Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over groepsgrootte en de leerling-leraarratio in het primair onderwijs in 2018
31 293 Primair Onderwijs
Nr. 496
                   VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
            
Vastgesteld 19 december 2019
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
                  opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
                  over de brief van 17 juni 2019 over groepsgrootte en de leerling-leraarratio in het
                  primair onderwijs in 2018 (Kamerstuk 31 293, nr. 470).
               
De vragen en opmerkingen zijn op 27 september 2019 aan de Minister voor Basis- en
                  Voortgezet Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief van 18 december 2019 zijn de vragen
                  beantwoord.
               
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De griffier van de commissie, De Kler
Inhoud
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
4
                         
                         
                         
II
Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
5
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
               
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief over
                  de groepsgrootte en de leerling-leraarratio in het primair onderwijs in 2018 en zien
                  daarin aanleiding voor het stellen van de volgende vragen aan de regering.
               
De leden van de VVD-fractie lezen dat de gemiddelde groepsgrootte weer licht gedaald
                     is tot 23,0 leerlingen. De leden vragen welke factoren er meegespeeld hebben bij deze
                     daling en wat de reden is voor deze daling. Hoe ervaren scholen deze daling? Kan de
                     Minister in absolute cijfers, dus niet in percentages, gestaffeld aangeven hoeveel
                     klassen er met meer dan 28 leerlingen zijn? Kan de Minister aangeven hoeveel en welk
                     effect het vrijmaken van de werkdrukmiddelen op deze daling heeft gehad, zo vragen
                     deze leden.
                  
De groepsindeling is onderdeel van de visie van een school zo lezen de leden. Als
                     er wordt gekeken naar de visie van scholen op de gewenste groepsgrootte, wat is dan
                     de gemiddelde groepsgrootte? Hoeveel scholen kunnen hun visie met betrekking tot groepsgrootte
                     niet waarmaken? Wat is hier de oorzaak van, zo willen deze leden weten.
                  
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie lezen in de onderhavige brief van de Minister dat na jaren
                     van stijgende gemiddelde groepsgrootte in het primair onderwijs tot 2013, tussen 2013
                     en 2016 de gemiddelde groepsgrootte stabiliseerde en sinds 2016 licht is gedaald tot
                     23 leerlingen in 2018. Ook lezen deze leden dat het aantal groepen met 30 kinderen
                     of meer ook is gedaald. Deze leden hebben nog enkele vragen.
                  
De eerste vraag aan de Minister is of hij kan aangeven wat de reden is van de stabilisatie,
                     dan wel lichte daling van de gemiddelde groepsgrootte? Komt dit door demografische
                     krimp in grote delen van het land, of heeft het meer te maken met keuzes van de scholen
                     zelf ten aanzien van de groepsgrootte, zo informeren zij.
                  
Op basis van de tabellen 2, 3 en 4 kan geconcludeerd worden dat als gekeken wordt
                     naar de cijfers voor het primair onderwijs als geheel, zowel het aantal leerlingen
                     als het aantal leerkrachten is gedaald. Ook de gemiddelde groepsgrootte is licht gedaald,
                     desalniettemin is de leerling-leraarratio voor het hele primair onderwijs licht gestegen
                     van 15,6 in 2009 naar 16,2 in 2018. Ook de leerling-leraarratio voor het reguliere
                     basisonderwijs en het speciaal onderwijs is licht gestegen. De leden van deze fractie
                     vragen de Minister uit te leggen hoe deze verschillende cijfers zich onderling verhouden
                     en wat de reden is voor de lichte stijging van de leerling-leraarratio in het primair
                     onderwijs. Ook zijn deze leden geïnteresseerd in de uitkomst van het door de Minister
                     aangekondigde onderzoek naar de stijging van de leerling-leraarratio in het speciaal
                     basisonderwijs.
                  
De leden van deze fractie vragen de Minister ook wat hij bedoelt als hij zegt dat
                     de ratio’s in het hele primair onderwijs zijn gedaald en in het speciaal onderwijs
                     zijn gestegen. De tabellen 2,3 en 4 laten iets anders zien. Kan de Minister dit uitleggen,
                     zo vragen zij.
                  
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister, waarin
                  hij de Kamer informeert over de leerling-leraarratio in het primair onderwijs. De
                  leden hebben met genoegen geconstateerd dat er een daling van klassengrootten in het
                  basisonderwijs jaren is waargenomen.
               
Deze leden constateren net als de Minister in zijn brief dat er een stijging is waargenomen
                  in de gemiddelde klassengrootte bij het speciaal basisonderwijs. De Minister heeft
                  in zijn brief aangegeven nader onderzoek te doen naar deze stijging. Wanneer kan de
                  Kamer de uitkomsten verwachten? De leden hebben tevens kennisgenomen van een artikel
                  van de NOS van 25 september 20191, waarin wordt gesteld dat scholen voor speciaal basisonderwijs bezwijken onder de
                  enorme toeloop van nieuwe leerlingen. Leraren in het speciaal basisonderwijs stellen
                  dat er niet genoeg aandacht mogelijk is voor leerlingen die dat wel erg nodig hebben.
                  Scholen in het basisonderwijs zijn niet in staat sinds de invoering van de Wet passend
                  onderwijs om met de problematiek om te gaan. Hierdoor lopen de scholen in het speciaal
                  basisonderwijs vol, terwijl het voorstel van de Minister was om deze laatste sector
                  juist af te bouwen. Deze leden vragen een uitgebreide toelichting op de klassengrootte
                  in het speciaal basisonderwijs.
               
De leden van deze fractie constateren dat de berekende leraar-leerlingratio lager
                  ligt, dan het landelijk gemiddelde van de grote van klassen in het primair onderwijs.
                  Heeft de Minister een verklaring voor dit grote verschil? Deze leden lezen voorts
                  dat alleen het landelijk gemiddelde van klassengrootten is uitgerekend door de Dienst
                  Uitvoering Onderwijs. Hierbij is niet meegenomen hoe de spreiding van klassengrootten
                  over Nederland is. Is de Minister van met deze leden van mening dat dit landelijk
                  gemiddelde geen goed beeld geeft van de omvang van klassen in Nederland? Kan de Minister
                  de gegevens uitsplitsen naar krimpgebieden en regio’s die kampen met een lerarentekort,
                  zo vragen zij.
               
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van de onderhavige brief
                  over de groepsgrootte in het basisonderwijs. Zij zijn positief over het gegeven dat
                  de gemiddelde groepsgrootte weer licht daalt. Tegelijkertijd zegt dit gemiddelde niet
                  alles, omdat er een flinke variatie zit in het aantal leerlingen en er zowel naar
                  boven als naar beneden uitschieters zijn. Deze leden hebben hierover nog een aantal
                  vragen.
               
De leden van deze fractie vragen allereerst wat er precies is geteld. Gaat het om
                  de grootte per groep of om het aantal leerlingen dat in een klas zit? Met andere woorden:
                  wordt een combinatieklas van groep 3–4 als één of als twee aparte groepen geteld?
                  Ook willen de leden graag weten of in de berekening alleen bevoegde leraren worden
                  meegeteld of ook stagiaires, invalkrachten en klassenassistenten?
               
Tevens informeren deze leden of het mogelijk is om een uitsplitsing per regio te maken
                     van de gemiddelde groepsgrootte. Hoe groot zijn de groepen bijvoorbeeld in krimpregio’s
                     en in de Randstad? Is het in dit kader ook mogelijk om de gemiddelde groepsgrootte
                     van de grotere steden te geven, zo vragen zij. Is het mogelijk om een uitsplitsing
                     te maken per grootte van de school, zodat bekend is wat het aantal leerlingen per
                     groep op grote, middelgrote en kleine scholen is, zo vragen deze leden.
                  
Daarnaast willen de leden graag weten of het aandeel ondersteunend personeel per school
                     bekend is.
                  
De voornoemde leden vinden het opvallend dat in tijden van een lerarentekort de gemiddelde
                  groepsgrootte toch licht daalt. Welke verklaring heeft de Minister hiervoor? Verwacht
                  de Minister dat de groepsgrootte in de toekomst weer zal stijgen door het lerarentekort,
                  zo informeren deze leden.
               
Voorts vragen de leden of er consensus is in de wetenschap en het onderwijsveld over
                  wat de ideale groepsgrootte is. Is de Minister bereid ervoor te zorgen dat bij een
                  groot aantal kinderen in een groep er extra handen in de klas komen. Als bijvoorbeeld
                  de 23 leerlingen in een klas gepasseerd is, kan het dan verplicht worden gesteld dat
                  er ook een onderwijsassistent meedraait, zo willen deze leden weten.
               
De leden van deze fractie vragen of het klopt dat sinds de invoering van de lumpsum
                  de gemiddelde groepsgrootte is gestegen in het primair onderwijs. Kan de Minister
                  aangeven wat de gemiddelde groepsgrootte en de variatie groepsgrootte in het primair
                  onderwijs is (tabel 1 uit de onderhavige brief) sinds 2006 of nog voor de invoering
                  van de lumpsum? Kan de Minister dit ook doen voor de tabellen 2, 3, en 4 over het
                  aantal leerlingen, leraren en de leerling-leraarratio? Kan de Minister ook aangeven
                  wat de totaal Rijksuitgaven primair onderwijs zijn per leerling in de periode 2006–2018,
                  zo vragen deze leden.
               
Tot slot vragen de leden wat de stand van zaken is met betrekking tot het adviesrecht
                  op de groepsgrootte van de medezeggenschapsraad.
               
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over groepsgrootte en
                  de leerling-leraarratio in het primair onderwijs. Zij hebben daar nog enkele vragen
                  over.
               
De gemiddelde groepsgrootte in het basisonderwijs in 2018
De leden van deze fractie vragen de Minister of hij figuur 1 ook in tabelvorm aan
                  de Kamer kan doen toekomen. Daarnaast vragen zij of hij dit voortaan in elke brief
                  waarin hij bericht over de groepsgrootte en de leerling-leraarratio in het primair
                  onderwijs standaard wil doen.
               
Gemiddelde groepsgrootte per school
De Minister stelt dat naarmate een school een zwaarder schoolgewicht heeft, de gemiddelde
                  groepsgrootte lager wordt. Kan de Minister nader toelichten waar hij dit op baseert?
                  Kan de Minister tevens figuur 3 in tabelvorm aan de Kamer doen toekomen, zo vragen
                  deze leden.
               
De leerling-leraarratio in het basisonderwijs in 2018
De voornoemde leden constateren dat de Minister de leerling-leraarratio nog altijd
                  baseert op een definitie die een vertekend beeld geeft van de werkelijke verhouding
                  tussen leerlingen en leraren in het basisonderwijs. Is de Minister het ermee eens
                  dat door het meetellen van onder andere intern begeleiders en remedial teachers, geen
                  kloppend beeld kan worden gegeven van de leerling-leraarratio? Daarnaast staan niet
                  alle bevoegde leraren voltijds voor de klas of werken zij juist parttime. In hoeverre
                  vertekent dit de leerling-leraarratio volgens de Minister? In hoeverre worden ook
                  (nog) niet-bevoegde leerkrachten meegenomen in de berekening van de leerling-leraarratio?
                  De leden van de SP-fractie zien liever dat de ratio wordt gedefinieerd als het aantal
                  leerlingen per voltijds, bevoegde onderwijsgevende leerkracht. Wat was de leerling-leraarratio
                  van 2011 tot en met 2018 als de Minister deze definitie hanteert? Is de Minister bereid
                  om voortaan de definitie zoals geformuleerd door de leden van deze fractie te hanteren
                  om de cijfers en de discussie zuiver te houden? Zo nee, waarom niet, zo willen zij
                  weten.
               
Uit het Oeso-rapport «Education at a glance 2019» (Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 230) blijkt – opnieuw – dat de leerling-leraarratio in Nederland een stuk hoger ligt
                  dan in andere landen in de Europese Unie (EU), namelijk 21% hoger.2 Wat is de reactie van de Minister hierop? Hoe verklaart de Minister dit verschil
                  tussen Nederland en andere landen in de EU? Wat zegt dit verschil over de hoge werkdruk
                  en het lerarentekort in Nederland, zo vragen de leden.
               
Tevens blijkt dat de leerling-leraarratio in het speciaal basisonderwijs is gestegen.
                  Is de Minister bereid om in zijn onderzoek naar de reden hiervan de stop op het oprichten
                  van scholen voor speciaal (basis)onderwijs mee te nemen als mogelijke oorzaak? Zo
                  nee, waarom niet?
               
II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
               
De leden van de VVD vragen welke factoren er meegespeeld hebben bij de daling van
                  de groepsgrootte en wat de reden is voor deze daling. Zij vragen ook hoe scholen deze
                  daling ervaren. Uit de cijfers blijkt dat het aantal leerlingen is gedaald. Zowel
                  de factor die heeft bijgedragen aan de daling van de groepsgrootte als de reden voor
                  de daling van de groepsgrootte is dus de afname van het aantal leerlingen. Daarnaast
                  is uit enkele kwalitatieve bevindingen gebleken dat het te maken kan hebben met de
                  kleine klassen die sommige scholen vormen voor het onderwijs aan nieuwkomerskinderen.
                  Omdat het echter om enkele kwalitatieve bevindingen gaat, is het niet mogelijk om
                  deze te kwantificeren en er iets mee te zeggen over de gehele daling van de groepsgrootte.
                  Verder is het niet bekend hoe scholen deze daling ervaren. Dit zal ook erg verschillend
                  zijn per school.
               
De leden van de VVD vragen mij om in absolute cijfers, dus niet in percentages, gestaffeld
                     aan te geven hoeveel klassen er met meer dan 28 leerlingen zijn. Gezien de aard van
                     de onderzoeksmethode, namelijk een steekproef, is dit echter niet mogelijk.
                  
Verder vragen de leden mij om aan te geven welk effect het vrijmaken van de werkdrukmiddelen
                     op deze daling heeft gehad. Om het verband tussen de werkdrukmiddelen en de groepsgrootte
                     precies te kunnen duiden is verregaand onderzoek nodig. Daar is op dit moment niet
                     voor gekozen. In het najaar van 2020 vindt een tussenevaluatie plaats van het werkdrukakkoord.
                     Dit onderzoek heeft als doel om een zo goed mogelijk beeld te krijgen van hoe de werkdruk
                     in de praktijk wordt tegengegaan en welk effect dit heeft.
                  
De leden van de VVD vragen ook wat de gewenste gemiddelde groepsgrootte is. Dit is
                     echter niet bekend. Het is aan scholen om een afweging te maken tussen de gewenste
                     groepsgrootte en andere factoren die prioriteit genieten.
                  
De leden van het CDA vragen of er een reden is voor de stabilisatie, dan wel lichte
                  daling, van de gemiddelde groepsgrootte. Zij vragen of dit door de demografische krimp
                  in grote delen van het land komt, of dat het meer heeft te maken met keuzes van de
                  scholen zelf ten aanzien van de groepsgrootte. Dit is niet vast te stellen, maar wel
                  is duidelijk dat krimpgebieden gemiddeld kleinere groepen hebben. Zie onderstaande
                  tabel3.
               
Krimp- of anticipeerregio
Gemiddelde groepsgrootte
Andere gebieden
23,1
Anticipeergebieden
22,1
Krimpgebieden
21,2
Total
23,0
De gemiddelde groepsgrootte in krimpgebieden (21,2) is lager dan in andere gebieden
                  in Nederland (23,1).
               
Ook vragen de leden van het CDA mij om uit te leggen hoe deze verschillende cijfers
                  zich onderling verhouden en wat de reden is voor de lichte stijging van de leerling-leraarratio
                  in het primair onderwijs. Op veel scholen zijn er leerkrachten die géén eigen groep
                  hebben (bijvoorbeeld remedial teachers en vakleerkrachten). Deze tellen ook mee voor
                  de leerling-leraarratio. Daarnaast is het mogelijk dat een groep meerdere «handen
                  in de klas» heeft en dat daardoor de leerling-leraarratio kleiner is dan de groep.
               
Ook zijn deze leden geïnteresseerd in de uitkomst van het door mij aangekondigde onderzoek
                     naar de stijging van de leerling-leraarratio in het speciaal basisonderwijs (sbao).
                     Deze zal naar verwachting voor de zomer van 2020 naar de Kamer gestuurd worden.
                  
Voorts vragen de leden van deze fractie mij wat ik bedoel wanneer ik zeg dat de ratio’s
                     in het hele primair onderwijs zijn gedaald en in het speciaal onderwijs zijn gestegen.
                     Zij geven aan dat de tabellen 2,3 en 4 iets anders laten zien en zij vragen mij om
                     dit uitleggen.
                  
Tabel 4 van kamerbrief: Tabel 4 – Leerling-leraarratio in het primair onderwijs
In deze tabel4 is te zien dat de leerling-leraarratio van 2015 tot 2018 is gedaald in het basisonderwijs
                  (bao) en is gestegen in speciaal basisonderwijs (sbao) en (voortgezet) speciaal onderwijs
                  (WEC). In het totale primair onderwijs is het echter gedaald. Dat komt doordat het
                  volume van het bao veel groter is dan het sbao en het WEC samen.
               
De leden van D66 vragen wanneer de uitkomsten van het in mijn brief aangekondigde
                  onderzoek naar de stijging van de leerling-leraarratio in het sbao naar de Kamer verstuurd
                  zal worden. De resultaten zullen naar verwachting voor de zomer van 2020 naar uw Kamer
                  verstuurd worden.
               
Daarnaast vragen de leden van D66 naar aanleiding van een nieuwsbericht van de NOS
                  van 25 september 2019 om een uitgebreide toelichting op de klassengrootte in het sbao.
                  Afgelopen schooljaar was er sprake van een lichte toename van de instroom in het sbao
                  en speciaal onderwijs (so). In het sbao komt de lichte stijging met name door de instroom
                  vanuit het regulier basisonderwijs, gevolgd door de instroom van jonge leerlingen
                  die direct naar het sbao gaan. De lichte stijging in het so wordt vooral veroorzaakt
                  door deze laatste groep. Omdat het aantal leraren ten opzichte van de instroom minder
                  is gestegen is de leerling-leraarratio gestegen. Het is mogelijk dat dit heeft geleid
                  tot grotere klassen in het sbao, maar dit is niet zeker.
               
Bovendien vragen de leden van D66 mij om te verklaren waarom de berekende leerling-leraarratio
                  lager ligt dan het landelijk gemiddelde van de grootte van klassen in het primair
                  onderwijs. Het is mogelijk dat een groep meerdere «handen in de klas» heeft en dat
                  daardoor de leerling-leraarratio kleiner is dan de groep. Er zijn bijvoorbeeld remedial
                  teachers zonder eigen groep.
               
De leden vragen mij de gegevens uit te splitsen naar krimpgebieden en regio’s die
                  kampen met een lerarentekort. Het is echter niet mogelijk om de gegevens van tekortregio’s
                  uit te splitsen, omdat DUO geen gegevens heeft van leraren die tekort komen in regio’s.
                  Wel is er zicht op de groepsgrootte in krimpgebieden.
               
Uitsplitsing naar krimp- en anticipeergebieden1:
Krimp- of anticipeerregio
Gemiddelde groepsgrootte
Andere gebieden
23,1
Anticipeergebieden
22,1
Krimpgebieden
21,2
Total
23,0
X Noot
                     
1
Bron groepsgrootte: data van DUO; bron anticipeer- en krimpgebieden: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/bevolkingsdaling/documenten/pu…
De leden van GroenLinks vragen mij wat er precies is geteld. Groepsgrootte is het
                  aantal kinderen dat samen in een klaslokaal zit, gedurende het grootste gedeelte van
                  de week. Een combinatieklas wordt dan ook als één groep geteld. Ook willen de leden
                  graag weten of in de berekening alleen bevoegde leraren worden meegeteld of ook stagiaires,
                  invalkrachten en klassenassistenten. In de berekening worden alleen bevoegde leraren,
                  waaronder remedial teachers, meegenomen. Leraren in opleiding en klassenassistenten
                  worden niet meegeteld. Tevens informeren de leden van GroenLinks of het mogelijk is
                  om een uitsplitsing per regio te maken van de gemiddelde groepsgrootte. Hoe groot
                  zijn de groepen bijvoorbeeld in krimpregio’s en in de Randstad, vragen zij. De uitsplitsing
                  is als volgt:
               
Uitsplitsing groepsgrootte per provincie en van krimp- en anticipatieregio’s1:
provincie
gemiddelde groepsgrootte
Drenthe
21,1
Flevoland
23,5
Friesland
20,8
Gelderland
23,4
Groningen
21,3
Limburg
23,4
Noord-Brabant
22,7
Noord-Holland
23,0
Overijssel
23,2
Utrecht
22,8
Zeeland
21,8
Zuid-Holland
23,6
Total
23,0
X Noot
                     
1
Bron: data van DUO
Voor een uitsplitsing naar krimp- en anticipeergebieden verwijs ik u graag naar de
                  tabel op pagina 7.
               
De leden van GroenLinks vragen ook of het in het kader van krimp en regio mogelijk
                  is om de gemiddelde groepsgrootte van de grotere steden te geven. De gemiddelde groepsgrootte
                  van de G4 is 22,7.5 De gemiddelde groepsgrootte in de overige grotere steden (de G40) is 23,4. De gemiddelde
                  groepsgrootte in de rest van Nederland ligt daar tussenin (22,8).
               
Grotere steden
Gemiddelde groepsgrootte
G4
22,7
G40
23,4
overige gemeenten
22,8
Nederland
23,0
Voorts vragen de leden mij van GroenLinks om een uitsplitsing te maken per grootte
                  van de school. Naarmate scholen groter worden, zijn ook de groepen van die scholen
                  groter- zie onderstaande figuur en tabel6. Dit was ook het geval in andere groepen van scholen met meer dan 400 leerlingen;
                  deze hadden gemiddeld 24,2 leerlingen in 2018. Op scholen met minder dan 50 leerlingen
                  hebben groepen gemiddeld 12,7 leerlingen. Dit is een verschil van 11,4 leerlingen
                  (met afrondingscorrectie).
               
categorieën van (school)vestigingsgrootte
Groepsgrootte 2018
25–50 leerlingen
12,7
51–100 leerlingen
19,5
101–150 leerlingen
21,4
151–200 leerlingen
22,3
201–400 leerlingen
23,5
meer dan 400 leerlingen
24,2
gemiddeld
23,0
Daarnaast willen de leden van GroenLinks graag weten of het aandeel ondersteunend
                  personeel per school bekend is. In het kader hiervan kan ik melden dat op 1 oktober
                  2018 13% van de formatie van basisscholen uit onderwijsondersteunend personeel bestond;
                  in 2017 was dat nog 11%.7 Op speciale basisscholen bestaat 28% van de formatie uit onderwijsondersteunend personeel
                  en op (voortgezet) speciale scholen 41%. Zie onderstaande grafiek:
               
De leden van GroenLinks geven aan het opvallend te vinden dat in tijden van een lerarentekort
                  de gemiddelde groepsgrootte toch licht daalt. Zij vragen mij hoe ik dit kan verklaren.
                  Een mogelijke verklaring is dat het aantal leerlingen is gedaald. Dit blijkt ook uit
                  de tabel in de brief. Daarnaast vragen zij mij of ik verwacht dat de groepsgrootte
                  in de toekomst weer zal stijgen door het lerarentekort. Dit hangt af van een groot
                  aantal keuzes dat scholen kunnen maken en is daarom erg moeilijk te zeggen. Wel kan
                  ik melden dat ik druk bezig ben om te zorgen dat de impact van het lerarentekort zo
                  klein mogelijk blijft. Zoals aangekondigd in mijn brief van 8 oktober 2019 probeer
                  ik hiervoor te zorgen door in te zetten op o.a. het stimuleren van zijinstroom, het
                  behouden van leraren, activeren van de stille reserve en een beter belonings- en carrièreperspectief
                  voor leraren. En ook zoals eerder gemeld, zijn de eerste positieve resultaten zichtbaar:
                  vorig jaar is er 3000 fte onderwijspersoneel bijgekomen in het primair onderwijs (po).
               
Voorts vragen de leden of er consensus is in de wetenschap en het onderwijsveld over
                  wat de ideale groepsgrootte is. Hier lijkt geen consensus over te zijn. Er lijkt wel
                  een indicatie te zijn dat klassenverkleining alleen meer onderwijskwaliteit oplevert
                  bij zeer kleine klassen. Bij grote tot middelgrootte klassen is weinig leeropbrengst
                  te zien. Daarnaast is het mogelijk dat kleinere klassen een positief effect hebben
                  op de werkdruk, maar ik heb zelf geen onderzoek voorhanden waar dat uit blijkt.
               
Zij vragen mij of ik bereid ben om ervoor te zorgen dat bij een groot aantal kinderen
                  in een groep extra handen in de klas komen. De groepsgrootte en de personeelsinzet
                  zijn keuzes van de school. Hier wordt een constructief gesprek over gevoerd met de
                  medezeggenschapsraad. Maatwerk en de autonomie van scholen blijven belangrijk. Wel
                  zal ik ervoor zorgen dat de gehele medezeggenschapsraad in het po een adviesrecht
                  krijgt op de groepsgrootte. Bovendien investeer ik met ingang van het schooljaar 2018–2019
                  extra in de aanpak van de werkdruk. Zoals eerder genoemd heeft de investering van
                  deze extra middelen er toe geleid dat scholen meer personeel hebben kunnen aannemen.
                  Het is aannemelijk dat dit de werkdruk heeft doen dalen.
               
Voorts vragen de leden van GroenLinks of het klopt dat sinds de invoering van de lumpsum
                  de gemiddelde groepsgrootte is gestegen in het primair onderwijs. De lumpsum voor
                  personele bekostiging is op 1 augustus 2006 ingegaan in het basisonderwijs. DUO heeft
                  de groepsgrootte bepaald vanaf 2011, 5 jaar na de invoering van de lumpsum voor personele
                  bekostiging in het basisonderwijs. Voor de periode 2006 tot 2011 is het niet mogelijk
                  om de gemiddelde groepsgrootte in het basisonderwijs weer te geven. De gemiddelde
                  groepsgrootte in basisonderwijs vanaf 2011 is hieronder weergegeven in grafiek en
                  tabel.8
jaar
Gemiddelde groepsgrootte
2011
22,6
2012
22,8
2013
23,3
2014
23,3
2015
23,3
2016
23,4
2017
23,1
2018
23,0
De leden van GroenLinks vragen mij ook om aan te geven wat de gemiddelde groepsgrootte
                  en de variatie van de groepsgrootte in het basisonderwijs (tabel 1 uit de onderhavige
                  brief) sinds 2006 of nog voor de invoering van de lumpsum is geweest. Zij vragen mij
                  dit ook te doen voor de tabellen 2, 3 en 4 over het aantal leerlingen, het aantal
                  leraren en de leerling-leraarratio. In de brief is de variatie van de groepsgrootte
                  van 2011 tot en met 2018 gegeven. In de 2006 tot 2011 is de groepsgrootte niet vastgesteld;
                  daardoor kunnen van die periode geen gegevens worden gegeven. De gegevens zijn als
                  volgt.9
Peildatum
1994
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
Groep 1
19,4
19,5
18,7
18,2
17,5
19,2
17,3
17,9
17,7
17,5
Groep 2
24,7
22,7
23,6
22,8
22,0
22,3
21,7
19,8
22,0
21,4
Groep 1 / 2
23,7
22,4
22,3
22,1
21,4
21,4
20,6
21,2
21,2
20,4
Groep 3
23,3
23,0
23,2
23,0
22,2
21,4
21,0
21,4
22,0
21,4
Combinatie
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
met groep 38
20,2
22,1
21,6
21,8
19,3
21,3
16,7
20,6
20,4
18,9
Groep 4
25,4
24,7
24,9
24,7
23,8
23,8
22,6
22,4
22,7
22,5
Combinaties in
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
onderbouw9
24,8
24,7
23,4
24,7
23,7
23,2
22,1
22,8
23,4
22,7
Onderbouw
gemiddeld
23,7
22,9
22,7
22,5
21,9
21,9
20,9
21,1
21,6
21,0
Groep 5
25,3
24,9
26,0
25,7
24,9
24,2
23,4
23,0
23,8
23,5
Groep 6
25,0
25,6
26,3
26,0
25,2
24,5
23,9
23,8
24,0
23,8
Groep 7
25,2
25,6
26,3
26,0
25,4
25,5
24,0
23,6
24,3
23,7
Groep 8
25,0
24,5
25,6
25,5
24,8
24,8
23,9
23,5
23,9
23,1
Combinaties
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
in bovenbouw10 24,9
25,2
25,4
25,5
25,2
25,1
23,3
23,4
23,3
23,0
Bovenbouw
gemiddeld
25,0
25,1
25,8
25,7
25,1
24,8
23,7
23,5
23,8
23,4
Totaal
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
                         
gemiddeld
24,3
23,8
25,2
24,0
23,3
23,2
22,2
22,2
22,6
22,0
De tabellen 2, 3 en 4 in de oorspronkelijke Kamerbrief bevatten het aantal leerlingen,
                  het aantal leraren en de leerling-leraarratio in de jaren 2009 tot en met 2018. Het
                  basisbestand hiervoor is gemaakt en gebruikt voor de gepresenteerde aantallen op Onderwijs
                  in Cijfers. De totstandkoming van dit basisbestand ging gepaard met veel bewerkingsstappen
                  en veel analysewerk. Een van die bewerkingsstappen is bijvoorbeeld het toekennen van
                  het bovenschools personeel aan de juiste sector. Het is niet goed haalbaar om op precies
                  dezelfde manier de aantallen in de eerdere jaren te bepalen. Er is wel een goed alternatief
                  om een langere tijdreeks te produceren. Voor het maken van de arbeidsmarktramingen
                  onderhoudt DUO een bestand dat gebruikt wordt door Mirror, het prognosemodel waarmee
                  CentERdata deze ramingen maakt. Op basis van deze gegevens zijn de tabellen 2, 3 en
                  4 aangevuld met de jaren 1994 tot en met 2008. Er zit een kleine trendbreuk in de
                  berekeningen, maar de verschillen in de jaren 2009 tot en met 2018 zijn klein en de
                  hierna gepresenteerde trends in de leerling-leraarratio's geven een goed beeld van
                  de werkelijkheid.
               
De leden van GroenLinks vragen mij ook om aan te geven wat het totaal aan Rijksuitgaven
                  voor het primair onderwijs per leerling in de periode 2006–2018 was.10 Deze uitgaven waren als volgt.
               
Uitgaven per leerling (x € 1.000,–)
jaar
PO
2006
5,0
2007
5,1
2008
5,3
2009
5,7
2010
5,7
2011
5,8
2012
6,0
2013
6,4
2014
6,2
2015
6,4
2016
6,6
2017
6,9
2018
7,3
Tot slot vragen de leden wat de stand van zaken is met betrekking tot het adviesrecht
                  op de groepsgrootte van de medezeggenschapsraad. Op dit moment bevinden we ons in
                  de voorbereidende fase en zijn we in gesprek met het veld. Naar verwachting zal dit
                  adviesrecht in 2021 operationeel worden.
               
De leden van de SP vragen mij of ik figuur 1 ook in tabelvorm aan de Kamer kan doen
                  toekomen. Deze is als volgt.11
jaar
Gemiddelde groepsgrootte
2011
22,6
2012
22,8
2013
23,3
2014
23,3
2015
23,3
2016
23,4
2017
23,1
2018
23,0
Daarnaast vragen zij of ik dit voortaan in elke brief waarin ik bericht over de groepsgrootte
                  en de leerling-leraarratio in het primair onderwijs standaard wil doen. Hier zal ik
                  voor zorgen.
               
De leden van de SP vragen mij waar ik het op baseer dat naarmate een school een zwaarder
                  schoolgewicht heeft de gemiddelde groepsgrootte lager wordt. Hiertoe is de schoolachterstand
                  berekend: een combinatie van schoolgewicht en gewichtenleerlingen in een impulsregio.
                  Zoals in onderstaande grafiek is te zien, zijn groepen gemiddeld kleiner naarmate
                  de schoolachterstand hoger is.12
Zij vragen mij tevens om figuur 3 in tabelvorm aan de Kamer te doen toekomen. Deze
                  is als volgt.
               
Tabel bij figuur 3. Percentage scholen naar gemiddelde groepsgrootte per school.1
Gemiddelde groepsgrootte per schoolvestiging
percentage schoolvestigingen
0
0,0%
1
0,0%
2
0,0%
3
0,0%
4
0,0%
5
0,2%
6
0,0%
7
0,0%
8
0,0%
9
0,0%
10
0,6%
11
0,0%
12
0,8%
13
0,8%
14
0,4%
15
1,6%
16
0,8%
17
2,2%
18
2,0%
19
4,3%
20
5,1%
21
8,1%
22
12,8%
23
13,0%
24
16,7%
25
13,0%
26
9,8%
27
5,1%
28
2,2%
29
0,8%
30
0,0%
31
0,0%
32
0,0%
33
0,0%
34
0,0%
35
0,0%
36
0,0%
37
0,0%
38
0,0%
39
0,0%
40
0,0%
41
0,0%
42
0,0%
43
0,0%
44
0,0%
45
0,0%
46
0,0%
47
0,0%
X Noot
                     
1
Bron: data van DUO
De leden van de SP vragen mij of ik het ermee eens ben dat door het meetellen van
                  onder andere intern begeleiders en remedial teachers geen kloppend beeld kan worden
                  gegeven van de leerling-leraarratio. Het is in de data niet mogelijk om intern begeleiders
                  en remedial teachers te onderscheiden van leerkrachten. Het meetellen van interne
                  begeleiders en remedial teachers geeft een juist beeld van het aantal leerlingen per
                  beschikbare bevoegde leerkracht. Het is echter geen goede maat voor de groepsgrootte
                  en daarom wordt deze apart onderzocht.
               
Daarnaast vragen de leden van de SP in hoeverre het verschil tussen part-time en full-time
                  de gegevens vertekent. Dit verschil is meegerekend in de leerling-leraarratio en vertekent
                  de ratio dus niet. De leerling-leraarratio is berekend op basis van de betrekkingsomvang
                  van de leerkracht.
               
Voorts vragen de leden van de SP in hoeverre ook (nog) niet-bevoegde leerkrachten
                  worden meegenomen in de berekening van de leerling-leraarratio. Het antwoord hierop
                  is dat leraren in opleiding niet worden meegeteld.
               
De leden van de SP-fractie vragen wat de leerling-leraarratio van 2011 tot en met
                  2018 was als de Minister de definitie hanteert dat de ratio het aantal leerlingen
                  per voltijds, bevoegde onderwijsgevende leerkracht is. Het is op dit moment in de
                  data niet mogelijk om bijvoorbeeld remedial teachers te onderscheiden van leerkrachten
                  en daarom is het niet mogelijk om de llr op basis van deze definitie weer te geven.
                  Daarnaast vragen de leden van de SP of ik deze definitie in de toekomst wil hanteren.
                  Omdat de huidige llr goed weergeeft wat het aantal bevoegde en beschikbare leraren
                  is, zal ik dit niet doen. Niet alleen leerkrachten met een klassieke eigen klas dragen
                  bij aan het onderwijs. Alle leerkrachten die in deze cijfers zijn opgenomen geven
                  op hun eigen manier les aan leerlingen en zijn daarmee van toegevoegde waarde voor
                  het onderwijs. Naast de traditionele vorm van een leraar per klas zien we ook andere
                  onderwijsvormen. Ook binnen deze onderwijsvormen waarbij een leerkracht niet continu
                  in een eigen klas staat, maar er meer in teams gewerkt wordt, krijgen kinderen goed
                  onderwijs en zijn alle leerkrachten op deze scholen van belang. Daarom zal ik doorgaan
                  met het tellen van het aantal leerlingen per voltijds, bevoegde leerkracht.
               
De leden van de SP geven aan dat uit het OESO-rapport «Education at a glance 2019»
                  blijkt dat de leerling-leraarratio in Nederland een stuk hoger ligt dan in andere
                  landen in de Europese Unie (EU) en vragen mij hier een reactie op te geven. De personeelsinzet
                  is een verantwoordelijkheid van het schoolbestuur. Maatwerk is van groot belang. Het
                  schoolbestuur blijft in gesprek met de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad
                  over de personeelsinzet. Blijkbaar maken schoolbesturen en personeelsleden in Nederland
                  andere keuzes dan die in andere landen.
               
De leden van de SP vragen mij hoe ik dit verschil tussen Nederland en andere landen
                     in de EU verklaar. De leerling-leraar ratio is slechts het aantal leraren gedeeld
                     door het aantal leerlingen. Het kan zijn dat in Nederland meer ondersteunend personeel
                     wordt ingezet om ervoor te zorgen dat het effect van een hogere leerling-leraarratio
                     uiteindelijk beperkt blijft.
                  
Daarnaast vragen zij mij wat dit verschil over de hoge werkdruk en het lerarentekort
                     in Nederland zegt. Dit hoeft niet noodzakelijkerwijs iets te betekenen. Zoals gezegd
                     bespreken de personeelsgeleding en het schoolbestuur samen de personeelsinzet. Als
                     zij voor deze personeelsinzet kiezen, kan de ervaren werkdruk hetzelfde zijn als in
                     andere landen.
                  
Tenslotte vragen de leden van de SP om mijn onderzoek naar de leerling-leraarratio
                  de stop op het oprichten van scholen voor speciaal (basis)onderwijs mee te nemen als
                  mogelijke oorzaak. Ik zal de onderzoekers vragen om dit mee te nemen in hun onderzoek.
               
Ondertekenaars
- 
              
                  
, - 
              
                  Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap - 
              
                  Mede ondertekenaar
E.C.E. de Kler, griffier