Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van Helvert, Amhaouch, Bosman, Kerstens, Bruins, Voordewind en Stoffer over de berichtgeving ‘Nieuwe onderzeeboten: Nederlandse marine-industrie dreigt alleen kruimels te krijgen’
Vragen van de leden Van Helvert en Amhaouch (beiden CDA), Bosman (VVD), Kerstens (PvdA), Bruins en Voordewind (beiden ChristenUnie) en Stoffer (SGP) aan de Ministers van Defensie en van Financiën en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over de berichtgeving «Nieuwe onderzeeboten: Nederlandse marine-industrie dreigt alleen kruimels te krijgen» (ingezonden 12 september 2019).
Antwoord van Staatssecretaris Visser (Defensie), mede namens de ministers van Defensie
en van Financiën en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (ontvangen
19 december 2019). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 267.
Vraag 1
Hoe beoordeelt u de berichtgeving: «Nieuwe onderzeeboten: Nederlandse marine-industrie
dreigt alleen kruimels te krijgen»1 en het artikel «Het langzame herstel van de krijgsmacht» in de Telegraaf van 3 juli
jl.?
Antwoord 1
Ik heb kennis genomen van de genoemde berichten. De Kamer heeft vorige week de B-brief
ontvangen van het project Vervanging Onderzeebootcapaciteit. Hierin zijn de besluiten
opgenomen over het gewenste type onderzeeboot, het aantal aan te schaffen onderzeeboten,
het budget dat daarvoor beschikbaar is, de shortlist van de kandidaat-werven en de verwervingsstrategie.
In de B-fase is ten aanzien van deze vier kandidaat-werven een aantal onderzoeken
uitgevoerd. Er heeft een kosten-batenanalyse (KBA) plaatsgevonden, waarbij verschillende
vervangingsopties zijn vergeleken. Binnen dit project worden deze alternatieven als
varianten benoemd. In een apart onderzoek heeft Defensie de eigenschappen van deze
werven tegen het licht gehouden. Verder heeft Defensie de mogelijkheden voor internationale
samenwerking in kaart gebracht en heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
onderzoek gedaan naar industriële aspecten. Als uitwerking van het Regeerakkoord is
in november 2018 de Defensie Industrie Strategie (DIS) gepubliceerd. In februari 2019
is de DIS in de Tweede Kamer behandeld. Na de publicatie van de DIS is een aanvullend
onderzoek uitgevoerd om te inventariseren in welke mate de kandidaat-werven een bijdrage
kunnen leveren aan de doelstellingen van de DIS2.
Bij de uiteindelijke keuze van een leverancier zullen onder andere factoren zoals
beste boot voor de beste prijs, risicobeheersing en de uitwerking van het nationaal
veiligheidsbelang en de strategische autonomie als uitgangspunten dienen. Vanuit een
economische en industriële invalshoek is de toekomstige positie van het Nederlandse
marinebouwcluster van belang, inclusief MKB en kennisinstituten. Na het gezamenlijk
vaststellen van de gunningseisen, werkt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
in een parallel spoor met de kandidaat-werven een industriële samenwerkingsovereenkomst
uit. Tevens zijn wegingselementen zoals strategische samenwerking met NAVO-bondgenoten
en andere strategische partners en bijdragen aan Europese defensiesamenwerking van
belang.
Vraag 2
Erkent u de grote zorgen die vanuit de Nederlandse marine-industrie geuit worden over
de toekomst van de Nederlandse marinebouw en het behoud van nationale strategische
belangen en nationale militaire kennis?
Antwoord 2
Ik ben op de hoogte van opvattingen die leven in de Nederlandse marine-industrie.
Ook is er het Triarii-rapport «Economische effecten marinebouwcluster» dat de Staatssecretaris
van Economische Zaken en Klimaat op 10 september 2018 naar de Kamer heeft gestuurd.3
Voor Nederland is, zoals beschreven in de DIS, een sterk marinebouwcluster van strategisch
belang teneinde de wezenlijke belangen van de nationale veiligheid te kunnen beschermen,
ook tijdens de instandhouding van een wapensysteem.
Vraag 3
Kent u het artikel in de Financial Review «Defence Minister gets frank with French
over submarine build» van 16 augustus 20194, en de uitzending «Breaking French submarine contract a «bargain» at $ 330m5»?
Vraag 4
Kent u de berichtgeving uit het artikel: «Onderhandelingen over toekomstige Leopard-tank
verlopen stroef» over het vastlopen van de onderhandelingen tussen twee Duitse bedrijven
en een Frans bedrijf, omdat het Franse bedrijf een positie van 50% opeist in de ontwikkeling
van de toekomstige Leopard 3 tank?
Vraag 5a
Kent u het artikel: «U-Boote machen wieder Probleme»6 over het niet-functioneren van de Duitse nieuwe onderzeeboten?
Antwoord 3, 4 en 5a
Ja
Vraag 5b
Hoe beoordeelt u deze berichtgeving in het licht van een mogelijke samenwerking met
de Duitse aanbieder voor de onderzeebootorder?
Antwoord 5b
Internationale samenwerking is gekenmerkt als randvoorwaarde voor de vervanging van
de Walrusklasse. Dit is noodzakelijk, omdat Nederland niet beschikt over een zelfscheppende
onderzeebootindustrie. Internationale samenwerking is daardoor een belangrijk onderdeel
van de invulling van de vervangende onderzeebootcapaciteit, zowel in de verwerving
als in de exploitatie. Uit het onderzoek dat is gedaan naar internationale samenwerking
blijkt onder meer dat samenwerking met Duitsland, evenals die met Frankrijk en Zweden,
kansen, risico’s en mogelijkheden met zich mee brengt, afhankelijk van welk thema
wordt beschouwd.
Vraag 6a
Erkent u in uw antwoord op vraag 23 feitelijke vragen Defensie-industrie strategie7 dat «Uitbesteding van een project aan een buitenlandse industrie kan leiden tot een
erosie van het kennisniveau.»?
Antwoord 6a
Uitbesteding van een project aan een buitenlandse industrie kan leiden tot verandering
van het kennisniveau. Als de buitenlandse industrie een project uitvoert, kan het
kennisniveau van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen dalen, maar naarmate
zij meer worden ingeschakeld kan hun kennisniveau op peil blijven of zelfs stijgen.
Om het nationale veiligheidsbelang te borgen is in de DIS beschreven dat betrokkenheid
bij de productie en instandhouding van de eigen industrie essentieel is voor het behoud
en de versterking van de toegang van de Nederlandse industrie tot hoogwaardige kennis
en capaciteiten. Hieruit volgt dat Defensie voor elke verwerving een afweging maakt
voor de meest passende strategie met als uitgangspunt: beste product voor de beste
prijs met een zo groot mogelijke betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven.
Vraag 6b
Klopt de analyse dat, doordat de order voor mijnenbestrijdingsvaartuigen gegeven is
aan een Frans-Belgisch consortium, de Nederlandse kennis op mijnenbestrijdingsgebied
(deels) erodeert en de Nederlandse industrie structureel een exportmarkt verloren
heeft voor toekomstige mijnenbestrijdingsvaartuigen?
Vraag 6c
Klopt het dat de aanbesteding van de mijnenbestrijdingsschepen niet conform de Defensie
Industrie Strategie (DIS) was?
Antwoord 6b en 6c
De twee marinebouwprojecten van België en Nederland moeten in samenhang worden bezien.
De twee landen hebben in 2016 afgesproken dat België de leiding heeft bij de mijnenbestrijdingscapaciteit
en Nederland bij de M-fregatten. Het gevolgde aanbestedings- en gunningsproces voor
de vervanging van de mijnenbestrijdingscapaciteit is uitgevoerd volgens de Belgische
regels en procedures. Deze verdeling vloeit logischerwijs voort uit de taakspecialisatie
binnen de intensieve marinesamenwerking tussen beide landen (BENESAM). De taakspecialisatie
zorgt voor maximale interoperabiliteit en lagere kosten, maar is alleen mogelijk als
beide landen beschikken over nagenoeg identiek materieel.
België en Nederland hebben voor de twee gezamenlijke vervangingsprojecten een «maatschappelijke
return» Memorandum of Understanding (MoU) getekend. Aan Nederlandse kant was hierbij het Commissariaat Militaire Productie
van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (CMP) betrokken. In dit MoU is
overeengekomen dat beide landen globaal streven naar een zo evenwichtig mogelijke
verdeling van de maatschappelijke return. Afgesproken is dat ieder land vrij is in
de keuze van het te doorlopen verwervingstraject. Aan Nederlandse kant zal Defensie
voor de bouw van vier nieuwe M-fregatten – twee per land – zonder concurrentiestelling
offertes aanvragen bij de Nederlandse industrie. Het Nederlandse bedrijfsleven en
de kennisinstellingen worden daarmee maximaal betrokken bij het ontwerp, de bouw en
de instandhouding van deze schepen.
België heeft voor het project van de mijnenbestrijdingscapaciteit een Europese aanbesteding
uitgevoerd.8 Nederlandse bedrijven en kennisinstituten kunnen op verschillende manieren betrokken
blijven bij kennisontwikkeling op het gebied van mijnenbestrijding. Zoals uiteengezet
in de beantwoording van 19 april jl. van vragen over de D-brief9 zal Defensie op korte termijn enkele onderwaterdrones aanschaffen. Daarmee kan ervaring
worden opgedaan om de latere invoering ervan soepeler te laten verlopen. Kennisinstituten
zullen hierbij worden ingeschakeld. Daarnaast is in PESCO-verband een project gaande
(PESCO MAS MCM) voor de ontwikkeling van onbemande apparatuur voor mijnenbestrijding
dat kansen biedt voor Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen, ook ten aanzien
van export.
De gezamenlijke vervanging door België en Nederland van de mijnenbestrijdingscapaciteit
en de M-fregatten sluit goed aan bij de Defensie Industrie Strategie, waarin nadrukkelijk
aandacht wordt gegeven aan internationale samenwerking. In het kader van de samenwerking
met België worden het Nederlandse bedrijfsleven en de kennisinstellingen maximaal
betrokken bij het ontwerp, de bouw en de instandhouding van de nieuwe fregatten.
Vraag 6d
Zal de aanbesteding van de onderzeeboten nu wél conform de DIS gaan?
Antwoord 6d
Voor de wijze van aanbesteding verwijs ik u naar de vorige week verzonden B-brief.
Vraag 6e
Hoe beoordeelt u het risico van kennis-erosie voor het later kunnen uitvoeren door
de Nederlandse marinebouw van het benodigde onderhoud en upgrades aan de onderzeeboten,
waarin Nederland nu excelleert, indien niet over het intellectual property (IP) van
deze onderzeeboten kan worden beschikt?
Vraag 6g
Bent u bereid om werven uit te sluiten die het IP niet willen delen, zodat erosie
van strategische kennis kan worden voorkomen?
Antwoord 6e en 6g
In de D-fase van het project worden de aspecten van de DIS nader uitgewerkt. Garanties
hiervoor worden in het begin van deze fase besproken met de kandidaat-werven en via
hen met de betreffende overheden. Deze garanties moeten worden vastgelegd in afspraken
met de betreffende overheden en met de kandidaat-werven. Hierbij moet onder meer worden
gedacht aan gebruiksrechten inzake intellectueel eigendomsrecht.
Vraag 6f
Hoe beoordeelt u het voortbestaan van de Nederlandse marinebouwcluster wanneer er
wordt gekozen voor een hoofdaannemer die geen structureel partnerschap heeft met de
Nederlandse marinebouw en niet bereid is tot het volledig delen van het intellectuele
property (IP)?
Vraag 21
In hoeverre heeft het kabinet de ambitie om onderzeebootbouw in Nelderland te stimuleren?
Antwoord 6f en 21
Vanuit een economische en industriële invalshoek is de toekomstige positie van het
Nederlandse marinebouwcluster van belang, inclusief MKB en kennisinstituten. Voor
Nederland is, zoals beschreven in de DIS, een sterk marinebouwcluster van strategisch
belang teneinde de wezenlijke belangen van de nationale veiligheid te kunnen beschermen,
ook tijdens de instandhouding van een wapensysteem. Meerdere aspecten zijn hierbij
relevant, waaronder de mate waarin Nederland kan beschikken over de vereiste kennis
en toegang tot intellectueel eigendom om de onderzeeboten autonoom in te zetten, in
stand te kunnen houden en te kunnen moderniseren en verbeteren.
Het is van essentieel belang voor de vervangende onderzeebootcapaciteit als strategisch
wapensysteem dat bij de exploitatie en het lange termijn onderhoud (inclusief mid-life updates) de Nederlandse Defensie Technologische & Industriële Basis (NL-DTIB10) wordt betrokken. De NL-DTIB is bekend met de nationale karakteristieken en werkwijzen,
die redelijk uniek zijn. De NL-DTIB is onder meer op succesvolle wijze betrokken geweest
bij het Instandhoudingsprogramma van de Walrusklasse onderzeeboten. Door deze bekendheid
en betrokkenheid kan zij naar verwachting op een goede wijze onder andere de functie
van systeem- integrator invullen en daarmee het nationaal belang dienen gedurende
de levensduur van de onderzeeboot. Alleen met een goede instandhouding blijft het
wapensysteem gedurende de levensduur zijn waarde behouden. Vanuit nationaal veiligheidsbelang
moet Nederland via de NL-DTIB gedurende de gehele levensduurfase beschikken over capaciteiten
die handelingsvermogen en soevereine inzet van de onderzeeboot garanderen. Alle kandidaat-werven
hebben de intentie getoond om invulling te geven aan DIS-aspecten.
Zie ook het antwoord op vraag 6e.
Vraag 6g
Bent u bereid om werven uit te sluiten die het IP niet willen delen, zodat erosie
van strategische kennis kan worden voorkomen?
Antwoord 6g
Zie het antwoord op vraag 6e.
Vraag 6h
Kunt u alle onderdelen van vraag 6 separaat beantwoorden?
Antwoord 6h
Vragen zijn zoveel als mogelijk separaat beantwoord. Daar waar vragen een relatie
hebben worden deze in samenhang beantwoord.
Vraag 7a
Erkent u dat een goed functionerend samenwerkingsverband zoals «de Gouden Driehoek»
noodzakelijk is voor het beste product voor de beste prijs binnen de gegeven tijd?
Vraag 7b
Deelt u de opvatting dat het vroegtijdig betrekken van de Nederlandse «Gouden Driehoek»
bij het ontwikkelen van de nieuwe onderzeeboot, sterk zal bijdragen aan een ontwerp
dat later tegen lage kosten is te onderhouden en slimmer kan worden voorbereid op
toekomstige upgrades?
Vraag 8b
Kan de werking van de «Gouden Driehoek», waarin gezamenlijk oplossingen voor technische
problemen worden gezocht, kosten en vertraging voorkomen, waardoor de ontwikkelrisico’s
aanzienlijk lager liggen?
Antwoord 7a, 7b en 8b
Een intensieve samenwerking tussen overheid, kennisinstellingen en bedrijfsleven in
de zogenoemde «gouden driehoek» kan bijdragen aan de ontwikkeling van technologisch
geavanceerde producten en met een hoge operationele inzetbaarheid tegen zo laag mogelijke
kosten.
Voor Nederland is een zelfscheppend marinebouwcluster van strategisch belang. Aangezien
Nederland echter niet beschikt over een zelfscheppende onderzeebootindustrie, is voor
de vervanging van de Walrusklasse-onderzeeboten internationale samenwerking noodzakelijk.
Zie ook het laatste deel van het antwoord bij vraag 1.
Vraag 8a
Klopt het dat voor een product dat niet van de plank kan worden gekocht maar waaraan
een ontwikkelingsfase vastzit, met nog onbekende technische risico’s, concurrentiestelling
niet per definitie leidt tot een lagere prijs?
Antwoord 8a
Dit alles is afhankelijk van de ontwikkeling van het product.
Vraag 8b
Kan de werking van de «Gouden Driehoek», waarin gezamenlijk oplossingen voor technische
problemen worden gezocht, kosten en vertraging voorkomen, waardoor de ontwikkelrisico’s
aanzienlijk lager liggen?
Antwoord 8b
Zie het antwoord op vraag 7a.
Vraag 9
In hoeverre kennen de verschillende aanbieders een werkwijze van gezamenlijk ontwikkelen
en bouwen zoals binnen de Nederlandse «Gouden Driehoek», die er de laatste decennia
in resulteerde dat Nederlandse marineschepen immer op tijd en binnen budget werden
opgeleverd?
Antwoord 9
Alle kandidaat-werven hebben intentie getoond om invulling te geven aan de DIS aspecten.
Zo heeft Naval Group onder meer aangegeven met Royal IHC samen te werken, heeft Saab
Kockums de samenwerking gezocht met Damen Schelde Naval Shipbuilding en heeft tkMS
aangegeven de bouw van onderzeeboten in de Noordkop te laten plaatsvinden. De exacte
afspraken tussen kandidaat-werven en (door hen benoemde) samenwerkingspartners zullen
in de volgende fase van het project door Defensie nader worden onderzocht. Defensie
doet dit onder meer met het Ministerie van EZK.
Vraag 10
Klopt het dat het voor Defensie in geval van concurrentiestelling heel lastig kan
worden om de volledige informatie van subsystemen beschikbaar te krijgen, omdat buitenlandse
aanbieders vanwege eigen nationale veiligheidsbelangen niet volledig open kaart zullen
spelen over hun landeigen, strategische innovaties en militaire kennis?
Antwoord 10
In de volgende fase worden de eisen, knock out- en gunningscriteria en wegingsfactoren vastgesteld, waarbij factoren zoals beste
boot voor de beste prijs, risicobeheersing en de uitwerking van het nationaal veiligheidsbelang
en de strategische autonomie als uitgangspunten dienen.
Vraag 11a
Welke kwaliteitsimpuls kunnen nieuwe orders voor de Nederlandse marinebouw opleveren,
zowel op het gebied van onderzeeboten als daarbuiten in de civiele Nederlandse maritieme
industrie?
Antwoord 11a
Nieuwe orders voor de bouw van marineschepen waarbij Nederlandse bedrijven zijn betrokken,
kunnen een impuls geven aan zowel de economische en financiële positie van de sector
als aan het kennisniveau. De kennis die is opgedaan bij marinebouwprojecten kan bovendien
worden benut in het civiele domein.
Vraag 11b
Bent u bereid de spin-off en spill-over effecten te onderzoeken van Nederlandse industriële
participatie?
Antwoord 11b
Het kabinet heeft vorig jaar de DIS uitgebracht, waarin onder andere is ingegaan op
de economische kansen voor de defensiesector. Ook het in het antwoord op vraag 2 genoemde
Triarii-rapport gaat in op deze aspecten. Het kabinet zal uw Kamer dit jaar nog een
overzicht geven van de economische positie en kerncijfers van de Nederlandse defensie-industrie.
Voor een nieuw onderzoek bestaat geen aanleiding.
Vraag 12a
Erkent u dat de Nederlandse defensie-industrie in het nadeel verkeert ten opzichte
van sommige buitenlandse staatsbedrijven, die op velerlei wijze kunnen rekenen op
steun van hun overheid?
Antwoord 12a
In het algemeen geldt dat een Nederlandse onderneming die zich benadeeld voelt door
buitenlandse concurrentie en daarbij het vermoeden heeft dat de relevante aanbestedingsprocedure
en gunning door een EU-lidstaat niet correct is doorlopen, een kort geding kan starten
om voorlopige maatregelen te laten nemen om de beweerde inbreuk ongedaan te maken
of te voorkomen dat de betrokken belangen verder worden geschaad. Dit kan bijvoorbeeld
doordat de Nederlandse onderneming in een kort geding procedure inzet op het laten
vernietigen van een gunningsbesluit en het opnieuw laten doen van de aanbestedingsprocedure.
Ook kan de Nederlandse onderneming, als er ten onrechte niet Europees is aanbesteed,
een bodemprocedure starten voor het vernietigen van de overeenkomst en eventueel een
schadevergoeding eisen. Daarnaast kan de Nederlandse onderneming bij de nationale
rechter van de desbetreffende lidstaat een procedure aanspannen met de klacht dat
er sprake is van ongeoorloofde staatssteun, of een klacht over ongeoorloofde staatssteun
indienen bij de Europese Commissie. De Europese Commissie kan vervolgens een onderzoek
instellen en volledige terugvordering van de staatssteun gelasten bij de betrokken
EU-lidstaat.
De Nederlandse overheid is zelf niet in staat om bevoordeling van ondernemingen door
andere landen als zodanig te voorkomen. Wel kan de Nederlandse overheid indien relevante
informatie beschikbaar is, dit delen met de Europese Commissie en het betrekken bij
de beoordeling van abnormaal lage inschrijvingen. De Europese Commissie is – onder
toezicht van het Hof van Justitie – exclusief bevoegd ten aanzien van de toetsing
van de verenigbaarheid van staatssteun van EU-lidstaten met de Europese regels. Voor
zover het gaat om bevoordeling van ondernemingen door landen die niet tot de EU behoren,
kan de Europese Commissie in het kader van de gemeenschappelijke handelspolitiek optreden.
Vraag 12b
Deelt u de opvatting dat nu doorgaan met een langdurig proces van concurrentiestelling
de Nederlandse marinebouw extra benadeelt, doordat sommige buitenlandse aanbieders
de vertragingskosten kunnen opvangen door staatssteun?
Antwoord 12b
Nee, met de gekozen aanbesteding in concurrentie blijft conform de huidige planning
ondertekening van het contract voorzien in 2022.
Vraag 13a
In hoeverre vraagt de internationale veiligheidssituatie om meer, conventioneel aangedreven,
vooral expeditionaire onderzeeboten die goedkoper en minder complex zijn dan nucleaire
onderzeeboten?
Antwoord 13a
De NAVO heeft in juni 2018, in het kader van de tweejaarlijkse NATO Defence Planning Capability Review, bij Nederland aangedrongen op vervanging van de Walrusklasse-onderzeeboten (bijlage
bij Kamerstuk 28 676, nr. 299 van 5 juli 2018). De NAVO noemt deze en andere vervangingsprojecten «urgent». Daarbij
heeft de NAVO zich niet uitgelaten over het type onderzeeboot dat Nederland zou moeten
aanschaffen. De NAVO en de EU vragen in algemene zin bij de lidstaten regelmatig aandacht
voor capaciteiten voor onderzeebootbestrijding.
Vraag 13b
In hoeverre versterkt deze tendens de exportpositie van Nederland, indien de ontwikkeling
en bouw van de vervanger van de Walrus-klasse binnen de Nederlandse Marinebouw met
haar buitenlandse partner plaats vindt?
Antwoord 13b
Nederland beschikt niet over een zelfscheppende onderzeebootindustrie. Internationale
samenwerking met een buitenlandse leverancier is noodzakelijk. Wel is het mogelijk
dat Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen worden gepositioneerd om deel te gaan
uitmaken van toeleveringsketens op onderzeebootgebied.
Vraag 13c
Klopt het dat het hiervoor voorwaarde is dat in ieder geval het IP van deze boten
door de buitenlandse partner volledig moet worden gedeeld?
Antwoord 13c
Vanuit nationaal veiligheidsbelang verlangt Defensie het overdraagbaar gebruiksrecht
om zorg te dragen dat gedurende de gehele levensduur de instandhouding wordt gegarandeerd.
Vraag 13d
Hoe zijn de ervaringen van eventuele export van de Walrusklasse destijds?
Antwoord 13d
Er is geen export geweest van Walrusklasse-onderzeeboten.
Vraag 14a
Nu alle marktpartijen een gelijkwaardige samenwerking met de Nederlandse maritieme
industrie pretenderen, is de participatie van Nederlandse (toe)leveranciers en kennisinstellingen
bij al die marktpartijen (nagenoeg) gelijk?
Antwoord 14a
De exacte afspraken tussen kandidaat-werven en (door hen benoemde) Nederlandse samenwerkingspartners
zullen in de volgende fase van het project door Defensie nader worden onderzocht.
Vraag 14b
In hoeverre versterkt samenwerking met deze marktpartijen de Nederlandse positie in
de consolidatie van de Europese marinebouw?
Antwoord 14b
Op het gebied van marine-oppervlakteschepen wordt in Europa steeds meer samengewerkt,
maar een verdergaande consolidatie is op dit moment nog onzeker. Soevereine staten
beschouwen hun marinebouwcapaciteit vaak als een strategisch belang en Nederland vormt,
zoals beschreven in de DIS, daarop geen uitzondering. De ondernemingen in de sector
zelf nemen daarbij ook weer een eigen positie in. De mate en het tempo waarin de consolidatie
zal doorzetten, is dan ook moeilijk te voorspellen.
Vraag 15a
Staat u nog steeds achter de navolgende zinsnedes in de Kamerbrief met stand van zaken
project «Vervanging onderzeebootcapaciteit» van 24 april 201911: » In november vorig jaar hebben Defensie en EZK de Defensie Industrie Strategie
(DIS) gepresenteerd (Kamerstuk 31 125, nr. 92). Vervolgens hebben enkele werven of hun overheden nieuwe of aangepaste plannen over
de industriële aspecten van de onderzeebootvervanging gepresenteerd. Op grond hiervan
is besloten een aanvullend onderzoek te doen waarin alle vier de genoemde werven worden
betrokken.»?
Antwoord 15a
Ja.
Vraag 15b
Kunt u precies aangeven wat voor onderzoeken hiertoe zijn verricht en kunt u die uitkomsten
zo volledig mogelijk met de Kamer delen?
Antwoord 15b
In de B-fase van het project Vervanging Onderzeebootcapaciteit is ten aanzien van
de kandidaat-werven een aantal onderzoeken uitgevoerd. Er heeft een kosten-batenanalyse
(KBA) plaatsgevonden, waarbij verschillende vervangingsopties zijn vergeleken. In
een apart onderzoek heeft Defensie de eigenschappen van de werven tegen het licht
gehouden. Verder heeft Defensie de mogelijkheden voor internationale samenwerking
in kaart gebracht en heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) onderzoek
gedaan naar industriële aspecten. Als uitwerking van het Regeerakkoord is in november
2018 de Defensie Industrie Strategie (DIS) gepubliceerd. In februari 2019 is de DIS
in de Tweede Kamer behandeld. Na de publicatie van de DIS is een aanvullend onderzoek
uitgevoerd om te inventariseren in welke mate de kandidaat-werven een bijdrage kunnen
leveren aan de doelstellingen van de DIS.12 De belangrijkste resultaten van hierboven benoemde onderzoeken zijn verwoord in de
B-brief vervangende onderzeebootcapaciteit.
Vraag 16
Kunt u in de beantwoording van deze schriftelijke vragen in ieder geval in detail
ingaan op de volgende onderdelen, waarbij (waar van toepassing) wordt verwezen naar
de artikelen genoemd in vraag 1, 3, 4 en 5:
Vraag 16a
het al dan niet ter beschikking hebben van voldoende capaciteit binnen Defensie om
nog langer uitvoering te kunnen geven aan een proces van concurrentiestelling met
twee of meer verschillende aanbieders, mede gezien de grote druk die er nu al op de
organisatie staat, zoals onder meer gesteld – en door u erkend – in het rapport: «Economische
effecten marinebouwcluster»13;
Antwoord 16 en 16a
De balans voor de kennis en informatie over de ontwikkeling, engineering en bouw van
onderzeeboten (en alles wat daarmee samenhangt) helt tussen Defensie en de kandidaat-werven
over in de richting van de industrie. Bij een verwervingsvoorbereiding in concurrentie
heeft Defensie de mogelijkheid om de informatie van meerdere aanbieders te vergelijken
om genoemde onbalans te ondervangen.
Vraag 16b
de risico’s, die ook voor Nederland kunnen ontstaan, welke zich inmiddels manifesteren
in Australië door het conflictueuze verloop van de totstandkoming van afspraken rondom
brede inschakeling van het Australische bedrijfsleven tussen de Franse bouwer Naval
Group en de opdrachtgever Australië;
Antwoord 16b
Bij het vaststellen van eisen en gunningscriteria wordt onder meer risicobeheersing
meegenomen.
Vraag 16c
het risico dat de mate van Nederlandse participatie bij de werkwijze van Naval Group
rondom de mijnenbestrijdingsschepen op eenzelfde manier zal gelden bij de onderzeeboten:
vrijwel geen participatie;
Antwoord 16c
Nederland verwerft de M-fregatten voor België en Nederland en België draagt zorg voor
de vervanging van de mijnenbestrijdingscapaciteit van beide landen. Daarbij wordt
wederzijds geen industriële participatie verlangd.
Vraag 16d
het risico dat Naval Group een Nederlandse partner heeft aangezocht die geen marinebouwer
is en daarom nog niet beschikt over gedegen kennis en ervaring noch over de benodigde
faciliteiten;
Vraag 16e
de risico’s rondom de door Duitsland reeds met Noorwegen gemaakte afspraken over de
belegging van het onderhoud in Noorwegen, hetgeen blokkerend werkt op het rondmaken
van de «business-case» in Den Helder zoals de Duitse aanbieder in een brief op 21 februari
2019 aan de gemeenteraad van Den Helder schreef14;
Vraag 16f
de risico’s van de extra tijd, meer investeringen en extra technische risico’s die
binnen het Duitse aanbod liggen om Den Helder om te toveren tot een Europese «Submarine
Valley», door onder andere een tweede droogdok te bouwen;
Vraag 16h
Het risico dat Damen nog nooit een onderzeeboot zelf heeft gebouwd en hoe dit risico
wordt beheerst?
Antwoord 16d en 16e, 16f en 16h
De exacte afspraken tussen kandidaat-werven en (door hen benoemde) Nederlandse samenwerkingspartners
zullen in de volgende fase van het project door Defensie nader worden onderzocht.
Dit doet Defensie onder meer met het Ministerie van EZK. Risicobeheersing maakt hier
deel van uit.
Vraag 16g
de rol van de Nederlandse marinebouw in de laatste upgrades van de Walrusklasse (hoe
beoordeelt u deze rol, wat zegt dit over het kennisniveau binnen het Nederlandse marinebouwcluster
en welke aandeel heeft Damen gehad in de laatste upgrade van de Walrusklasse);
Antwoord 16g
Defensie heeft voor de ontwerpactiviteiten en de uitvoering van het project «Instandhouding
Walrusklasse onderzeeboten» voornamelijk Nederlandse bedrijven ingeschakeld, voor
zover deze activiteiten niet door Defensie zelf zijn uitgevoerd. Een deel van deze
bedrijven (14 in totaal) heeft zich verenigd in het Dutch Underwater Knowledge Center
(DUKC). Damen is één van deze bedrijven. Voor de inzet en instandhouding van de onderzeeboten
van de Walrusklasse is in Nederland voldoende kennis beschikbaar. De benodigde apparatuur
voor dit project is voor een deel afkomstig van buitenlandse leveranciers mede omdat
Nederlandse leveranciers niet voor elk onderdeel de noodzakelijke producten kunnen
leveren. Het in het antwoord op vraag 2 genoemde Triarii-rapport gaat nader op deze
aspecten in.
Vraag 16h
Het risico dat Damen nog nooit een onderzeeboot zelf heeft gebouwd en hoe dit risico
wordt beheerst?
Antwoord 16h
Zie het antwoord bij vraag 16d.
Vraag 17a
Indien uit het laatste onderzoek, waarbij de input van alle betrokken marktpartijen
aan de DIS is getoetst, blijkt dat een bepaalde hoofdaannemer het meest bijdraagt
aan het gedachtengoed uit de DIS en dus aan een belangrijk streven uit het Regeerakkoord
(behouden en vergroten eigen handelingsvermogen), bent u dan bereid om op basis daarvan
nu de keuze te maken voor die marktpartij?
Antwoord 17a
Geen van de kandidaat-werven kwam in de onderzoeken als unanieme winnaar naar voren.
Dit heeft geleid tot een verwervingsstrategie in concurrentie, onder artikel 346 VWEU,
met drie kandidaat-werven: Naval Group, Saab Kockums en tkMS.
Vraag 17b
Zo niet, kunt u dan in de B-brief zo precies mogelijk aangeven welke factoren ervoor
zorgen dat u die keuze nu niet kunt maken?
Antwoord 17b
Zie het antwoord op vraag 17a.
Vraag 18
Is het oordeel van de eindgebruiker (CSZK) meegewogen in uw besluit dat in de B-brief
aan de Kamer wordt gestuurd? Zo ja, is deze in lijn met uw besluit? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 18
Bij elk materieelproject is het advies van de Commandant der Strijdkrachten (CDS)
als behoeftesteller en tevens hoogste militair adviseur relevant. De CDS betrekt daarbij
zijn ondercommandanten, in dit geval CZSK.
Vraag 19a
Bent u bereid, nu artikel 346 Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU) wordt
ingeroepen, te besluiten om bij voltooiing van de B-fase de keuze te maken om verder
te gaan met díe marktpartij die geen beperkingen kent op intellectual property?
Antwoord 19a
In de volgende fase worden de eisen, knock out- en gunningscriteria en wegingsfactoren vastgesteld, waarbij factoren zoals beste
boot voor de beste prijs, risicobeheersing en de uitwerking van het nationaal veiligheidsbelang
en de strategische autonomie als uitgangspunten dienen.
Vraag 19b
Bent u aldus bereid werkelijk uitvoering te geven aan de – breed in de Kamer aangenomen –
motie Bruins Slot15 die erop is gericht het ontwerp, de ontwikkeling, de bouw, de instandhouding en de
eindregie (rol van integrator) binnen de Nederlandse «Gouden Driehoek» te beleggen?
Antwoord 19b
Zoals ik in de B-brief heb vermeld zal ik uitvoering geven aan de motie Bruins Slot
c.s.
Vraag 19c
Bent u derhalve bereid om af te zien van verdere concurrentiestelling?
Antwoord 19c
Nee.
Vraag 20
In hoeverre zijn alle aanbieders in staat om op de krappe arbeidsmarkt voldoende technisch
personeel te rekruteren voor de bouw van onderboten in Den Helder, Vlissingen of Kinderdijk?
Antwoord 20
De exacte afspraken tussen kandidaat-werven en (door hen benoemde) Nederlandse samenwerkingspartners
zullen in de volgende fase van het project door Defensie nader worden onderzocht.
Vraag 21
In hoeverre heeft het kabinet de ambitie om onderzeebootbouw in Nelderland te stimuleren?
Antwoord 21
Zie antwoord bij vraag 6f.
Vraag 22
Kunt u alle (ook deel-) vragen separaat beantwoorden?
Antwoord 22
Vragen zijn zoveel als mogelijk separaat beantwoord. Daar waar vragen een relatie
hebben worden deze in samenhang beantwoord.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B. Visser, staatssecretaris van Defensie -
Mede namens
A.Th.B. Bijleveld-Schouten, minister van Defensie -
Mede namens
W.B. Hoekstra, minister van Financiën -
Mede namens
M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.