Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bergkamp over het bericht ‘Geweld tegen vrouwen vergt een Nationaal Coördinator’
Vragen van het lid Bergkamp (D66) aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van Justitie en Veiligheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het bericht «Geweld tegen vrouwen vergt een Nationaal Coördinator» (ingezonden 28 november 2019).
Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap), mede namens
de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming (ontvangen 13 januari
2020).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Geweld tegen vrouwen vergt een Nationaal Coördinator»?1
Antwoord 1
Ja, ik heb het bericht gelezen.
Vraag 2 en 3
Herkent u de cijfers dat ruim 50% van de vrouwen bepaalde plekken in de avonduren
vermijdt en 10% de deur zelfs niet meer uitgaat, uit angst voor seksueel geweld?
Herkent u de cijfers dat 45% van de vrouwen en meisjes te maken heeft gehad met fysiek,
seksueel of psychisch geweld en dat minstens 80% van de vrouwen straatintimidatie
meemaakt?
Antwoord 2 en 3
Ja, ik ben bekend met deze cijfers, afkomstig uit twee verschillende onderzoeken:
een onderzoek van de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) uit 2016 en een onderzoek
van de Fundamental Rights Agency uit 2014.
Het doel van het onderzoek uit Rotterdam was om de aard, omvang en de gevolgen van
straatintimidatie in Rotterdam inzichtelijk te maken. 80% van de vrouwen geeft aan
te maken te hebben met straatintimidatie. Wanneer ook «nastaren» en «complimenten»
worden meegerekend, komt dit te liggen op ruim 90%. De angst voor straatintimidatie
en seksueel geweld is zo groot dat het tot aanzienlijk aanpassingsgedrag leidt bij
minstens de helft van de ondervraagde Rotterdamse vrouwen. Onderzoek uit Amsterdam
laat vergelijkbare cijfers zien. Ook daar geeft 81% van de jonge vrouwen aan te maken
te hebben gehad met straatintimidatie. Er zijn mij geen onderzoeken bekend waarin
een landelijk beeld van straatintimidatie geschetst wordt.
Dat bijna de helft van de Nederlandse vrouwen sinds hun 15e te maken heeft gehad met een vorm van geweld (fysiek, seksueel, psychisch), is één
van de bevindingen uit het onderzoek van de Fundamental Rights Agency uit 2014. Dit
onderzoek is tot dusver het enige Europees vergelijkende onderzoek over geweld tegen
vrouwen.
Vraag 4
Deelt u de analyse van de directeur UN Women Nederland dat er relatief gezien te weinig
aandacht, middelen en menskracht wordt ingezet om geweld tegen vrouwen aan te pakken
of te voorkomen? Zo ja, hoe zou dit dan vorm en inhoud moeten krijgen? Zo nee, waarom
niet?
Kunt u aangeven welke budgettaire middelen beschikbaar zijn voor de preventie van
geweld tegen vrouwen, voor de sanctionering van geweld tegen vrouwen en voor de opvang
en hulpverlening als vrouwen slachtoffer zijn geworden van geweld?
Antwoord 4 en 6
De aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling is op grond van de Wet maatschappelijke
ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en de Jeugdwet 2015 een verantwoordelijkheid van gemeenten.
Het tegengaan van geweld tegen vrouwen is onderdeel van deze aanpak. Gemeenten krijgen
via het Gemeentefonds middelen hiervoor.
Daarnaast zijn 35 zogeheten centrumgemeenten Vrouwenopvang verantwoordelijk voor het
organiseren van een aantal specifieke voorzieningen, zoals de Vrouwenopvang en de
Centra Seksueel Geweld. Zij ontvangen hiervoor middelen in de decentralisatie-uitkering
Vrouwenopvang (hierna: Du-Vo). De Du-Vo bedraagt in 2019 in totaal € 155 miljoen.
In 2018 zijn de Minister voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Minister voor
Rechtsbescherming en de VNG gestart met het programma Geweld hoort nergens thuis.
De ambitie van dit programma is om geweld in huiselijke kring eerder en beter in beeld
te krijgen, het geweld te stoppen en duurzaam op te lossen. Er is vanuit VWS jaarlijks
ongeveer € 15 miljoen beschikbaar gesteld voor dit programma dat tot 2021 doorloopt.
Daarnaast investeert de strafrechtketen de samenwerking met Veilig Thuis voor de afstemming
van onderzoek en inzet van interventies voor de acute en structurele veiligheid in
gezinnen en huishoudens. Vanuit het Ministerie van JenV is gedurende de looptijd van
het programma Geweld hoort nergens thuis (t/m 2021) jaarlijks € 2,3 miljoen vrijgemaakt
om deze verbeteringen te ontwikkelen en te implementeren.
Gemeenten dragen ook zorg voor de hulp aan slachtoffers van seksueel misbruik en seksueel
geweld in het Centrum Seksueel Geweld. Daarnaast voorziet het Ministerie van JenV
in de benodigde middelen van Slachtofferhulp Nederland (SHN), die slachtoffers van
geweld of andere strafbare feiten bijstaat. Zowel in de emotionele ondersteuning als
bij de juridische ondersteuning in het strafproces. Slachtoffers kunnen ook met elkaar
in contact komen, onder begeleiding van SHN, in de lotgenotencommunity. Bijvoorbeeld
die voor slachtoffers van seksueel geweld.
Recent is door het Ministerie van JenV een campagne gestart: «Wat kan mij helpen».
De website heeft alleen al in de eerste week ruim 36.000 bezoekers gekregen. Deze
campagne zal drie jaar duren en zo het zoeken en vinden van hulp na een ongewenste
seksuele ervaring onder de aandacht blijven brengen.
Naast het bovenstaande, lopen er vanuit het Ministerie van OCW verschillende (meerjarige)
projecten die bijdragen aan de preventie van gendergerelateerd geweld. Om er een aantal
te noemen: de White Ribbon Campagne, Act4Respect van Rugers en Atria, De Nieuwe Toekomst
van de NVR en de Federatie Opvang en het programma Veilige Steden waarin wordt samengewerkt
met 11 gemeenten, om de veiligheid van vrouwen op straat en in het uitgaansleven te
verbeteren.
Vraag 5
Deelt u de mening dat het goed zou zijn als er meer coördinatie zou plaatsvinden tussen
ministeries op dit onderwerp, aangezien het nu verdeeld is over OCW, J&V en VWS?
Antwoord 5
Geweld tegen vrouwen, ook wel bekend als gendergerelateerd geweld wordt bestreden.
De verschillende departementen dragen elk vanuit de eigen verantwoordelijkheid bij
aan de aanpak van gendergerelateerd geweld. Zo focust VWS primair op zorg en hulp
aan slachtoffers, gaat JenV over de civielrechtelijke, bestuursrechtelijke, en de
strafrechtelijke aanpak en wordt vanuit OCW vooral gewerkt aan preventie en inzet
op de dieperliggende oorzaken van gendergerelateerd geweld.
De Minister van VWS is coördinerend bewindspersoon voor de aanpak van huiselijk geweld
en kindermishandeling. In het programma «Geweld hoort nergens Thuis» is een landelijk
programmateam gevormd dat de regionale aanpak ondersteunt en samen met de landelijke
stuurgroep de voortgang van de acties uit het programma van alle partijen monitort.
Ik ben van mening dat de coördinatie tussen de ministeries hiermee voldoende vorm
krijgt.
Vraag 7
Klopt het dat bij driekwart van de vrouwen die in Nederland vermoord wordt, de vermoedelijke
dader de partner of ex-partner is?
Antwoord 7
Ja, dat klopt voor het jaar 2018. Uit cijfers over moord en doodslag van het Centraal
Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat in Nederland in dat jaar 43 vrouwen om
het leven zijn gebracht. In 33 van deze gevallen was de (vermoedelijke) dader de partner
of de ex-partner: 77%. In voorgaande jaren lag dit percentage lager. In 2015 betrof
dit percentage 53% (23 van de 43 gevallen), in 2016 62% (21 van de 34 gevallen) en
in 2017 39% (18 van de 46 gevallen).2
Vraag 8
Kunt u aangeven welk deel van het geweld tegen vrouwen in huiselijke sfeer plaatsvindt?
Antwoord 8
Geweld tegen vrouwen, in welke vorm dan ook, met zowel dodelijke als niet-dodelijke
afloop, komt helaas nog veel te vaak voor. Uit de Veiligheidsmonitor 2017 van het
CBS blijkt dat in de gerapporteerde gevallen waarin vrouwen in 2017 slachtoffer waren
van een geweldsdelict, de dader in bijna 15% van deze gevallen de partner, de ex-partner
of een familielid is.3 Dit percentage is een onderschatting, omdat andere categorieën daders die volgens
de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 deel uitmaken van de «huiselijke kring»
hierin niet per se zijn meegeteld (bijvoorbeeld huisgenoten of mantelzorgers).
Uit het prevalentieonderzoek naar huiselijk geweld dat in februari 2019 door het WODC
is gepubliceerd, blijkt dat in een periode van 5 jaar in totaal 747.000 mensen van
18 jaar of ouder slachtoffer zijn geweest van minstens één incident fysiek en/of seksueel
geweld in huiselijke kring. Dit betreft 5,5% van de Nederlandse bevolking van 18 jaar
en ouder. Het gaat dan om 6,2% van de vrouwen en 4,7% van de mannen. Het gaat hierbij
om geweld dat werd gepleegd door iemand uit de (brede) huiselijke kring, zoals een
(ex)partner maar ook huisvrienden, broers en zussen. Daarvan hebben tenminste 97.000
vrouwen en 27.000 mannen structureel (maandelijks, wekelijks, dagelijks) te maken
met fysiek en/of seksueel geweld. Partner- of ex-partnergeweld vormt het grootste
deel van huiselijk geweld tegen volwassenen, namelijk in totaal 56% van het gerapporteerde
geweld.
Het WODC gaat op verzoek van VWS en JenV met ingang van 2020 een prevalentiemonitor
uitvoeren naar huiselijk geweld en seksueel geweld.
Vraag 9
Hoe staat het met de implementatie van de Screening Assessment for Stalking and Harassment
(SASH) bij de politie om stalking in een eerder stadium te kunnen herkennen?4
Antwoord 9
De landelijke implementatie van de SASH bij de politie is eind 2019 afgerond. Politiemedewerkers
die de SASH invullen zijn dan getraind op het invullen van de SASH.
Vraag 10
Deelt u de analyse van de directeur van Atria dat er nog meer kennis nodig is bij
de politie om signalen van stalking op te pikken?
Antwoord 10
In de beleidsreactie op het Inspectierapport naar de aanpak van stalking door Bekir
E., op 9 oktober jl. aan uw Kamer toegezonden5, heeft de Minister van Justitie en Veiligheid aangegeven dat betere herkenning van
stalking een thema is waarop aanvullende maatregelen worden genomen. In deze beleidsreactie
is het invullen van de SASH en de training van de politiemedewerkers, zoals bij antwoord 9
is aangegeven, opgenomen. Tevens is in deze beleidsreactie aangegeven dat in 2020
een traject start om politiemedewerkers te trainen in onder meer het herkennen van
ex-partnerstalking. Ook worden medewerkers van politie, OM, Reclassering en Slachtofferhulp
Nederland op de ZSM-locaties gezamenlijk getraind op het herkennen van stalking, het
inschatten van de mate van onveiligheid en hoe vervolgens te handelen. Waar Veilig
Thuis al betrokken is bij ZSM, zal Veilig Thuis hieraan deelnemen. Waar dit nog niet
het geval is, zal per regio gekeken worden hoe het gezamenlijk trainen het beste vormgegeven
kan worden. Met deze training wordt, naast de leerlijn bij de Politieacademie, ook
uitvoering gegeven aan de motie van Den Boer en Bergkamp6.
Vraag 11
Volgt u de ontwikkelingen in andere landen om huiselijk geweld tegen te gaan, zoals
de «Domestic Abuse Bill» en de Violence against Women and Girls Strategy in het Verenigd
Koninkrijk7 en de aangekondigde maatregelen in Frankrijk?8 Zijn hier nog voorbeelden van succesvol beleid die we mogelijk ook in Nederland zouden
kunnen inzetten om geweld tegen vrouwen tegen te gaan?
Antwoord 11
Voor zover mogelijk volgen wij de internationale ontwikkelingen op dit terrein. Op
dit moment bezien we de aanbevelingen van het GREVIO-comité m.b.t. de uitvoering van
het Verdrag van Istanbul in Nederland. Bij de uitwerking hiervan zullen we ook kijken
naar voorbeelden uit het buitenland. Het rapport van GREVIO zal naar alle waarschijnlijkheid
eind januari gepubliceerd worden en aan uw Kamer worden aangeboden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede namens
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming -
Mede namens
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.