Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Toorenburg over de verstoring van de dodenherdenking door gedetineerden vanuit de P.I. Vught
Vragen van het lid Van Toorenburg (CDA) aan de Minister voor Rechtsbescherming over de brief inzake «Reactie op verzoek commissie over de berichtgeving «Geld voor verstoorder dodenherdenking Vught na plaatsing in isoleercel»» (ingezonden 1 november 2019).
Antwoord van Minister Dekker (Rechtsbescherming) (ontvangen 14 januari 2010) Zie ook
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1015.
Vraag 1
In hoeverre acht u het passend dat gedetineerden een geldvergoeding krijgen vanwege
simpele vormfouten?1
Antwoord 1
In de Penitentiaire Beginselenwet (Pbw) staat in artikel 68 dat een onafhankelijke
beklagcommissie van een penitentiaire inrichting de mogelijkheid heeft om een geldelijke
tegemoetkoming vast te stellen voor de klager. Het is aan de beklagcommissie om van
deze mogelijkheid gebruik te maken. De beklagcommissie volgt daarbij de jurisprudentie
van de afdeling rechtspraak van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming
(RSJ).
Ik onthoud mij van een oordeel over de beslissing van de beklagcommissie in deze individuele
zaak. Ik kan wel begrijpen dat de toekenning van een geldelijke vergoeding voor een
vormfout in deze zaak in de publieke opinie de wenkbrauwen doet fronsen.
Vraag 2
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Commissie van Toezicht van de penitentiaire
inrichting (PI) Vught en de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming over
de gepastheid van financiële compensatie bij overduidelijke vergissingen of summiere
vormfouten als in de genoemde situatie? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2
Ja. Ik heb de casus voorgelegd aan de RSJ en aan hen de vraag gesteld hoe zij kijken
naar een financiële vergoeding bij vormfouten. De RSJ wijst op de Penitentiaire Beginselenwet,
waar in artikel 68 staat dat een onafhankelijke beklagcommissie de mogelijkheid heeft
om een geldelijke tegemoetkoming vast te stellen voor de klager en de jurisprudentie
die de afdeling rechtspraak van de RSJ hierover heeft gevormd. De RSJ heeft er ook
op gewezen dat het de DJI vrij staat om tegen een beslissing van de commissie in beroep
te gaan en in dat beroep te motiveren waarom DJI meent dat een tegemoetkoming niet
behoort te worden vastgesteld.
Deze casus is voor mij aanleiding om DJI te vragen om in gevallen waarin DJI meent
dat een financiële tegemoetkoming niet behoort te worden vastgesteld in beroep te
gaan.
Overigens geldt in zijn algemeenheid dat de commissies in de praktijk lang niet altijd
financieel compenseren. Ze doen dit bij voorkeur «in natura». Bijvoorbeeld een extra
bezoekuur, als er bij de bezoekersregeling van een gedetineerde iets mis is gegaan.
Pas als dat niet mogelijk is, dan maakt de commissie de overweging of een financiële
tegemoetkoming verstrekt moet worden.
Ik zal deze kwestie de komende tijd blijven volgen. Mocht het instellen en goed motiveren
van het beroep van de DJI geen of onvoldoende effect sorteren dan zal ik overwegen
of een aanpassing van de PBW geboden is.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.