Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 336 Wijziging van onder andere de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Leerplichtwet 1969 in verband met de versterking van het beroepsonderwijs, door het wettelijk mogelijk maken van doorlopende leerroutes vmbo-mbo (Sterk beroepsonderwijs)
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 16 december 2019
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder
het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam
voorbereid.
Inhoud
1.
Inleiding
1
2.
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
2
3.
Voorstel
6
4.
Verhouding tot bestaande wet- en regelgeving
9
5.
Gevolgen en doenvermogen
9
6.
Advies en consultatie
10
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel
en onderschrijven de door de regering gestelde doelen van het voorstel. Een goed gestroomlijnde
doorloop van het vmbo naar het mbo kan in sommige gevallen een uitkomst zijn voor
jongeren die van meet af aan al een idee hebben van wat ze later willen worden. De
leden van deze fractie zien in dit wetsvoorstel een efficiëntie slag, waarmee maatwerk
en pragmatisch onderwijs voor deze specifieke doelgroep worden ontwikkeld. Dit is
een win-win: enerzijds is de student sneller op de gewenste eindbestemming, de gewenste
baan/sector, door de verkorte leerroute; anderzijds zijn de school, de docent en de
medestudent gebaat bij gemotiveerde studenten in de klas, aangezien meer gelijkgestemden
de versnelde doorlopende leerlijn zullen volgen. Deze leden hebben echter wel enkele
vragen bij de uitvoerbaarheid en implementatie van deze wet.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.
De leden van deze fractie kunnen zich vinden in de doelen van het wetsvoorstel, net
als in de doelen van de experimenten. Het is belangrijk dat meer jongeren doorstromen
van het vmbo naar het mbo, en daarna ook sneller en succesvol kunnen doorstromen naar
het hbo. Deze leden zien dat de doorlopende leerroutes van de bovenbouw naar het mbo
dit bevorderen, evenals het behalen van meer startkwalificaties door jongeren vanwege
minder uitval. De leden hebben nog wel enige vragen over het wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel om
doorlopende leerroutes vmbo-mbo mogelijk te maken. Het bieden van geïntegreerde programma’s
sluit aan op een behoefte van veel leerlingen die soms een versnelde route willen
of juist de overgang naar het mbo als een grote en vroege overstap ervaren. De keuze
voor doorlopende leerroutes is een waardevolle toevoeging aan het onderwijsaanbod.
De leden van deze fractie willen de regering nog enkele vragen voorleggen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
voorgestelde wetswijzigingen ten behoeve van het mogelijk maken van doorlopende leerroutes.
De leden van deze fractie delen de ambitie van de regering om de doorstroom tussen
het vmbo en het mbo te vergemakkelijken. Met name de verwachting dat hierdoor de kansenongelijkheid
structureel zal afnemen, is voor deze leden een belangrijke doelstelling. Zij hebben
nog wel enkele vragen met betrekking tot de voorgestelde wetswijzigingen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van onder andere
de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Leerplichtwet
1969 in verband met de versterking van het beroepsonderwijs, door het wettelijk mogelijk
maken van doorlopende leerroutes vmbo-mbo. De leden van deze fractie hebben hierover
nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel,
maar zij zijn, ondanks de uitvoerige memorie van toelichting, nog niet overtuigd van
de noodzaak ervan.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting onder 2.2 «Experimenten
vmbo-mbo 2-routes (vm2)» dat uit een eindevaluatie van experimenten vm2 blijkt dat
een derde van de vmbo-scholen en mbo-instellingen die deelnamen aan de experimenten,
er niet in slaagde om het traject volgens bovenstaande principes vorm te geven. Twee
derde van de scholen en instellingen slaagde hier wel in. Ziet de regering mogelijkheden
om de best practices van deze geslaagde scholen over te brengen op de scholen waarbij
het experiment niet slaagde? Op welke manier is de regering van plan dit te gaan doen?
De leden van deze fractie lezen dat het maken van goede afspraken over de financiële
aspecten van de samenwerking een relevante factor is voor een succesvolle samenwerking.
Kan de regering aangeven op welke manier dit fout ging bij de deelnemers waarbij het
experiment niet slaagde? Hoe gaat de regering hier in de toekomst beter op sturen?
Wat is er verbeterd in het experiment uit 2014, waarbij bleek dat de financiële aspecten
beter geregeld waren binnen een samenwerkingsverband? Daarnaast zijn er in het experiment
uit 2014 bepaalde condities verruimd. Deze leden vragen de regering meer uitleg hierover
te geven.
Verder lezen de leden van deze fractie dat het ontbreekt aan een gestructureerde,
overzichtelijke route voor jongeren naar het vervolgonderwijs, waardoor de doorstroom
niet optimaal is. Zij vragen de regering om aan te geven waar dit aan ligt en welke
mogelijkheden zij ziet om deze route voor het normale traject van vmbo naar mbo te
verbeteren.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader toe te lichten waarom nu al,
vooruitlopende op de laatste evaluatie van de experimenten in 2021, wordt gekozen
voor het wettelijk vastleggen van de regels ten aanzien van de doorlopende leerroutes
vmbo-mbo. De leden van deze fractie verwijzen hierbij ook naar de kritiek die de Raad
van State had op dit punt. Kan de regering aangeven wat de voor- en nadelen zijn van
het nu al wettelijk vastleggen van de experimenten, in plaats van de uitkomsten van
de definitieve evaluatie van 2021 af te wachten? Verder vragen deze leden de regering
aan te geven welke ruimte er nog is om de wet aan te passen aan eventuele belangrijke
wijzigingen die zouden kunnen voortvloeien uit de evaluatie van 2021. Ook vragen zij
of de evaluatie naar voren kan worden gehaald.
De leden van deze fractie lezen dat bij de eerste experimenten met vakmanschap-, technologie-
en beroepsroutes, gestart in 2008, het met de doorlopende leerroutes vmbo-mbo bij
een derde van de scholen niet goed ging vanwege de samenwerking tussen de vmbo-instellingen
en de mbo-instelling. In het onderhavige hoofdstuk wordt aangegeven dat daarom bij
de experimenten gestart in 2014 regels zijn opgesteld ten aanzien van de afspraken
die gemaakt moeten worden op het gebied van samenwerking. Deze leden zien dit vooral
als een procedurele handreiking en vragen zich af of dit samenwerkingscontract er
ook voor zorgt dat beide instellingen nader tot elkaar komen als de samenwerking niet
vanzelf gaat. Tevens vragen deze leden of de instellingen die willen gaan samenwerken
actief worden gewezen op «good practices», en op hoe knelpunten in de samenwerking
kunnen worden opgelost. Voorts vragen deze leden de regering om nader toe te lichten
wat de knelpunten in de samenwerking precies waren bij de scholen betrokken bij het
experiment van 2008; ging het daarbij om samenwerking tussen een vmbo-school en mbo-school
met verschillende besturen of ook om scholen die onder hetzelfde bestuur vielen? Ook
vragen deze leden de regering om nader toe te lichten in hoeverre dit wetsvoorstel
instellingen helpt om de samenwerking te vergemakkelijken en te verbeteren.
Met betrekking tot de verbeterde doorstroom naar het beroepsonderwijs en de keuze
voor het beroepsonderwijs vanuit de gemengde en theoretische leerweg vragen de leden
van deze fractie de regering om aan te geven wat de reden is waarom leerlingen niet
doorstromen naar het mbo bij de doorlopende leerlijn. Ook willen deze leden weten
wat het verschil in doorstroompercentage verklaart tussen de vakmanschap- en technologieroute.
De leden vragen of hetzelfde kan worden aangegeven voor het verschil van de doorstroom
vanuit de gemengde en theoretische leerweg. Voorts vragen zij de regering om nader
toe te lichten in hoeverre de verbeterde doorstroomcijfers zijn toe te rekenen aan
de experimenten en in hoeverre aan het overige beleid van de afgelopen jaren om het
beroepsonderwijs te verbeteren.
De leden van de voornoemde fractie onderschrijven het belang van de zeven in paragraaf
2.3 van de memorie van toelichting genoemde doelstellingen van de experimenten en
het onderhavige wetsvoorstel. Wel vragen zij de regering om nader toe te lichten in
hoeverre deze doelstellingen alleen met dit wetsvoorstel of ook op een andere manier
gerealiseerd zouden kunnen worden.
Ook vragen deze leden hoeveel doorlopende leerroutes er in alle regio’s zijn; zijn
er regio’s waarin maar één doorlopende leerroute is ingericht, of zijn er meerdere
doorlopende leerroutes in alle regio’s? Worden daarbij ook alle onderdelen van het
beroepsonderwijs gedekt? Is er een stijging van het aanbod van doorlopende leerroutes
te zien sinds de start van de experimenten in 2008?
Verder lezen deze leden dat instellingen aangeven dat zij onzekerheid ervaren over
het kunnen voortzetten van de experimenten na 2021 en dat dit een van de redenen is
waarom de regering, vooruitlopend op de definitieve evaluatie van 2021, de experimenten
een wettelijke basis wil geven om te voorkomen dat instellingen stoppen met het experiment.
Deze leden vragen de regering hoeveel instellingen hebben aangeven vanwege deze reden
te willen stoppen met het experiment. Ook willen de leden weten hoeveel van deze instellingen
ervoor hebben gekozen om voorlopig te stoppen met het experiment en hoeveel instellingen
hebben aangegeven te willen stoppen na de definitieve evaluatie. De leden vragen of
de instellingen die gestopt zijn, ook hebben aangegeven met de samenwerking verder
te willen gaan indien de wetgeving eerder komt en er zekerheid is dat de ruimte die
de experimenten bieden, blijft bestaan.
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering als ambitie stelt dat jongeren vanaf
2020 in elke regio terecht kunnen voor doorlopende routes. De leden van deze fractie
vragen of dit realistisch is, aangezien het leerlingen-/studentenaantal daalt, zeker
in krimpregio’s. Hoe gaat de regering zicht houden op het regionale aanbod, aangezien
er geen afzonderlijke licentie nodig is? Wat zijn de prognoses voor het aantal te
starten doorlopende leerroutes naar aanleiding van dit wetsvoorstel? Vormt dit een
bedreiging voor de regionale dekking van brede middelbare scholen, die zowel vmbo,
havo als vwo aanbieden? Deze leden willen voorkomen dat het vmbo zich enkel nog verbindt
aan mbo-opleidingen, waardoor de segregatie op jonge leeftijd naar opleidingsniveau
wordt versterkt. Gaat de regering de ontwikkeling van het opleidingsaanbod per regio
in brede zin evalueren, zo vragen deze leden.
Voorts constateren de leden van deze fractie dat er tien jaar lang is geëxperimenteerd
met doorlopende leerlijnen in aanloop naar deze wet. Deze leden vragen de regering
of er onderzoek is gedaan naar de positie op de arbeidsmarkt of binnen de vervolgopleiding
van de jongeren die hebben deelgenomen aan experimenten, en of er sprake is van een
betere aansluiting.
De GroenLinks-fractie ziet, met de regering, de kansen die er liggen voor een meer
regionale benadering van de arbeidsmarkt. De leden van deze fractie zijn echter van
mening dat opleidings- en beroepskeuzes nooit te eenzijdig vanuit deze hoek benaderd
moeten worden. De arbeidsmarkt is bewezen grillig, en ontwikkelingen kunnen snel gaan.
Door het onderhavige wetsvoorstel zou al op zeer jonge leeftijd (rond de 14 jaar)
een keuze gemaakt moeten worden voor het gewenste uitstroomprofiel. Vindt de regering
het wenselijk dat jongeren al op zo’n jonge leeftijd een vrij definitieve keuze moeten
maken? En ook als zij «bovengemiddeld gemotiveerd» zijn, zijn er natuurlijk altijd
meerdere richtingen van interesse en ontwikkeling mogelijk. Welke waarborg(en) kan
de regering geven dat leerlingen binnen de nieuwe wetgeving optimaal de vrijheid krijgen
om hun talenten te ontdekken en te ontwikkelen? Welke mogelijkheden tot brede oriëntatie
heeft de vmbo-leerling? Graag krijgen deze leden een reactie op dit punt.
Verder vragen de leden van deze fractie zich af of de regering al meer kan vertellen
over de stand van zaken rond het tussenjaar voor met name vmbo-studenten. Hierin krijgen
studenten namelijk wat zij vaak echt nodig hebben: veel persoonlijke aandacht, tijd
om te reflecteren op hun talenten en actieve ondersteuning. Deze leden komen steeds
vaker in aanraking met initiatieven als M-jaar, waar zij de Minister vorig jaar op
wezen, die zich met succes inspannen om deze jonge studenten te begeleiden naar een
succesvolle doorstroom. Mits zij natuurlijk kunnen aantonen gekwalificeerd te zijn,
verdienen ook deze studenten volgens deze leden een officiële plek in ons schoolsysteem.
De leden vernemen ook hierop graag een reactie van de regering, evenals een stand
van zaken.
Met betrekking tot de programmatische aansluiting, doelmatigheid en opleidingsduur
zien ook de leden van deze fractie de voordelen van het verwijderen van zo veel mogelijk
overbodige onderwijsballast. Doelmatigheid alleen kan echter nooit het enige uitgangspunt
worden. Een versmalling van de onderwijsprogramma’s brengt het risico van een minder
brede ontwikkeling van de leerling met zich mee. Kan de regering uiteenzetten hoe
de programmatische aansluiting, doelmatigheid en een verkorte opleidingsduur zich
verhouden tot een leeromgeving die ook de creativiteit en eigen inbreng van de leerling
stimuleert?
Wat betreft het momentum van het wetsvoorstel, waarderen de leden van deze fractie
het uitgangspunt van de regering om, na ruim tien jaar experimenteren, de scholen
en instellingen zekerheid te willen bieden over de doorlopende leerlijnen vmbo-mbo.
Maar het feit dat zowel de Raad van State als de AOb1 vraagtekens zetten bij de indiening van het wetsvoorstel vóór de eindevaluatie van
de experimenten in 2021, geeft te denken. Bovendien zijn volgens de Raad van State
andere conclusies te trekken met betrekking tot het vaker en sneller behalen van startkwalificaties
ook. De regering verwijst daarop naar (positieve) reacties in de consultatie en naar
gebleken draagvlak. Wat vindt de regering in deze context van bijvoorbeeld de oproep
van de AOb, die nadrukkelijk in lijn met de Raad van State adviseert te wachten met
de behandeling van het wetsvoorstel? Volgens hen komt de onzekerheid en voorzichtigheid
met de implementatie juist voort uit een gebrek aan animo, kwaliteitsborging en juiste
condities. Deze leden vragen hoe de regering de tegenstrijdigheid tussen het door
haar aangevoerde enthousiasme in het veld en de duidelijk andere positionering van
de AOb verklaart.
Net als de AOb zien de leden van de SP-fractie dat het wetsvoorstel zal leiden tot
een onwenselijk vroege studiekeuze voor leerlingen in het vmbo. Leerlingen moeten
vaak op twaalfjarige leeftijd al een keuze maken in het voortgezet onderwijs. Dit
wordt met deze wetswijziging nog eens versterkt, doordat de uitstroom al op veertienjarige
leeftijd wordt vastgelegd. De leden van deze fractie vragen zich af of de regering
het wenselijk vindt dat leerlingen al zo vroeg deze belangrijke keuze moeten maken
en wat een leerling nog kan doen als hij of zij er na een paar jaar achter komt, om
wat voor reden dan ook niet op de goede plek te zitten.
De leden van deze fractie begrijpen dat het met deze wetswijziging mogelijk wordt
om een doorlopende leerroute te volgen waarbij vmbo-examinering en dus een vmbo-diploma
achterwege blijft. Deze leden vragen zich af of scholieren die deze leerroute volgen
nog de mogelijkheid hebben om naar het havo te gaan als zij dit willen. Hoe verhoudt
dit wetsvoorstel zich überhaupt tot het wetsvoorstel dat het doorstroomrecht van vmbo
naar havo regelt?
Zowel de Raad van State als de AOb adviseren om te wachten met de indiening van dit
wetsvoorstel totdat de experimenten met de doorlopende leerroutes zijn afgerond en
geëvalueerd. De leden van de voornoemde fractie zijn het hiermee eens en vragen de
regering of zij bereid is om hieraan gehoor te geven.
Verder vragen deze leden zich af of docenten voldoende zijn toegerust om zowel les
te geven op vmbo- als op mbo-niveau. Zijn mbo-docenten bevoegd om ingezet te worden
in het vmbo? Andersom geldt die vraag natuurlijk ook: zijn vmbo-docenten bevoegd om
ingezet te kunnen worden in het mbo? Welk effect heeft dit mogelijk op de werkdruk
en op een eventuele om- of bijscholing voor docenten? Deze leden vragen hoe dit wetsvoorstel
zich verhoudt tot het voornemen om het bevoegdhedenstelsel te wijzigen.
De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat de regering het, na ruim tien jaar experimenteren
met overwegend positieve resultaten, opportuun acht om dit wetsvoorstel in te dienen.
De leden van deze fractie erkennen de noodzaak van beroepsonderwijs dat goed aansluit
op de arbeidsmarkt, maar zij wijzen ook op het advies van de Raad van State, die het
moment van indiening beoordeelt als onvoldoende onderbouwd. In de praktijk is al heel
veel mogelijk, zonder een verruiming van wetten. Deze leden vragen de regering om
nader te specificeren in hoeverre men in het onderwijsveld behoefte voelt aan dit
wetsvoorstel, nu ook de AOb adviseert om met de wetsbehandeling te wachten totdat
de experimenten met doorlopende leerroutes vmbo-mbo zijn afgerond en geëvalueerd.
De commissie-Dijsselbloem, die voor de Kamer onderzoek deed naar de onderwijsvernieuwingen,
signaleerde dat de relatief vroege selectie op twaalfjarige leeftijd teweegbrengt
dat een leerling niet altijd meteen op de juiste plek in het voortgezet onderwijs
belandt en dat er daarom extra dwarsverbanden nodig zijn, zowel om kansen te vergroten
als om de keuzemomenten te flexibiliseren, waardoor de (verborgen) talenten van kinderen
beter worden benut2. Daarom vragen de leden van de voornoemde fractie de regering om een reactie op het
bezwaar van de AOb dat het wetsvoorstel leidt tot een onwenselijk vroege studiekeuze
voor leerlingen in het vmbo.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering geen andere mogelijkheden heeft
overwogen om scholen zekerheid te bieden dan het voortijdig indienen van een wetsvoorstel.
Gelet op de positieve grondhouding van de regering constateren de leden van deze fractie
dat er bij scholen geen aanleiding hoeft te bestaan voor de verwachting dat de experimenten
niet in enige vorm in wetgeving zullen worden omgezet. Deze leden vragen of er bij
instellingen niet veel meer onzekerheid over bestaat of de doorlopende leerroutes
om inhoudelijke redenen zullen blijven bestaan, bijvoorbeeld omdat het aantal leerlingen
te beperkt is.
De regering geeft als verklaring voor de hogere uitval in de vakmanschapsroute dat
niet de route debet is aan de uitval, maar de samenstelling van de groep. De uitval
is echter dermate hoger dan in de controlegroep dat de vraag rijst of deze in voldoende
mate verklaard kan worden door de samenstelling van de groep. De leden van de voornoemde
fractie vragen de regering om een nadere toelichting hierop.
3. Voorstel
De leden van de VVD-fractie lezen dat er een optie is voor een jongere om in te stromen
in een ander opleidingsprogramma op hetzelfde niveau, wanneer deze in het derde jaar
nog niet het vmbo-diploma heeft behaald. Dit kan op dezelfde school of instelling
zijn, maar er kan ook in de regio worden gezocht naar een geschikte plek. In hoeverre
komt dit overeen met de eerdere constatering in de memorie van toelichting dat overgangen
in het onderwijs voor veel jongeren kwetsbare situaties zijn? Gaat het hierbij niet
om een extra kwetsbare groep jongeren, omdat deze jongeren al de teleurstelling hebben
dat zij in hun derde leerjaar nog niet een vmbo-diploma hebben bemachtigd? De leden
vragen zich af welke maatregelen de regering gaat nemen om te voorkomen dat deze jongeren
op dat moment uitvallen.
Ook lezen de leden van deze fractie dat bij een daadwerkelijke beëindiging van de
doorlopende leerroute de vmbo-school en de mbo-instelling met de jongere bespreken
welke concrete mbo 2-leerroute geschikt is. Wat gebeurt er als een jongere aangeeft
zonder startkwalificatie de arbeidsmarkt op te gaan? Welke verantwoordelijkheid nemen
de vmbo-scholen en mbo-instellingen hierin?
Verder lezen deze leden onder het kopje «c) één docententeam» dat elke leraar of docent
in het team dient te beschikken over een bevoegdheid waaruit blijkt dat voldaan is
aan de bekwaamheidseisen voor vo3 of mbo. Wat betekent dit voor de mogelijkheid om experts uit de praktijk les te laten
geven op deze instellingen? De leden vragen of er mogelijkheden zijn om hen via een
speciaal programma deze bevoegdheid te laten behalen, zodat er niets wordt afgedaan
aan de kwaliteit van lesgeven en er tegelijkertijd professionals uit het beroepsveld
voor de klas komen te staan.
Met betrekking tot de vormgeving van de doorlopende leerroute vragen de leden van
de CDA-fractie de regering om aan te geven waar en op welke wijze binnen het samenwerkingscontract
afspraken worden gemaakt over de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor zowel het
vmbo-deel als het mbo-deel. Hetzelfde geldt voor de financiën; op welke wijze regelen
de instellingen onderling voor welk deel van de opleiding zij financieel verantwoordelijk
zijn? Kan de regering ook aangeven of er op het punt van de bestuurlijke en financiële
verantwoordelijkheid knelpunten zijn die veel instellingen tegenkomen? Zo ja, welke
zijn dit en hoe kunnen deze worden opgelost?
Verder vragen de leden van deze fractie de regering om nader toe te lichten waarom
er in het wetsvoorstel geen ruimte meer is om een techniekleerling die de kaderberoepsgerichte
opleiding gevolgd heeft op het vmbo zonder praktijkexamen door te kunnen laten stromen
in een doorlopende leerroute richting startkwalificatie niveau 3 of 4.
De leden van de D66-fractie zijn blij om te lezen dat er met betrekking tot de onderwijstijd
is gekozen voor de wetgeving die aansluit op het mbo, waarbij het bij aantoonbare
kwaliteit mogelijk is om van de onderwijstijden af te wijken. De leden van deze fractie
vragen de regering of het mogelijk is om binnen een doorlopende leerlijn een bindend
studieadvies te hanteren. Ook vragen deze leden de regering om nader toe te lichten
wat er gebeurt als een leerling/student vertraging oploopt, en hoe dit wordt bekostigd.
Verder vragen de leden van deze fractie de regering om nader toe te lichten hoe de
bevoegdheden van het docententeam eruit moeten zien; blijft hiermee de vakinhoudelijke
kennis van bepaalde kernvakken behouden, of mogen die gegeven worden door docenten
die anderszins bevoegd zijn? Acht de regering het realiseerbaar om één docententeam
te creëren, gezien het feit dat de cao’s van de twee sectoren steeds meer uit elkaar
lopen?
Voorts vragen deze leden de regering hoe het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs
(onderwijsinspectie) er precies uit komt te zien; kijkt de onderwijsinspectie naar
de gehele opleiding of apart naar voortgezet onderwijs en mbo? De leden vragen de
regering of in het inspectiekader is opgenomen dat, naast de versnelling, ook de breedte
van de opleiding voldoende is gewaarborgd, zodat studenten wendbaar en weerbaar op
de arbeidsmarkt komen.
Tevens constateren de leden van deze fractie dat dit wetsvoorstel het mogelijk maakt
dat in de basisberoepsgerichte leerweg vmbo-examinering en -diplomering achterwege
kunnen blijven, zodat men direct door kan werken naar een startkwalificatie. Deze
leden vragen of de volledige ruimte die het onderwijs op basis van het experiment
vm2-vakmanschapsroute heeft, nu ook met deze wet wordt behouden. Ook vragen de leden
waarom er geen ruimte is om een kaderberoepsgerichte opleiding zonder praktijkexamen
door te laten stromen in een doorlopende leerroute, zoals de Onderwijsraad adviseert.
De leden van de GroenLinksfractie merken op dat met de ruimte die nu in het wetsvoorstel
wordt geboden voor de inrichting van de doorlopende leerroute, verschillende samenwerkingsverbanden
tussen vmbo en mbo worden gestimuleerd. De leden ondersteunen de gedachte dat dit
een logisch gevolg moet zijn van een gecombineerde werkpraktijk. Naar de mening van
deze leden behoeven deze samenwerkingsverbanden tegelijkertijd nog wat aanscherping.
Zo vernemen de leden uit het veld een voorbeeld van een instelling waar in goede samenwerking
met bedrijfsleven en overheid een doorlopende leerroute vmbo-mbo is ontwikkeld, die
specifiek opleidt om op de techniekvraag in te kunnen springen, hetgeen zo nodig is.
Deze route functioneert helemaal in de geest van onderhavig wetsvoorstel, alleen is
ervoor gekozen om daarin zowel voor de basis- als voor de kaderleerlingen het praktijkexamen
te laten vervallen en hen rechtstreeks op te leiden tot een mbo-kwalificatie. Ook
de Onderwijsraad heeft het advies uitgebracht om een techniekleerling die de kaderberoepsgerichte
opleiding heeft gevolgd, zonder praktijkexamen te kunnen laten doorstromen. Volgens
het onderhavige wetsvoorstel zouden instellingen echter moeten worden verplicht om
het traditionele vmbo-praktijkexamen weer in te voeren. (H)erkent de regering dat
deze wetgeving de ruimte voor doorlopende leerroutes soms juist kan versmallen, terwijl
het omgekeerde de bedoeling is? Zo ja, is de regering dan bereid voor deze en soortgelijke
gevallen een uitzondering in de wet te ontwerpen? Zo nee, waarom niet?
Een andere zorg komt van leraren en docenten, die nu niet alleen vakoverstijgend,
maar ook sectoroverstijgend ingezet kunnen gaan worden. Bovendien kunnen zij nu alle
leerjaren in het vo gaan bedienen, in plaats van alleen de leerjaren 1 en 2. Hoe voorkomt
de regering dat het oprekken van de teambevoegdheid ten koste gaat van de onderwijskundige
kwaliteit? De leden van deze fractie vernemen graag een reactie op dit punt.
Voorts zijn deze leden benieuwd naar de stand van zaken rond het praktijkonderwijs
binnen de doorlopende leerlijn. De leden zijn blij met de inspanningen van het kabinet
om deze groep ook het recht op erkenning te geven in de vorm van een schooldiploma.
Zij vragen de regering naar de stand van zaken rond de tot nu toe ervaren succes-
en knelpunten in samenwerkingen tussen praktijkonderwijs, vmbo en mbo.
De leden vragen zich het volgende af aangaande regeldruk en bekostiging. In de memorie
van toelichting lezen zij dat experimenten uitwijzen dat de opstartkosten tussen de
150.000 en 200.000 euro bedragen. Zij lezen ook dat aan dit voorstel geen extra bekostiging
is verbonden en dat meer- en opstartkosten gefinancierd dienen te worden uit de reguliere
bekostiging. Kan de regering aangeven in hoeverre rekening is gehouden met kleine,
meer afgelegen scholen en instellingen die wellicht wel behoefte hebben aan samenwerking,
maar daartoe wegens onbekendheid met elkaar of vanwege fysieke afstand niet of moeilijk
in staat zijn? Zijn er voor deze scholen manieren om een beroep te doen op (extra)
financiering teneinde een samenwerking toch mogelijk te maken? De leden vernemen hierop
graag een reactie.
De leden van de SP-fractie vrezen dat de medezeggenschap niet voldoende is geborgd
met deze wetswijziging. Deze leden vragen zich af welk rechtsregime van medezeggenschap
gaat gelden. Hoe gaat de medezeggenschap van de vmbo-school en de mbo-school samenwerken
met betrekking tot de doorlopende leerroutes? Deze leden vragen de regering om hierover
duidelijkheid te verschaffen.
De leden van de PvdA-fractie hechten eraan dat docenten in het voortgezet onderwijs
bevoegd zijn voor het vak of de vakken die zij onderwijzen. Het wetsvoorstel rekt
de teambevoegdheid waarvan sprake kan zijn in de onderbouw, op naar alle leerjaren
van de doorlopende leerroute. Kan de regering toelichten wat de consequenties zijn
voor de kwaliteit van het onderwijs waarop de leerlingen in de bovenbouw van het vmbo
kunnen rekenen?
Verder wijzen de leden van deze fractie erop dat zowel de medezeggenschapsraad van
de vmbo-school als de ondernemingsraad van de mbo-instelling adviesrecht hebben ten
aanzien van de samenwerking, maar dat de medezeggenschapsraad van de vmbo-school instemmingsrecht
heeft ten aanzien van de vaststelling of wijziging van het schoolplan, leerplan of
de onderwijs- en examenregeling. Deze leden vragen zich af of de medezeggenschap hiermee
goed is geregeld. Zou het niet voor de hand liggen om de geïntegreerde route die plaatsvindt
op een locatie geheel onder de Wet medezeggenschap op scholen te laten vallen, zo
vragen de leden.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering of deze zich ervan heeft vergewist
in hoeverre de voorgestelde leerroutes zowel door leerlingen als door scholen om oneigenlijke
redenen kunnen worden benut teneinde aanspraak te kunnen maken op ruimere wettelijke
mogelijkheden. Welke informatie is hierover bekend op basis van de praktijkervaring?
Verder vragen de leden van deze fractie of het volledig aan de scholen en instellingen
wordt gelaten om te bepalen welk deel van de bekostiging in verband met de leerroute
wordt overgeheveld. In hoeverre kan in het toezicht onderzoek worden gedaan naar een
redelijke omvang van de overheveling in relatie tot de bij overeenkomst geregeld prestaties?
Deze leden menen uit het voorstel enkel te kunnen opmaken dat de bekostiging niet
volledig mag worden overgeheveld.
Voorts constateren deze leden dat de regering nu ook in het voortgezet onderwijs de
mogelijkheid wil scheppen om minder onderwijstijd aan te bieden wanneer sprake is
van aantoonbaar voldoende kwaliteit. Daarmee gaat de vraag dringen waarom deze mogelijkheid
niet ook voor reguliere onderwijsroutes beschikbaar zou moeten zijn. Deze leden vragen
een toelichting op de rechtvaardiging voor het onderscheid dat zo gaat ontstaan. Wordt
die aantoonbaar voldoende kwaliteit overigens verondersteld aanwezig te zijn indien
de medezeggenschapsgeledingen hebben ingestemd met een lager aantal onderwijsuren,
zo vragen deze leden.
4. Verhouding tot bestaande wet- en regelgeving
De leden van de CDA-fractie lezen dat de afgelopen jaren ook op andere punten in het
beroepsonderwijs wet- en regelgeving is ingevoerd om het beroepsonderwijs te versterken
en te verbeteren. De leden van deze fractie vragen, ook indachtig de kritische opmerkingen
van de Raad van State op dit punt, of de regering kan uitleggen hoe wordt voorkomen
dat instellingen door de aangebrachte veranderingen van de afgelopen jaren door de
bomen het bos niet meer kunnen zien, en vooral ook hoe wordt voorkomen dat de verschillende
maatregelen die zijn genomen, niet meer doelmatig zijn of elkaar op onderdelen tegenwerken.
Deze leden vernemen graag een nadere toelichting op dit punt.
5. Gevolgen en doenvermogen
De leden van de VVD-fractie lezen dat het streven is om in alle regio’s de nieuwe
leerroute van een geïntegreerde vmbo-mbo-opleiding aan te bieden. Wat is de verwachting
van de regering ten aanzien van regio’s waar relatief weinig mbo-instellingen zijn?
Worden mbo-instellingen dan verplicht om deel te nemen? Verder vragen de leden van
deze fractie zich af in hoeverre de invoering van deze wet uitvoerbaar is voor alle
regio’s; is er bijvoorbeeld een haalbaarheidstoets uitgevoerd? Deze leden zijn van
mening dat er geen onduidelijkheid mag bestaan over wie op welk moment van de studieloopbaan
de eindverantwoordelijke is voor de begeleiding van de studenten.
Verder lezen de leden van deze fractie in het wetsvoorstel dat er meer perspectief
wordt geboden voor nieuwe samenwerkingsinitiatieven. Deze leden vragen zich af hoe
dit zich verhoudt met de wens tot meer pluriformiteit binnen het mbo-onderwijslandschap.
Ook lezen deze leden een kleine alinea in het wetsvoorstel die gaat over de arbeidsmarktpartijen
met betrekking tot dit voorstel. Daarin staat bijvoorbeeld een verwachting over steun
en betrokkenheid van arbeidsmarktpartijen. Kan de regering hier verder over uitweiden?
Welke onderzoeken heeft de regering gedaan om deze verwachting te kunnen staven? De
leden vragen hoe de regering kan waarborgen dat deze steun en betrokkenheid van arbeidsmarktpartijen
er daadwerkelijk zullen zijn.
6. Advies en consultatie
De leden van de CDA-fractie merken op dat naar aanleiding van opmerkingen dienaangaande
bij de internetconsultatie de regering aan geeft dat versnelling niet het primaire
doel is van de doorlopende leerroutes, en dat ook verdieping en verbreding doelen
zijn. De leden vragen de regering om aan te geven hoe vaak een en ander in de afgelopen
jaren heeft geleid tot versnelling, verdieping of verbreding bij de aangeboden doorlopende
leerroutes, en wat de onderlinge verhouding daartussen was.
Verder vragen de leden van deze fractie de regering om nader toe te lichten welke
bedenkingen de respondenten hadden bij de verantwoordelijkheidsverdeling. In hoeverre
biedt het onderhavige wetsvoorstel een oplossing voor de geopperde bedenkingen? Tevens
vragen deze leden de regering om wat uitgebreider in te gaan op wat de voor- en nadelen
zijn van het leggen van de verantwoordelijkheid voor de doorlopende leerroute bij
hetzij een van de instellingen, hetzij de vmbo-instellingen.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie, La Rocca
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
R. la Rocca, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.