Brief commissie : Jaarverslag van de commissies voor de verzoekschriften betreffende de werkzaamheden in het vergaderjaar 2018-2019
35 364 Verslagen van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven
A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE COMMISSIES VOOR DE VERZOEKSCHRIFTEN
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 december 2019
Namens de Commissie voor de Verzoekschriften uit de Eerste Kamer1 en de Commissie voor de Verzoekschriften en Burgerinitiatieven uit de Tweede Kamer2 der Staten-Generaal bied ik u hierbij het jaarverslag aan van de commissies betreffende
de werkzaamheden in het vergaderjaar 2018–2019.
De voorzitter van de commissie uit de Eerste Kamer, Van Strien
De voorzitter van de commissie uit de Tweede Kamer, Koopmans
De griffier van de commissies, De Vos
Inleiding
De commissies brengen verslag uit over hun werkzaamheden in het parlementaire jaar
2018–2019. Dit jaarverslag bestrijkt de periode van de derde dinsdag in september
2018 tot de derde dinsdag in september 2019. Na een periode van acht jaar waarin de
commissies geen jaarverslag hebben uitgebracht omdat de kwantitatieve gegevens over
het parlementaire werk van de Tweede Kamer werden opgenomen in de Staat van de Kamer,
is dit jaar besloten, conform de reglementen van de commissies, om opnieuw een jaarverslag
uit te brengen.
De commissies maken in dit verslag enkele algemene opmerkingen en lichten hun werkzaamheden
cijfermatig toe.
Algemeen
Grondslag van de werkzaamheden van de commissies is artikel 5 van de Grondwet: «Ieder
heeft het recht verzoeken schriftelijk bij het bevoegd gezag in te dienen».
Beide Kamers der Staten-Generaal zijn als bevoegd gezag in de zin van dit artikel
aan te merken. De commissies, die verslag uitbrengen aan de Kamers ter besluitvorming,
hebben de ministeriële verantwoordelijkheid als aanknopingspunt of kapstok voor de
behandeling en beoordeling van verzoekschriften. De bevoegdheid van de commissies
kan niet verder strekken dan hun medewetgevende en controlerende bevoegdheden.
De commissie uit de Tweede Kamer vergadert eens per 6 tot 8 weken, en is in het verslagjaar
7 keer bijeengekomen. De commissie uit de Eerste Kamer vergadert op het moment dat
er verzoekschriften gereed zijn voor behandeling (dat is in het parlementaire jaar
2018–2019 slechts één keer geweest, ook omdat er in dit jaar verkiezingen plaatsvonden).
Adressanten maken zelfstandig de keuze, om hen moverende redenen, om hun verzoekschrift
bij de Tweede Kamer of de Eerste Kamer in te dienen.
Ontvankelijkheid verzoekschriften
Uitgangspunten van de commissies voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van verzoekschriften
zijn:
– het moet een individuele aangelegenheid zijn; kritiek op wetsvoorstellen of de wet,
op besluiten die jegens anderen zijn genomen of op gedragingen van de overheid in
het algemeen lenen zich dus niet voor behandeling door de commissie;
– het moet een verantwoordelijkheid van de rijksoverheid betreffen, m.a.w. er moet sprake
zijn van ministeriële verantwoordelijkheid; besluiten en gedragingen van bijvoorbeeld
gemeenten, zelfstandige bestuursorganen en particulieren lenen zich dus niet voor
behandeling door de commissie;
– het moet niet mogelijk zijn om de kwestie voor te leggen aan de rechter; ook als verzuimd
is om dat te doen en het niet langer mogelijk is, kan de commissie de kwestie niet
in onderzoek nemen. De commissie (lees: de Kamer) neemt dus nooit de plaats van de rechter in;
– de kwestie mag niet reeds door de Nationale ombudsman zijn behandeld dan wel in behandeling
zijn genomen;
– adressant moet aantoonbaar bezwaar hebben gemaakt bij de betreffende instantie.
De commissie uit de Tweede Kamer heeft in het parlementaire jaar 2018–2019 zeven verslagen
over individuele verzoekschriften uitgebracht, die allen door de Kamer zijn overgenomen.
De verzoekschriften betroffen onder andere de klacht van een wijnhandelaar over de
afwijzing tot kwijtschelding van de aan hem opgelegde naheffingsaanslag wijnaccijns,
de afwijzing van een verzoek tot toekenning van zorgtoeslag over 2015 en de problemen
van het in één keer laten uitbetalen van een lijfrentepolis die daarmee volgens de
Belastingdienst niet langer voldoet aan de fiscale voorwaarden en waarvoor alsnog
een revisierente van 20% verschuldigd is.
En dan was er nog het geval van de verzoeker die zich beklaagde over openstaande boetes
bij het Centraal Justitieel Incassobureau als gevolg van het buiten zijn schuld om
niet-beëindigen van de tenaamstelling van zijn, in het verleden aan een bedrijf voor
in- en verkoop van automobielen, verkochte auto. Na interventie van de Minister voor
Rechtsbescherming zijn deze boetes alsnog aan verzoeker kwijtgescholden.
Kwijtschelding en betalingsregeling
In dit verslagjaar bevatten veel verzoekschriften klachten over het niet treffen van
een betalingsregeling dan wel over het afwijzen van een verzoek tot kwijtschelding
van een belastingschuld. In de meeste gevallen van afwijzing van de betalingsregeling
heeft de Belastingdienst de betalingscapaciteit van adressant vastgesteld volgens
vast beleid ingevolge de bepalingen van de Leidraad Invordering 2008. Voor ondernemingen
betekent dit dat een betalingsregeling alleen wordt toegestaan als er voor de totale
schuld zekerheid wordt gesteld en de betalingsregeling niet langer loopt dan twaalf
maanden. Voor particulieren houdt dit in onder andere in dat het uitstel tot betaling
voor hen maximaal twaalf maanden mag duren tenzij zich bijzondere omstandigheden voordoen.
De commissies willen niet, als gehandeld is volgens bestaand beleid zoals vastgelegd
in de Leidraad Invordering 2008, in individuele gevallen voor een uitzondering pleiten
om precedentwerking te voorkomen.
De commissies willen als algemeen probleem noemen dat veel verzoeken tot kwijtschelding
of een betalingsregeling betrekking hadden op terugvordering van teveel betaalde toeslagen.
Dat teveel toeslag is ontvangen, is echter vaak een gevolg van de te lage inkomensschatting
van de belastingplichtige zelf. Na vaststelling van de definitieve aanslag inkomstenbelasting
blijkt dat in zo’n geval de teveel ontvangen toeslag moet worden terugbetaald.
Hardheidsclausule
Artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalt «Onze Minister is bevoegd
voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden
van overwegende aard, welke zich bij de toepassing van de belastingwet mochten voordoen».
Over deze bepaling bestaan veel misverstanden. Verondersteld wordt dat de hardheidsclausule
is bedoeld als tegemoetkoming (verzachting) omdat hun persoonlijke en/of financiële
omstandigheden daar om vragen. Maar deze bevoegdheid is al door de wet beperkt: het
moet gaan om een situatie waarin sprake is van een ernstige onbillijkheid. Bovendien moet sprake zijn van gevolgen in een individueel geval die
leiden tot een ander resultaat dan de wetgever voor ogen stond bij de totstandkoming
van de wettelijke bepalingen. Het gaat dus om situaties die de wetgever niet heeft
voorzien bij de totstandkoming van de wet maar die later, bij de toepassing van de wet, tot niet bedoelde gevolgen zouden leiden. Dat doet zich niet vaak
voor zodat de Staatssecretaris van Financiën naar het oordeel van de commissie de
hardheidsclausule in de voorliggende gevallen terecht niet heeft toegepast, hoewel
dit wel eens kan leiden tot schrijnende gevolgen.
ENKELE CIJFERS
In het navolgende worden enkele cijfermatige gegevens gepresenteerd, waarbij onderscheid
wordt gemaakt tussen de commissie uit de Eerste Kamer en de commissie uit de Tweede
Kamer.
Tabel 1. Algemeen
I
II
totaal
Ingediend tijdens verslagjaar
25
161
186
In behandeling genomen
2
10
12
In het verslagjaar werden in totaal 186 verzoekschriften ingediend (zie tabel 1).
De meeste verzoekschriften werden rechtstreeks aan één van de commissies gericht,
de overige werden door de Voorzitter van één der Kamers of door andere commissies
daaruit of door individuele leden doorgezonden.
Tabel 2. Wijze van afhandeling
I
II
totaal
%
In behandeling genomen
2
10
12
100
waarvan:
met verslag
0
9
9
75
aanhangig
1
0
1
8
ingetrokken
1
1
2
17
Een ingetrokken verzoekschrift is weliswaar in behandeling genomen en had tot een
verslag kunnen leiden, ware het niet dat de indiener in enig stadium te kennen heeft
gegeven geen verdere behandeling te wensen om welke reden dan ook of in het geheel
niet meer heeft gereageerd op een verzoek om inlichtingen of commentaar.
Tabel 3. Reden van afdoening zonder behandeling
1.
Algemene beleidsaangelegenheid
37
2.
Aangelegenheid voor Openbaar Ministerie/Klacht n.a.v. uitspraak rechter
15
3.
Aangelegenheid van een medeoverheid/ZBO
15
4.
Beslissing van overheidsinstantie nog niet bekend/voortijdige klacht
25
5.
Reeds door Nationale ombudsman in behandeling genomen
39
6.
Algemene klacht tegen beslissing Belastingdienst
17
7.
Bij beide commissies ingediend
14
8.
Overige redenen
24
Totaal
186
Uiteraard kan een adres om meer dan één reden zonder verslag worden afgedaan. Alleen
de eerste of belangrijkste reden is in de tabel verwerkt.
De verzoekschriften onder 1 betreffen doorgaans pleidooien voor het wijzigen van de
wet en/of het overheidsbeleid. Zij worden ter verdere behandeling doorgezonden naar
een vaste commissie uit één der Kamers.
Onder categorie 8 vallen volstrekt ongemotiveerde verzoekschriften (ook na een verzoek
om nadere motivering), klachten met betrekking tot personen naar wier functioneren
reglementair door de commissies geen onderzoek mag worden ingesteld (waaronder leden
van de rechterlijke macht) en verzoekschriften die, kennelijk zonder machtiging, namens
een derde worden ingediend.
Verzoekschriften die niet in behandeling kunnen worden genomen, vergen, hoewel deze
niet de volle formele procedure van een verzoekschrift doorlopen, veel ambtelijke
zorg. Uiteraard wordt adressanten gemotiveerd medegedeeld waarom hun brief zich niet
leent voor verdere behandeling.
In een aantal gevallen komt een adressant na verloop van enige tijd terug op een door
de commissie afgedaan verzoekschrift, zonder dat daarbij sprake is van nieuwe feiten
of omstandigheden. Niet elke adressant legt zich direct neer bij het gegeven dat commissie
noch Kamer iets voor hem of haar kan betekenen. Almacht van het parlement veronderstellende,
wordt bijvoorbeeld voorbijgegaan aan de relatieve autonomie van medeoverheden of de
onaantastbaarheid van een rechterlijk vonnis en aan het feit dat sprake is van een
ZBO.
De gemiddelde behandelingsduur in het verslagjaar is tien maanden. De commissies kunnen
de behandelingsduur3 slechts ten dele beïnvloeden. Zij stellen zowel bewindspersonen als adressanten reactietermijnen,
maar willigen verzoeken om uitstel, mits gemotiveerd, vrijwel altijd in, waarbij overigens
geen onbeperkt uitstel wordt verleend. Ook recesperioden waarin verslagen vastgesteld
noch goedgekeurd worden door de commissie respectievelijk de Kamer kunnen bijdragen
aan een langere behandelingsduur.
Burgerinitiatieven
Een burgerinitiatief is een verzoek van één of meer natuurlijke personen aan de Tweede
Kamer om een duidelijk omschreven voorstel te bespreken en er een standpunt over in
te nemen.
De inhoudelijke eisen luiden als volgt:
– het voorstel is nieuw; de laatste twee jaar is het onderwerp niet in besluitvormende
zin in de Tweede Kamer aan de orde geweest;
– het voorstel gaat over een onderwerp waarover de Tweede Kamer beslist, dus over een
kwestie die de rijksoverheid en níet een andere overheid aangaat en géén privékwestie
is;
– het voorstel mag niet in strijd zijn met in ons land diepgewortelde normen en waarden;
– het voorstel gaat niet over de Grondwet, de belastingen of de begrotingswetten;
– Het burgerinitiatief moet een duidelijk voorstel bevatten, bijvoorbeeld om een bepaald
verbod af te schaffen of juist in te voeren. Dus niet slechts het verzoek om aan een
bepaald onderwerp een debat te wijden of enkel een klacht. De indiener moet, met andere
woorden, duidelijk aangeven wat hij/zij wilt veranderen aan de huidige wet- en regelgeving
of het huidige beleid.
Een burgerinitiatief dient een bijlage te bevatten waaruit blijkt dat ten minste 40.000
andere kiesgerechtigde personen het voorstel steunen door bekendmaking van hun naam,
adres, geboortedatum en nationaliteit.
De commissie wordt regelmatig per telefoon, brief of mail om informatie gevraagd over
de voorwaarden waaraan een burgerinitiatief moet voldoen en hoe zo’n initiatief moet
worden opgestart. In het parlementaire jaar 2018–2019 heeft de commissie één burgerinitiatief
in ontvangst genomen, onderzoek verricht en verslag uitgebracht (het burgerinitiatief
««Eigeland voor een kinderpardon dat wél werkt»»). Daarin kwam de commissie tot het
oordeel dat het betreffende initiatief weliswaar voldeed aan het vereiste van 40.000
geldige steunbetuigingen, maar dat het onderwerp in de twee voorafgaande jaren aan
de indiening van het initiatief meerdere malen in besluitvormende zin in de Kamer
aan de orde was geweest.
De voorzitter van de commissie uit de Eerste Kamer, Van Strien
De voorzitter van de commissie uit de Tweede Kamer, Koopmans
De griffier van beide commissies, De Vos
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.M.G. Koopmans, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
A.C.W. de Vos, griffier