waren gemaakt.
Allereerst wijst het RIVM erop dat de rijksregels een saneringsregeling bevatten voor
bestaande situaties boven de grenswaarden. Die situaties zijn ontstaan en kunnen onder
de huidige Wet geluidhinder ook blijven ontstaan doordat deze wet geen grip heeft
op geleidelijke groei van het geluid als gevolg van de autonome groei van het verkeer
(het «handhavingsgat»). Met deze saneringsregeling worden bestaande knelpunten boven
de grenswaarden dus wel aangepakt.
In aanvulling daarop is de nieuwe regelgeving erop gericht om het ontstaan van soortgelijke
situaties in de toekomst te voorkomen. In het antwoord op de vorige vraag [6] is beschreven
hoe het ontstaan van een nieuw «handhavingsgat» in de toekomst met behulp van periodieke
monitoring van het geluid wordt voorkomen. Met deze implementatie van de doelen en
uitgangspunten van SWUNG-2 wordt de lacune uit de Wet geluidhinder gedicht.
Zoals hiervoor al aangegeven [3] werkt het RIVM intussen ter uitvoering van de motie
van het lid Schonis18 aan een advies over de doorwerking van het WHO-advies over geluid, waarover de regering
een standpunt zal bepalen. Zoals eveneens al aangegeven, is ervoor gekozen deze trajecten
gescheiden te houden.
Daarnaast heeft het RIVM in het briefadvies van 2 september jl. specifiek aandacht
gevraagd voor laagfrequent geluid. Hierover heb ik in de nota van toelichting bij
het Aanvullingsbesluit geluid reeds opgemerkt dat de huidige regelgeving geen specifieke
normen kent voor laagfrequent geluid en dat ook het aanvullingsspoor geluid daarin
niet voorziet. De problematiek van laagfrequent geluid heeft echter wel de aandacht
van de regering, mede naar aanleiding van vragen van decentrale overheden en consultatiereacties
van de Stichting Laagfrequent geluid en anderen hierover. Het advies van het RIVM
om in het rijksbeleid meer aandacht te geven aan laagfrequent geluid neemt de regering
serieus; alleen is er nog veel onbekend over de problematiek van laagfrequent geluid.
Het RIVM is daarom gevraagd om een onderzoeksagenda over laagfrequent geluid op te
stellen. In het voorjaar van 2020 wordt die onderzoeksagenda verwacht. In dit traject
werkt het Ministerie van IenW samen met de Ministeries van EZK, VWS en BZK. De nieuwe
informatie van het RIVM over laagfrequent geluid wordt afgewacht alvorens een beslissing
te nemen over verdere beleidsontwikkeling.
8
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister uiteen kan zetten op welke wijze
uitvoering wordt gegeven aan de gewijzigde motie van de leden Van der Graaf en Sienot19 over het verminderen van geluidshinder voor omwonenden.
Met de genoemde motie is de regering verzocht in overleg te gaan met Rijkswaterstaat,
provincies en gemeenten om bij renovatie van geluidsschermen in een vroeg stadium
met een plan te komen om de overlast voor bewoners in bestaande situaties te verminderen.
Bij een renovatie of vervanging van een geluidsscherm dat aan het einde van de levensduur
is, beoordeelt de Minister van Infrastructuur en Waterstaat altijd of het scherm akoestisch
nog voldoet of dat het scherm moet worden aangepast of opgehoogd moet worden. In gevallen
waarin zich dit voordoet overlegt Rijkswaterstaat hierover met de bestuurlijke omgeving
en bewoners zodat eventuele wensen meegenomen kunnen worden. Als dat leidt tot extra
wensen in de vorm van geluidsmaatregelen die bovenwettelijk zijn, zullen deze door
de omgeving moeten worden bekostigd.
9
De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze gezondheidsbescherming terugkomt
in de Omgevingswet en dit ontwerpbesluit.
Een gezonde fysieke leefomgeving is een expliciet onderdeel van de doelen van de Omgevingswet,
verankerd in artikel 1.3. Ook bepaalt artikel 2.1, vierde lid, van de Omgevingswet
dat er bij de toedeling van functies aan locaties rekening moet worden gehouden met
de gezondheid.20 Dat de landelijke geluidregelgeving dit concretiseert blijkt al op het niveau van
het door uw Kamer aangenomen wetsvoorstel Aanvullingswet geluid dat expliciet bepaalt
dat het Rijk over omgevingsplannen en projectbesluiten instructieregels stelt «met
het oog op het beschermen van de gezondheid, met betrekking tot de beheersing van
geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen».21 Een vergelijkbare opdracht tot regelgeving is er voor de besluiten over geluidproductieplafonds.22 Voorliggend ontwerpbesluit vormt de uitwerking van deze wetsartikelen. In lijn met
deze wetsartikelen worden ook in het ontwerpbesluit verbanden gelegd tussen gezondheid
en geluid. Met dit besluit worden de instructieregels voor omgevingsplannen over het
geluid van wegen, spoorwegen en industrieterreinen aan het Besluit kwaliteit leefomgeving
toegevoegd in paragraaf 5.1.4 «Beschermen van de gezondheid en van het milieu». De
gezondheid komt expliciet terug in de afweging op het moment dat een gemeente een
besluit neemt over het toelaten van een gebouw waar aan één zijde het geluidniveau
boven de grenswaarde komt. Het besluit eist dan dat de gemeente rekening houdt met
het belang van het beschermen van de gezondheid door een geluidluwe gevel.23 Als één van de gevels geluidluwer is, heeft dat een positief effect voor de gezondheid,
mede omdat aan die gevel dan ramen kunnen worden geopend met behoud van een voor de
gezondheid aanvaardbaar geluidniveau. Dat gemeenten ook in andere gevallen rekening
moeten houden met de gezondheid blijkt uit het al genoemde artikel 2.1, vierde lid,
van de wet. Voor andere besluiten, zoals besluiten van Rijk en provincies over geluidproductieplafonds,
is die opdracht meer algemeen geformuleerd. In dat gevolg volgt de opdracht om rekening
te houden met de gezondheid uit artikel 2.1, eerste lid, dat bepaalt dat de bestuursorganen
hun taken en bevoegdheden uitoefenen met het oog op de doelen van de wet. Een gezonde
fysieke leefomgeving is daar, zoals beschreven, een expliciet onderdeel van.
Naast deze juridische vertaling is ook in de nota van toelichting ingegaan op het
verband tussen geluid en gezondheid.
10
De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze provincies maatregelen kunnen treffen
als stiltegebieden verstoord worden door geluid van luchtverkeer. Zij vragen of de
provincie de bevoegdheid heeft in te grijpen als stiltegebieden worden verstoord door
activiteiten, zoals luchtverkeer, waar de bevoegdheid elders ligt, bijvoorbeeld als
de bevoegdheid bij het Rijk ligt.
Net als onder de huidige Wet milieubeheer wordt onder de Omgevingswet van de provincies
gevraagd om stiltegebieden aan te wijzen. Zij kunnen regels stellen over activiteiten
die in of om het stiltegebied zijn toegelaten. Een provincie zal bij eigen luchthavenbesluiten
ook rekening houden met de stiltegebieden en zo voorkomen dat niet-noodzakelijk luchtverkeer
geluidhinder veroorzaakt in die gebieden. Provincies zijn niet bevoegd om regels te
stellen over het luchtverkeer van Schiphol, overige burgerluchthavens van nationale
betekenis en militaire luchthavens, omdat het geluid daarvan uitputtend door het Rijk
wordt gereguleerd. Het is aan het Rijk om bij de vaststelling van een luchthavenbesluit
de afweging te maken tussen beschermen en benutten. Daarbij moet het Rijk vanzelfsprekend
rekening houden met stiltegebieden, maar uiteraard ook met het beschermen van woongebieden
tegen het geluid en de externe veiligheidsrisico's van het luchtverkeer. Het geluid
van vliegverkeer wordt overigens niet geregeld met de Omgevingswet, maar met de Wet
luchtvaart.
11
De leden van de D66-fractie vragen de Minister om uiteen te zetten hoe geluidsoverlast
door cumulatie van verschillende geluidsbronnen, zoals luchtvaart, wegverkeer en spoor,
wordt aangepakt en hoe het geluid afkomstig van luchtvaart wordt meegenomen in de
regelgeving rondom cumulatie van geluid met de bijbehorende gezondheidseffecten.
Het Aanvullingsbesluit bevat instructieregels over het beoordelen van het gecumuleerde
geluid van meerdere geluidbronnen tegelijk. Daarbij wordt, naast het geluid van wegen,
spoorwegen en industrieterreinen, in ieder geval ook het geluid van luchtvaart betrokken.
Het bevoegd gezag kan ook het geluid van andere activiteiten zoals horeca of scheepvaart
betrekken, als zij dat in een concrete situatie van belang vindt voor een juiste beoordeling
van het gecumuleerde geluid.
Het gecumuleerde geluid is als zodanig niet genormeerd. Dat zou immers met zich brengen
dat een bestuursorgaan dat een besluit neemt over het geluid van de eigen bronsoort,
indirect ook zou besluiten over het geluid van andere bronsoorten waarvoor een ander
bestuursorgaan bevoegd is. Dat zou leiden tot grote bestuurlijke complexiteit. Het
gecumuleerde geluid moet wel worden beoordeeld op de aanvaardbaarheid ervan in het
concrete geval. De toelichting bij het Aanvullingsbesluit geluid bevat ter ondersteuning
hierbij een tabel opgenomen met behulp waarvan het bevoegd gezag de gecumuleerde geluidbelasting
kan kwalificeren. Mede aan de hand van die kwalificatie wordt dan in het concrete
geval door het bevoegd gezag onderbouwd of met het voorgenomen besluit over de eigen
geluidbronsoort toch een aanvaardbare situatie ontstaat.
Vragen van de leden van de GroenLinks-fractie
12
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat het RIVM in zijn brief van 2 september
jl. stelt dat de geluidsproductieplafonds in combinatie met de basisgeluidsemissie
voor meer bescherming zorgt. Deze leden hebben hier twijfels bij. De geluidproductieplafonds
hebben weliswaar een handhavingssystematiek, maar de basisgeluidemissies niet. Deze
leden vragen hoe daarop wordt gehandhaafd.
Geluidproductieplafonds zijn omgevingswaarden met een resultaatsverplichting en vormen
een bovengrens voor het geluid afkomstig van wegen of spoorwegen of van de activiteiten
op een industrieterrein. Gemeentewegen, waterschapswegen en lokale spoorwegen die
niet door provinciale staten in de omgevingsverordening zijn aangewezen, krijgen geen
geluidproductieplafonds. Ook zonder geluidproductieplafonds is voor deze wegen en
lokale spoorwegen monitoring van de geluidontwikkeling vereist door eens per vijf
jaar de werkelijke geluidemissie met de zogenoemde basisgeluidemissie te vergelijken.
Dit is een flexibeler systeem voor bescherming tegen onbeheerste toename van geluid.
Het bevoegd gezag beschikt over bestuurlijke afwegingsruimte om te beslissen of en
hoe een toename van het geluid wordt aangepakt. Maatregelen zijn verplicht als de
toename van het geluid leidt tot overschrijding van zowel de grenswaarde op de gevel
als de binnenwaarde. Naast deze monitoringsystematiek gelden aanvullend geluidregels
bij aanleg en wijziging van de bron en bij grote ruimtelijke plannen die kunnen leiden
tot een toename van het verkeer.
Al met al is de regering overtuigd dat geluidproductieplafonds en monitoring van de
basisgeluidsemissie tot meer bescherming leidt, met name omdat daarmee het zogenaamde
«handhavingsgat» wordt gedicht.
13
De leden van de GroenLinks-fractie informeren wat de Minister gaat doen met het advies
van het RIVM om meer aandacht te besteden aan laagfrequent geluid en hoe dit zal terugkomen
in de beleidsontwikkeling.
Zoals aangegeven op een vergelijkbare vraag van de leden van de D66-fractie [7] neemt
de regering het advies van het RIVM hierover serieus en is het RIVM inmiddels gevraagd
om een onderzoeksagenda over laagfrequent geluid op te stellen. Kortheidshalve wordt
verwezen naar het antwoord op deze vraag.
14
De leden van de GroenLinks-fractie willen ook graag weten waarom bij de harmonisatie
van de diverse geluidsnormen bijna altijd is gekozen voor een verslechtering en vragen
of dit niet een goed moment was geweest om de lat hoger te leggen.
Om te komen tot een vereenvoudiging, uniformering en harmonisatie is het aantal geluidnormen
fors afgenomen. Het gevolg is ook dat voor sommige situaties de norm strenger wordt
en voor andere soepeler. In veel situaties blijven de normen gelijk. De constatering
van de leden van de GroenLinks-fractie dat bij de vereenvoudiging van het normenhuis
bijna altijd de normen zijn versoepeld deelt de regering niet. Uit bijlage 2 van het
RIVM-briefadvies van 2 september jl.24 blijkt dat in ongeveer evenveel situaties normen zijn versoepeld als aangescherpt.
Waar sprake is van versoepeling, heeft die vooral betrekking op situaties die landelijk
gezien niet veel voorkomen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om verhoging van de geluidnorm
voor woningbouw buiten de bebouwde kom of aanleg van een geheel nieuwe weg. En bij
situaties die vaak voorkomen is sprake van een aanscherping. Voorbeelden hiervan zijn
bijvoorbeeld reconstructie van een weg, toename van verkeer op een weg en woningbouw
binnen de bebouwde kom in de geluidzone van een provinciale weg of rijksweg die geen
(auto)snelweg is.
In het eerdere briefadvies van 24 augustus 201825 op basis van een eerdere versie van het concept-Aanvullingsbesluit signaleerde het
RIVM dat de binnenwaarde waaraan getoetst wordt bij aanleg of wijziging van gemeentewegen,
waterschapswegen en provinciale wegen soepeler zou worden voor woningen van voor 1982.
Uit voorafgaand onderzoek26 bleek dat deze versoepeling relatief veel mensen zou treffen. Naar aanleiding van
dit advies van het RIVM is die versoepeling voorafgaand aan de consultatie geschrapt
en dus ook geen onderdeel meer van de huidige voorhangversie van het Aanvullingsbesluit
geluid.
In relatie tot de vraag of de lat niet hoger gelegd had moeten worden, is hiervoor
in antwoord op vragen van de fractie van D66 al uiteengezet dat het aanvullingsspoor
geluid leidt tot de verbeteringen in het stelsel van geluidregels waarover in SWUNG-verband
bestuurlijke afspraken waren gemaakt [7]. Mogelijk zal het WHO-advies leiden tot verdere
aanscherping van het geluidbeleid, maar besluitvorming daarover vindt separaat plaats
in vervolg op het advies dat het RIVM maakt ter uitvoering van de motie van het lid
Schonis [3].
15
De leden van de GroenLinks-fractie vinden dat ook vliegtuiglawaai op normale wijze
moet worden meegenomen bij de bepaling van de maximale geluidsbelasting omdat het
geluid van luchthavens en vliegtuigen niet los kan worden gezien van de totale blootstelling
van mensen aan geluid. Bij het bepalen van het gecumuleerde geluid (artikel 3.36)
wordt het geluid van vliegvelden wel betrokken, maar deze leden vragen hoe dit samenhangt
met de totale grenswaarden, met de blootstelling van omwonenden, met de keuze van
gemeenten om hogere of lagere grenzen te stellen en met de inspraak van gemeenten
bij de vaststelling van geluidscontouren van vliegvelden.
De regering deelt het standpunt van deze leden dat vliegtuiggeluid niet los gezien
kan worden van de totale blootstelling van mensen aan geluid. Om die reden voorziet
het Aanvullingsbesluit erin dat luchtvaartgeluid – waar relevant – wordt betrokken
bij het bepalen van de geluidwering van geluidgevoelige gebouwen. Bij besluiten over
aanleg of wijziging van een (spoor)weg, andere wijzigingen van geluidproductieplafonds
en het toelaten van nieuwe geluidgevoelige gebouwen moet aan de binnenwaarde worden
voldaan als het geluid op de gevel boven de standaardwaarde uitkomt. Voor het bepalen
van de geluidwering die nodig is om aan die binnenwaarde te voldoen, wordt uitgegaan
van het gezamenlijke geluid. Luchtvaartgeluid moet derhalve verplicht worden meegenomen
bij het bepalen van geluidwerende maatregelen aan bestaande geluidgevoelige gebouwen
of de geluidwering van nieuwe geluidgevoelige gebouwen.27
Ook wordt in het Aanvullingsbesluit verplicht gesteld om luchtvaartgeluid te betrekken
bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het gecumuleerde geluid. Als hulpmiddel
voor die beoordeling is in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 3.36 een tabel
met kwalificaties opgenomen die al sinds het begin van de jaren ’90 veel wordt gebruikt
in MER-studies en in toelichtingen bij bestemmingsplannen. Dit gebruik is ook aanvaard
in de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Met behulp van de tabel kan het bevoegd gezag een gecumuleerde geluidbelasting kwalificeren.
Een matige of nog mindere kwaliteit hoeft niet altijd te worden veroorzaakt door het
geluid van de bronsoort waarover een besluit wordt genomen. Op korte afstand van bijvoorbeeld
een rijksweg of een luchtvaartterrein zal het gecumuleerde geluid vaak door die bronsoorten
worden bepaald. Een toename van het geluid van bijvoorbeeld een lokale gemeenteweg
zal dan weinig gevolgen hebben voor het gecumuleerde geluid.
Er is echter niet gekozen om normen – standaardwaarden en/of grenswaarden – te verbinden
aan het gecumuleerde geluid, omdat dat tot een grote bestuurlijke complexiteit zou
leiden. Voor nadere toelichting hierop verwijs ik naar het antwoord op een eerdere
vraag van de leden van de D66-fractie [11], waarbij ook al is ingegaan op het gebruik
van de genoemde tabel uit de toelichting. De beoordeling van het gecumuleerde geluid
speelt wel een rol in de bestuurlijke afweging die een bestuursorgaan maakt over de
algehele aanvaardbaarheid van een voorgenomen besluit voor wat betreft het aspect
geluid binnen de ruimere context van de Omgevingswet.
De vaststelling van geluidcontouren voor vliegvelden en de inspraak van gemeenten
daarbij, staat hier los van. Het geluid van luchtvaart wordt gereguleerd door de Wet
luchtvaart.
16
De leden van de GroenLinks-fractie vragen ten slotte om de tijdelijkheid van een overtreding
van de geluidsnormen zoals bedoeld in artikel 3.19, tweede lid, te beperken tot drie
jaar in plaats van de voorgestelde tien jaar. Zij stellen dat een periode van drie
jaar genoeg moet zijn om afdoende maatregelen te treffen.
De bepaling waarop de leden doelen28 is een reikwijdtebepaling. Deze regelt dat gebouwen waar voor een periode van tien
jaar of korter een geluidgevoelige functie is toegelaten niet betrokken hoeven te
worden bij het vaststellen van een geluidproductieplafond. Dit vanuit de gedachte
dat een investering in bijvoorbeeld stil asfalt, geluidschermen of zelfs gevelmaatregelen
niet doelmatig is als bijvoorbeeld een kantoor tijdelijk wordt gebruikt voor studentenhuisvesting.
Dat laat onverlet dat een gemeente op grond van haar wettelijke opdracht om te komen
tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties niet licht tot het oordeel
kan komen dat het toelaten van dergelijke gebouwen op een zwaarbelaste locatie aanvaardbaar
is. Die evenwichtige toedeling van functies aan locaties zou ook reden kunnen zijn
om het tijdelijke gebruik te beëindigen op het moment dat bijvoorbeeld een nieuwe
weg of spoorweg in gebruik wordt genomen die een dergelijk gebouw zwaar belast.
Deze termijn is nu ook opgenomen in de Wet geluidhinder, het Besluit geluidhinder
en hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer. Die regelgeving ziet niet op gebouwen die
voor een termijn van 10 jaar of korter worden toegelaten met een omgevingsvergunning
voor het afwijken van het bestemmingsplan. Die lijn is gecontinueerd in het nieuwe
stelsel. Ook is de termijn van 10 jaar opgenomen in artikel 5.55 van het in 2018 gepubliceerde
Besluit kwaliteit leefomgeving, dat betrekking heeft op geluid van andere activiteiten
dan die waarop voorliggend Aanvullingsbesluit ziet.
Vragen van de leden van de SP-fractie
17
De leden van de SP-fractie menen een verschuiving van taken en verantwoordelijkheden
waar te nemen tussen gemeenten, provincies, waterschappen en het Rijk. Zij vragen
naar de verschillen tussen de huidige taakverdeling en de voorgestelde taakverdeling.
Ook vragen zij naar de financiële gevolgen voor de betrokken overheden.
Het aanvullingsspoor geluid leidt slechts tot zeer beperkte verschuivingen in taakverdeling
tussen gemeenten, provincies, waterschappen en het Rijk. Dat betreft de volgende punten:
• Waterschappen zijn voortaan verantwoordelijk voor geluidbeheer van waterschapswegen,
waar geluid van waterschapswegen voorheen tot het takenpakket van de gemeente behoorde.
Onderzoek van SIRA Consulting geeft aan dat hiermee een extra kostenpost gemoeid is
van 21.000 à 106.000 euro per jaar.
• Hiernaast is voorzien dat gemeenten alleen nog bevoegd gezag zijn voor bedrijfsmatige
activiteiten op spoorwegemplacementen en dat het geluid van de treinen op die emplacementen
wordt gereguleerd via geluidproductieplafonds die de Minister van Infrastructuur en
Waterstaat vaststelt voor hoofdspoorwegen. Gemeenten hoeven voor dit aspect niet langer
bij aanvragen om omgevingsvergunningen te behandelen. Dit leidt voor gemeenten tot
een kleine besparing van 65.000 à 252.000 euro per jaar. Dit punt wordt nog nader
afgestemd met de Bestuurlijke tafel van het emplacementenproject.29 Mocht dit leiden tot nadere afspraken die juridisch verankerd dienen te worden, dan
zal worden bezien of dat nog direct in het Aanvullingsbesluit of de Aanvullingsregeling
mogelijk is of dat hiervoor een ander wijzigingstraject benut kan worden.
• Ten slotte is er een verschuiving in de taakverdeling tussen gemeenten en provincies
bij industrieterreinen. Onder de huidige Wet geluidhinder kunnen provincies zelfstandig
besluiten dat zij het bevoegd gezag worden voor regionale industrieterreinen. Onder
het al door uw Kamer goedgekeurde wetsvoorstel zijn zij slechts bevoegd gezag als
de gemeente daarom verzoekt. Deze verschuiving is uitgebreid toegelicht in de nota
naar aanleiding van het verslag.30 Aan deze verschuiving in verantwoordelijkheden konden in het onderzoek geen financiële
effecten worden toegekend. De mate waarin deze situatie optreedt is niet goed te voorspellen
maar zal naar verwachting niet tot grote financiële effecten (verschuiving van kosten)
leiden. Overigens vindt hierover nog nader overleg plaats tussen IPO en VNG. Ik heb
in bestuurlijk overleg aangegeven dat dit ik bereid ben om alsnog een alternatieve
bevoegdheidsverdeling voor te stellen als de koepels het daarover onderling eens zijn.
Voor de regering is dit geen zwaar punt, een verschuiving van de bevoegdheid tast
immers het nieuwe systeem van geluidbeheersing voor industrieterreinen niet aan. Als
dit een wetswijziging vergt, dan wordt deze apart aan het parlement voorgelegd.
Ook in het huidige stelsel zijn de bestuursorganen van die overheden belast met de
geluidbeheersing van de infrastructuur waarvoor zij verantwoordelijk zijn. Zo besluiten
gemeenten bij bestemmingsplannen, provincies bij inpassingsplannen en het Rijk bij
tracébesluiten of besluiten tot vaststelling van geluidproductieplafonds over het
geluid van hun wegen en spoorwegen. Ook zijn het Rijk, de provincies en de gemeenten
in agglomeraties verplicht om in het kader van hun actieplannen geluid na te denken
over de geluidbeheersing van wegen en spoorwegen. Verder blijven gemeenten verantwoordelijk
voor de besluitvorming over het toelaten van geluidgevoelige gebouwen op locaties
waar het geluid van wegen, spoorwegen of industrieterreinen aandacht vereist. Gemeenten
blijven verder primair verantwoordelijk voor de geluidbeheersing van industrieterreinen.
Dit gebeurt door vaststelling van geluidproductieplafonds rond industrieterreinen
in omgevingsplannen, als juridisch opvolger van de huidige geluidzones op grond van
de Wet geluidhinder in bestemmingsplannen. De financiële gevolgen van het Aanvullingsbesluit
komen vooral voort uit veranderingen in de taakinvulling en niet uit taakverschuivingen.
Op de financiële gevolgen van die veranderingen is ook ingegaan in de nota van toelichting.31
18
De leden van de SP-fractie constateren dat als dosismaat gekozen is voor de Europees
geharmoniseerde Lden. Deze dosismaat geeft een jaargemiddelde waarde, waarbij de avond en de nacht zwaarder
worden beoordeeld. Deze leden vragen de Minister aan te geven tot welke verschillen
dit leidt tussen het meten met de dosismaat Lden en de klassieke dB-methode.
Met de Aanvullingswet en het Aanvullingsbesluit geluid zal voor de beoordeling van
het geluid van industrieterreinen de jaargemiddelde dosismaat Lden worden ingevoerd. Deze aan de EU-richtlijn omgevingslawaai ontleende dosismaat is in 2007 al ingevoerd voor het geluid van wegen en spoorwegen.
De invoering van Lden staat echter niet op zichzelf. Anders dan bij veel infrastructuur kan bij industrieterreinen
de verdeling van het geluid over een etmaal sterk uiteenlopen. Daardoor geeft een
beoordeling van het geluid in Lden niet altijd voldoende bescherming tegen slaapverstoring in de nachtperiode. Om die
reden zal bij industrielawaai de normering in Lden worden gecombineerd met een aanvullende nachtnormering in Lnight die extra bescherming biedt tegen slaapverstoring. Door jaarmiddeling kunnen er wel
lokale verschillen ontstaan. Bij grotere industrieterreinen met overwegend continue
industrie, zoals chemie, zal het geluid in het jaargemiddelde etmaal niet veel verschillen
van het geluid in het representatieve etmaal dat thans onder de Wet geluidhinder maatgevend
is. Bij kleinere industrieterreinen met meer discontinue activiteiten kan er wel een
verschil gaan ontstaan. Bij invoering van het GPP-systeem behouden alle bedrijven
de bestaande rechten, wat meestal betekent dat elk bedrijf op elke dag van het jaar
de representatieve activiteiten mag uitvoeren en het daarbij behorende geluid mag
produceren. In werkelijkheid is dat vaak niet het geval, bijvoorbeeld omdat een bedrijf
in het weekend gesloten is, in vakantieperioden gesloten is, of seizoensgebonden produceert.
Bij wijziging van de vergunning of door de geluidregels in het omgevingsplan kunnen
de vergunde rechten worden beperkt. Daardoor kan het berekende geluid met enkele dB’s
gaan afnemen. Het betreft dan vaak situaties waar in het verleden is geconstateerd
dat het werkelijke geluid beduidend minder was dat het berekende geluid. De invoering
van de dosismaat Lden betekent ook dat de huidige regeling van de Wet geluidhinder die voorziet in een
aftrek voor het «redelijk sommeren» van geluid komt te vervallen. Door het vervallen
van die aftrek wordt het effect van jaarmiddeling gemitigeerd. Voorts worden in het
omgevingsplan voor het industrieterrein geluidregels opgenomen voor de afzonderlijke
activiteiten op het industrieterrein. Die geluidregels sturen de verdeling van de
geluidproductie over het industrieterrein, net als dat nu regelmatig al gebeurt in
bestemmingsplannen. Het geheel aan veranderingen leidt ertoe dat de invoering van
de jaargemiddelde dosismaat Lden met toepassing van de invoeringsregels in de artikelen IX tot en met XII van het
Aanvullingsbesluit als een zoveel mogelijk beleidsneutrale omzetting kan worden gezien.
19
De leden van de SP-fractie constateren dat de ontheffingsprocedure voor het geluidproductieplafond
verdwijnt. Deze leden vragen wat het verschil is tussen de oude ontheffing en de nieuwe
genoemde termijn van ten hoogste vijf jaar dat niet aan een geluidproductieplafond
hoeft te worden voldaan. Ook vragen deze leden hoe wordt geborgd dat gedurende deze
periode geen ongewenst hoge geluidsbelasting voor de omgeving optreedt.
Op grond van artikel 11.24 van de Wet milieubeheer kan op verzoek van de beheerder
van de (spoor)weg in verband met bijzondere omstandigheden voor een termijn van ten
hoogste vijf jaar ontheffing worden verleend van de verplichting tot naleving van
een geluidproductieplafond. Dit is nu opgenomen in artikel 3.44, tweede lid, van het
Besluit kwaliteit leefomgeving dat met het Aanvullingsbesluit geluid wordt ingevoegd.
Dit artikel regelt dat in geval van bijzondere omstandigheden kan worden bepaald dat
gedurende een termijn van ten hoogste vijf jaar niet aan een geluidproductieplafond
hoeft te worden voldaan. Het voorgestelde artikel 3.44, tweede lid, van het Besluit
kwaliteit leefomgeving is dus de juridisch opvolger van het huidige artikel 11.24
van de Wet milieubeheer.
Materieel blijft hetzelfde mogelijk, het enige verschil tussen de bepaling van de
afwijkende termijn van artikel 3.44, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving
en de ontheffing van artikel 11.24 van de Wet milieubeheer is de vorm waarin het besluit
wordt genomen. Omdat het geluidproductieplafond onder de Omgevingswet een omgevingswaarde
is, is het tijdelijk niet hoeven voldoen aan een geluidproductieplafond vormgegeven
als de bepaling van een afwijkende termijn voor wat betreft het voldoen aan de resultaatsverplichting
van het geluidproductieplafond als omgevingswaarde. Er is dus geen aparte besluitfiguur
waarmee ontheffing wordt verleend, maar het besluit waarmee het geluidproductieplafond
is vastgesteld wordt aangevuld met een termijnbepaling. Voor de gemeente is dat het
omgevingsplan, voor de provincie en het Rijk is dat het besluit, bedoeld in de artikelen
2.12a, 2.13a, respectievelijk 2.15, tweede lid, van de Omgevingswet. Materieel is
er geen verschil tussen de ontheffing van de Wet milieubeheer en de bepaling van de
afwijkende termijn van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Net als in de Wet milieubeheer heeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om aan het
tijdelijk niet voldoen aan een geluidproductieplafond voorwaarden te verbinden, bijvoorbeeld
voor wat betreft de duur van de overschrijding van het geluidproductieplafond en de
mate waarin dit mag worden overschreden. Ook kan het bevoegd gezag bepalen dat gedurende
de termijn van overschrijding van een geluidproductieplafond geluidbeperkende of geluidwerende
maatregelen worden getroffen. Zodoende kunnen de gevolgen voor de omgeving worden
beperkt.
20
De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over het normneutraal zijn van de voorgestelde
geluidsruimte, aangezien deze «over het geheel genomen» gelijkwaardig zijn. Zij vragen
hoe dit concreet uitpakt en welk specifiek effect inperking dan wel verruiming van
de geluidsruimte heeft op de geluidsbelasting van omwonenden.
De veranderingen in de rijksregels voor beheersing van geluid leiden voor specifieke
gevallen tot minder of meer bescherming. Mede op basis van advisering van het RIVM32 acht de regering voldoende geborgd dat de rijksregels per saldo ten minste een gelijkwaardig
beschermingsniveau bieden. Hierop is ook in het antwoord op een vraag van de leden
van de D66-fractie [6] ingegaan. Het lokaal bestuur heeft, net als bij de huidige
regels, mogelijkheden om een eigen afweging te maken die recht doet aan de lokale
omstandigheden. Het is daarom niet mogelijk om generiek aan te geven hoe de toepassing
van de instructieregels in concrete gevallen precies uitwerkt.
21
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister kan aangeven wat de huidige saneringsdrempel
is en voor hoeveel gebouwen de nieuwe saneringsdrempel van 70 dB een negatief gevolg
heeft, zowel financieel als door voortdurende geluidsbelasting.
De huidige saneringsdrempel bij wegen is een geluidbelasting van 60 dB(A) op 1 maart
1986 als gevolg van de weg. Het betreft hier etmaalgemiddelde waarden. De nieuwe saneringsdrempel
bij gemeentelijke wegen wordt 70 dB voor de verplichte sanering en 65 dB voor de niet-verplichte
sanering. Deze waarden zijn in Lden, een jaargemiddelde. Bij de huidige saneringsdrempel is in de geluidbelasting een
aftrek verwerkt van in de meeste gevallen 5 dB. In de nieuwe saneringsdrempel is die
aftrek niet verwerkt. Daardoor verschilt de nieuwe drempel minder van de bestaande
saneringsdrempel uit de Wet geluidhinder dan op het eerste gezicht wellicht het geval
lijkt.
De verplichte sanering wordt gefinancierd door het Rijk. Bij de niet-verplichte sanering
kan een gemeente ervoor kiezen om deze te saneren met cofinanciering van het Rijk.
Bewoners zijn in dit geval afhankelijk van keuzes van de gemeente. Het valt niet te
zeggen hoe die keuze uitvalt. Enerzijds zullen er woningen zijn die wel op de huidige
saneringslijst staan maar inmiddels een actuele geluidbelasting hebben van 65 dB of
minder, die dus niet meer in aanmerking komen voor sanering met een bijdrage van het
Rijk. Deels waren dit woningen die in het oude systeem na aftrek van 5 dB onder de
60 dB zouden zijn gekomen, maar ook woningen waarop het geluid daadwerkelijk is afgenomen
door andere maatregelen, bijvoorbeeld als gevolg van aanleg van een rondweg. Daar
staat tegenover dat nu ook woningen gesaneerd zullen worden met zeer hoge geluidbelastingen
waarop het geluid ná invoering van de Wet geluidhinder is toegenomen en die daardoor
niet voor sanering onder de Wet geluidhinder in aanmerking komen.
Al met al is – net als onder de Wet geluidhinder – de sanering gericht op woningen
met een zeer hoge geluidbelasting. Wel leidt het opnieuw beoordelen van de situatie
tot andere keuzes dan destijds gemaakt aan de hand van de omstandigheden in 1986.
Bij de besteding van de jaarlijkse budgetten voor sanering verschuift de focus naar
de woningen die bij invoering van de Omgevingswet een zeer hoge geluidbelasting ondervinden,
of zij nu op de oude lijst stonden of niet.
22
De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze de belasting via laagfrequent geluid
wordt meegenomen in het voorliggende ontwerpbesluit en vragen of de Minister kan aangeven
hoe deze vorm van belasting wordt gemeten en hoe wordt geborgd dat laagfrequent geluid
geen bedreiging vormt voor de volksgezondheid.
In antwoord op een vraag van de leden van de D66-fractie [7] is hiervoor uiteengezet
dat het aanvullingsspoor geluid – net als de huidige regelgeving – niet voorziet in
specifieke normen voor laagfrequent geluid. Hierbij is ook aandacht besteed aan de
onderzoeksagenda die het RIVM hierover gaat opstellen. Naar dat antwoord wordt kortheidshalve
verwezen voor het antwoord op de vraag hoe laagfrequent geluid wordt meegenomen.
De leden van de SP-fractie vragen ook concreet hoe laagfrequent geluid wordt gemeten.
Laagfrequent geluid is geluid met een frequentie lager dan 125 Hz. Bijna alle geluidbronnen
zoals industrie, wegen en scheepvaart, produceren naast hoger frequent geluid ook
laagfrequent geluid. In de meeste gevallen wordt het laagfrequent geluid door het
hoger frequente geluid overstemd en wordt het niet als zodanig waargenomen. Het laagfrequente
geluid draagt dan relatief weinig bij aan het geluid dat in de dosismaat dB(A) wordt
uitgedrukt. Geluid wordt volgens de huidige meet- en rekenvoorschriften beoordeeld
over een spectrum tussen 30 en 8.000 Hz. Laagfrequent geluid valt daarbinnen en wordt
beoordeeld als onderdeel van het geluid van geluidbronnen. Als het te beoordelen geluid
van een bekende bron relatief veel laagfrequent geluid bevat, kan dat geluid ook worden
beoordeeld in dB(C), een dosismaat waarin het laagfrequente geluid zwaarder meetelt
dan in dB(A). Gemeenten maken daar bijvoorbeeld gebruik van in beleidsregels over
het muziekgeluid bij evenementen in de openbare ruimte en in maatwerkvoorschriften
voor horeca-inrichtingen. Onder de Omgevingswet kan dat worden voortgezet door het
stellen van geluidregels in het omgevingsplan op grond van paragraaf 5.1.4.2 van het
Besluit kwaliteit leefomgeving. Of aanvullend daarop algemene rijksregels voor extra
bescherming tegen laagfrequent geluid nodig zijn, zal naar aanleiding van de genoemde
onderzoeksagenda van het RIVM moeten blijken.
23
De leden van de SP-fractie vragen hoe de tabel betreffende het bepalen van de aanvaardbaarheid
van gecumuleerd geluid moet worden begrepen. De Minister wordt verzocht aan te geven
hoe de bepaling van de Lcum tot stand komt en op welke wijze het bevoegde gezag, op basis van deze tabel, wordt
geacht geluid beperkende maatregelen te treffen dan wel af te dwingen. Daarnaast wordt
gevraagd hoe wordt voorkomen dat bij het vaststellen van een jaargemiddelde geen ongewenste
perioden van piekbelasting voorkomen.
De regels in het Aanvullingsbesluit gelden steeds voor een «geluidbronsoort». Een
standaardwaarde of grenswaarde geldt dus voor geluid van alle wegen of spoorwegen
van een bepaalde overheidslaag gezamenlijk, of voor alle industrieterreinen gezamenlijk.
Het Aanvullingsbesluit bevat daarnaast instructieregels over het beoordelen van het
gecumuleerde geluid van meerdere geluidbronsoorten tegelijk. De rekenregels voor het
bepalen van het gecumuleerde geluid zijn vergelijkbaar met de regels die hiervoor
nu onder de Wet geluidhinder van kracht zijn, en zullen in geactualiseerde vorm worden
opgenomen in de Aanvullingsregeling geluid, die de Omgevingsregeling aanvult. Het
gecumuleerde geluid is als zodanig niet genormeerd omdat dat zou leiden tot grote
bestuurlijke complexiteit. Het gecumuleerde geluid moet wel worden beoordeeld op de
aanvaardbaarheid ervan in het concrete geval. Als hulpmiddel voor die beoordeling
is in de toelichting bij het Aanvullingsbesluit geluid een tabel opgenomen met behulp
waarvan het bevoegd gezag de gecumuleerde geluidbelasting kan kwalificeren. Voor een
nadere toelichting hierop wordt kortheidshalve verwezen naar het eerdere antwoord
op de vraag van de leden van de D66-fractie hierover [11].
Het bevoegd gezag betrekt de kwalificatie van het gecumuleerde geluid bij de wijziging
van een (spoor)weg of industrieterrein of de toelating van een geluidgevoelig gebouw,
waarover een besluit wordt genomen, en kan die kwalificatie ook een rol laten spelen
bij de keuze om eventueel maatregelen te treffen. Het gecumuleerde geluid is echter
niet genormeerd en biedt als zodanig geen rechtstreekse grondslag voor het afdwingen
van geluidbeperkende maatregelen. Het bevoegd gezag bepaalt zelf welke waarde c.q.
kwalificatie van het gecumuleerde geluid in een concreet geval aanvaardbaar is.
Waar het gaat om piekgeluiden het volgende. Met de Aanvullingswet en het Aanvullingsbesluit
geluid zal voor de beoordeling van het geluid van industrieterreinen de jaargemiddelde
dosismaat Lden worden ingevoerd. Deze aan de EU-richtlijn omgevingslawaai ontleende dosismaat werd
in 2007 al ingevoerd voor het geluid van wegen en spoorwegen. Inherent aan deze dosismaat
is dat het geluid door het jaar heen kan fluctueren. In welke mate dat daadwerkelijk
gebeurt is afhankelijk van de aard van de activiteiten op een industrieterrein. Bij
grotere industrieterreinen met overwegend continue industrie, zoals chemie, zal het
geluid door het jaar heen relatief weinig fluctueren. Anders gezegd: de etmalen zijn
voor wat betreft geluid vergelijkbaar. Bij kleinere industrieterreinen met meer discontinue
activiteiten kunnen de afzonderlijke etmalen in beginsel wat meer van elkaar verschillen.
De mate waarin het geluid daadwerkelijk kan fluctueren kan worden gereguleerd met
de geluidregels die de gemeente met toepassing van subparagraaf 5.1.4.2a.2 in het
omgevingsplan opneemt voor de afzonderlijke activiteiten op het industrieterrein.
Het is aan de betrokken gemeente om te beoordelen of en zo ja welke geluidregels nodig
zijn om ongewenste perioden met substantieel meer dan gemiddeld geluid te voorkomen.
Naast de vorenbedoelde fluctuaties van het gemiddelde geluid kunnen ook echte piekgeluiden
optreden. Ook die geluiden kunnen worden gereguleerd met geluidregels die in het omgevingsplan
voor het industrieterrein worden opgenomen. Het is aan de betrokken gemeente om te
beoordelen of en zo ja welke geluidregels voor piekgeluiden in het concrete geval
nodig zijn.
24
De leden van de SP-fractie vragen hoe de Lcum-normen zich verhouden tot volksgezondheidsaspecten. Zij stellen dat boven een norm
van 55 Lcum al wordt gesproken van een matige kwaliteit. Zij vragen zich af hoe het dan mogelijk
is dat hogere normen worden afgesproken. Zij vragen of de normen niet veel lager moeten
worden vastgesteld kijkend naar de gezondheidseffecten.
Zoals eveneens aangegeven in antwoord op vraag [11] van de leden van de D66-fractie
wordt het gecumuleerde geluid niet genormeerd. Wel moet de aanvaardbaarheid van het
gecumuleerde geluid worden beoordeeld bij het nemen van een besluit. Daartoe is in
de toelichting bij het Aanvullingsbesluit geluid een tabel opgenomen met behulp waarvan
het bevoegd gezag de gecumuleerde geluidbelasting kan kwalificeren. In algemene zin
is te zeggen dat naarmate de gecumuleerde geluidbelasting hoger is, het nadelige effect
op de gezondheid groter is, omdat een steeds groter percentage van omwonenden ernstig
wordt gehinderd. Vanuit het oogpunt van gezondheid gezien verdient het aanbeveling
als het geluid van (spoor)wegen of industrieterreinen voldoet aan de standaardwaarde
en er ook sprake is van een lage gecumuleerde geluidbelasting. De in het Besluit kwaliteit
leefomgeving op te nemen instructieregels in het Aanvullingsbesluit geluid zijn zodanig
opgebouwd dat de standaardwaarde steeds het vertrekpunt van denken is. Dat neemt niet
weg dat geluidregels ook toepasbaar moeten zijn in reeds bestaande situaties die niet
(meer) aan die standaardwaarde voldoen. Bovendien kan het voorkomen dat voor het realiseren
van een maatschappelijke opgave, bijvoorbeeld voor woningbouw, niet altijd of niet
voldoende locaties vindbaar zijn waar aan de standaardwaarde voldaan kan worden en
die tevens voldoen aan andere randvoorwaarden die het belang van de burger dienen,
zoals goede ontsluitingsmogelijkheden over de weg of met het openbaar vervoer, en
de nabijheid van voorzieningen als winkels en onderwijs. De te maken bestuurlijke
afweging is immers, zowel onder de huidige wetgeving als onder de Omgevingswet, breed
en betreft niet alleen geluid. Tegen die achtergrond kent de regelgeving naast de
standaardwaarde ook een grenswaarde voor het geluid op de gevel, die richting geeft
aan het bestuurlijke afwegingsproces. Bij een geluidniveau op de gevel boven de standaardwaarde
kan de situatie vanuit een oogpunt van gezondheid niet zonder meer als aanvaardbaar
worden beoordeeld, maar moet in de bestuurlijke afweging worden onderbouwd of het
hogere geluidniveau in die concrete situatie, gelet op de specifieke omstandigheden
en belangen, toch aanvaardbaar wordt gevonden. De grenswaarde op de gevel geldt hierbij,
behoudens enkele nauw omschreven uitzonderingen, als bovengrens. Steeds moet ook aan
de grenswaarde voor het geluid in geluidgevoelige ruimten (binnenwaarde) worden voldaan.
Deze stap mag overigens pas gezet worden als het niet mogelijk blijkt om met aanvullende
geluidbeperkende maatregelen toch aan de standaardwaarde te voldoen.
In relatie tot de vraag of geen lagere normen vastgesteld hadden moeten worden met
het oog op de gezondheidseffecten, is hiervoor in antwoord op vragen van de fracties
van D66 [7] en GroenLinks [14] al aangegeven dat het aanvullingsspoor geluid leidt
tot de verbeteringen in het stelsel van geluidregels waarover in SWUNG-verband bestuurlijke
afspraken waren gemaakt. Mogelijk zal het WHO-advies leiden tot verdere aanscherping
van het geluidbeleid, maar besluitvorming daarover vindt separaat plaats in vervolg
op het advies dat het RIVM maakt ter uitvoering van de motie van het lid Schonis [3].
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
B. Schuurkamp, adjunct-griffier