Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de Najaarsnota 2019
35 350 Najaarsnota 2019
Nr. 2
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 13 december 2019
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister
van Financiën over de brief van 26 november 2019 inzake de Najaarsnota 2019 (Kamerstuk
35 350, nr. 1).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 12 december 2019. Vragen en
antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Anne Mulder
Adjunct-griffier van de commissie, Schukkink
Vraag 1
Hoe zou de belastingdruk per 10%-groep, waar het Centraal Bureau voor de Statistiek
(CBS) over publiceert, eruit zien wanneer daarin ook de indirecte belastingen zouden
worden meegenomen?
Antwoord op vraag 1
In de publicatie «Welvaart in Nederland 2019»1 rapporteert het CBS over de totale belasting- en premiedruk. Hierbij wordt gekeken
naar huishoudens verdeeld in tien welvaartsgroepen waarbij zowel het inkomen als het vermogen
is meegewogen. Cijfers over 2015 laten het volgende beeld zien. Over het algemeen
zijn de indirecte belastingen een iets groter percentage van het bruto inkomen bij
de lage welvaartsgroepen dan bij de hoge welvaartsgroepen. Bij lage welvaartsgroepen
zijn de bestedingen namelijk relatief hoog ten opzichte van het bruto inkomen. Tussen
het tweede en negende deciel is de totale belastingdruk echter nog steeds progressief.
In het eerste deciel is een uitschieter naar boven in de indirecte belastingdruk te
zien, doordat hier relatief veel zelfstandigen en studenten voorkomen met een inkomen
beduidend lager dan de (noodzakelijke) uitgaven.
Vraag 2
Wat zou de opbrengst zijn indien bedrijven niet 30% maar slechts 10% van de rente
mogen aftrekken?
Antwoord op vraag 2
Uit een statische benadering volgt dat het beperken van de earningsstrippingmaatregel
tot 10% van de EBITDA (earnings before interest, tax, depreciation and amortisation)
zou leiden tot een additionele budgettaire opbrengst van circa 1,8 miljard euro. Bij
deze additionele budgettaire opbrengst is geen rekening gehouden met een nog te bepalen
gedragseffect. Een EBITDA-grens van 10% betekent een aanzienlijke aanscherping van
de huidige earningsstrippingmaatregel waar een EBITDA-grens van 30% geldt, waardoor
het gedragseffect substantieel kan zijn.
Vraag 3
In hoeverre lost de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de successiewet een reëel bestaand
probleem op?
Antwoord op vraag 3
De achtergrond van de bedrijfsopvolgingsregeling in de schenk- en erfbelasting (BOR)
is het voorkomen van liquiditeitsproblemen die kunnen ontstaan doordat schenk- of
erfbelasting moet worden betaald waardoor de voortzetting van de onderneming in gevaar
zou kunnen komen. Deze argumentatie geldt nog steeds. Doel van de BOR is de continuïteit
van de onderneming bij overdracht aan de opvolger/ondernemer niet in de weg te staan.
Overigens heeft de Staatssecretaris van Financiën toegezegd dat de bedrijfsopvolgingsregeling
in het bouwstenentraject tegen het licht gehouden wordt.2
Vraag 4
In hoeverre is ondergebruik of zelfs niet-gebruik van toeslagen meegenomen in de koopkrachtplaatjes?
Antwoord op vraag 4
In de koopkrachtplaatjes wordt verondersteld dat mensen volledig gebruik maken van
de toeslagen waarop zij recht hebben. Er wordt dus geen rekening gehouden met ondergebruik
of niet-gebruik van toeslagen.
Vraag 5
Voor hoeveel miljard is er de afgelopen dertig jaar aan eigen aandelen opgekocht door
bedrijven?
Antwoord op vraag 5
Verschillende bronnen geven een indicatie van de omvang van de inkoop van eigen aandelen.
CBS-statistieken zijn beschikbaar voor de periode januari 2007-augustus 2016. In deze
kleine tien jaar is in totaal voor 184 miljard euro aan eigen aandelen ingekocht.
8,2 miljard euro daarvan komt voor rekening van financiële instellingen, 47,6 miljard
euro is ingekocht door niet-financiële instellingen, en de rest bestaat uit aandeleninkoop
door beleggingsfondsen (123 miljard euro), vastgoedfondsen (2,9 miljard euro) overige
fondsen en buitenlandse ondernemingen.
Een inventarisatie van het Financieele Dagblad onder AEX- en Midkap-bedrijven geeft
cijfers over een kleinere groep bedrijven, maar over een langere periode. Uit de inventarisatie
komt naar voren dat AEX- en Midkap-bedrijven in de periode 2000–2019 in totaal voor
zo’n 152 miljard euro aan eigen aandelen hebben ingekocht (zie figuur).3
Vraag 6
Wanneer en met welke redenen zijn de regimes «vrijgestelde beleggingsinstelling» en
«fiscale beleggingsinstelling» in het leven geroepen?
Vraag 10
Hoe verschilt de wijze van belastingheffing op een fbi of een vbi wanneer deze wordt
vergeleken met een belegging van een privépersoon, of een belegging door een vennootschap?
Op welke wijze valt er belastingvoordeel te behalen?
Antwoord op vraag 6 en 10
De vaste commissie voor Financiën vraagt naar de achtergrond van de invoering van
de fiscale beleggingsinstelling (fbi) en de vrijgestelde beleggingsinstelling (vbi).
Daarnaast wordt gevraagd op welke wijze de belastingheffing van een belegging door
een fbi of vbi verschilt met die van een privépersoon of een vennootschap.
Ter bevordering van de wederopbouw van de Nederlandse economie werd het effectenbezit
voor de kleine binnenlandse particuliere belegger aan het eind van de jaren «50 van
de vorige eeuw gestimuleerd. Om te voorkomen dat de kleine binnenlandse belegger –
bijvoorbeeld door een gebrek aan relevante kennis – te zeer belemmerd zou worden,
wordt veelal de drempel verlaagd door het tussenvoegen van een beleggingsinstelling
als intermediair zodat schaalvoordelen behaald kunnen worden. Door middel van het
«poolen» van de vermogens van de kleine beleggers kan voor voldoende risicospreiding
worden gezorgd, waardoor een hoger rendement kan worden behaald. Het collectief beleggen
is het meest interessant indien dit niet leidt tot extra belastingheffing. Zonder
nadere fiscale tegemoetkoming zouden beleggingsinstellingen (net als reguliere vennootschappen)
in de heffing van vennootschapsbelasting worden betrokken voor alle voordelen behaald
op het samengebrachte beleggingsvermogen. Deze voordelen zouden vervolgens met inkomstenbelasting
worden belast bij de particuliere belegger, wat zou resulteren in economisch dubbele
belastingheffing. Deze dubbele heffing doet zich niet voor indien een particuliere
belegger rechtstreeks zou beleggen. Om tot gelijkheid te komen tussen het rechtstreeks
beleggen en het beleggen via een beleggingsinstelling is in 1970 het fbi-regime geïntroduceerd.
Een fbi is onderworpen aan 0% vennootschapsbelasting en dient jaarlijks haar volledige
winst uit te keren. Over deze uitkering is dividendbelasting verschuldigd. Het fbi-regime
bleek echter niet optimaal voor alle categorieën beleggers en voor alle soorten beleggingsproducten.
Daarom kozen Nederlandse beheerders van beleggingsinstellingen ook voor een ander
type beleggingsinstelling dat door bijvoorbeeld Luxemburg of Ierland werd aangeboden.
Om die reden is in 2007 in Nederland het vbi-regime geïntroduceerd. Een vbi is vrijgesteld
van vennootschapsbelasting, heeft geen plicht om jaarlijks haar winst uit te delen
en is niet inhoudingsplichtig voor de dividendbelasting. Doordat bij beide regimes
geen heffing van vennootschapsbelasting plaatsvindt op het niveau van de beleggingsinstelling,
maakt het voor een belegger (natuurlijke persoon of rechtspersoon) geen verschil of
rechtstreeks of via de beleggingsinstelling wordt belegd.
Vraag 7
Wat zou de budgettaire opbrengst zijn wanneer vrijgestelde en fiscale beleggingsinstellingen
(resp. vbi’s en fbi’s) vennootschapsbelasting (vpb) zouden betalen?
Antwoord op vraag 7
Op basis van de vpb-aangiften van fbi’s kan bepaald worden dat de jaarlijkse belastbare
winst van fbi’s circa 7,2 miljard euro bedraagt (gemiddeld over de periode 2010–2017).
Omdat vbi’s geen aangifte doen voor de vpb is het niet mogelijk een inschatting van
de belastbare winst van vbi’s te maken. Het is zeer waarschijnlijk dat wanneer er
geen nultarief in de vpb meer zou gelden voor fbi’s of wanneer vbi’s niet meer vrijgesteld
zouden zijn van vpb, een groot deel van de fbi’s en vbi’s zich zal verplaatsen naar
een ander land. Ook is het mogelijk dat de huidige beleggers in fbi’s en vbi’s niet
meer via dit intermediair maar bijvoorbeeld rechtstreeks zouden gaan beleggen. Een
eventuele opbrengst in de vpb zal daardoor naar alle waarschijnlijkheid zeer beperkt
blijven.
Vraag 8
Hoeveel winst zit opgepot in fbi’s en vbi’s?
Antwoord op vraag 8
Fbi’s hebben een doorstootverplichting. Dit houdt in dat zij binnen acht maanden na
afloop van het boekjaar de winst moeten uitkeren aan de aandeelhouders. Per definitie
zal er daarom geen winst opgepot worden in fbi’s.
Voor vbi’s is niet bekend hoeveel winst opgespaard is, aangezien vbi’s geen aangifte
vpb hoeven te doen.
Vraag 9
Welke andere landen kennen regimes die vergelijkbaar zijn met de fbi en/of de vbi?
Antwoord op vraag 9
Ook andere landen kennen collectieve beleggingsregimes, bijvoorbeeld België, Duitsland,
Frankrijk, Ierland, Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk. Dergelijke regimes zijn
ingebed in de desbetreffende nationale wetgeving en er is geen verdere gedetailleerde
informatie beschikbaar over in hoeverre deze regimes overeenkomen of verschillen met
de Nederlandse fbi en vbi.
Vraag 10
Hoe verschilt de wijze van belastingheffing op een fbi of een vbi wanneer deze wordt
vergeleken met een belegging van een privépersoon, of een belegging door een vennootschap?
Op welke wijze valt er belastingvoordeel te behalen?
Antwoord op vraag 10
Zie antwoord op vraag 6.
Vraag 11
Kan worden aangegeven in hoeverre een verhoging van de vpb doorwerkt in de consumentenprijzen?
Kan dit voor een CO2-taks worden aangegeven? In hoeverre betalen consumenten deze doorwerking in de consumentenprijzen
ook daadwerkelijk? Gaan zij op zoek naar goedkopere alternatieven?
Antwoord op vraag 11
In het CPB-model Saffier II raakt een verhoging van de vpb langs verschillende kanalen
de consumentenprijzen. Enerzijds leidt een hogere vpb tot hogere kapitaalkosten die
uiteindelijk leiden tot hogere afzetprijzen. Anderzijds kunnen ondernemers de hogere
belasting (deels) ook direct in de afzetprijzen verwerken om het effect op de netto
winst af te wentelen. De specifieke economische situatie (hoog- of laagconjunctuur)
beïnvloedt de omvang en tijdsverloop van het effect. Onder de afzetprijzen valt niet
alleen de binnenlandse consumptie, maar ook de uitvoerprijzen. Ook het effect van
de vpb (of de energiebelastingen) op de internationale concurrentiepositie beïnvloed
de mate van afwenteling.
De effecten van een CO2-belasting hangen af van de precieze vormgeving. Wanneer een CO2-belasting grote gelijkenis toont met de verhoging van de algemene indirecte belastingen
(dus huishoudens en bedrijven) leidt een CO2-taks tot een verhoging van de consumentenprijzen. Bij een opzet die lijkt op de energiebelastingen
zal ongeveer 80% worden afgewenteld op consumenten, zie de doorrekening van het CPB
van het ontwerpklimaatakkoord.
Vraag 12
Welk deel van de incidentele 460 miljoen euro voor onderwijs wordt betaald door het
– middels kasschuif – naar voren halen van middelen?
Antwoord op vraag 12
Het kabinet zorgt ervoor dat 97 miljoen euro van de werkdrukmiddelen uit het Regeerakkoord
versneld beschikbaar komt voor scholen in het primair onderwijs. Dit bedrag is voor
de aanpak van werkdruk. De keuze voor de inzet van deze middelen vindt op schoolniveau
plaats.
Vraag 13
Zijn de genoemde overboekingen tussen de deelplafonds in lijn met de begrotingsregels?
Antwoord op vraag 13
Ja.
Het kabinet heeft een maximaal uitgavenniveau per jaar afgesproken, het totale uitgavenplafond.
Het totale uitgavenplafond is onder te verdelen in drie deelplafonds: Rijksbegroting,
Sociale zekerheid en Zorg. Overboekingen van het ene deelplafond naar het andere deelplafond
hebben geen effect op het totale uitgavenplafond, net als overboekingen tussen departementale
begrotingen. Het kabinet besluit tot overboekingen tussen deelplafonds of tussen begrotingen
als dit voor de uitvoering van beleid wenselijk wordt geacht.
Vraag 14
Met hoeveel procent bbp zullen de zorgkosten toenemen tussen 2019 en 2025? En met
hoeveel miljard euro?
Antwoord op vraag 14
In onderstaande tabel worden de bruto zorguitgaven (exclusief eigen betalingen Zvw
en eigen bijdragen Wlz) onder het uitgavenplafond Zorg in miljarden euro weergegeven.
Deze cijfers zijn terug te vinden in de begroting 2020 van het Ministerie van VWS
(Kamerstuk 35 300 XVI, nr. 2) (vanaf pagina 176 in bijlage 6: Financieel Beeld Zorg). 2019 geeft de actuele stand van de Najaarsnota/tweede suppletoire begroting 2019
weer.
Bruto zorguitgaven onder het uitgavenplafond Zorg
(in miljarden euro)
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Totaal uitgavenplafond Zorg1
72,4
76,1
79,9
83,7
88,4
93,2
Zorgverzekeringswet
48,7
51,0
53,0
54,8
57,8
60,9
Wet langdurige zorg
23,8
25,1
27,0
28,8
30,5
32,3
X Noot
1
Dit is exclusief de Begrotingsgefinancierde zorguitgaven (Wmo Beschermd Wonen en overige
uitgaven).
De raming van de groei van de zorguitgaven in de huidige kabinetsperiode (2018–2021)
is gebaseerd op de middellangetermijn (MLT) raming 2018–2021 van het CPB. De groei
wordt bepaald door de verwachte loon- en prijsontwikkeling, en volumefactoren zoals
demografie, economische groei, technologische ontwikkeling (in combinatie met open
pakketinstroom) en epidemiologie.
Op dit moment is de nieuwe middellangetermijnraming van het CPB nog niet verwerkt
in de begroting voor de jaren na de huidige kabinetsperiode. Conform Comptabiliteitswet
is daarom een overzicht gegeven van de uitgaven in de begroting voor het begrotingsjaar
en de vier daarop aansluitende jaren.
Het CPB heeft in haar nieuwe MLT raming 2022–2025 de collectieve uitgaven aan zorg
geraamd tussen 2019 en 2025 als percentage van het bruto binnenlandse product (bbp)
(zie Bijlage 11 van Verzamelde bijlagen bij de MLT-raming november 2019). De collectieve uitgaven aan de zorg zullen naar verwachting van het CPB tussen
2019 en 2025 met 1,2%-punt toenemen, namelijk van 9,2% van het bbp in 2019 naar 10,4%
van het bbp in 2025.
Het CPB hanteert daarbij een andere definitie van de zorguitgaven. Onder de zorguitgaven
van het CPB vallen ook de uitgaven aan Wmo en Jeugd. De uitgaven voor Wmo (exclusief
Beschermd Wonen) en Jeugd worden door het kabinet verantwoord in het Gemeentefonds.
Vraag 15
Met hoeveel procent bbp zullen de collectieve uitgaven toe- of afnemen tussen 2019
en 2025 indien geen aanvullende maatregelen worden genomen? En met hoeveel miljard
euro?
Antwoord op vraag 15
De meest recente meerjarenraming van het kabinet is opgenomen in de Miljoenennota
2020 (Kamerstuk 35 300, nrs. 1 en 2). Deze raming loopt tot en met het jaar 2024. Bij Miljoenennota 2021 presenteert
het kabinet ook de ramingen voor 2025.
Het CPB presenteert in de MLT van december 2019 wel een raming tot en met het jaar
2025. Hierin is ook een raming van de bruto collectieve uitgaven in procenten van
het bbp opgenomen. Deze reeks is gepresenteerd in onderstaande tabel.
Bruto collectieve uitgaven in procenten van het bbp
2019
2020
2021
2022
2023
2024
2025
42,3
42,9
43,2
43,1
43,1
43,0
42,8
Vraag 16
Ontvangt de Kamer nog steeds in het vierde kwartaal een brief over mogelijke investeringen
voor het toekomstig groeipotentieel? Zo ja, wanneer?
Antwoord op vraag 16
De Minister van Economische Zaken en Klimaat zal voor het einde van dit jaar met een
brede agenda komen om het duurzame verdienvermogen op de lange termijn te versterken.
De Ministers van Economische Zaken en Klimaat en van Financiën onderzoeken daarnaast
hoe een investeringsfonds kan worden opgericht om het verdienvermogen te versterken
en rapporteren hierover begin 2020 aan de Kamer.
Vraag 17
Waarom zijn de meeste nieuwe uitgaven niet onderbouwd conform artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet
2016 (CW)? Wanneer gebeurt dit alsnog?
Vraag 63
Kunt u voor de aanvullende maatregelen voor urgente maatschappelijke problemen aangeven
hoe is voldaan aan artikel 3.1 CW?
Antwoord op vraag 17 en 63
Als Minister van Financiën zie ik toe op naleving van CW 3.1 bij voorstellen met significante
financiële gevolgen voor het Rijk en/of maatschappelijke sectoren. Vakministers zijn
verantwoordelijk voor hun eigen beleid en voor de inhoud van deze toelichting. Voor
mij staat voorop dat de Kamer de toelichting conform CW 3.1 krijgt vóór parlementaire
bespreking. Dit kan in de begroting zelf, maar ook in een aparte brief. Dat is ook
het geval bij de nieuwe uitgaven in de Najaarsnota. In de afgelopen weken zijn deze
voorstellen namelijk door de vakministers toegelicht in Kamerbrieven, zoals de brieven
over de Aanpak Stikstofprobleem (Kamerstuk 32 670, nr. 167), Contouren breed offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit (Kamerstuk 29 911, nr. 254), Extra investering in het funderend onderwijs (Kamerstuk 31 293, nr. 488), Tijdelijk extra middelen sociale advocatuur (Kamerstuk 31 753, nr. 182), Stroomstootwapen (Kamerstuk 29 628, nr. 916) en Extra investering ter verlichting van de basispolitiezorg (Kamerstuk 29 628, nr. 917). Of de toelichtingen in deze brieven goed genoeg is, is ter beoordeling van uw Kamer.
Deze voorstellen zijn inmiddels ook besproken tijdens Kamerdebatten.
Ik werk verder aan een derde monitorrapportage waarin ik de naleving van CW 3.1 monitor.
Deze wil ik u aanbieden samen met de derde Voortgangsrapportage van de operatie Inzicht
in kwaliteit, in de loop van 2020.
Vraag 18
Waarom worden middelen voor onderwijs, die pas in latere jaren worden uitgegeven,
al toegevoegd aan de begroting 2019? Kan worden verzekerd dat deze allemaal worden
doorgeschoven naar volgende jaren?
Antwoord op vraag 18
De 300 miljoen euro is bedoeld voor urgente problematiek in het funderend onderwijs.
Deze middelen zijn daarom toegevoegd aan de OCW-begroting voor 2019 (Kamerstuk 35 000 VIII), zodat het geld nog dit jaar wordt overgemaakt naar de schoolbesturen die daarmee
vanaf dat moment uitgaven kunnen doen.
Vraag 19
Kunt u een totaaloverzicht geven van de stortingen in revolverende fondsen in 2019,
de ontwikkeling van het investeringsvermogen en de voortgang van de uitgaven?
Vraag 24
Hoe heeft het bedrag in revolverende fondsen zich sinds het Rekenkameronderzoek ontwikkeld?
Antwoord op vraag 19 en 24
Op dit moment is het Rekenkameroverzicht het meest actuele beschikbare overzicht.
Vraag 20
Kunt u de omvangrijke verplichtingenmutaties op de suppletoire begrotingen van BUHA-OS,
JenV en VWS nader toelichten?
Antwoord op vraag 20
De verplichtingenmutaties van BHOS, JenV en VWS staan toegelicht in de tweede suppletoire
begrotingen van deze departementen (Kamerstukken 35 350 XVII, 35 350 VI en 35 350 XVI). De verplichtingenmutaties in de tweede suppletoire begroting van JenV zijn precies
gelijk aan de uitgavenmutaties. In de tweede suppletoire begroting van JenV zijn de
mutaties daarom bij de uitgaven toegelicht. Hieronder staan per departement de grootste
mutaties nader toegelicht.
BHOS
De omvangrijkste verplichtingenmutaties bij BHOS waren op de artikelen 1 Duurzame
handel en investeringen, 2 Duurzame ontwikkeling voedselzekerheid, water en klimaat
en 4 Vrede, veiligheid en duurzame ontwikkeling.
Op artikel 1 betrof dit extra verplichtingenruimte voor infrastructuurontwikkeling
(met name DRIVE, Develop 2 Build, PPFIAF), nieuwe meerjarige programma’s in de financiële
sector en een nieuw programma voor duurzame productie. Verhoging van de verplichtingen
wordt verder gebruikt voor de bestrijding van kinderarbeid.
Voor artikel 2 gaat het om verhogingen voor een grootschalig en innovatief sanitatieprogramma,
de medefinanciering van een WASH-programma in Niger, de overbruggingsfase voor het
FINISH- programma met WASTE en de innovatieve financiering van het Valuing Water Initiative.
Voorts is verhoogd voor programma’s voor de groei van de agrarische sector, waaronder
een additionele bijdrage aan CABI. Ook zijn verplichtingen voor kennis en capaciteitsopbouw
aangegaan. Tot slot zijn de verplichtingen verhoogd voor nieuwe programmeringen en
intensiveringen op klimaat, zoals het Least Developed Countries Fund. Daarnaast is
de verhoging bestemd voor additionele verplichtingen op het gebied van hernieuwbare
energie, zoals voor de Clean Cooking Alliance.
Voor artikel 4 wordt de verhoging vooral veroorzaakt door een verplichting voor humanitaire
hulp van de Dutch Relief Alliance, die oorspronkelijk gebudgetteerd stond voor 2018,
maar pas in 2019 is gematerialiseerd. Voor de realisatie van de voor 2019 begrote
programma’s is dus ophoging van het verplichtingenbudget nodig. Daarnaast is het verplichtingenbudget
verhoogd vanwege verschillende ophogingen voor opvang in de regio (opstarten van het
partnerschapsprogramma Prospect) en migratie-samenwerking (in verband met meerjarig
subsidiekader Migratie in Ontwikkeling en bijdrage IOM) en voor programma’s voor veiligheid
en rechtstaatontwikkeling.
JenV
Extra middelen aanpak ondermijning
Het kabinet investeert incidenteel 110 miljoen euro in een breed offensief tegen de
georganiseerde ondermijnende criminaliteit, zodat in ieder geval het eerste deel van
de versterking van aanpak van de ondermijnende criminaliteit tot en met begin 2021
kan worden gerealiseerd. Het gaat om zowel repressieve als preventieve maatregelen
met een focus op: oprollen, afpakken en voorkomen. Conform de afspraak in Kamerbrief
d.d. 4 november 2019 (Kamerstuk 29 911, nr. 256).
Extra middelen rechtsbijstand
Voor de rechtsbijstand wordt 45 miljoen euro extra beschikbaar gesteld uit de rijksbrede
onderuitputting. Samen met de verwachte onderuitputting van 15 miljoen euro. in 2019
op de rechtsbijstand op de begroting van Justitie en Veiligheid en de inzet van 13
miljoen euro binnen het programmabudget kan hierdoor 73 miljoen euro worden ingezet
voor een tijdelijke toelage voor een groot deel van de sociaal advocatuur in de periode
2020 tot en met 2021. Bij de tweede suppletoire begroting zijn de beschikbare middelen
ad 60 miljoen euro voor rechtsbijstand verwerkt op artikel 92.
Invulling taakstelling JenV
Bij Najaarsnota wordt de restanttaakstelling (ad 53,1 miljoen euro) voor 38,1 miljoen
euro ingevuld met onderuitputting op de uitgaven en een aantal meevallers op de ontvangsten.
Het resterende bedrag van de taakstelling dat nog moet worden ingevuld is 15 miljoen
euro. Omdat de taakstelling (een verlaging) was geparkeerd op artikel 92 wordt, nu
de taakstelling gedeeltelijk is ingevuld, hier een tegenboeking gedaan (opwaartse
mutatie).
VWS
Bij de tweede suppletoire begroting van VWS wordt het verplichtingenbudget in totaal
met 1,0 miljard euro verhoogd. Dit betreft in grote lijnen vooral het naar voren halen
van verplichtingenruimte uit latere jaren, zodat verplichtingen in 2019 nog kunnen
worden aangegaan die in latere jaren tot uitgaven leiden.
Omvangrijke verplichtingenmutaties, waarbij uitgaven niet gelijk zijn aan de verplichtingen,
betreffen bijvoorbeeld verplichtingenmutaties bij het RIVM en ZonMw. Zo wordt het
verplichtingenbudget van ZonMw met 370 miljoen euro verhoogd in verband met een dertigtal
meerjarenprogramma’s. De daadwerkelijke uitgaven vinden plaats in de komende jaren.
Daarnaast wordt voor 195 miljoen euro verplichtingen ruimte van ZonMw uit latere jaren
naar voren gehaald.
Bij het RIVM wordt verplichtingenruimte verhoogd in verband met nieuwe opdrachten
(62 miljoen euro).
Vraag 21
Is er in de begroting voor 2019 of voor 2020 een voorziening opgenomen voor de compensatie
en de schadevergoedingen in het kader van de lopende toeslagenaffaire? Zo nee, waarom
niet?
Vraag 166
Hoe worden de compensatiemaatregelen voor de kinderopvangtoeslagaffaire in de begroting
afgedekt? Welke stappen moeten hiervoor worden gezet?
Antwoord op vraag 21 en 164
Ten behoeve van de compensatie van gedupeerde ouders in de CAF-11 zaak zal een budgettaire
voorziening worden getroffen. De Kamer wordt in de veegbrief Financiën 2019 nader
geïnformeerd over (de hoogte van) de voorziening. Voor de overige CAF-zaken wordt
het eindrapport van de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen en het onderzoek van de
ADR afgewacht. Waar de adviescommissie constateert dat er situaties zijn vergelijkbaar
met de behandeling in de CAF 11 zaak, is ook daar compensatie aan de orde.
Vraag 22
Hoe vaak heeft het kabinet de begrotingsregels geschonden?
Antwoord op vraag 22
Het kabinet heeft in de begroting 2020 eenmalig het inkomstenkader en uitgavenplafond
aangepast voor het Klimaatakkoord, het Pensioenakkoord en het woningmarktpakket. Ook
schuift het kabinet voor deze akkoorden tussen uitgaven en inkomsten. Daarnaast heeft
het kabinet het uitgavenplafond aangepast voor het kasritme van de investeringen uit
het regeerakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34). Vanuit maatschappelijk oogpunt zijn de akkoorden belangrijke stappen om Nederland
duurzaam te maken en te zorgen voor een toekomstbestendig pensioenstelsel. De aanpassingen
zijn een weloverwogen keuze van het kabinet.
Daarnaast heeft het kabinet met de Miljoenennota 2020 een pakket gepresenteerd om
de lasten van huishoudens, en met name die van werkenden, structureel te verlagen.
Dat heeft geleid tot een aanpassing van het inkomstenkader. Het kabinet vindt deze
aanpassing gerechtvaardigd, omdat het gepaard gaat met een hervorming binnen het zzp-dossier.
Het is daarnaast een welbewuste keuze om huishoudens mee te laten profiteren van de
gunstige economische ontwikkeling.
Vraag 23
Klopt het dat de stand van de «begrotingsreserve asiel» in het jaar 2019 eindigt op
0,0 euro? Hoeveel toevoegingen en hoeveel onttrekkingen worden hier verwacht in 2020?
Is deze begrotingsreserve toereikend voor het beoogde doel?
Antwoord op vraag 23
De oorspronkelijke verwachting was dat de asielreserve eind 2019 op nul euro zou eindigen.
Bij DT&V zijn echter bij 2e suppletoire begroting enkele Europese subsidies afgerekend. Dit leidt tot een meevaller
van 12,1 miljoen euro. Deze meevaller wordt gestort in de asielreserve, zodat deze
in een later jaar kan dienen als dekking van de kosten als gevolg van een eventueel
hogere asielinstroom. De middelen in de asielreserve zijn bedoeld voor het opvangen
van fluctuaties in de instroom van asiel. De asielreserve wordt gevuld door eventuele
onderuitputting bij asiel. Dat blijft zo in de toekomst.
Vraag 24
Hoe heeft het bedrag in revolverende fondsen zich sinds het Rekenkameronderzoek ontwikkeld?
Antwoord op vraag 24
Zie antwoord op vraag 19.
Vraag 25
Kunt u aangeven hoeveel extra belastingopbrengsten er in 2019 zouden zijn geweest
als tweede pijler pensioenen vanaf 2009 gelijk gestegen zouden zijn met consumentenprijzen?
Antwoord op vraag 25
Het vermogen van een pensioenfonds om de uitkeringen te indexeren is afhankelijk van
de dekkingsgraad en daarmee fondsspecifiek. Indexatie van de pensioenen leidt tot
een stijging van de verplichtingen. Indien deze op termijn niet waar kunnen worden
gemaakt, zijn kortingen onafwendbaar. Binnen het financieel toetsingskader zijn daarom
regels opgesteld om zeker te stellen dat indexaties duurzaam gedaan kunnen worden.
Wat de extra belastingopbrengsten zouden zijn geweest in een hypothetisch scenario
van structurele indexatie kan op dit moment niet worden aangegeven gezien de vele
onzekere parameters. Indien wel een dergelijke inschatting gemaakt moet worden, vereist
dit een modelmatige benadering die aannames maakt over dekkingsgraad en rendementen.
Voorts is van belang te realiseren dat, omdat niet de pensioenopbouw maar enkel de
pensioenuitkeringen belast worden, een hogere indexatie inhoudt dat er belastinginkomsten
naar voren worden gehaald in de tijd. Als de pensioenen niet duurzaam geïndexeerd
kunnen worden, leidt dit ertoe dat de overheid op termijn belastinginkomsten misloopt
(omdat belastingclaims in de toekomst nominaal en mogelijk reëel meer waard zijn).
Ook het effect op de belastinginkomsten in 2019 kan niet zomaar worden aangegeven.
Hogere pensioenuitkeringen leiden in beginsel tot hogere opbrengsten uit de inkomstenbelasting.
Echter, welk deel aan welk belastingtarief wordt aangeslagen varieert met de hoogte
van de pensioenuitkering. Daarnaast hebben hoger uitkeringen een effect op de consumptieve
uitgaven, en daarmee op de btw-inkomsten. In hoeverre hogere uitkeringen leiden tot
hogere consumptie kan niet direct worden berekend en kan enkel worden geschat. Tenslotte
zijn er nog mogelijke gedragseffecten, zoals toenemende besparingen bij werkenden
als de dekkingsgraden bij pensioenfondsen onder druk komen te staan, die ook de belastingopbrengsten
kunnen beïnvloeden.
Vraag 26
Met welk overheidsbeleid zorgt het kabinet ervoor dat een hoger dan verwachte asielinstroom
doorwerkt naar meer aanbod van sociale huurwoningen?
Antwoord op vraag 26
Het is goed om op te merken dat een hogere asielinstroom niet per se leidt tot de
noodzaak extra sociale huurwoningen te realiseren. De samenstelling van de instroom
is daarbij ook van belang. Alleen als asielzoekers een verblijfsvergunning verkrijgen,
dient in huisvesting te worden voorzien. Halfjaarlijks wordt de Staatssecretaris van
Justitie en Veiligheid vastgesteld hoe hoog deze taakstelling is, gebaseerd op cijfers
en berekeningen van IND en COA. Gemeenten ontvangen op dat moment ook een prognose/doorkijk
voor de daaropvolgende periode. Het is vervolgens aan de gemeenten om invulling te
geven aan deze taakstelling door bijvoorbeeld met woningcorporaties afspraken te maken
over het aanbod sociale huurwoningen of in te zetten op de bouw van flexibele en tijdelijke
woningen.
Migratie heeft daarnaast ook een rol in de inschattingen die bijvoorbeeld door het
CBS worden gemaakt over demografische ontwikkelingen. Demografische ontwikkelingen
worden vertaald naar de verwachte woningbouwbehoeften en woningtekorten op lokaal
niveau. Deze cijfers dienen eveneens als input om op lokaal niveau – via woonvisies
en prestatieafspraken – afspraken te maken over het aanbod van sociale huurwoningen.
Vraag 27
Kunt u in een cirkeldiagram de meest actuele cijfers tonen van de verdeling van pensioenvermogen
(per lidstaat) in de eurozone?
Antwoord op vraag 27
De OESO verzamelt data inzake het geaggregeerde vermogen van pensioenfondsen van de
eurolanden die lid zijn van de OESO. Dit geldt voor vijftien van de negentien eurolanden.
Onderstaand staat een cirkeldiagram en bijbehorende tabel die de verdeling van het
pensioenvermogen beheerd door pensioenfondsen in deze vijftien eurolanden weergeeft.
Eurolanden verschillen in de wijze waarop pensioen wordt gefinancierd, waarbij Nederland
binnen het eurogebied een zeer groot aandeel heeft in de financiering via pensioenfondsen.
Euroland
Totaal vermogen in miljoenen U.S. Dollars in 2018
In percentage van totaal
Oostenrijk
24.533
1,00%
België
35.213
1,44%
Finland
132.184
5,39%
Frankrijk
19.007
0,77%
Duitsland
267.557
10,91%
Griekenland
1.584
0,06%
Ierland
118.508
4,83%
Italië
153.471
6,26%
Luxemburg
1.853
0,08%
Nederland
1.536.269
62,62%
Portugal
22.290
0,91%
Slowakije
12.039
0,49%
Spanje
121.437
4,95%
Estland
4.511
0,18%
Slovenië
2.954
0,12%
Totaal
2.453.409
100%
Vraag 28
Kunnen de overschrijdingen en de onderschrijdingen op de kaders bij Najaarsnota van
de laatste tien jaar gegeven worden?
Vraag 97
Kunt u een overzicht geven van de kader- of plafondtoetsen in de periode 2009–2019
bij Najaarsnota en bij Slotwet?
Vraag 98
Hoe vaak is het in de periode 2009–2019 voorgekomen dat de onderschrijding van het
uitgavenplafond bij Slotwet groter was dan bij Najaarsnota?
Antwoord op vraag 28, 97, 98
Onderstaande tabel geeft de onder- of overschrijding van het totaalplafond en de drie
deelplafonds ten tijde van de Najaarsnota voor de periode 2009 t/m 2019.
Plafondtoetsen totaalplafond en deelplafonds bij Najaarsnota 2010–2019
(in miljarden euro, – is onderschrijding
Totaalplafond
Rijksbegroting
Sociale Zekerheid
Zorg
NJN 2019
0,0
2,2
– 0,8
– 1,4
NJN 2018
– 3,7
– 1,8
– 0,4
– 1,5
NJN 2017
– 0,8
2,6
– 1,0
– 2,4
NJN 2016
0,0
1,8
– 0,7
– 1,2
NJN 2015
0,0
1,2
– 0,7
– 0,5
NJN 2014
– 1,2
0,3
– 0,6
– 0,9
NJN 2013
0,0
– 0,5
0,8
– 0,2
NJN 2012
– 1,4
– 3,0
0,4
1,2
NJN 2011
0,0
– 1,6
0,4
1,2
NJN 2010
– 0,3
– 1,4
0,2
0,9
NJN 2009
0,0
0,0
– 0,5
0,5
Onderstaande tabel geeft de onder- of overschrijding van het uitgavenplafond en de
drie deelplafonds ten tijde van het Financieel Jaarverslag Rijk (samenhangende met
de Slotwetten) voor de periode 2009 t/m 2018. De cijfers voor 2019 wordt opgesteld
en gepubliceerd bij het Financieel Jaarverslag 2019 dat in mei 2020 wordt gepubliceerd.
Plafondtoetsen totaalplafond en deelplafonds bij Financieel Jaarverslag Rijk 2010–2019
(in miljarden euro, – is onderschrijding
Totaalplafond
Rijksbegroting
Sociale Zekerheid
Zorg
FJR 2018
– 5,2*
– 2,8
– 0,5
– 1,9
FJR 2017
– 3,1*
0,6
– 1,2
– 2,6
FJR 2016
– 1,1*
1,5
– 0,8
– 1,8
FJR 2015
– 0,5*
1,0
– 0,9
– 0,6
FJR 2014
– 2,6*
0,2
– 0,8
– 2,0
FJR 2013
– 1,4*
– 0,4
0,2
– 1,1
FJR 2012
– 2,4*
– 3,4
0,1
0,9
FJR 2011
0,2
– 1,7
– 0,2
2,0
FJR 2010
– 0,8*
– 2,7
0,3
1,6
FJR 2009
0,4
– 0,8
– 0,5
1,7
De onderschrijding van het totale uitgavenplafond was in de periode 2009 t/m 2018
in 8 gevallen groter ten tijde van de Slotwet dan de verwachting ten tijde van de
Najaarsnota. De keren dat de onderuitputting na Najaarsnota verder is toegenomen dan
de verwachting zijn in bovenstaande tabel met een asterisk gemarkeerd.
Vraag 29
Kunnen de overschrijdingen en onderschrijdingen over het jaar heen gegeven worden?
In welke maanden nemen de onder-/overschrijdingen relatief veel toe? Is daar een patroon
in te ontdekken over de jaren heen?
Antwoord op vraag 29
Iedere budgettaire nota bevat een plafondtoets waarin zichtbaar wordt of en in welke
mate er sprake is van over- of onderschrijding van het uitgavenplafond. Hieronder
is weergegeven welke over- en onderschrijdingen er tot nu toe zijn opgetreden voor
het begrotingsjaar 2019.
De over- of onderschrijdingen worden geïnventariseerd in aanloop naar het opstellen
van de vier budgettaire nota’s over een begrotingsjaar. Naar aanleiding van dat beeld
kan het kabinet maatregelen nemen. Bijvoorbeeld om overschrijding van het uitgavenplafond
te voorkomen, of om onderschrijding te voorkomen door middelen anders te bestemmen.
Het kabinet heeft ervoor gekozen om zowel bij Voorjaarsnota als Najaarsnota 2019 de
ruimte onder het uitgavenplafond, die bekend werd bij het opstellen van het budgettaire
beeld, te bestemmen voor extra uitgaven aan onder meer nationale prioriteiten en urgente
maatschappelijke problemen.
Het uitgavenplafond geeft het maximale uitgavenniveau weer. In de begrotingsvoorbereiding
stuurt het kabinet op het voorkomen van plafondoverschrijdingen.
Over- en onderschrijding uitgavenplafond Begroting 2019
(in miljarden euro, + is overschrijding)
Bij opstellen budgettair beeld
Budgettaire nota
Miljoenennota 2019
n.v.t.
0,0
Voorjaarsnota 2019
– 1,5
0,0
Najaarsnota 2019
– 1,3
0,0
Financieel Jaarverslag van het Rijk
nog te bepalen
nog te bepalen
Vraag 30
Welke beleidsmatige mutaties na de Najaarsnota worden nog verwacht? Wordt de Kamer
voor al deze beleidsmatige mutaties apart en tijdig geïnformeerd?
Antwoord op vraag 30
Op het moment van schrijven is nog niet bekend welke beleidsmatige mutaties worden
verwacht. Elk departement stuurt vóór het kerstreces een Kamerbrief naar de Eerste
en de Tweede Kamer met een overzicht van majeure wijzigingen ten opzichte van de tweede
suppletoire begroting. Er is dit jaar extra aandacht besteed aan de tijdigheid en
volledigheid van deze meldingen.
Vraag 31
Hoeveel geld is er nu in totaal gereserveerd/beschikbaar voor de stikstofproblematiek?
Antwoord op vraag 31
Er is een begrotingsreserve ingesteld van 500 miljoen euro voor de stikstofproblematiek.
Daarnaast zijn er verschillende beschikbare budgetten die (deels) gebruikt kunnen
worden voor de stikstofproblematiek. Zo is in het Klimaatakkoord al 100 miljoen euro
gereserveerd voor veehouderij rondom Natura 2000-gebieden, 100 miljoen euro voor de
veenweideaanpak, 112 miljoen euro voor integrale duurzame en emissiearme stalsystemen
en 57 miljoen euro voor de aanpak uitstoot methaan en ammoniak. Daarnaast kunnen ook
extra middelen voor de woningmarkt (1 miljard in de Miljoenennota 2020) onder meer
worden gebruikt om de gevolgen van de stikstofproblematiek voor de woningbouw op te
vangen. Voor de saneringsregeling van de varkenshouderij heeft het kabinet eerder
al 180 miljoen euro vrijgemaakt. Ook wordt er gekeken naar welke bijdrage provincies
kunnen leveren.
Vraag 32
Kunnen de precieze regels die het Ministerie van Financiën hanteert voor kasschuiven
gegeven worden? Op grond van welke (begrotings)regels of afwegingen besluit u of een
kasschuif wordt toegestaan? Zijn hier kaders voor? Worden alle kasschuiven voorgelegd
aan Financiën? Hoe vaak worden kasschuiven geweigerd?
Antwoord op vraag 32
Kasschuiven worden ingezet om het kasritme van beschikbare middelen aan te laten sluiten
bij het begrotingsjaar waarin de uitgaven zijn voorzien. Het kabinet verwerkt kasschuiven
in de begrotingswetten.
Kasschuiven worden in de besluitvorming over de uitgaven integraal gewogen zodat de
uitgavenplafonds in de meerjarenperiode niet overschreden worden. Departementen dienen
eerst te bezien of binnen de eigen begroting kan worden geschoven. In het geval dit
niet mogelijk is kan een departement op de reguliere begrotingsmomenten bij het Ministerie
van Financiën een verzoek indienen voor een kasschuif. Dit verzoek wordt, na inhoudelijke
beoordeling en waar het uitgavenplafond dit toelaat, ingepast.
Vraag 33
Wat zijn de regels omtrent de begrotingspost nominaal/onvoorzien? Wanneer mogen departementen
hiervan gebruikmaken? Wordt dit overlegd met Financiën?
Antwoord op vraag 33
De begrotingspost nominaal/onvoorzien wordt sinds de Comptabiliteitswet 2016 Nog onverdeeld genoemd (C.W. 2016 art. 2.7). Een begrotingsartikel Nog onverdeeld kan worden opgenomen
ten behoeve van de voorlopige verwerking van de loon- en prijsindexering, een taakstelling
of een ander nog te verdelen begrotingsbedrag. Het wordt een administratief artikel
genoemd, ten laste waarvan geen uitgaven worden gedaan of ten gunste waarvan geen
ontvangsten worden gerealiseerd. Het gebruikmaken van de begrotingspost wordt overlegd
met Financiën, zoals het opstellen van begrotingen in algemene zin wordt getoetst
door Financiën.
Vraag 34
Kan de rekensom voor de investeringen in de publieke sector sinds het regeerakkoord
geüpdatet worden? Hoeveel wordt er geïnvesteerd in onderwijs (Regeerakkoord plus aanvullende
investeringen), hoeveel in veiligheid, hoeveel in defensie, hoeveel in infrastructuur
en hoeveel in zorg?
Antwoord op vraag 34
In het regeerakkoord is afgesproken om in 2019 1.805 miljoen euro te investeren in
onderwijs en onderzoek, 431 miljoen euro in veiligheid, 1.210 miljoen euro in defensie,
1.000 miljoen euro in bereikbaarheid en 101 miljoen euro in zorg.
Vervolgens heeft het kabinet bij Voorjaarsnota 2019 aanvullende middelen beschikbaar
gesteld voor nationale prioriteiten en maatschappelijke opgaven in 2019. Voor 2019
gaat het onder meer om 96 miljoen euro voor compensatie van stijgende leerlingaantallen
en voor bèta- en techniekopleidingen in het mbo en hoger onderwijs (thema onderwijs),
78 miljoen euro voor de hogere capaciteitsbehoefte in de justitiële ketens (thema
veiligheid), 10 miljoen euro voor de capaciteitsdoelstellingen van de NAVO (thema
defensie), 350 miljoen euro voor gemeentelijke jeugdhulp en 50 miljoen euro voor het
realiseren van de ambities uit het hoofdlijnenakkoord ggz (thema zorg).
Daarnaast heeft het kabinet in de Miljoenennota 2020 het ritme van de investeringen
van IenW en Defensie in overeenstemming gebracht met de programmering. Dit leidt voor
2019 tot lagere investeringsuitgaven van 1.544 miljoen euro door IenW (thema bereikbaarheid)
en 300 miljoen euro door Defensie (thema defensie). Deze middelen zijn doorgeschoven
naar latere jaren en blijven daarmee behouden voor het realiseren van de ambities
uit het regeerakkoord.
Tot slot heeft het kabinet bij de Najaarsnota 2019 extra middelen beschikbaar gesteld
voor urgente maatschappelijke opgaven problemen. Er is 460 miljoen euro beschikbaar
gesteld voor de aanpak van het lerarentekort, waarvan 300 miljoen euro uit rijksbrede
onderuitputting (thema onderwijs) en is er in totaal 231 miljoen euro vrijgemaakt
voor de aanpak van ondermijnende criminaliteit, digitale veiligheid en voor veiligheid
en bescherming (thema veiligheid).
Vraag 35
Kunnen de defensiebudgetten voor de laatste tien jaar gegeven worden in absolute aantallen?
Wat is de verwachting voor de komende tien jaar?
Antwoord op vraag 35
De begrotingsperiode gaat niet verder dan vier jaar vooruit.
(in miljarden euro)
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
8,7
8,5
8,2
8,1
7,7
7,8
7,8
8,2
8,5
9,4
10,8
(in miljarden euro)
2020
2021
2022
2023
2024
11,1
11,5
11,8
11,6
11,7
Vraag 36
Kunnen de totale kadermutaties in verband met de conjuncturele effecten voor de bijstand
en de WW gegeven worden voor alle budgettaire nota’s van Rutte III? Wordt achteraf
nog getoetst of de conjuncturele effecten goed uitgesplitst bleken? Zo ja, hoe? Zo
nee, waarom niet?
Vraag 37
Wie maakt de berekeningen voor het conjuncturele effect van de bijstand en de WW?
Kunnen deze berekeningen voortaan met de Kamer gedeeld worden of expliciet opgenomen
worden in (een bijlage van) de budgettaire nota’s?
Vraag 131
Welk deel (in euro’s) van het begrotingsoverschot in 2019 wordt veroorzaakt door meevallers
in de sociale zekerheid die buiten de uitgavenkaders zijn geplaatst?
Antwoord op vraag 36, 37 en 131
In de begrotingsregels van dit kabinet is afgesproken het uitgavenplafond aan te passen
voor het conjuncturele effect van de WW en bijstand. Omdat het conjuncturele effect
niet te isoleren is, is deze begrotingsregel geoperationaliseerd door het uitgavenplafond
aan te passen voor alle niet-beleidsmatige mutaties van de bijstand en de WW. Deze
uitsplitsing tussen beleidsmatige- en niet-beleidsmatige mutaties is onderdeel van
het reguliere begrotingsproces en er wordt dan ook niet achteraf getoetst op conjuncturele
effecten. De mutaties op de WW en de bijstand worden toegelicht in de Verticale Toelichtingen.
Deze begrotingsregel en de evaluatie hiervan wordt meegenomen in de Studiegroep Begrotingsruimte.
In de onderstaande twee tabellen worden de mutaties die onder deze afspraak vallen
weergegeven. Dit betreft alle niet-beleidsmatige mutaties van deze kabinetsperiode,
opgesplitst per begrotingsjaar.
Mutaties bijstand
(in miljoenen euro)
2018
2019
2020
2021
2022
2023
Miljoenennotajaar 2018
176
152
106
109
55
– 1
Miljoenennotajaar 2019
– 200
– 217
– 225
– 212
– 197
– 179
Totaal
– 24
– 65
– 119
– 103
– 142
– 180
Mutaties WW
(in miljoenen euro)
2018
2019
2020
2021
2022
2023
Miljoenennotajaar 2018
– 61
– 75
– 19
– 50
– 135
– 237
Miljoenennotajaar 2019
94
238
345
501
547
581
Totaal
33
163
326
451
412
344
Het deelplafond Sociale Zekerheid is voor het jaar 2019 sinds de Ontwerpbegroting
2019 twee keer aangepast. Bij de Voorjaarsnota en bij de Najaarsnota. Onderstaande
tabel geeft een overzicht van deze aanpassingen als gevolg van het buiten het uitgavenplafond
plaatsen van de conjuncturele effecten van de WW en bijstand.
Aanpassingen uitgavenplafond Sociale Zekerheid (in miljoenen euro)
Voorjaarsnota 2019
Najaarsnota 2019
Totaal
Conjuncturele effect WW en bijstand
192
– 40
152
Vraag 37
Wie maakt de berekeningen voor het conjuncturele effect van de bijstand en de WW?
Kunnen deze berekeningen voortaan met de Kamer gedeeld worden of expliciet opgenomen
worden in (een bijlage van) de budgettaire nota’s?
Antwoord op vraag 37
Zie antwoord op vraag 36.
Vraag 38
Wat wordt bedoeld met «Door de vertraging bij de Belastingdienst bij het uitvoeren
van de herstelactie Wet kindgebonden budget (WKB) wordt het kasritme niet gehaald.
Hierdoor wordt in 2019 83 miljoen euro minder uitgekeerd.»? Kan hier een uitgebreidere
verklaring van gegeven worden?
Vraag 39
Hoeveel gezinnen moeten nu langer wachten op hun herstelactie? Hoe is dat met deze
gezinnen gecommuniceerd? Welke «vormgeving» van deze regeling kostte meer tijd dan
verwacht? Kan de Kamer intensief/intensiever betrokken worden bij het opzetten en
uitvoeren van deze regeling?
Vraag 182
Wat is de reden van de daling van uitgaven aan het kindgebonden budget (83 miljoen
euro)?
Vraag 184
Welke complexiteit gaat gepaard met de herstelactie kindgebonden budget waardoor er
extra tijd nodig is om het te herstellen?
Vraag 187
Welke afwegingen spelen nog mee om te bepalen of iemand recht heeft op de herstelactie
kindgebonden budget?
Antwoord op vraag 38, 39, 182, 184 en 187
De herstelactie is een complexe operatie. Het herstel wordt door de Belastingdienst/Toeslagen
in stappen uitgevoerd en staat los van de reguliere uitvoering. De Belastingdienst/Toeslagen
heeft een tijdelijke projectorganisatie ingericht waarvoor tijdelijk personeel is
geworven en opgeleid. Het kost tijd om op volle sterkte en met voldoende kennis van
zaken te kunnen opereren zodat ouders ook op een juiste en zorgvuldige wijze geïnformeerd
kunnen worden. Daarnaast gaat het herstel om zowel situaties uit het verleden alsook
om herstel in nog lopende toeslagjaren 2018 (inmiddels afgesloten) en 2019. Het gaat
daarbij om veel verschillende ouders en om situaties die niet altijd op voorhand zijn
te voorzien, waarbij soms externe juridische advisering gewenst is. De hoogte van
de nabetaling is afhankelijk van verschillende factoren waaronder de duur van het
recht, de huishoudsituatie en de leeftijd van de kinderen.
In de uitvoering van de herstelactie wordt enerzijds gezocht naar een balans tussen
zorgvuldige nabetalingen voor de verschillende groepen ouders en bijzondere situaties
en anderzijds het streven om rechthebbende ouders zo snel mogelijk te laten beschikken
over de nabetaling. Een zorgvuldige afweging is dus vereist. Dit speelt bijvoorbeeld
bij betalingen aan ouders in het buitenland en bij betalingen aan het einde van het
jaar. Dit heeft ertoe geleid dat ouders in het buitenland vooralsnog geen betaling
hebben ontvangen. Zij zullen in 2020 de nabetaling ontvangen zodra alle voorwaarden
aanwezig zijn om dit op een zorgvuldige en rechtmatige wijze te kunnen doen. Ook hebben,
zoals eerder met uw Kamer is gedeeld4, eind dit jaar geen nabetalingen op initiatief van de Belastingdienst/Toeslagen plaatsgevonden.
Dit om mogelijke gevolgen voor de vermogensgrens van andere toeslagen en/of uitkeringen
te voorkomen.
In de Najaarsnota is aangegeven dat dit jaar 132 miljoen euro uitgegeven wordt. Dit
bedrag wordt nog naar boven aangepast omdat er inmiddels ouders, behorende tot de
herstelpopulatie die in 2020 een betaling zouden ontvangen, op eigen initiatief een
voorschot eerder hebben aangevraagd en dit bedrag dan ook in 2019 hebben ontvangen.
Dit resulteert in betalingen in november en december die anders in 2020 door de Belastingdienst/Toeslagen
zouden zijn betaald. In totaal zal daarmee in 2019 circa 154 miljoen euro zijn uitbetaald.
Dit blijft minder dan bij aanvang van de herstelactie geraamd maar, als gevolg van
deze door burgers geïnitieerde betalingen in november en december, meer dan uw Kamer
in de Najaarsnota5 is gemeld.
Bovenstaande complexiteit leidt ertoe dat de herstelactie de nodige onzekerheden kent,
waardoor het lastig is in te schatten hoe de uitgaven verdeeld over 2019 en 2020 plaatsvinden.
Mede hierdoor is er een bijstelling op de ramingen zoals deze waren ten tijde van
de start van de herstelactie6. De raming van de totale uitgaven van de herstelactie over 2019 en 2020 is onveranderd,
namelijk 420 miljoen euro.
De Kamer zal zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk in januari aanvullend worden geïnformeerd
over het verloop van de herstelactie middels een brief.
Vraag 39
Hoeveel gezinnen moeten nu langer wachten op hun herstelactie? Hoe is dat met deze
gezinnen gecommuniceerd? Welke «vormgeving» van deze regeling kostte meer tijd dan
verwacht? Kan de Kamer intensief/intensiever betrokken worden bij het opzetten en
uitvoeren van deze regeling?
Antwoord op vraag 39
Zie antwoord op vraag 38.
Vraag 40
Kan de lagere opbrengst binnen de indirecte belastingen verklaard worden? Kan dit
per tegenvallende belastingsoort gedaan worden?
Vraag 127
Wat is de reden van de tegenvallende accijnzen (124 miljoen euro)? In welke accijnzen
zit dit? Wat is de reden voor bijstelling van de schenk- en erfbelasting (50 miljoen)?
Waarom zijn de ontvangsten hoger? In welke belasting zit dit?
Vraag 129
Kunt u per onderdeel toelichten waarom er minder wordt ontvangen voor wat betreft
accijnzen, belastingen op milieugrondslag, overdrachtsbelasting en verhuurdersheffing?
Antwoord op vraag 40, 127 en 129
Bij de raming van de inkomsten in de Najaarsnota 2019 zijn de kasontvangsten tot en
met oktober 2019 bekend. Bij de raming in de Miljoenennota 2020 werd nog uitgegaan
van de kasontvangsten tot en met juli. De verschillen tussen beide ramingen voor de
indirecte belastingen en de onderliggende onderdelen (overdrachtsbelasting, verhuurderheffing,
accijnzen en de belastingen op milieugrondslag) zijn terug te voeren op de kasontvangsten
in de tussenliggende periode die aanleiding geven tot een bijstelling van de raming.
Voor het antwoord op de vragen over de schenk- en erfbelasting: zie antwoord op vraag
127.
Vraag 41
Wat is de ratio achter het feit dat nieuwe begrotingsreserves wel ten laste komen
van begrotingen in 2019 (zoals bij LNV en VWS) en daarmee ten laste van het uitgavenplafond,
terwijl er geen feitelijke uitgaven in 2019 uit voortkomen?
Vraag 43
Klopt het dat de toekomstige uitgaven ten laste van begrotingsreserves dan niet meetellen
voor de plafonds? Hoe worden deze toekomstige uitgaven budgettair beheerst en ingepast
in toekomstige begrotingen? Is er een raming beschikbaar voor het moment dat deze
tot besteding komen?
Vraag 44
Is er een raming beschikbaar van het moment waarop deze feitelijk tot uitgaven zullen
leiden?
Antwoord op vraag 41, 43 en 44
Een begrotingsreserve is een geoormerkte meerjarige budgettaire voorziening die door
een ministerie op een afzonderlijke rekening-courant bij het Ministerie van Financiën
wordt aangehouden. Hierdoor worden toevoegingen aan de begrotingsreserve gezien als
uitgaven en belasten het begrotingsplafond (rijksbegroting eng).
Onttrekkingen aan de begrotingsreserve vinden slechts plaats in het jaar dat met de
middelen uitgaven aan derden worden gedaan, bijvoorbeeld voor bestedingen of voor
overdrachten (subsidies e.d.). Op het betrokken begrotingsartikel vindt in dat geval
zowel een ontvangstenboeking plaats als een uitgavenboeking. Per saldo is de begrotingsmutatie
neutraal voor het uitgavenplafond (rijksbegroting eng), De uitgave belast wel het
EMU-saldo, aangezien de middelen het Rijk verlaten.
Hoewel elke begrotingsreserve een eigen raming kent, is het soms lastig om te voorspellen
hoe hoog bepaalde uitgaven zullen zijn of in welk jaar die zullen vallen. De allocatie
van de beschikbare middelen via de jaarlijkse begrotingsautorisatie biedt dan niet
altijd voldoende zekerheid over de meerjarige beschikbaarheid van budgetten voor een
bepaald beleidsterrein. Die zekerheid kan budgettair worden geboden door het inzetten
van aanvullende instrumenten zoals een begrotingsreserve.
Vraag 42
Wat is het totaalsaldo van alle begrotingsreserves op dit moment?
Antwoord op vraag 42
Het totaalsaldo van alle begrotingsreserves, inclusief risicovoorzieningen die zijn
gekoppeld aan een risicoregeling die onder het zogenaamde Garantiekader vallen, bedroeg
per 6 december 2019 3,99 miljard Euro.
Vraag 43
Klopt het dat de toekomstige uitgaven ten laste van begrotingsreserves dan niet meetellen
voor de plafonds? Hoe worden deze toekomstige uitgaven budgettair beheerst en ingepast
in toekomstige begrotingen? Is er een raming beschikbaar voor het moment dat deze
tot besteding komen?
Antwoord op vraag 43
Zie antwoord op vraag 41.
Vraag 44
Is er een raming beschikbaar van het moment waarop deze feitelijk tot uitgaven zullen
leiden?
Antwoord op vraag 44
Zie antwoord op vraag 41.
Vraag 45
Wat was de oorspronkelijke raming voor uitgaven Zorgverzekeringswet (Zvw) en Wet langdurige
zorg (Wlz) in 2019 en hoe hebben deze uitgaven zich feitelijk ontwikkeld in 2019?
Antwoord op vraag 45
In de onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de ontwikkeling van de bruto
uitgaven van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en Wet langdurige zorg (Wlz), uitgesplitst
in de oorspronkelijke raming in de ontwerpbegroting 2019 en de feitelijke ontwikkeling
tot en met de tweede suppletoire begroting 2019.
In miljoenen euro
Zvw
Wlz
Raming ontwerpbegroting 2019
50.359,8
23.730,1
Bijstelling 1e suppletoire begroting 2019
– 744,6
– 364,1
Bijstelling ontwerpbegroting 2020
– 360,0
224,6
Bijstelling 2e suppletoire begroting 2019
– 600,0
178,9
Totaal bijstellingen
– 1.704,6
39,4
Stand 2e suppletoire begroting 2019
48.655,2
23.769,5
In het jaarverslag 2019 en in latere budgettaire stukken zullen op de nu actuele stand
ook weer bijstellingen worden gemeld, op basis van de meer definitieve realisatiecijfers
die dan bekend zijn.
In het antwoord op vraag 46, 120 en 121 worden de bijstellingen die bij Najaarsnota
2019 zijn gedaan nader toegelicht.
Vraag 46
Wat is de inhoudelijke verklaring voor het feit dat de Zvw-uitgaven ten opzichte van
de laatste raming 600 miljoen lager uitvallen? Bij welke partijen slaan deze meevallers
neer?
Vraag 120
Wat is de inhoudelijke oorzaak van de onderschrijding van 600 miljoen euro op de Zvw-uitgaven?
Vraag 121
Wat zijn de oorzaken van de meevaller en tegenvaller in het plafond zorg?
Antwoord op vraag 46, 120 en 121
Op basis van voorlopige cijfers worden lagere uitgaven onder de Zorgverzekeringswet
verwacht van 600 miljoen euro. De bijgestelde raming is gebaseerd op voorlopige gegevens
van het Zorginstituut Nederland over de eerste twee kwartalen van 2019. Deze cijfers
hebben hierdoor een voorlopig karakter. Het gaat hier om de verwachte onderschrijding
bij de sectoren medisch-specialistische zorg, huisartsen en multidisciplinaire zorg,
wijkverpleging en geneeskundige ggz. De verwachte onderschrijding bij de overige sectoren
is reeds bij Miljoenennota 2020 gemeld. De geraamde onderschrijdingen kunnen nog wijzigen
op grond van de realisatiecijfers over geheel 2019. Daarover wordt in het jaarverslag
2019 nader gerapporteerd. Bedacht moet worden dat 600 miljoen euro absoluut gezien
een groot bedrag is, maar relatief gezien ruim 1 procent uitmaakt van de geraamde
Zvw-uitgaven.
Op basis van de geactualiseerde prognose van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is
het beschikbare Wlz-kader (Wet langdurige zorg) voor 2019 met 130 miljoen euro verhoogd.
Bovenop deze extra beschikbare middelen wordt, in het licht van de toename van wachtlijsten,
in 2019 een extra bedrag van 60 miljoen euro beschikbaar gesteld. Omdat de begrotingsstand
11 miljoen euro hoger was dan het bedrag dat correspondeert met het Wlz-kader, stijgt
de uitgavenraming in de begroting met 179 miljoen euro.
De informatie over de oorzaken van de onder- en overschrijding in de zorguitgaven
in 2019 is nog beperkt. Zicht op de zorguitgaven heeft het kabinet op basis van de
informatie hierover die het Zorginstituut Nederland en de NZa periodiek oplevert.
Het kabinet heeft in het lopende jaar slechts beperkte invloed op de zorguitgaven,
omdat de uitgaven het resultaat zijn van het recht op zorg van de patiënt, de zorgplicht
van verzekeraars en de feitelijke zorgverlening door zorgaanbieders binnen het door
het kabinet in het jaar daaraan voorafgaand vastgestelde verzekerde pakket.
In het jaarverslag over 2019 zal een uitsplitsing worden gegeven van de mutaties op
de verschillende onderdelen binnen de zorg, op basis van voorlopige gegevens over
geheel 2019. Dan zullen ook, voor zover mogelijk, inhoudelijke verklaringen worden
gegeven.
Het is belangrijk om aan te tekenen dat een onder- of overschrijding geen invloed
heeft op de aanspraken voor burgers. Iedereen die recht heeft op zorg op basis van
de Zorgverzekeringwet en Wet langdurige zorg kan hierop aanspraak blijven maken, zowel
in 2019 als in de toekomst.
Vraag 47
Waarop zijn (gemiddeld) de premies voor Zvw en Wlz voor 2019 vastgesteld? Waar zouden
deze premies op uitkomen indien de nu bekende mee- en tegenvallers verdisconteerd
zouden zijn in de premiestelling?
Antwoord op vraag 47
De hoogte van de premie Wlz bedraagt 9,65% en is niet gekoppeld aan de hoogte van
de Wlz-uitgaven. Als de Wlz-uitgaven anders uitvallen dan geraamd, wordt dat opgevangen
via een verhoging of verlaging uit de algemene middelen (via de rijksbijdrage Wlz).
De nominale Zvw-premie wordt vastgesteld door verzekeraars. Verzekeraars hebben inzicht
in eigen uitgaven en baseren daar hun premie op. Bij de premiestelling voor 2019 zijn
de verzekeraars volgens hun eigen opgave uitgegaan van circa 0,9 miljard euro lagere
uitgaven dan waarvan werd uitgegaan in de VWS-begroting 2019. Verzekeraars hebben
deze 0,9 miljard volledig laten neerslaan in lagere premies (gemiddeld 1.384 euro
per jaar).
Als VWS ten tijde van de begroting 2019 de 1,7 miljard euro in beeld had gehad, dan
had VWS dit bedrag 50/50 verdeeld over lagere nominale premies en een lagere inkomensafhankelijke
bijdrage. Indien bij de ontwerpbegroting 2019 uitgegaan was van 1,7 miljard lagere
uitgaven (nu bekend bij Najaarsnota), zou eveneens ongeveer 0,9 miljard lagere uitgaven
in de premies zijn verwerkt. Het restant zou dan zijn verwerkt in een lagere inkomensafhankelijke
bijdrage.
Vraag 48
Is er een analyse gemaakt van de stelselmatige onderschrijding van het plafond zorg
sinds 2013? Was deze additionele meevaller onder het plafond zorg in deze Najaarsnota
voorzien? Past deze qua aard, omvang en oorzaken in het beeld van eerdere jaren?
Antwoord op vraag 48
In de diverse begrotingswetten wordt de informatie die beschikbaar is gebruikt om
een analyse te maken van de mutaties van de zorguitgaven. De achtereenvolgende jaarverslagen
geven wat dat betreft het beste overzicht.
De additionele onderschrijding van per saldo 0,4 miljard euro in de Najaarsnota 2019
is voor wat betreft de Zvw gebaseerd op de tweedekwartaalcijfers van zorgverzekeraars
die VWS ontvangt van het Zorginstituut en voor wat betreft de Wlz gebaseerd op het
oktoberadvies van de Nza. Deze gegevens waren nog niet beschikbaar ten tijde van het
opstellen van de ontwerpbegroting 2020.
Uit onderstaande tabel blijkt dat de omvang van de onderschrijding in 2019 in lijn
is met die van eerdere jaren, waarbij deze dankzij onder andere de versnelling in
de informatievoorziening over de zorguitgaven eerder dan voorheen beschikbaar komt.
Daarbij is van belang dat het plafond in 2017, bij het Regeerakkoord, voor de periode
2018 tot en met 2021 is vastgesteld op basis van de middellangetermijn raming van
het CPB. De oorzaak is in alle gevallen dat de uitgaven onder de Zorgverzekeringswet
lager uitvallen dan aan het begin van de kabinetsperiode, bij het vaststellen van
het uitgavenplafond, is voorzien.
Over- en onderschrijdingen Uitgavenplafond Zorg 2013–2019 (bedragen in miljarden)
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
Stand ontwerpbegroting1
0,02
0,0
0,0
– 0,7
– 1,4
0,02
– 0,5
Mutatie 1e suppletoire begroting
– 0,1
– 0,6
– 0,3
– 0,1
– 0,3
– 0,5
0,1
Mutatie ontwerpbegroting
– 0,1
– 0,1
0,0
0,0
0,0
– 0,4
– 0,5
Mutatie 2e suppletoire begroting
0,0
– 0,2
– 0,3
– 0,4
– 0,7
– 0,7
– 0,4
Mutatie jaarverslag
– 0,9
– 1,1
– 0,1
– 0,6
– 0,1
– 0,3
n.v.t.
Stand jaarverslag
– 1,1
– 2,0
– 0,6
– 1,8
– 2,6
– 1,9
– 1,4
Bron: Financieel Beeld Zorg, VWS-jaarverslagen 2013 t/m 2018 en 2esuppletoire begroting 2019
X Noot
1
In 2013 en 2018 is het Uitgavenplafond Zorg herijkt vanwege nieuwe Regeerakkoorden.
In 2014 en 2015 is het Uitgavenplafond Zorg herijkt vanwege aanvullende beleidspakketten.
Hierdoor is voor deze jaren de stand van de over-/onderschrijding bij ontwerpbegroting
gelijk aan 0. De onderschrijdingen in 2016, 2017 en 2019 bij stand ontwerpbegroting
ontstaan door de structurele verwerking van eerdere onderschrijdingen. Het plafond
wordt dan niet herijkt, waardoor dit leidt tot een negatieve beginstand.
X Noot
2
Dit betreft stand startnota in plaats van de stand ontwerpbegroting.
Vraag 49
Is er ook onderuitputting opgetreden op posten die de afgelopen jaren ook onderuitputting
lieten zien? Zo ja, welke posten zijn dat? Zo nee, is de volledige onderuitputting
eenmalig van karakter en incidenteel?
Antwoord op vraag 49
Op diverse begrotingen is er sprake van onderuitputting in 2019. De gemelde onderuitputting
bij Najaarsnota van 238,2 miljoen euro op het deelplafond rijksbegroting doet zich
grotendeels voor bij de departementen VWS en Financiën. De plafondtoets Rijksbegroting
in de Najaarsnota en de tweede suppletoire begrotingen geven inzicht in de verdeling
hiervan over de verschillende departementale begrotingen. Het definitieve beeld van
de gerealiseerde onderuitputting is pas bekend bij het Financieel Jaarverslag Rijk
2019. Op dat moment wordt geanalyseerd of onderuitputting een structureel karakter
heeft. In de Kamerbrief van 25 september 2019 naar aanleiding van de motie van het
lid Nijboer (Kamerstuk 35 200, nr. 19) (Kamerstuk 35 200, nr. 33) wordt beschreven hoe het kabinet binnen de begrotingssystematiek omgaat met structurele
onderuitputting.
Vraag 50
Kan de Kamer met een begrotingsamendement ook onderuitputting van 2019 doorschuiven
naar de begroting 2020? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Antwoord op vraag 50
De Tweede Kamer kan vanuit het budgetrecht een begrotingsamendement voor de bestemming
van onderuitputting indienen. Amendementen hebben betrekking op het begrotingsjaar
omdat het parlement de begroting van dat jaar autoriseert. Ze kunnen wel meerjarig
doorwerken naar andere begrotingsjaren. In dat geval wordt het amendement ook in de
daaropvolgende begrotingsjaren in de (suppletoire) begrotingen, slotwetten en in de
jaarverslagen verwerkt (zie artikel 2.3, vijfde lid, CW 2016).
Vraag 51
Hoe wordt de afweging gemaakt of onderuitputting via de eindejaarsmarge wordt doorgeschoven
(zoals middelen voor bevordering van veiligheid, stabiliteit en rechtsorde) of via
een kasschuif (zoals middelen voor de Transitieautoriteit Jeugd)?
Antwoord op vraag 51
In de afweging staat het moment van betaling centraal. De middelen voor de Transitieautoriteit
Jeugd komen pas in 2020 tot betaling. Via een kasschuif worden de middelen in het
juiste kasritme gezet om de beschikbare middelen aan te laten sluiten bij het jaar
waarop de uitgaven zijn voorzien. De middelen voor de bevordering van veiligheid,
stabiliteit en rechtsorde kunnen (deels) nog tot besteding komen in de 2019. Om het
resterende bedrag mee te nemen naar 2020 staat de eindejaarsmarge ter beschikking.
Vraag 52
Hoe wordt de afweging gemaakt tussen inzet van kasschuiven, een begrotingsfonds of
een begrotingsreserve in het geval pas in latere begrotingsjaren geraamde uitgaven
worden voorzien?
Antwoord op vraag 52
Kasschuiven worden ingezet om het kasritme van beschikbare middelen aan te laten sluiten
bij het begrotingsjaar waarin de uitgaven zijn voorzien. Het kabinet verwerkt kasschuiven
in de begrotingswetten.
Een begrotingsfonds of begrotingsreserve dienen een ander doel dan een kasschuif.
De regels voor het instellen van begrotingsfondsen en begrotingsreserves zijn in de
Comptabiliteitswet 2016 bepaald. Een begrotingsfonds kan worden ingesteld ten behoeve
van het afzonderlijk beheren van ontvangsten en uitgaven van het Rijk die voor een
specifiek doel bestemd zijn (artikel 2.11 CW 2016). Het kabinet is in principe terughoudend
met het instellen van begrotingsfondsen.
Een begrotingsreserve kan worden ingesteld als het doel van de uitgaven al wel bekend
is, maar de maatregelen die worden bekostigd nog niet vaststaan en ook het jaar waarin
de kasuitgave plaatsvindt nog niet bekend is (artikel 2.21 CW 2016).
Vraag 53
Hoe verhoudt de besluitvorming over een extra uitgavenpakket ten tijde van de Najaarsnota
zich tot het in de begrotingsregels vastgelegde hoofdbesluitvormingsmoment?
Vraag 61
Welke definitie en criteria zijn gehanteerd met betrekking tot de invulling van het
begrip urgente maatschappelijke problemen?
Antwoord op vraag 53 en 61
De aanleiding voor de aanvullende maatregelen in de Najaarsnota is de inbreng van
de fracties tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen (Handelingen II 2019/20, nr.
2, items 2 en 5 en Handelingen II 2019/20, nr. 3, items 3 en 6). Tijdens dit debat
heeft namelijk een groot aantal fracties gesproken over noodzaak de stikstofcrisis
aan te pakken, het lerarentekort en de werkdruk in het onderwijs te verminderen en
de bestrijding van de ondermijnende criminaliteit met veiligheidsmaatregelen te versterken.
Ook is tijdens het debat door fracties gesproken over het belang van de rechtsbijstand.
Het kabinet heeft gehoor gegeven aan de inbreng van deze fracties. In de weken volgend
op de APB heeft het kabinet aanvullende maatregelen bekend gemaakt waarmee de genoemde
urgente maatschappelijke problemen worden aangepakt.
De specifieke inhoudelijke invulling van de aanvullende maatregelen heeft het kabinet
reeds in verschillende brieven aan het parlement voorgelegd. Met de dekkingsvoorstellen
in de Najaarsnota en bijbehorende suppletoire begrotingswetten wordt voorzien in de
noodzakelijke bekostiging van de voorgestelde aanvullende maatregelen.
Vraag 54
Kunt u aangeven hoe en wanneer voor de begrotingsreserve stikstof zal worden voldaan
aan de eisen uit artikel 3.1 CW?
Vraag 64
In welke fase van besluitvorming rond de toekenning van middelen die reeds in een
begrotingsreserve zijn geplaatst, zoals nu gebeurt rond de stikstofproblematiek, dient
de Kamer volgens u een toelichting te ontvangen op de beoogde doeltreffendheid en
doelmatigheid van de besteding van deze middelen?
Vraag 69
Welke maatregelen neemt u om te zorgen dat de relatie tussen beleidsmiddelen, beleidsinzet
en het doelbereik van de begrotingsreserve stikstof te volgen blijft nu deze zich
over meerdere financieringsbronnen en meerdere beleidsartikelen verspreiden?
Vraag 106
Op welke wijze voldoet de begrotingsreserve stikstof aan de eisen uit artikel 3.1
CW?
Antwoord op vraag 54, 64, 69 en 106
De begrotingsreserve stikstof is onder voorafgaand toezicht van het Ministerie van
Financiën geplaatst, waarbij geldt dat middelen pas worden vrijgegeven nadat de bestedingsplannen
zijn goedgekeurd door het Ministerie van Financiën. Randvoorwaardelijk voor aanwending
van de middelen uit de begrotingsreserve is dat eerst in kaart wordt gebracht welke
(kostenefficiënte) stikstof- en natuurherstelmaatregelen genomen kunnen worden, wat
deze opleveren qua vermindering van stikstofdepositie en natuurherstel en wat de budgettaire
gevolgen van de maatregelen zijn. Het Ministerie van LNV coördineert de set van maatregelen.
Het parlement wordt met een begrotingswet gevraagd in te stemmen met de onttrekking
en besteding van middelen uit de reserve. Daarnaast stuurt de betreffende Minister
alvorens verplichtingen aan te gaan een brief naar de Kamer waarin het de voorgenomen
besteding aankondigt, hierbij zal aandacht besteed worden aan artikel 3.1 CW.
Vraag 55
Hoe is de Kamer geïnformeerd over de onderbouwing van de omvang van de begrotingsreserve
stikstof en de specifieke reservering van € 250 miljoen daarbinnen voor natuurherstel
en -verbetering? Indien deze onderbouwing in dit stadium niet voorhanden is, hoe wordt
de omvang van de reserve tussentijds geëvalueerd?
Vraag 70
Hoe is het bedrag van € 500 miljoen voor de begrotingsreserve stikstof onderbouwd?
Vraag 105
Waarom wordt er 500 miljoen euro gereserveerd voor de stikstofmaatregelen, terwijl
eerst nog in kaart moet worden gebracht welke stikstofmaatregelen genomen kunnen worden,
wat deze opleveren qua vermindering van stikstofdepositie en wat de budgettaire gevolgen
van deze maatregelen zijn? Waarop is het bedrag van 500 miljoen euro dan gebaseerd?
Antwoord op vraag 55, 70 en vraag 105
Omdat de aard en timing van maatregelen voor de stikstofproblematiek nog onzeker is,
is besloten om een begrotingsreserve Stikstof op te richten van 500 miljoen euro voor
nieuwe bronmaatregelen en natuurherstelmaatregelen. De 500 miljoen euro wordt gedekt
uit de onderschrijding van het uitgavenplafond in 2019. Het bedrag van 500 miljoen
euro is afgeleid van de beschikbare budgettaire ruimte binnen het uitgavenplafond.
In de Kamerbrief van 13 november over het maatregelenpakket voor de stikstofproblematiek
in de woningbouw- en infrastructuursector bent u geïnformeerd dat 250 miljoen euro
hiervan gereserveerd is voor natuurherstel en -verbetering. Randvoorwaardelijk voor
aanwending van de middelen uit de begrotingsreserve is dat eerst in kaart wordt gebracht
welke (kostenefficiënte) stikstof- en natuurherstelmaatregelen genomen kunnen worden,
wat deze opleveren qua vermindering van stikstofdepositie en natuurherstel en wat
de budgettaire gevolgen van de maatregelen zijn. Hierna zal ook pas duidelijk zijn
of het bedrag 500 miljoen euro voldoende is.
Vraag 56
Kunt u aangeven in hoeverre voor de onderwijsinvesteringen is of zal worden voldaan
aan artikel 3.1 CW? Zijn dit de meest doeltreffende en doelmatige maatregelen?
Antwoord op vraag 56
Sinds 1 januari 2018 is het op basis van artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016
verplicht dat alle voorstellen, voornemens en toezeggingen die aan de ministerraad
of het parlement worden voorgelegd een toelichting bevatten op: nagestreefde doelen,
doeltreffendheid en doelmatigheid, ingezette beleidsinstrumenten, financiële gevolgen
voor het Rijk, en waar mogelijk maatschappelijke sectoren.
OCW heeft samen met de onderwijsbonden en de sectorraden met het convenant afspraken
gemaakt om de tekortenaanpak te intensiveren. Bij de totstandkoming van het convenant
hebben deze partijen gezamenlijk afgewogen wat op dat moment de meest doeltreffende
en doelmatige maatregelen zijn om het lerarentekort aan te pakken. Hierbij is het
bestrijden van het lerarentekort als voornaamste doel van het convenant aangemerkt
en is voor een groot deel ook geïnvesteerd in bewezen succesvolle beleidsinstrumenten
zoals de regeling zij-instroom, de werkdrukaanpak, het plan 1.000 leerkrachten aan de slag en de regeling samen opleiden. De financiële gevolgen voor het Rijk zijn in het convenant inzichtelijk gemaakt.
Zie ook het antwoord op Kamervraag 162.
Vraag 57
Hoe wordt de Kamer geïnformeerd over de evaluatie van de extra middelen voor het onderwijs?
Vraag 107
Op welke wijze kan de Kamer volgen dat de extra uitgaven i.v.m. convenant aanpak lerarentekort
ook daadwerkelijk gebruikt worden voor verlichting van het lerarentekort en de werkdruk?
Antwoord op vraag 57 en 107
De Tweede Kamer wordt over de extra middelen voor het onderwijs die beschikbaar komen
met het convenant op verschillende wijzen geïnformeerd. In het OCW jaarverslag van
2019 zal nader worden ingaan op de acties die zijn ingezet in 2019 naar aanleiding
van het convenant.
Voor onderwerpen uit het convenant zoals werkdruk, samen opleiden, tekortenaanpak
en strategisch personeelsbeleid wordt de Kamer al periodiek geïnformeerd of is duidelijk
voor de Kamer wanneer ze hierover worden geïnformeerd. De afspraken die in het convenant
zijn gemaakt, krijgen hierin een plek.
In het convenant is verder afgesproken dat de partijen de uitvoering van de gemaakte
afspraken en de effecten van de tekortenaanpak volgen. Hierover worden monitoringsafspraken
gemaakt met de onderwijsbonden en sectorraden.
Vraag 58
Waarom zijn de middelen voor de sociale advocatuur al bij Najaarsnota 2019 voor het
lopende jaar toegevoegd, terwijl ze bedoeld zijn voor 2020 en 2021?
Vraag 59
Hoe blijven de in 2019 toegevoegde middelen voor de sociale advocatuur beschikbaar
voor dit doel in 2020 en 2021? Waarom is voor deze oplossing gekozen?
Antwoord op vraag 58 en 59
De 45 miljoen euro die het kabinet extra vrijmaakt voor de rechtsbijstand wordt gefinancierd
vanuit rijksbrede onderuitputting in 2019. Om dit bedrag mee te nemen naar 2020 staat
de eindejaarsmarge ter beschikking. Dit kan vervolgens bij Voorjaarsnota 2020 door
middel van kasschuiven in het juiste kasritme worden gezet.
Vraag 59
Hoe blijven de in 2019 toegevoegde middelen voor de sociale advocatuur beschikbaar
voor dit doel in 2020 en 2021? Waarom is voor deze oplossing gekozen?
Antwoord op vraag 59
Zie antwoord vraag 58.
Vraag 60
Kunt u nader toelichten waarom bij de extra uitgaven voor urgente maatschappelijke
problemen in verschillende gevallen voor verschillende manieren is gekozen voor het
«meenemen» van budget naar latere jaren? Hoe is deze keuze afgewogen?
Antwoord op vraag 60
Het kabinet neemt verschillende maatregelen voor een aantal urgente maatschappelijke
problemen. De wijze waarop deze maatregelen worden bekostigd verschilt, omdat ook
het type maatregel anders is. Het kabinet heeft daarom per maatregel bekeken hoe deze
het beste boekhoudkundig kan worden verwerkt in de tweede suppletoire begrotingswetten.
Het geld voor de aanpak van het personeelstekort en de werkdruk in het onderwijs wordt
bijvoorbeeld rechtstreeks aan de scholen uitbetaald. Dit geld is daarom bij de Najaarsnota
toegevoegd aan de onderwijsbegroting voor 2019, zodat het nog dit jaar kan worden
overgemaakt aan de scholen. Ter vergelijking is voor de aanpak van de stikstofproblematiek
bewust een begrotingsreserve ingesteld, omdat nog niet precies bekend is welke maatregelen
worden getroffen en in welke jaren deze maatregelen tot kasuitgaven zullen leiden.
Vraag 61
Welke definitie en criteria zijn gehanteerd met betrekking tot de invulling van het
begrip urgente maatschappelijke problemen?
Antwoord op vraag 61
Zie antwoord vraag 53.
Vraag 62
Zijn er ook nog andere urgente maatschappelijke problemen in de afweging betrokken
om te komen tot het in de Najaarsnota genoemde pakket? Zo nee, betekent dit dat alle
bekende problemen in de Najaarsnota zijn opgelost? Zo ja, welke andere problemen zijn
beoordeeld en hoe is gekomen tot de keuze voor de in de Najaarsnota genoemde problemen?
Antwoord op vraag 62
De aanleiding voor de aanvullende maatregelen in de Najaarsnota is de inbreng van
de fracties tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen. Tijdens dit debat hebben
de fracties benoemd wat zij zien als urgente maatschappelijke problemen en is het
kabinet gevraagd om op korte termijn met maatregelen te komen. Met deze Najaarsnota
reageert het kabinet op de belangrijkste urgente maatschappelijke problemen waarvoor
door een groot aantal fracties in het parlement maatregelen zijn gevraagd en voorziet
deze maatregelen van dekking.
Vraag 63
Kunt u voor de aanvullende maatregelen voor urgente maatschappelijke problemen aangeven
hoe is voldaan aan artikel 3.1 CW?
Antwoord op vraag 63
Zie antwoord op vraag 17.
Vraag 64
In welke fase van besluitvorming rond de toekenning van middelen die reeds in een
begrotingsreserve zijn geplaatst, zoals nu gebeurt rond de stikstofproblematiek, dient
de Kamer volgens u een toelichting te ontvangen op de beoogde doeltreffendheid en
doelmatigheid van de besteding van deze middelen?
Antwoord op vraag 64
Zie antwoord op vraag 54.
Vraag 65
Hoe verwacht u de nog openstaande in=uittaakstelling van € 562 miljoen bij de Slotwet
in te vullen? Waar verwacht u de onderuitputting om deze resterende in=uittaakstelling
in te vullen?
Vraag 66
Wat gebeurt er als u de resterende in=uittaakstelling van € 562 miljoen dit jaar niet
meer kan invullen?
Antwoord op vraag 65 en 66
De in=uittaakstelling voor 2019 bedraagt bij de Najaarsnota 562 miljoen euro. Bij
het Financieel Jaarverslag Rijk wordt deze taakstelling ingevuld. Als de aanvullende
onderschrijding bij het Financieel Jaarverslag Rijk kleiner is dan 562 miljoen euro,
dan leidt dit tot een overschrijding van het uitgavenplafond. Op basis van de historische
onderschrijding na het moment van Najaarsnota, wordt ingeschat dat het resterende
deel van 562 miljoen euro kan worden ingevuld bij het Financieel Jaarverslag Rijk.
Vraag 66
Wat gebeurt er als u de resterende in=uittaakstelling van € 562 miljoen dit jaar niet
meer kan invullen?
Antwoord op vraag 66
Zie antwoord op vraag 65.
Vraag 67
Kunt u een meerjarig totaaloverzicht geven van alle kasschuiven die het begrotingsjaar
2019 betreffen en waarvoor de Tweede Kamer dus nu bij de Najaarsnota (c.q. in de 2e suppletoire begrotingen) autorisatie wordt gevraagd?
Vraag 100
Tot welke kasschuiven in 2019 is na de Miljoenennota 2020 nog besloten en wat is het
effect in andere begrotingsjaren dan 2019?
Antwoord op vraag 67
In de Najaarsnota wordt voorgesteld 143 miljoen euro beschikbaar te houden, omdat
de uitbetaling van dit geld een jaar later gerealiseerd wordt dan oorspronkelijk is
begroot. Het kabinet vindt het belangrijk dat deze betalingen alsnog in 2020 kunnen
plaatsvinden. Het gaat om de volgende uitgaven:
– Door de vertraging bij de Belastingdienst bij het uitvoeren van de herstelactie Wet
kindgebonden budget (WKB) wordt het kasritme op de SZW-begroting niet gehaald. Hierdoor
wordt in 2019 83 miljoen euro minder uitgekeerd. Deze uitgaven schuiven door naar
2020.
– Bij VWS wordt in totaal 53,5 miljoen euro voor jeugdhulp doorgeschoven. Er wordt,
om tijdelijke liquiditeitssteun toe te kennen als de zorgcontinuïteit in gevaar komt,
20 miljoen euro van de Jeugdautoriteit doorgeschoven naar 2020. Daarnaast wordt 33,5
miljoen van de regeling van de Transitieautoriteit Jeugd middels een kasschuif meegenomen
naar 2020.
– Vanwege de vertraging in het tijdelijke huisvestingsproject wordt 5,7 miljoen euro
geschoven op de begroting van de Tweede Kamer zodat deze middelen in 2020 alsnog besteed
kunnen worden.
– Tot slot, wordt er 470.000 euro geschoven van bij het Regeerakkoord gereserveerde
middelen voor de brede aanpak daklozen en zwerfjongeren met een lichtverstandelijke
beperking.
In de tweede suppletoire begrotingen is een nadere toelichting over de redenen waarom
deze betalingen niet meer gerealiseerd kunnen worden in 2019. Het parlement wordt
bij de tweede suppletoire wetten alleen gevraagd in te stemmen met de verlaging van
het budget op de begroting omdat de betaling niet meer plaatsvindt in 2019. Het parlement
wordt vervolgens bij de eerste suppletoire begrotingswet voor 2020 gevraagd in te
stemmen met het toevoegen van bovengenoemde uitgaven aan de begroting voor 2020.
In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de voorgestelde kasschuiven
Overzicht kasschuiven bij Najaarsnota 2019 (in duizenden euro)
Begroting
Omschrijving kasschuif
2019
2020
2021
2022
2023
2024
2A S-G
Tijdelijke huisvesting
– 5.700
5.700
0
0
0
0
15 SZW
Kindgebonden budget
– 83.000
83.000
0
0
0
0
16 VWS
Kasschuif – Middelen Transitieautoriteit Jeugd
– 33.500
33.500
0
0
0
0
16 VWS
Kasschuif – Jeugdautoriteit vangnet cruciale jeugdhulp
– 20.000
20.000
0
0
0
0
86 Algemeen
Kasschuif H64 Brede aanpak LVB, daklozen en zwerfjongeren
– 470
470
0
0
0
0
Totaal
– 142.670
142.670
0
0
0
0
Vraag 68
Is bij het besluit om urgente maatschappelijke problemen in 2019 aan te pakken ook
overwogen om dat via kasschuiven te doen? Zo ja, waar in de Voorjaarnota 2019 is budget
naar voren gehaald en zijn uitgaven versneld? Zo nee, waarom niet?
Antwoord op vraag 68
De aanvullende maatregelen voor urgente maatschappelijke problemen worden bekostigd
door ruimte binnen begrotingjaar 2019 opnieuw te bestemmen. Deze uitgaven worden ook
direct ten laste gebracht van het uitgavenplafond voor 2019. Het geld blijft dus binnen
hetzelfde begrotingsjaar. Een kasschuif, waarbij geld tussen verschillende begrotingsjaren
wordt geschoven, is om die reden voor de bekostiging van de aanvullende maatregelen
geen geschikt instrument.
Vraag 69
Welke maatregelen neemt u om te zorgen dat de relatie tussen beleidsmiddelen, beleidsinzet
en het doelbereik van de begrotingsreserve stikstof te volgen blijft nu deze zich
over meerdere financieringsbronnen en meerdere beleidsartikelen verspreiden?
Antwoord op vraag 69
Zie antwoord op vraag 54.
Vraag 70
Hoe is het bedrag van € 500 miljoen voor de begrotingsreserve stikstof onderbouwd?
Antwoord op vraag 70
Zie antwoord op vraag 55.
Vraag 71
Is op hoofdlijnen al te zeggen welke departementen, onder welke voorwaarden en voor
welke doelen, onttrekkingen mogen doen aan deze reserve?
Antwoord op vraag 71
De reserve is ingesteld voor nieuwe bronmaatregelen en natuurherstelmaatregelen. Daarnaast
is binnen de reserve 250 miljoen euro gereserveerd voor natuurherstel- en compensatiemaatregelen.
LNV coördineert de set aan maatregelen. Andere departementen zoals bijvoorbeeld EZK
en IenW kunnen ook een beroep doen op deze middelen voor stikstof-reducerende maatregelen.
Vraag 72
Welk deel van de in 2019 nog aan te gane verplichtingen leidt in 2019 tot uitgaven?
Welk deel van deze verplichtingen leidt in de komende jaren (dus na 2019) nog tot
kasuitgaven? Kunt u hierbij een uitsplitsing geven in welk jaar welke verplichting
tot een uitgave zal leiden?
Antwoord op vraag 7
De departementale begrotingen geven de meest actuele inschatting van wanneer uitgaven
verwacht worden. Kortheidshalve wordt daarom verwezen naar de tweede suppletoire begrotingswetten.
Departementen werken met een kas-verplichtingen administratie. Zowel de kasuitgaven
als de verplichtingen die in een jaar aangegaan kunnen worden zijn gemaximeerd en
hiervoor geldt het budgetrecht van het parlement.
Vraag 73
Kunt u de wijze waarop de verplichtingenmutaties worden toegelicht in (suppletoire)
begrotingen verbeteren en uniformeren, waarbij de werkwijze van OCW en Financiën als
best practice kan worden gezien? Kunt u deze verbeteringen ook doorvoeren in de interne
richtlijnen zoals de Rijksbegrotingsvoorschriften?
Antwoord op vraag 73
De voorschriften in de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften over het toelichten van
verplichtingenmutaties in (suppletoire) begrotingen zijn op zichzelf duidelijk en
worden elk jaar op basis van ervaringen van departementen en controlebevindingen kritisch
bezien en waar nodig aangepast. Hierbij wordt ook kritisch gekeken naar de informatiewaarde
van de toelichtingen op verplichtingenmutaties.
Vraag 74
Kunt u, zoals in het jaarverslag van het Ministerie van Financiën (IX) aangekondigd,
toelichten wat de stand van zaken is ten aanzien van het rijksbreed verbeteren en
uniformeren van de verplichtingenboekhouding en informatieverstrekking daarover in
de begrotingsstukken?
Antwoord op vraag 74
De regels voor de verplichtingenboekhouding en de informatieverstrekking daarover
in de begrotingsstukken zijn in een interdepartementale werkgroep besproken. Mijn
conclusie is dat de regels in de Comptabiliteitswet 2016 en de hierop gebaseerde nadere
regelgeving in orde zijn, maar dat de naleving van en het toezicht op de toepassing
van deze regels meer aandacht behoeft. Ik heb interdepartementaal aandacht gevraagd
voor zorgvuldige toepassing van de regels.
Vraag 75
Klopt het dat de Najaarsnota eigenlijk alleen bedoeld is voor wijzigingen in het huidige
begrotingsjaar?
Antwoord op vraag 75
Ja, de Najaarsnota bevat in aansluiting op de Voorjaarsnota (die een meerjarige doorwerking
kent) in elk geval een overzicht van de nadere wijzigingen in de uitgaven en de ontvangsten
in de begrotingen voor het begrotingsjaar (artikel 2.26, Comptabiliteitswet 2016).
Vraag 76
Zijn er al uitgaven gedaan die volgen uit de 2e suppletoire begroting voordat beide Kamers hebben ingestemd? Zo ja, is dat juridisch
toegestaan? Zo nee, gaat het kabinet alles binnen twee weken uitgeven?
Antwoord op vraag 76
Het budgetrecht van de Staten-Generaal is geborgd in de Comptabiliteitswet 2016. In
beginsel kunnen daarom geen uitgaven gedaan worden voordat de Staten-Generaal hebben
ingestemd met een begrotingswet. Het kan echter voorkomen dat het uitstellen van een
uitgave niet in het belang van het Rijk is. In dat geval regelt artikel 2.27, tweede
lid van de Comptabiliteitswet, de mogelijkheid om vooruitlopend op een stemming een
uitgave te doen, mits de Staten-Generaal voorafgaand aan deze uitgave worden geïnformeerd
door de betrokken Minister.
Vooruitlopend op de stemming over de tweede suppletoire begrotingswetten die horen
bij de Najaarsnota heeft de Minister voor BVOM de Kamer geïnformeerd dat om het geld
nog in 2019 bij de schoolbesturen terecht te laten komen niet gewacht kan worden tot
de behandeling van de 2e suppletoire begrotingswet en de Najaarsnota (Kamerstuk 31 293, nr. 488). De Minister heeft hierop ook mondeling gewezen tijdens het debat over de behandeling
van de OCW-begroting.
Ook de Minister van JenV heeft vooruitlopend op de stemming over de tweede suppletoire
begrotingswet de Kamer geïnformeerd over de uitgaven voor de aanpak van de georganiseerde
ondermijnende criminaliteit (Kamerstuk 29 911, nr. 256).
Voor de volledigheid nog dit. Na de Tweede Kamer buigt ook de Eerste Kamer zich over
de suppletoire begrotingen. Zo is de 1e suppletoire begroting 2019 van OCW (VIII)
pas begin december jl. door de Eerste Kamer goedgekeurd en kreeg de 2e suppletoire
begroting 2018 van Financiën (IX) pas op 23 januari 2019 kracht van wet (Stb. 2019, nr. 159).
Vraag 77
Hoe verhoudt Tabel 2.1 zich tot Tabel 2.3? Hoe verhoudt de € 1,4 miljard zich tot
de € 2,2 miljard?
Antwoord op vraag 77
Bij het opmaken van het beeld voor de Najaarsnota was de onderschrijding van het totale
uitgavenplafond toegenomen tot 1,3 miljard euro, waar bij Miljoenennota 2020 nog sprake
was van een onderschrijding op het totale uitgavenplafond van 0,4 miljard euro. Het
kabinet heeft ervoor gekozen deze middelen voor 1,0 miljard euro in te zetten voor
de bekostiging van aanvullende maatregelen voor urgente maatschappelijke problemen.
De overige 0,3 miljard euro zijn ingezet voor de budgettaire verwerking van enkele
technische posten. Tabel 2.1 geeft een overzicht van de bestemmingen van deze 1,3
miljard euro. Door de aanwending van deze middelen resteert er bij de Najaarsnota
geen onder- of overschrijding van het totaalplafond. Het plafond «sluit».
Tabel 2.3 toont de plafondtoets van het enkel het deelplafond Rijksbegroting. Daar
is te zien dat er bij de Miljoenennota sprake was van een overschrijding van 1,3 miljard
euro, en bij Najaarsnota een overschrijding van 2,2 miljard euro. Wanneer hier de
onderschrijdingen van de andere twee deelplafonds (Zorg: 0,8 miljard euro en Sociale
Zekerheid: 1,4 miljard euro) bij worden opgeteld, resteert er per saldo geen over-
of onderschrijding op het totaalplafond bij de Najaarsnota 2019.
Er is zodoende geen directe relatie tussen de 1,3 miljard euro uit tabel 2.1 en de
2,2 miljard euro uit tabel 2.3. Het eerste betreft een totaalsom van de uitgavenmaatregelen
die het kabinet bij de Najaarsnota 2019 heeft genomen. Het tweede betreft de overschrijding
op enkel het deelplafond Rijksbegroting.
Vraag 78
Hoe verhoudt Tabel 2.4 zich tot Tabel 2.2? Waarom telt de som van onderuitputting
niet op tot de som van de onderschrijding?
Antwoord op vraag 78
Tabel 2.2 geeft een overzicht van de totaalplafondtoets en de plafondtoetsen van de
drie deelplafonds Rijksbegroting, Sociale Zekerheid en Zorg.
Tabel 2.4 geeft een overzicht van de onderuitputting sinds de Miljoenennota 2020 per
begrotingshoofdstuk op het deelplafond Rijksbegroting. Deze onderuitputting komt ook
terug als totaalpost in de plafondtoets van het deelplafond Rijksbegroting (tabel
2.3).
Het bedrag aan onderuitputting per begrotingshoofdstuk uit tabel 2.4 is dus een van
de onderdelen van de overschrijding van het uitgavenplafond Rijksbegroting in tabel
2.3. Die bedraagt bij Najaarsnota 2,2 miljard euro. Deze overschrijding van het deelplafond
Rijksbegroting maakt op zichzelf weer onderdeel uit van de totale plafondtoets zoals
die wordt gepresenteerd in tabel 2.2.
Vraag 79
Kunt u de ontwikkeling weergeven van het geld dat is/wordt opgehaald uitgesplitst
naar burgers en bedrijven ten behoeve van stimulering duurzame energie in de periode
2013 t/m 2030 (per jaar)? En hoeveel geld is hier inmiddels van besteed en welke verplichtingen
zijn inmiddels aangegaan?
Antwoord op vraag 79
De uitgaven voor duurzame energie via de SDE+ regeling worden gedekt via de middelen
die worden opgehaald via de Opslag duurzame energie (ODE). Voor de periode 2013–2020
is als uitgangspunt voor het bepalen van de ODE tarieven genomen dat de lasten voor
de ODE voor 50% bij huishoudens en voor 50% bij bedrijven moeten neerslaan. In de
brief met het voorstel voor het Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 334) heeft het kabinet aangegeven de lasten van huishoudens vanaf 2020 te verschuiven
naar het bedrijfsleven door de verdeling van de ODE van 50/50 aan te passen naar een
verdeling van één derde/twee derde ten gunste van huishoudens. Achteraf kan echter
niet worden vastgesteld of de beoogde lastenverdeling ook daadwerkelijk exact is gerealiseerd.
In onderstaande tabel zijn op basis van de gegevens van het Ministerie van EZK de
beoogde jaarlijkse opbrengsten van de ODE opgenomen met de beoogde verdeling over
huishoudens en bedrijven.
bedragen in miljoenen euro
Jaar
te dekken kasuitgaven SDE+, raming
wv. Huishoudens
wv. Bedrijven
2013
100
50
50
2014
200
100
100
2015
320
160
160
2016
494
247
247
2017
678
339
339
2018
1.074
537
537
2019
1.730
855
875
2020
2.411
796
1.615
2021
2.648
874
1.774
2022
2.692
888
1.804
2023
2.838
937
1.901
2024
3.062
1.010
2.052
2025
3.198
1.055
2.143
2026
2.983
984
1.999
2027
2.970
980
1.990
2028
2.990
987
2.003
2029
3.226
1.065
2.161
2030
3.411
1.126
2.285
De besteding van de opgehaalde middelen loopt grotendeels via de SDE+ regeling. Vanaf
2013 tot en met de Najaarsnota 2018 is er voor 47,7 miljard euro aan beschikkingen
afgegeven voor de SDE+ (zie antwoord op vraag 185 bij de EZK-begroting 2020) en is
er in de jaren 2013 t/m 2018 voor 1,162 miljard euro betaald via de SDE+. Onbesteed
gebleven middelen als gevolg van vertraging bij- of het niet doorgaan van projecten
waaraan subsidie is toegekend op basis de SDE+, blijven via de begrotingsreserve duurzame
energie ook in de toekomst beschikbaar voor het stimuleren van hernieuwbare energieproductie.
Vraag 80
Op welke begrotingen is in 2019 structurele onderuitputting ingeboekt?
Antwoord op vraag 80
Wanneer onderuitputting zich jaar op jaar voordoet op een specifiek deel van de begroting,
dan kan sprake zijn van structurele onderuitputting. Tijdens de begrotingsvoorbereiding
kan het kabinet besluiten om structurele onderuitputting in te boeken als dekking
voor problematiek of wensen. In mijn Kamerbrief van 25 september 2019 naar aanleiding
van de motie Nijboer (Kamerstuk 35 200, nr. 19) (Kamerstuk 35 200, nr. 33) wordt beschreven hoe het kabinet binnen de begrotingssystematiek omgaat met structurele
onderuitputting. In diezelfde brief is gemeld dat bij de voorjaarsbesluitvorming van
2019 de ramingen voor de zorguitgaven voor 2019 en verder structureel zijn verlaagd
met ca. 0,4 miljard euro. Deze ramingsbijstelling is gebaseerd op onderuitputting
in de zorg. Bij deze Najaarsnota is geen structurele onderuitputting ingeboekt.
Vraag 81
Wat zijn de kosten voor het verlagen van de AOW-leeftijd naar 65 jaar in de jaren
2022 t/m 2025 (graag per jaar aangeven)?
Antwoord op vraag 81
De tabel hieronder geeft een globale inschatting van de kosten van het verlagen van
de AOW-leeftijd naar 65 jaar. Hier zijn alleen de directe budgettaire effecten meegenomen
(uitgaven en inverdieneffecten sociale zekerheid en derving AOW-premie). Er is geen
rekening gehouden met effecten op de arbeidsparticipatie en doorwerking daarvan op
economische groei en belastinginkomsten.
Globale inschatting budgettaire effecten AOW-leeftijd naar 65 jaar
(in miljarden euro)
2022
2023
2024
2025
Globale inschatting budgettaire effecten
3,8
4,4
4,8
4,8
Vraag 82
Kunt u voor de periode 2000–2019 per jaar aangeven met hoeveel de huren zijn gestegen?
Antwoord op vraag 82
De jaarlijkse huurverhogingen worden gerapporteerd door het CBS op basis van de huurenquête.
Dit betreft de huurverhoging van alle huurwoningen (sociaal en privaat, gereguleerd
en geliberaliseerd, inclusief harmonisatie bij bewonerswissel). De jaarcijfers zijn
in onderstaande tabel opgenomen.
Huurverhoging
Periode
%
Periode
%
2000
2,6
2010
1,6
2001
2,7
2011
1,8
2002
2,9
2012
2,8
2003
3,2
2013
4,7
2004
3,1
2014
4,4
2005
2
2015
2,4
2006
2,7
2016
1,9
2007
1,4
2017
1,6
2008
1,9
2018
2,3
2009
2,8
2019
2,5
Vraag 83
Kunt u toelichten welke afwegingen worden gemaakt bij het toekennen van middelen aan
gemeenten voor maatregelen met betrekking tot energietransitie en duurzaamheid? In
hoeverre wordt gekeken naar de samenhang tussen de verschillende toegekende middelen
en bijbehorende maatregelen?
Antwoord op vraag 83
In het Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 263) zijn afspraken gemaakt over de uitwerking van de energietransitie en de rol van
verschillende partijen daarbij. Daarbij zijn de verschillende maatregelen in samenhang
bezien. Op basis daarvan zijn keuzes gemaakt voor toekenning van middelen aan bijvoorbeeld
de regionale energiestrategieën en de proeftuinen aardasvrije wijken. Daarnaast is
een artikel 2 onderzoek door de Raad voor Openbaar Bestuur gestart naar de uitvoeringskosten
van gemeenten na 2021.
Vraag 84
Verwacht u de € 300 miljoen voor investeringen in het primair en voortgezet onderwijs
nog (voor een deel) in 2019 te besteden? Zo ja, waaraan worden die middelen dan precies
besteed in 2019 en daarna?
Antwoord op vraag 84
Ja, de 300 miljoen euro wordt in december beschikt door DUO en overgemaakt aan de
schoolbesturen. De schoolbesturen besteden het geld vervolgens aan de doelen zoals
deze zijn vastgelegd in het onderwijsconvenant. In het primair onderwijs zijn de middelen
bedoeld voor de arbeidsvoorwaarden en in het voortgezet onderwijs voor bijvoorbeeld
meer ontwikkeltijd, werkdrukverlichting, begeleiding van startende leerkrachten, begeleiding
van zij-instromers, onderwijsinnovatie of maatregelen arbeidsmarktvraagstukken.
Vraag 85
Kunt u over de jaren 2016, 2017, 2018 en 2019 de verwachting van de opbrengst van
de vennootschapsbelasting bij de opstelling van de Miljoenennota, afzetten tegen de
stand bij de Najaarsnota en (indien beschikbaar) definitief bij de verantwoording?
Antwoord op vraag 85
Zie onderstaande tabel.
Miljoenennota
Najaarsnota
Financieel Jaarverslag
2016
16.068
20.486
20.922
2017
18.475
21.461
21.465
2018
21.768
23.813
23.655
2019
25.308
26.171
Vraag 86
Wat kunt u ondernemen om de kwaliteit van de ramingen van de opbrengst van de vennootschapsbelasting
te verbeteren? Wordt er in de ramingen al optimaal rekening gehouden met de economische
cyclus en de ontwikkeling van verrekenbare verliezen over de tijd?
Antwoord op vraag 86
Het verbeteren van de ramingsmethodiek is een lopend proces, waarbij de ramingsvergelijkingen
één keer in de vier jaar integraal herschat worden. Dat is afgelopen jaar ook gedaan
voor de vennootschapsbelasting, zoals nader toegelicht in bijlage 5 van de Miljoenennota
2020.
De vennootschapsbelasting is een van de meest ingewikkelde belastingsoorten om te
ramen door de volatiliteit en onvoorspelbaarheid van de winstontwikkeling van bedrijven.
De raming van de vennootschapsbelasting komt tot stand op basis van gerealiseerde
kasontvangsten van voorgaande jaren, de geraamde effecten van beleidsmaatregelen en
de winstontwikkeling van bedrijven zoals ingeschat door het CPB. Met het oog op de
lange termijn wordt in het kader van verbetering van de ramingssystematiek bezien
of het gebruik van nadere informatie over verrekende verliezen bij kan dragen aan
een meer trefzekere raming.
Vraag 87
Klopt het dat de aanvullende maatregelen voor urgente maatschappelijke problemen gefinancierd
worden uit onderuitputting en meevallers?
Antwoord op vraag 87
Ja, dit klopt. In de Miljoenennota 2020 is een onderschrijding van het uitgavenplafond
van 2019 gemeld van 0,4 miljard euro. De onderschrijding van het uitgavenplafond is
sindsdien toegenomen tot ruim 1,3 miljard euro in de Najaarsnota 2019. Het kabinet
stelt voor van deze ruimte 1,0 miljard euro in te zetten voor de bekostiging van aanvullende
maatregelen voor urgente maatschappelijke problemen.
Vraag 88
Waren er bij de meevallers ook meevallers die structureel van aard zijn?
Antwoord op vraag 88
Het kabinet verwerkt bij de Najaarsnota alleen wijzigingen voor het lopende begrotingsjaar
2019. Als een meevaller een structureel karakter heeft dan wordt deze in voorbereiding
op de Voorjaarsnota 2020 of de Miljoenennota 2021 bezien. De wijze waarop het kabinet
jaarlijks het structurele karakter van onderuitputting analyseert staat beschreven
in de Kamerbrief over de motie Nijboer (Kamerstuk 35 200, nr. 19) (Kamerstuk 35 200, nr. 33). Zie ook het antwoord op vraag 80.
Vraag 89
Met welke posten correspondeert de 0,3 miljard euro voor de budgettaire verwerking
van enkele technische posten?
Antwoord op vraag 89
Het bedrag van 0,3 miljard euro correspondeert met 76 miljoen euro voor onvoorziene
kosten op het terrein van digitale veiligheid, 200 miljoen euro voor een begrotingsreserve
voor garanties en 60 miljoen euro voor het invullen van de in=uittaakstelling.
Vraag 90
Wat zijn de financiële gevolgen (trap-op-trap-af) van de extra uitgaven in deze Najaarsnota
voor het Gemeente- en Provinciefonds?
Antwoord op vraag 90
Volgens de vaste systematiek worden accressen alleen bij Voorjaarsnota en Miljoenennota
geraamd. Daarom bevat de Najaarsnota geen nieuwe accresramingen. De definitieve vaststelling
van het accres 2019 vindt plaats in het Financieel Jaarverslag van het Rijk over 2019.
De Najaarsnota bevat een combinatie van meevallers, onderuitputting en intensiveringen.
Per saldo zijn de plafondrelevante uitgaven in 2019 toegenomen met ongeveer 350 miljoen
euro ten opzichte van de Miljoenennota 2020. Hiermee wordt de ruimte onder het uitgavenplafond
2019 volledig ingezet. Daarbij wordt opgemerkt dat ook het vullen van begrotingsreserves
accresrelevant zijn in het jaar waarin ze plaatsvinden. Het Rijk gaat in de Najaarsnota
dus trap-op ten opzichte van de Miljoenennota, maar het definitief effect op het accres
2019 is pas bij het Financieel Jaarverslag Rijk bekend.
Vraag 91
Wat is het beleid voor de invulling van de in=uittaakstelling? Ook qua tijdstippen
en momenten om deze taakstelling in te vullen?
Vraag 108
Hoe groot is de resterende in=uittaakstelling bij de verschillende ministeries (totaal
562 miljoen euro)? Bij de Najaarsnota wordt 60 miljoen euro van de in=uittaakstelling
ingevuld, maar klopt het dat dit gewoon gebeurt door middelen vanuit het generieke
beeld en dus ten laste van de algemene middelen? Om welke in=uittaakstelling gaat
het, van welk(e) ministerie(s)?
Antwoord op vraag 91 en 108
De in=uittaakstelling wordt als tegenhanger van de eindejaarsmarge geboekt op de aanvullende
post bij het Ministerie van Financiën om te voorkomen dat het uitgavenplafond door
het toevoegen van de eindejaarsmarge wordt overschreden. Hierbij wordt geen verdeling
gemaakt naar de verschillende ministeries. De in=uittaakstelling wordt in beginsel
generaal ingevuld zodra dat mogelijk is. De invulling van de in=uittaakstelling wordt
bij elke integrale besluitvorming over de uitgaven betrokken. Bij de invulling wordt
geen onderscheid gemaakt naar de bron; naast de onderuitputting op de departementale
begrotingen kunnen dat ook andere meevallers zijn, bijvoorbeeld op generale dossiers
en onderschrijdingen onder de plafonds Zorg en Sociale Zekerheid.
Vraag 92
Kunt u de 500 miljoen euro die u extra vrijmaakt om maatregelen te treffen tegen het
stikstofprobleem nader uitsplitsen?
Antwoord op vraag 92
Nee, hierover heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden. Op dit moment wordt in
kaart gebracht welke (kostenefficiënte) stikstof- en natuurherstelmaatregelen genomen
kunnen worden, wat deze opleveren qua vermindering van stikstofdepositie en natuurherstel
en wat de budgettaire gevolgen van de maatregelen zijn.
Vraag 93
Hoe zal de doeltreffendheid van de stikstofmaatregelen worden gemeten?
Antwoord op vraag 93
De voorgenomen aanpak door Rijk en provincies om te komen tot een structurele reductie
van de stikstofdepostie in Natura 2000-gebieden, zullen door PBL en RIVM, in nauwe
samenwerking met andere kennisinstituten als WUR en TNO, worden doorgerekend op effecten
en kosten. De feitelijke stikstofdepositie wordt continu bepaald door een combinatie
van metingen en berekeningen. Op basis daarvan kan worden bepaald of de verwachte
reductie van stikstof daadwerkelijk wordt gerealiseerd.
Vraag 94
Welke andere bedragen zijn er eerder vrijgemaakt tegen de stikstofproblematiek? Kunt
u dit opsommen?
Antwoord op vraag 94
Naast de begrotingsreserve van 500 miljoen euro zijn verschillende beschikbare budgetten
die (deels) gebruikt kunnen worden voor de stikstofproblematiek. Zo is in het Klimaatakkoord
al 100 miljoen euro gereserveerd voor veehouderij rondom Natura 2000-gebieden, 100
miljoen euro voor de veenweideaanpak, 112 miljoen euro voor integrale duurzame en
emissiearme stalsystemen en 57 miljoen euro voor de aanpak uitstoot methaan en ammoniak.
Daarnaast kunnen ook extra middelen voor de woningmarkt (1 miljard euro in de Miljoenennota
2020) onder meer worden gebruikt om de gevolgen van de stikstofproblematiek voor de
woningbouw op te vangen. Voor de saneringsregeling van de varkenshouderij heeft het
kabinet eerder al 180 miljoen euro vrijgemaakt. Voor de volledigheid vermelden we
ook dat de provincies over budgetten beschikken om onder andere de eerdere genomen
maatregelen in het kader van de PAS te financieren. Zo ontvangen provincies jaarlijks
415 miljoen euro in het kader van het Natuurpact voor de uitvoering van de herstelmaatregelen
in Natura2000-gebieden.
Vraag 95
Hadden de structurele meevallers volgens de begrotingsregels ook ingezet kunnen worden
voor structurele lastenverlichting?
Vraag 96
Zo ja, stel dat deze structurele meevallers waren gestopt in een lastenverlichting
door aanpassing van het belastingtarief eerste schijf, wat had dit betekend in koopkracht,
uitvoering en communicatie?
Antwoord op vraag 95 en 96
Nee. De begrotingsregels kennen een scheiding van uitgaven en inkomsten. Hieruit volgt
dat meevallers aan de uitgavenkant niet mogen worden ingezet voor lagere lasten.
De uitgaven worden beheerst met behulp van het uitgavenplafond (maximale uitgavenniveau).
Meevallers aan de uitgavenkant mogen worden in gezet ter dekking van tegenvallers,
mits het uitgavenplafond niet overschreden wordt. De beleidsmatige lastenontwikkeling
wordt beheerst binnen het inkomstenkader. In dit kader moet een beleidsmatige verlaging
van de lasten gecompenseerd worden door een lastenverzwaring elders.
In de Najaarsnota zijn alleen meevallers verwerkt voor het jaar 2019. Het is nog niet
bekend in hoeverre deze meevallers een structureel karakter hebben. Dat wordt geïnventariseerd
in aanloop naar Voorjaarsnota 2020 en Miljoenennota 2021 waarover uw Kamer ook te
zijner tijd wordt geïnformeerd. Er zijn op dit moment dus nog geen structurele meevallers
in beeld die kunnen worden ingezet voor aanpassing van het belastingtarief eerste
schijf.
Vraag 96
Zo ja, stel dat deze structurele meevallers waren gestopt in een lastenverlichting
door aanpassing van het belastingtarief eerste schijf, wat had dit betekend in koopkracht,
uitvoering en communicatie?
Antwoord op vraag 96
Zie antwoord op vraag 95.
Vraag 97
Kunt u een overzicht geven van de kader- of plafondtoetsen in de periode 2009–2019
bij Najaarsnota en bij Slotwet?
Antwoord op vraag 97
Zie antwoord op vraag 28.
Vraag 98
Hoe vaak is het in de periode 2009–2019 voorgekomen dat de onderschrijding van het
uitgavenplafond bij Slotwet groter was dan bij Najaarsnota?
Antwoord op vraag 98
Zie antwoord op vraag 28.
Vraag 99
Op Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) is sprake van een onderschrijding
van totaal € 73,2 miljoen; wat is daarvan de reden? Is dit een structurele onderschrijding?
Antwoord op vraag 99
De gemelde onderschrijding op de HGIS betreft onderuitputting op verschillende begrotingen
binnen de HGIS en bestaat uit een optelsom van verschillende mutaties. De onderuitputting
doet zich voor op de begrotingen van Buitenlandse Zaken, Justitie en Veiligheid, Landbouw,
Natuur & Voedselkwaliteit en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en is
in de respectievelijke Tweede Suppletoire Begrotingen toegelicht. De onderuitputting
is niet structureel van aard. De grootste mutaties betreffen de vrijval van de egalisatieschuld
huisvesting Europol/Eurojust op de JenV-begroting (– 12 miljoen euro), een lager dan
voorziene bijdrage aan VN-crisisbeheersingsoperaties (– 9 miljoen euro), lagere uitgaven
voor de renovatie van het Vredespaleis (– 4 miljoen euro), verschuiving van uitgaven
voor loket buitenland naar 2020 (– 3 miljoen euro) en hogere ontvangsten voor verkoop
van onroerend goed (– 19 miljoen euro) op de begroting van Buitenlandse Zaken en lagere
uitgaven op de artikelen voor Nederlandse handels- en investeringspositie (– 9,6 miljoen
euro) op de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Vraag 100
Tot welke kasschuiven in 2019 is na de Miljoenennota 2020 nog besloten en wat is het
effect in andere begrotingsjaren dan 2019?
Antwoord op vraag 100
Zie antwoord op vraag 67.
Vraag 101
Kan er meer informatie worden gegeven over de reden van de uitgavenmutatie van de
rentelasten? Kan er, in aanvulling op het inzicht in de uitsplitsing op pagina 36/37,
een totaaloverzicht verstrekt worden, waarin de € 39 miljoen uitgesplitst wordt?
Antwoord op vraag 101
De uitgavenmutatie van 39 miljoen euro (tabel 2.3 op pagina 6 van de Najaarsnota)
bestaat uit de som van de mutaties op de raming van de rentelasten en rentebaten van
zowel de vaste als de vlottende schuld sinds Miljoenennota 2020. Deze mutatie kan
uitgesplitst worden in twee onderliggende mutaties, die ook zijn terug te vinden in
de tabel op pagina 36 van de Najaarsnota.
Uitgavenkant: Diversen: – 5 miljoen euro
Dit betreft een mutatie van de raming op de rentelasten vaste schuld. Bij de uitgifte
van nieuwe schuld worden de rentetarieven vastgelegd tegen het dan geldende rentetarief.
Aangezien de rentetarieven nu lager zijn dan eerder geraamd levert dit een meevaller
op.
Ontvangstenkant: Rente vlottende schuld – 44 miljoen euro
De raming van de rentebaten op de vlottende schuld verandert als gevolg van wijzigingen
in de omvang van de kortlopende schuld en de hoogte van de korte rente (– 9 miljoen
euro). Daarnaast vallen de rentebaten 35 miljoen euro lager uit als gevolg van een
juridisch geschil over de betaling van negatieve rentebedragen waarover de Kamer reeds
is geïnformeerd7.
Vraag 102
Binnen de begrotingsreserve stikstof wordt € 250 miljoen gereserveerd voor natuurherstel-
en verbetering; hoe worden deze middelen ingezet? Hoe worden de uitgaven beoordeeld
op effectiviteit en doelmatigheid in relatie tot de vermindering van de stikstofdepositie?
Hoe wordt voorkomen dat de middelen uitgegeven worden aan andere zaken dan het doel
vermindering stikstofdepositie? Hoe wordt dit gemonitord? Op welke begroting komt
de begrotingsreserve stikstof te staan?
Antwoord op vraag 102
Voor de begrotingsreserve geldt dat middelen pas worden vrijgegeven nadat de bestedingsplanen
zijn getoetst en goedgekeurd door het Ministerie van Financiën, dit geldt ook voor
de 250 miljoen euro die is gereserveerd voor natuurherstel- en verbetering binnen
de reserve. Het parlement wordt met een begrotingswet gevraagd in te stemmen met de
onttrekking en besteding van middelen uit de reserve. Randvoorwaardelijk voor aanwending
van de middelen uit de begrotingsreserve is dat eerst in kaart wordt gebracht welke
(kostenefficiënte) stikstof- en natuurherstelmaatregelen genomen kunnen worden, wat
deze opleveren qua vermindering van stikstofdepositie en wat de budgettaire gevolgen
van de maatregelen zijn. In de toetsing van Financiën zal er onder andere gekeken
worden naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van maatregelen. Het Ministerie van
LNV coördineert de set aan maatregelen en de begrotingsreserve staat op de begroting
van LNV.
Vraag 103
Kunnen de middelen die voor ondermijning worden vrijgemaakt in 2019 bij onderuitputting
in 2019 nog naar latere jaren worden doorgeschoven? Hoe werkt dit begrotingstechnisch?
Vraag 150
In hoeverre komen de middelen ondermijning nog tot besteding in 2019? (Hoe) worden
deze middelen daarna meegenomen maar 2020 en 2021?
Antwoord op vraag 103 en 150
Ja, de 110 miljoen euro incidenteel voor de aanpak van ondermijning kan naar latere
jaren worden doorgeschoven. Om het bedrag mee te nemen naar 2020 staat de eindejaarsmarge
ter beschikking. Dit kan vervolgens bij Voorjaarsnota 2020 door middel van kasschuiven
in het juiste kasritme worden gezet.
Vraag 104
Waarom worden de middelen voor de stikstofaanpak in een begrotingsreserve gestopt
en de middelen voor (bijvoorbeeld) ondermijning rechtstreeks op de begroting geplaatst,
terwijl voor beide geldt dat besteding in 2019 onrealistisch is?
Antwoord op vraag 104
Voor de stikstofaanpak geldt dat de aard en timing van maatregelen voor de stikstofproblematiek
nog onzeker is, daarom is er gekozen voor een begrotingsreserve. Voor de aanpak van
ondermijnende criminaliteit geldt dat zowel de te nemen maatregelen als de kosten
al bekend zijn.
Vraag 105
Waarom wordt er 500 miljoen euro gereserveerd voor de stikstofmaatregelen, terwijl
eerst nog in kaart moet worden gebracht welke stikstofmaatregelen genomen kunnen worden,
wat deze opleveren qua vermindering van stikstofdepositie en wat de budgettaire gevolgen
van deze maatregelen zijn? Waarop is het bedrag van 500 miljoen euro dan gebaseerd?
Antwoord op vraag 105
Zie antwoord op vraag 55.
Vraag 106
Op welke wijze voldoet de begrotingsreserve stikstof aan de eisen uit artikel 3.1
CW?
Antwoord op vraag 106
Zie het antwoord op vraag 54.
Vraag 107
Op welke wijze kan de Kamer volgen dat de extra uitgaven i.v.m. convenant aanpak lerarentekort
ook daadwerkelijk gebruikt worden voor verlichting van het lerarentekort en de werkdruk?
Antwoord op vraag 107
Zie het antwoord op Kamervraag 57.
Vraag 108
Hoe groot is de resterende in=uittaakstelling bij de verschillende ministeries (totaal
562 miljoen euro)? Bij de Najaarsnota wordt 60 miljoen euro van de in=uittaakstelling
ingevuld, maar klopt het dat dit gewoon gebeurt door middelen vanuit het generieke
beeld en dus ten laste van de algemene middelen? Om welke in=uittaakstelling gaat
het, van welk(e) ministerie(s)?
Antwoord op vraag 108
Zie antwoord op vraag 91.
Vraag 109
Kunt u specifieker toelichten, indachtig artikel 3.1 CW, waarvoor de extra middelen
voor «digitale veiligheid» worden aangewend?
Vraag 111
Wanneer komen de middelen voor de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)
en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) tot besteding? Is dat nog
in 2019?
Vraag 112
Kunt u nader toelichten wat er wordt verstaan met «digitale veiligheid», waartoe 75,5
miljoen euro wordt toegevoegd om de betrouwbaarheid en continuïteit te waarborgen?
Vraag 173
In hoeverre wordt het geld voor de AIVD en MIVD besteed aan het verbeteren van de
inlichtingenpositie van de diensten, want het lijkt erop dat het besteed wordt aan
organisatorische zaken, die gewoon tot de reguliere werkzaamheden behoren?
Antwoord op vraag 109, 111, 112 en 173
Bij Najaarsnota zijn extra middelen toegevoegd aan de begroting van Defensie en de
begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De 75,5 miljoen euro wordt
toegevoegd aan het investeringsbudget van Defensie. Gezien het geheime karakter van
deze uitgaven, kan ik in het openbaar niet nader ingaan op de wijze van besteding
van deze middelen.
Ditzelfde geldt voor de besteding van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
(Wiv) gerelateerde middelen die voor operationele doeleinden aan beide diensten beschikbaar
zijn gesteld. Voor wat betreft het bestedingsmoment van deze laatste uitgave wordt
ernaar gestreefd de middelen in 2019 tot besteding te laten komen, maar het is aannemelijk
dat dit niet volledig gerealiseerd zal worden. In aanvulling op hetgeen in de Najaarsnota
staat vermeld zijn de aan de begroting van de diensten toegevoegde middelen (5 miljoen
euro per dienst) bestemd voor operationele doeleinden.
Vraag 110
Waarom is de begrotingsreserve garanties op de VWS-begroting onderdeel van het kader
RBG-eng?
Antwoord op vraag 110
Een begrotingsreserve is een geoormerkte, meerjarige budgettaire voorziening die wordt
aangehouden op een afzonderlijke rekening-courant bij het Ministerie van Financiën.
Een storting in een begrotingsreserve kan alleen worden gedaan met algemene middelen
en niet met premiemiddelen (Zvw en Wlz).
De begrotingsreserve garanties is onderdeel van Artikel 4 Zorgbreed beleid van de
VWS-begroting en onderdeel van het uitgavenplafond Rijksbegroting. Gelet op het doel
van deze begrotingsreserve is de keuze gemaakt deze onder plafond Rijksbegroting te
plaatsen (voorheen kader RBG-eng). Over de begrotingsreserve garanties bent u door
middel van een vertrouwelijke brief geïnformeerd (zie ook het antwoord op vraag 113).
Vraag 111
Wanneer komen de middelen voor de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)
en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) tot besteding? Is dat nog
in 2019?
Antwoord op vraag 111
Zie het antwoord op vraag 109.
Vraag 112
Kunt u nader toelichten wat er wordt verstaan met «digitale veiligheid», waartoe 75,5
miljoen euro wordt toegevoegd om de betrouwbaarheid en continuïteit te waarborgen?
Antwoord op vraag 112
Zie het antwoord op vraag 109.
Vraag 113
Kunt u toelichten waarom er een begrotingsreserve garanties van 200 miljoen euro wordt
aangehouden? Waar wordt dit precies aan besteed?
Antwoord op vraag 113
Over de begrotingsreserve garanties bent u door middel van een vertrouwelijke brief
bij de Najaarsnota geïnformeerd.
Vraag 114
Wat is de maximale eindejaarsmarge 2019 per begrotingshoofdstuk en bij welke departementen
wordt de eindejaarsmarge overschreden, uitgaande van de huidige ramingen van de onderuitputting?
Antwoord op vraag 114
De onderstaande tabel geeft weer wat de maximale eindejaarsmarge is voor 2019 per
begrotingshoofdstuk. Daarnaast is aangegeven welke voorlopige onderuitputting bij
Najaarsnota 2019 is gemeld en in hoeverre dit de maximale eindejaarsmarge overschrijdt.
Hierbij dient te worden aangetekend dat dit voorlopige cijfers zijn omdat de definitieve
realisaties pas bij Financieel Jaarverslag Rijk 2019 bekend zijn.
Onderuitputting per departement (in miljoenen euro)
Begrotingshoofdstuk
Maximale EJM 2019
Voorlopige onderuitputting bij NJN
Voorlopige overschrijding EJM
Staten-Generaal
1
0
0
Overige Hoge Colleges van Staat
1
0
0
Algemene Zaken
1
0
0
Koninkrijksrelaties
1
0
0
JenV
127
0
0
BZK
55
– 21
0
OCW
391
– 15
0
FIN (excl. art. 5 EKV en art. 6 BCF)
36
– 52
16
DEF (excl. art. 6 Investeringen)
74
– 38
0
DEF (art. 6 Investeringen)
Onbeperkt
38
0
IenW (excl. IF en DF)
17
– 5
0
EZK
44
1
0
LNV
9
– 24
15
SZW (plafond R)
7
– 31
24
SZW (plafond S)
212
– 16
0
VWS (plafond R)
33
– 94
61
Gemeentefonds
Onbeperkt
0
0
Provinciefonds
Onbeperkt
0
0
Infrastructuurfonds
Onbeperkt
0
0
Deltafonds
Onbeperkt
0
0
HGIS
182
– 73
0
Vraag 115
Bij de Douane houdt men 12 miljoen euro over (onderbesteding), wat is daarvan de reden?
Antwoord op vraag 115
De onderbesteding treedt op bij de personele uitgaven. De oorzaak is dat de gefaseerde
instroom van nieuw personeel deels later heeft plaatsgevonden dan gepland, met minder
uitgaven aan salarissen als gevolg. Ook is sprake geweest van interne doorstroom op
Brexitvacatures, die leidt tot nieuwe vacatures die weer vervuld moeten worden.
Vraag 116
Wat is de reden dat de mogelijke liquiditeitssteun van de Jeugdautoriteit niet tot
besteding is gekomen terwijl er wel zorgverleners in problemen zijn gekomen?
Antwoord op vraag 116
Het is in 2019 niet noodzakelijk gebleken om middelen vanuit dit gereserveerde budget
uit te keren om continuïteit van cruciale jeugdhulp te waarborgen. De continuïteit
van jeugdhulp staat centraal, niet de continuïteit van een individuele zorgaanbieder.
Vraag 117
Waardoor wordt de onderuitputting van € 33,5 miljoen bij de Transitieautoriteit Jeugd
dit jaar veroorzaakt?
Antwoord op vraag 117
Bij het aflopen van de regeling van de Transitie Autoriteit Jeugd eind 2018 zijn nog
aanvragen gedaan waarover de Jeugdautoriteit, als opvolger van de Transitie Autoriteit
Jeugd, conform de Beleidsregels subsidieverstrekking bijzondere transitiekosten Jeugdwet heeft geadviseerd. Het totaal van de aanvragen was lager dan verwacht.
Vraag 118
Waaruit bestaat de onderuitputting op VWS van € 93,9 miljoen? Waarom is dit in de
suppletoire begroting VWS niet terug te vinden?
Antwoord op vraag 118
De onderuitputting op de VWS-begroting van 93,9 miljoen euro betreft onderuitputting
onder het plafond Rijksbegroting. Dit is terug te vinden in de Verticale toelichting
(vanaf pagina 57) in de bijlage bij de Najaarsnota 2019. Dit betreft namelijk de mutaties:
Globale inschatting budgettaire effecten AOW-leeftijd naar 65 jaar
(in miljoenen euro)
2019
Uitgaven Beleidsmatige mutaties – Rijksbegroting
Subsidieregeling BOSA
– 15,0
Diversen
– 60,1
Ontvangsten Beleidsmatige mutaties – Rijksbegroting
Diversen
18,8
Totaal (uitgaven minus ontvangsten)
– 93,9
NB. In de tweede suppletoire begroting worden ook mutaties toegelicht die onder het
plafond Zorg vallen.
De onderuitputting op de VWS-begroting is het saldo van een groot aantal in omvang
geringe mutaties (kleiner dan 15 miljoen euro per mutatie). De grootste betreft het
niet tot volledige besteding komen van de Subsidieregeling Stimulering Bouw en Onderhoud
Sportaccommodaties (15 miljoen euro). Daarnaast vallen onder meer middelen vrij voor
diverse ZonMw-programma’s (12 miljoen euro), voor de uitkeringen op grond van de Wetten
voor Verzetsdeelnemers en Oorlogsgetroffenen (11 miljoen euro) en niet-bestede loon-
en prijscompensatie (10,5 miljoen euro).
Vraag 119
Wat is de bestaande praktijk c.q. wat zijn de bestaande afspraken met betrekking tot
de actualisatie van de Wlz-uitgaven? Hoe werd dit in de afgelopen jaren gedaan? Wat
is de reden dat de prognose van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hoger uitkomt?
Waarom kon dit opgevangen worden binnen de bestaande budgetten; er is immers 2 miljard
euro toegevoegd in deze kabinetsperiode? In hoeverre is het budget van 60 miljoen
euro voor de toename van de wachtlijsten niet nieuw beleid in plaats van een technische
aanpassing?
Antwoord op vraag 119
Voorafgaand aan het betreffende jaar na Prinsjesdag stelt de Minister van VWS de omvang
van het budgettair Wlz-kader vast in de definitieve kaderbrief Wlz. Hierbij betrekt
de Minister van VWS de nominale ontwikkeling, de beschikbare middelen voor volumegroei
en de effecten van maatregelen (zoals het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg).
De groeiruimte voor een bepaald jaar in de definitieve kaderbrief Wlz wordt in belangrijke
mate bepaald door de middellangetermijn raming voor de zorguitgaven (MLT-zorg) bij
ongewijzigd beleid van het CBP. Hierin wordt onder andere rekening gehouden met demografie
en epidemiologie.
Lopende het zorgjaar onderzoekt de NZa of de omvang van het beschikbare macrobudget
en de gehanteerde verdeling over de regio’s nog in lijn is met de ontwikkeling van
de realisatiecijfers. De NZa adviseert de Minister van VWS op grond van dit onderzoek
in mei en augustus over de toereikendheid van het Wlz-kader.
Op basis van het advies van de NZa van augustus 2018 is een deel van de groeimiddelen
(130 miljoen euro) niet ingezet en afgeroomd. Als gevolg van onder andere een hoger
aantal uitstaande indicaties in de verpleeghuiszorg, die zich na de oplevering van
het augustusadvies 2018 manifesteerde, bleek bij de adviezen van de NZa in 2019 zowel
in mei als in augustus dat het Wlz-kader ontoereikend was. Op basis van deze adviezen
is in totaal 660 miljoen euro aan het Wlz-kader 2019 toegevoegd. Deze bijstellingen
zijn voor een belangrijk deel opgevangen door onderschrijdingen in de curatieve zorg.
De middelen voor het Kwaliteitskader verpleeghuiszorg zijn bestemd voor de verbetering
van de kwaliteit van de zorg, en niet voor meer dan verwacht gebruik van de Wlz.
Van de 660 miljoen euro is een bedrag van 60 miljoen euro incidenteel, om de oplopende
wachtlijsten in de Wlz op te vangen. Mensen belanden pas op een wachtlijst als door
CIZ is vastgesteld dat ze voldoen aan de criteria van de Wlz. Deze mensen hebben dus
recht op zorg die aansluit bij die indicatie. Het ophogen van het kader om de oplopende
wachtlijsten aan te pakken is om die reden geen nieuw beleid.
De Minister van VWS onderzoekt momenteel de oorzaken van de stijging van de indicaties
en de Wlz-uitgaven. Ook worden de wachtlijsten nader onder de loep genomen.
Vraag 120
Wat is de inhoudelijke oorzaak van de onderschrijding van 600 miljoen euro op de Zvw-uitgaven?
Antwoord op vraag 120
Zie antwoord op vraag 46.
Vraag 121
Wat zijn de oorzaken van de meevaller en tegenvaller in het plafond zorg?
Antwoord op vraag 121
Zie antwoord op vraag 46.
Vraag 122
Wat is de reden voor de vrijval van middelen bij de subsidieregeling medisch specialisten
overstap naar loondienst en welk bedrag is er in 2019 dan wel tot besteding gekomen?
Vraag 189
Hoe hoog was het beschikbare budget voor de subsidieregeling waarmee medisch specialisten
worden gefaciliteerd bij de overstap naar loondienst? Waarom is hier 7,1 mln. onderuitputting opgetreden? Blijft dit budget beschikbaar
voor deze regeling?
Antwoord op vraag 122 en 189
Het totale budget is 33 miljoen euro en daarvan wordt in 2019 9,6 miljoen euro uitgegeven.
De 16 miljoen euro die in het Regeerakkoord voor 2019 zijn gereserveerd voor stimulering
van medisch specialisten in loondienst/participatiemodel, zijn niet tot besteding
gekomen in afwachting van de uitkomsten van de evaluatie van de subsidieregeling.
Het restant van 7,1 miljoen euro valt vrij.
Vraag 123
Verwacht u dat de middelen voor de subsidieregeling medisch specialisten in loondienst
het komende jaar en de jaren daarna wel tot besteding zullen komen? Zo ja, waar baseert
u dat op?
Antwoord op vraag 123
Voor de oorspronkelijke subsidieregeling in 2015 was een bedrag van 125 miljoen euro
beschikbaar. In 2015 hebben 449 specialisten voor de overstap naar loondienst gebruik
gemaakt van de regeling. Ook in latere jaren wordt steeds meer gebruik gemaakt van
de regeling. In 2017 en 2018 zijn niet-benodigde middelen voor de meerjarige subsidieregeling
2017–2019 doorgeschoven naar 2019. Dit jaar is ook 9 miljoen euro beschikbaar voor
vaststellingen op grond van de subsidieregeling 2015. De prognose voor de uitgaven
in 2019 is gebaseerd op 9 gehonoreerde aanvragen voor de subsidieregeling, alsmede
honorering van alle resterende vaststellingen van de subsidies uit 2015. De 16 miljoen
euro die in het Regeerakkoord voor 2019 zijn gereserveerd voor stimulering van medisch
specialisten in loondienst/participatiemodel, zijn niet tot besteding gekomen in afwachting
van de uitkomsten van de evaluatie van de subsidieregeling.
Vraag 124
In welk jaar werd voor het eerst aangevangen met een subsidieregeling medisch specialisten
in loondienst? Hoeveel medisch specialisten hebben sindsdien gebruikgemaakt van een
dergelijke regeling, uitgesplitst over de verschillende jaren? En hoeveel medisch
specialisten hebben sindsdien de overstap gemaakt van een zelfstandige vorm, zoals
de maatschap of coöperatie van bv's, naar loondienst zonder daarbij gebruik te maken
van een dergelijke subsidieregeling?
Antwoord op vraag 124
In 2015 zijn integrale tarieven in de medisch-specialistische zorg ingevoerd. Dit
betekende voor vrijgevestigde medisch specialisten dat zij zich anders moesten organiseren.
Om het loondienstmodel een reële mogelijkheid te laten zijn, is de subsidieregeling
overgang integrale tarieven medisch-specialistische zorg in 2015 ingevoerd. Het gebruik
van de regeling is hieronder weergegeven. Er zijn geen gegevens bekend van het aantal
medisch specialisten dat is overgestapt naar loondienst zonder daarbij de regeling
te hebben gebruikt.
2015
449 verleningen
2016
14 verleningen
2017
1 verlening
2018
1 verlening
2019
9 verleningen
Vraag 125
Kunt u uiteenzetten hoe hoog de over- dan wel onderschrijding per jaar was, ook in
relatie tot het totale budget, sinds voor het eerst werd aangevangen met een subsidieregeling
medisch specialisten in loondienst?
Antwoord op vraag 125
Gerealiseerde uitgaven voor de subsidieregelingen overgang integrale tarieven in 2015–2019,
afgezet tegen de stand ontwerpbegroting van het betreffende jaar:
Gerealiseerde uitgaven voor subsidieregelingen overgang integrale tarieven
(in duizenden euro)
2015
2016
2017
2018
2019
Stand begroting
125.000
30.000
0
2.720
33.727
Gerealiseerde uitgaven
35.920
1.120
80
120
9.627
Voor de oorspronkelijke subsidieregeling in 2015 was een bedrag van 125 miljoen euro
beschikbaar. In 2015 hebben 449 specialisten voor de overstap naar loondienst gebruik
gemaakt van de regeling. Daarmee was een bedrag van bijna 36 miljoen euro gemoeid.
De niet-benodigde middelen zijn via een kasschuif beschikbaar gebleven voor voortzetting
van de regeling.
Voor de subsidieregeling in 2016 was een bedrag van 30 miljoen euro beschikbaar. In
dat jaar hebben 14 specialisten gebruik gemaakt van de regeling. De niet-benodigde
middelen zijn overgeheveld naar de sector medisch-specialistische zorg waaraan ze
eerder waren onttrokken.
In de loop van 2017 hebben we gevolg gegeven aan een verzoek van veldpartijen om voortzetting
van de subsidieregeling beperkt mogelijk te maken. Daarvoor kwam in de loop van dat
jaar ca. 2,7 miljoen euro beschikbaar. In 2017 heeft 1 specialist gebruik gemaakt
van de regeling (80.000 euro).
Ook in 2018 was aanvankelijk een bedrag van 2,7 miljoen euro beschikbaar. Net als
in 2017 heeft in 2018 1 specialist gebruik gemaakt van de regeling. Ook zijn de subsidies
van twee specialisten die in 2015 waren overgestapt, vastgesteld en is het resterende
subsidiebedrag (20.000 euro per verleende subsidie) uitbetaald.
In 2017 en 2018 zijn niet-benodigde middelen voor de meerjarige subsidieregeling 2017–2019
doorgeschoven naar 2019. Dit jaar is ook 9 miljoen euro beschikbaar voor vaststellingen
op grond van de subsidieregeling 2015. De prognose voor de uitgaven in 2019 is gebaseerd
op 9 gehonoreerde aanvragen voor de subsidieregeling, alsmede honorering van alle
resterende vaststellingen van de subsidies uit 2015. De 16 miljoen euro die in het
regeerakkoord voor 2019 zijn gereserveerd voor stimulering van medisch specialisten
in loondienst/participatiemodel, zijn niet tot besteding gekomen in afwachting van
de uitkomsten van de evaluatie van de subsidieregeling.
Vraag 126
Welke andere (financiële) maatregelen bestaan en/of bestonden er naast de subsidieregeling
medisch specialisten in loondienst om medisch specialisten te stimuleren in loondienst
te treden?
Antwoord op vraag 126
Naast de subsidieregeling overgang integrale tarieven zijn/waren er geen andere maatregelen
om het loondienstmodel te stimuleren. Landelijke cijfers (NVZ brancherapport 2018)
laten zien dat het aandeel medisch specialisten in loondienst al meerdere jaren toeneemt.
Vraag 127
Wat is de reden van de tegenvallende accijnzen (124 miljoen euro)? In welke accijnzen
zit dit? Wat is de reden voor bijstelling van de schenk- en erfbelasting (50 miljoen)?
Waarom zijn de ontvangsten hoger? In welke belasting zit dit?
Antwoord op vraag 127
Voor de reden van de tegenvallende accijnzen: zie antwoord op vraag 40.
De gerealiseerde kasontvangsten tot en met oktober vormen de verklaring voor de opwaartse
bijstelling van de schenk- en erfbelasting met 50 miljoen euro ten opzichte van de
Miljoenennota 2020. De ontvangsten kunnen om verschillende redenen hoger zijn. Zo
is het mogelijk dat meer mensen zijn overleden, mensen een grotere erfenis hebben
achtergelaten of dat meer mensen grotere bedragen zijn gaan schenken.
Ten slotte bestaat de raming onderliggend niet uit een raming voor schenkbelasting
en een raming van erfbelasting. De schenk- en erfbelasting wordt met één ramingsvergelijking
geraamd.
Vraag 128
Kunt u toelichten wat de oorzaak is van de opwaartse bijstelling van de vennootschapsbelasting?
Antwoord op vraag 128
De reden van de bijstelling van de vennootschapsbelasting is de gerealiseerde kasontvangst
tot en met oktober. Ten opzichte van de Miljoenennota 2020 geven deze kasontvangsten
aanleiding tot deze opwaartse bijstelling.
Vraag 129
Kunt u per onderdeel toelichten waarom er minder wordt ontvangen voor wat betreft
accijnzen, belastingen op milieugrondslag, overdrachtsbelasting en verhuurdersheffing?
Antwoord op vraag 129
Zie antwoord op vraag 40.
Vraag 130
Hoe verklaart u het dat er meer ontvangen wordt als het gaat om loon- en inkomensheffing?
Hoe valt dit te rijmen met het verlagen van lasten op arbeid?
Antwoord op vraag 130
De loon- en inkomensheffing is met 99 miljoen euro opwaarts bijgesteld ten opzichte
van de Miljoenennota 2020. Dat is ten opzichte van de omvang van deze belastingsoort
een beperkte bijstelling en deze bijstelling is gedaan op basis van de kasontvangsten
tot en met oktober.
In de Miljoenennota 2019 werd een toename van 2,5 miljard euro ten opzichte van 2018
geraamd. Deze viel uiteen in een beleidsmatige lastenmutatie van – 3,8 miljard euro
– de verlaging van de lasten op arbeid – en een endogene mutatie van +6,3 miljard
euro. Deze endogene mutatie komt door de economische ontwikkeling en is in 2019 groter
dan de beleidsmatige verlaging van de lasten op deze belastingsoort. Achterliggend
is de verklaring de geraamde voortzettende groei van de werkgelegenheid en de lonen
in 2019 ten opzichte van 2018.
Vraag 131
Welk deel (in euro’s) van het begrotingsoverschot in 2019 wordt veroorzaakt door meevallers
in de sociale zekerheid die buiten de uitgavenkaders zijn geplaatst?
Antwoord op vraag 131
Zie antwoord op vraag 36.
Vraag 132
Welk deel (in euro’s) van het begrotingsoverschot in 2019 wordt veroorzaakt door uitgaven
die worden doorgeschoven naar latere jaren?
Antwoord op vraag 132
In de Najaarsnota raamt het kabinet een EMU-saldo van 1,3 procent bbp ofwel 10,4 miljard
euro.
Een deel van dit overschot wordt verklaard doordat in de Najaarsnota en in de Miljoenennota
is besloten om uitgaven door te schuiven van 2019 naar latere jaren. In onderstaande
tabel is weergegeven in hoeverre de mutatie van het EMU-saldo tussen de verschillende
budgettaire nota’s te verklaren is door schuiven naar latere jaren. Het EMU-saldo
muteert hiernaast tussen de verschillende budgettaire nota’s als gevolg van overige
bijstellingen van uitgaven en inkomsten. Deze zijn toegelicht in de betreffende nota.
(in miljarden euro, + = overschot)
2019
Bron
EMU-saldo Miljoenennota 2019 (september 2018)
8,3
Miljoenennota 2019
Mutatie EMU-saldo agv schuiven uit 2019 naar latere jaren
3,0
wv. Aanpassing investeringsritme IenW en Defensie
1,8
Miljoenennota 2020
wv. Publiek private samenwerking
0,3
Miljoenennota 2020
wv. Kasschuiven Miljoenennota
0,9
Miljoenennota 2020
Overig
– 0,5
EMU-saldo Miljoenennota 2020 (september 2019)
10,8
Mutatie EMU-saldo agv schuiven uit 2019 naar latere jaren
0,1
wv. Kasschuiven Najaarsnota
0,1
Najaarsnota 2020
Overig
– 0,5
EMU-saldo Najaarsnota 2019
10,4
Vraag 133
Wat is de meest recente raming van het EMU-saldo in 2020, 2021, 2022 en 2023? (of
voor de jaren dat het nu al bekend is)
Vraag 134
Kunt u toelichten waarom de raming van het EMU-saldo in de middellangetermijnraming
van het Centraal Planbureau (in 2021 – 0,4%, daarna verbeterend naar – 0,3% in 2024)
afwijkt van de meerjarenraming bij de Miljoenennota (In 2021 – 0,3%, daarna verslechterend
naar – 0,7% in 2024)?
Antwoord op vraag 133 en 134
Het kabinet presenteert eenmaal per jaar, bij Miljoenennota, een meerjarige raming
van het EMU-saldo. Onderstaande tabel presenteert de meest recente raming uit Miljoenennota
2020.
(in procenten bbp)
2020
2021
2022
2023
2024
EMU-saldo van kabinet ten tijde van Miljoenennota 2020 (september 2019)
0,2
– 0,3
– 0,4
– 0,5
– 0,7
Het CPB publiceert normaal gesproken eenmaal per jaar, bij CEP in maart, een meerjarige
raming van het EMU-saldo. Hierop heeft het CPB dit jaar een uitzondering gemaakt.
Ter voorbereiding op een nieuwe houdbaarheidsstudie (publicatie verwacht in december
2019) heeft het CPB in november van dit jaar namelijk een nieuwe middellangetermijnverkenning
(MLT) gepubliceerd. Onderstaande tabel presenteert de raming van het EMU-saldo voor
de jaren 2020–2025 uit deze MLT.
(in procenten bbp)
2020
2021
2022
2023
2024
2025
EMU-saldo van CPB ten tijde van
MLT (november 2019)
0,3
– 0,4
– 0,4
– 0,4
– 0,3
– 0,3
De beide saldoramingen verschillen, omdat ze op verschillende momenten in de tijd
gemaakt. Zo is de saldoraming van het kabinet gebaseerd op de CPB-raming van het economisch
beeld in september en op de in Miljoenennota opgenomen besluitvorming over uitgaven
en inkomsten van de overheid. De saldoraming in de MLT van het CPB is gebaseerd op
een nieuwe raming van het economisch beeld in november. Daarnaast heeft het CPB t.o.v.
eerder meerjarige ramingen enkele nieuwe beleidsuitgangspunten verwerkt. In Bijlage
A van de Verkenning Middellangetermijn 2022–2025 heeft het CPB de verwerkte beleidsuitgangspunten toegelicht.
Vraag 134
Kunt u toelichten waarom de raming van het EMU-saldo in de middellangetermijnraming
van het Centraal Planbureau (in 2021 – 0,4%, daarna verbeterend naar – 0,3% in 2024)
afwijkt van de meerjarenraming bij de Miljoenennota (In 2021 – 0,3%, daarna verslechterend
naar – 0,7% in 2024)?
Antwoord op vraag 134
Zie antwoord op vraag 133.
Vraag 135
Kunt u de onderliggende posten in het «saldo van uitgaven en ontvangsten bij aan-
en verkoop van staatsbezit» uitsplitsen?
Vraag 136
Waarom is in de Najaarsnota zelf geen overzicht opgenomen van de verkoop van staatsbezit,
die zorgen voor verbetering van de overheidsschuld? Kan dat overzicht alsnog worden
gegeven?
Antwoord op vraag 135 en 136
De aan- en verkoop van staatsbezit is van invloed op de overheidsschuld en is een
van de onderliggende posten in de tabel «ontwikkeling overheidsschuld» in budgettaire
nota’s. Indien de omvang van de aan- en verkoop van staatsbezit van voldoende invloed
is op de verandering in de overheidsschuld wordt dit in de toelichting van de ontwikkeling
overheidsschuld vermeld.
Sinds de Miljoenennota 2020 heeft de overheid een kapitaalinjectie Tennet gedaan en
de Saudi British Bank (SABB) verkocht. In de Najaarsnota zijn onderstaande ramingen
voor deze transacties opgenomen. Over beide transacties is de Kamer geïnformeerd middels
brieven (Toekomstvisie TenneT, Kamerstuk 28 165, nr. 305 en Stand van zaken afwikkeling RFS en verkoop aandelen SABB, Kamerstuk 31 789, nr. 99). Bij de Slotwet wordt het definitieve bedrag opgenomen.
Aan- en verkoop staatsbezit bij Najaarsnota 2019
(in miljoenen euro, + is uitgaven, – is ontvangst)
Kapitaalinjectie Tennet
410
Verkoop SABB
– 546
Vraag 136
Waarom is in de Najaarsnota zelf geen overzicht opgenomen van de verkoop van staatsbezit,
die zorgen voor verbetering van de overheidsschuld? Kan dat overzicht alsnog worden
gegeven?
Antwoord op vraag 136
Zie antwoord op vraag 135.
Vraag 137
Wanneer is er duidelijkheid voer de wijze van verwerking van de betaling van TenneT?
Wanneer is het overleg met Eurostat afgerond? En hoe wordt de Tweede Kamer daarover
geïnformeerd? Wat kunnen de gevolgen zijn van het overleg met Eurostat voor het EMU-saldo?
Antwoord op vraag 137
De consultatie van Eurostat over deze kapitaalinjectie is nog niet afgerond. Op dit
moment kan nog niet precies aangegeven worden wanneer afronding zal plaatsvinden.
De Tweede Kamer zal in een toekomstige budgettaire nota hierover geïnformeerd worden
(mogelijk bij Financieel Jaarverslag Rijk/Slotwet). Eurostat zal in de consultatie
aangeven of deze kapitaalinjectie wel of niet ten laste van het EMU-saldo moet komen.
Vraag 138
Hoeveel bedraagt de EMU-schuld volgens de Najaarsnota 2019? Kan er een overzicht worden
gegeven van de opbouw van de overheidsschuld (een tabel zoals tabel 2 op pagina 10
van de Najaarsnota 2018)?
Antwoord op vraag 138
De EMU-schuld bedraagt ultimo 2019 naar verwachting 49,1 procent van het bbp (zie
ook tabel 4.2 in de Najaarsnota 2019). Een uitgebreid overzicht van de opbouw van
de overheidsschuld is bekend bij de jaarafsluiting en wordt regulier gepresenteerd
in het Financieel Jaarverslag van het Rijk 2019 dat op 20 mei aan de Tweede Kamer
wordt aangeboden.
Vraag 139
Wat zijn de financiële gevolgen van het jaar uitstel van de start van de renovatie
van het Binnenhof en voor de kosten van de tijdelijke huisvesting?
Antwoord op vraag 139
Zoals toegezegd in het AO van 17 oktober jl. zal meer specifieke informatie over de
financiële consequenties als gevolg van uitstel van renovatie worden opgenomen in
de volgende voortgangsrapportage over de renovatie van het Binnenhof (Kamerstuk 34 293, nr. 91). De verwachting is dat het jaar uitstel zal leiden tot extra kosten voor het programma
renovatie Binnenhof waarbij bijvoorbeeld gedacht moet worden aan mogelijk hogere bouwindexatie
als gevolg van het langer doorlopen van het programma.
Vraag 140
Hoe is de toekomst van het Team Bestrijding Ondermijning (TBO) en Recherchesamenwerkingsteam
(RST) geregeld?
Antwoord op vraag 140
De financiering voor het Team Bestrijding Ondermijning (TBO), waarmee capaciteit wordt
toegevoegd aan het Recherchesamenwerkingsteam (RST), het Openbaar Ministerie (OM)
en het Hof om de ondermijningsaanpak mogelijk te maken, loopt eind 2021 af. Uw Kamer
heeft mij bij motie van de leden Van Raak en Bosman (Kamerstuk 35 300 IV, nr. 24) verzocht om snel te komen met een voorstel voor continuering. Ik kan u melden dat
voortzetting van het TBO ook mijn ambitie is. Dit vraagt echter ook keuzes en nauwe
samenwerking binnen het Koninkrijk en met J&V. Zoals toegezegd zal ik Uw Kamer hier
daarom op een later moment nader over informeren.
Vraag 141
Kunt u een update geven van hoeveel Nederland in 2019, 2020 en 2021 in totaal afdraagt
aan de EU (s.v.p. uitsplitsen naar bni-afdracht, btw-afdracht, landbouwheffingen,
invoerrechten, perceptiekostenvergoeding voor inning invoerrechten en overige inkomsten)?
Antwoord op vraag 141
Deze informatie staat op de begroting van Buitenlandse Zaken, Art. 3.1 en Art. 3.10.
Onderstaande tabel geeft de gevraagde cijfers weer. Voor 2019 zijn dit de cijfers
stand 2e suppletoire, voor 2020 en 2021 zijn dit de cijfers stand Miljoenennota 2020.
Afdrachten aan Europese Unie
(in miljoenen euro)
2019
2020
2021
1. BNI-afdracht
4.542
4.788
5.227
2. BTW-afdracht
556
584
604
3. Invoerrechten
3.259
3.448
3.517
4. Totaal afdrachten (1+2+3)
8.358
8.820
9.348
5. Perceptiekostenvergoeding
652
690
703
6. Overige ontvangsten
– 606
4
0
7. Totaal ontvangsten (5+6
46
694
703
8. Totaal netto-afdracht (4–7)
8.312
8.126
8.645
Vraag 142
Hoeveel dragen de niet-EU-landen in 2018, 2019 en 2020 af aan de EU (graag per land
uitsplitsen)?
Antwoord op vraag 142
De bijdrage die deze landen leveren loopt voor een belangrijk deel niet via de EU-begroting,
maar via andere kanalen. Noorwegen draagt bijvoorbeeld bij via de zogenoemde. Norway
grants die geen onderdeel zijn van de Europese begroting. Op basis van openbare informatie
is het volgende niet-limitatieve overzicht opgesteld.
De Noorse bijdrage:
• 391 miljoen euro per jaar (periode 2014–2021) aan EEA/Norway grants.
• Bijdrage aan EU-programma’s (periode 2014–2020) gemiddeld 447 miljoen euro per jaar.
• Bijdrage voor «justice and home affairs» ivm deelname aan Schengen, ca. 6 miljoen
euro per jaar (cijfer 2015).
• Deelname Interreg, ca. 25 miljoen euro per jaar (periode 2014–2020).
De Zwitsere bijdrage:
• Zwitserland heeft in 2017 aangekondigd om 1,3 miljard euro CHF (ca. 1,15 miljard euro)
bij te dragen in de komende 10 jaar aan de EU voor het cohesiebeleid, net zoals in
de afgelopen 10 jaar is gebeurd.
• Daarnaast betaalt Zwitserland een bijdrage voor de programma’s waaraan zij deelneemt,
zoals Horizon. Deze bijdrage is in dezelfde verhouding als de omvang van het Zwitserse
bbp in verhouding tot het EU-bbp.
Vraag 143
Welke openstaande taakstellingen zijn er nog op de verschillende begrotingen? En wanneer
worden deze ingevuld?
Antwoord op vraag 143
De rijksbegroting kent op dit moment twee openstaande taakstellingen: een taakstelling
op de begroting van JenV en een generieke taakstelling als gevolg van het pensioenakkoord.
De taakstelling bij JenV is vanaf 2024 structureel gedekt. Voor de jaren 2019 tot
en met 2023 staat er nog een incidentele taakstelling open van circa 47 miljoen euro.
Met JenV is de afspraak gemaakt dat deze taakstelling tot en met 2023 jaarlijks wordt
gedekt met de onderuitputting die in het lopende begrotingsjaar optreedt. De pensioentaakstelling
bedraagt 250 miljoen euro in 2024 en 125 miljoen euro in 2025.
(in miljoenen euro)
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Justitie en Veiligheid
15
47
47
47
47
Pensioenakkoord
250
Vraag 144
Hoe kan het dat er op de rechtsbijstand een bedrag van 15 miljoen euro is overgebleven
dat opnieuw ingezet kan worden?
Antwoord op vraag 144
De 15 miljoen euro die is overgebleven is een meevaller in 2019. Dit bedrag is samengesteld
uit een naar verwachting lager aantal afgegeven toevoegingen (circa 5 miljoen euro);
de vertraging van de uitvoering van het project intensiveringen Zo Snel Mogelijk (circa
8,5 miljoen euro) en een kleine meevaller bij het programma herziening stelsel rechtsbijstand
(circa 1,5 miljoen euro). Conform de afspraak met de Kamer dat middelen voor de rechtsbijstand
beschikbaar blijven voor de rechtsbijstand, kan deze meevaller via de eindejaarsmarge
worden ingezet voor de rechtsbijstand. Samen met de 45 miljoen euro die het kabinet
extra beschikbaar stelt voor rechtsbijstand en de inzet van 13 miljoen euro binnen
het programmabudget wordt deze meevaller gebruikt voor een tijdelijke toelage voor
een groot deel van de sociale advocatuur in 2020 en 2021.
Vraag 145
Ten laste van welk budget c.q. ten koste waarvan gaat de tegenvaller m.b.t. de bijdrage
aan de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), die binnen JenV wordt gefinancierd?
Antwoord op vraag 145
De tweede suppletoire begroting van JenV bevat tegenvallers en meevallers, zowel bij
de uitgaven als bij de ontvangsten. De tegenvaller bij DJI maakt onderdeel uit van
dit saldo van mee- en tegenvallers. De tegenvaller bij DJI gaat dus niet «ten laste»
of «ten koste» van enig budget, waardoor binnen dit saldo van mee- en tegenvallers
geen specifieke posten benoemd worden die als dekking dienen.
Vraag 146
Welke middelen staan er in de begroting opgenomen voor het afpakken van vermogen van
criminelen (op de begroting JenV en/of Financiën)? Wat is de realisatie in de afgelopen
jaren geweest, wat stond er de afgelopen jaren in de begroting? En hoe is het in de
toekomst opgenomen in de begroting?
Antwoord op vraag 146
De uitgaven voor het afpakken van crimineel vermogen zijn bestemd voor de organisaties
belast met opsporing, vervolging, berechting en executie. Daartoe zijn in de begroting
van het Ministerie van Justitie en Veiligheid middelen opgenomen ter financiering
van de gehele taakuitvoering van deze organisaties (afpakken van crimineel vermogen
is slechts één van de vele taken en interventies van deze organisaties) op de begrotingsartikelen
31 t/m 34. Ook op de begroting van het Ministerie van Financiën zijn op begrotingsartikel
8 middelen opgenomen voor de taakuitoefening door Domeinen Roerende Zaken – de wettelijke
bewaarder van in beslag genomen goederen.
De ontvangsten als gevolg van het afpakken van crimineel vermogen zijn onderdeel van
de begroting van JenV. De realisatie en de raming zijn als volgt in de begroting opgenomen:
(afgerond op miljoenen euro)
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Raming
330
384
384
384
384
384
Realisatie
416
225
174
Vraag 147
Wat is de reden voor de aanpassing van kostprijzen bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst
(IND) voor € 37 miljoen en speelt hier ook de beloning van tolken een rol in?
Antwoord op vraag 147
De kostprijs is het normbedrag waarvoor een aanvraag moet worden afgehandeld oor de
IND. In de kostprijs vallen bij IND alle personeelskosten die noodzakelijk zijn om
aanvragen af te handelen, een deel van de kosten van dienstverlening (onder andere
loketten, call center) en de variabele kosten van huisvesting en ICT.
In 2019 is gebleken dat de opslagen in de kostprijs voor dienstverlening en bedrijfsvoering
te hoog waren en niet leiden tot evenredige kosten bij de IND. Daarop is besloten
de opslagen te verlagen en zo te komen tot een lagere kostprijs. Dit heeft geen relatie
met de beloning van tolken.
Vraag 148
Hoe en wanneer worden de extra middelen voor ondermijning besteed?
Antwoord op vraag 148
Op 4 november jl. heeft de Kamer een brief ontvangen waarin de Minister van Justitie
en Veiligheid vermeldt dat het kabinet 110 miljoen euro beschikbaar stelt voor de
versterking van de aanpak van ondermijning8. Hiermee kan in ieder geval het eerste deel van de versterking van de aanpak van
de georganiseerde ondermijnende criminaliteit tot en met begin 2021 worden gerealiseerd.
Het contourenplan wordt momenteel uitgewerkt. Concrete besteding van de middelen is
nog niet te benoemen. In het voorjaar zal het kabinet, op basis van een uitgewerkt
plan, besluiten over de verdere structurele dekking voor een breed offensief tegen
georganiseerde criminaliteit.
Vraag 149
Wat zijn de structurele kosten van de stroomstootwapens? En hoe worden die betaald?
Antwoord op vraag 149
Zoals de Minister van JenV in zijn brief van 15 november jl. aan uw Kamer heeft gemeld,
is er nog geen definitieve opgave van de structurele kosten mogelijk. De komende tijd
wordt door de politie benut voor een markconsultatie. Bij de marktconsultatie kunnen
nieuwe inzichten ontstaan die ertoe leiden dat de eindraming daalt. De marktconsultatie
en het verloop van de aanbesteding zullen laten zien welke middelen structureel benodigd
zijn. Zoals in de Kamerbrief vermeld reserveert de politie vanaf 2020 5 miljoen euro
structureel in de politiebegroting uit de FM-budgetten en worden de benodigde aanvullende
structurele middelen (vanaf 2026) gedekt in de begroting 2021. Voor de uitrol ontvangt
de politie in totaal 30 miljoen euro incidenteel vanuit de JenV-begroting. Dit bestaat
uit 5 miljoen euro die bij voorjaarsnota is toegevoegd en 25 miljoen euro die bij
najaarsnota wordt toegevoegd. Door dit totaal is de gehele uitrolfase tot en met 2025
gefinancierd.
Vraag 150
In hoeverre komen de middelen ondermijning nog tot besteding in 2019? (Hoe) worden
deze middelen daarna meegenomen maar 2020 en 2021?
Antwoord op vraag 150
Zie antwoord vraag 103.
Vraag 151
Waarom stond de trajectcontrole uit vanwege de wegwerkzaamheden en was het niet mogelijk
om de te meten snelheid te verlagen?
Antwoord op vraag 151
De trajectcontrole op de A4 bij Leiden heeft de eerste vijf maanden van 2019 uitgestaan.
Op dit weggedeelte vonden werkzaamheden door Rijkswaterstaat plaats waarbij onder
meer alle portalen moesten worden ontmanteld en verplaatst. Het trajectcontrolesysteem
moest hierdoor ook volledig worden ontmanteld en na de werkzaamheden weer worden teruggeplaatst.
Vraag 152
Wat is de reden waarom de politie minder beschikkingen oplegt dan geraamd?
Antwoord op vraag 152
Bij de radarcontroles door de politie lijkt een lichte afname van het overtredingspercentage
een reden te zijn waarom de politie minder beschikkingen oplegt. Daarnaast besteedt
de politie meer aandacht aan de handhaving van feiten die niet op kenteken maar met
staandehoudingen moeten worden geconstateerd, waaronder afleiding in het verkeer.
Staandehoudingen zijn tijdsintensiever dan handhaving met radarcontroles op kenteken.
Vraag 153
Wat is het verwachte effect op de boete-inkomsten als gevolg van het verlagen van
de maximumsnelheid?
Antwoord op vraag 153
Het verwachte effect van de verlaging van de maximumsnelheid op de ontvangsten uit
boeten en transacties is nog onbekend. Momenteel wordt gewerkt aan een raming. Ramen
blijft ingewikkeld doordat de omvang van de opbrengsten afhankelijk is van vele factoren,
zoals wegwerkzaamheden, maar ook o.a. het aantal voertuigen op de weg, aantal files,
veranderend rijgedrag en de inzet door de politie. Voor het aanpassen van de maximumsnelheid
geldt dat niet bekend is of men zich in dezelfde mate aan de nieuwe maximumsnelheid
gaat houden als aan de huidige. De nieuwe raming maakt onderdeel uit van de besluitvorming
over de voorjaarsnota in 2020.
Vraag 154
Hoe kan het dat de middelen voor bestrijding jihadisme dit jaar naar verwachting niet
geheel uitgeput kunnen worden?
Vraag 155
Wat wordt bedoeld met «middelen voor bestrijding Jihadisme die dit jaar naar verwachting
niet geheel uitgeput kunnen worden»? Om welke middelen gaat dit? Waarom komen deze
niet tot besteding? Hoe is de Kamer hierover geïnformeerd?
Antwoord op vraag 154 en 155
Het specifieke karakter van het inlichtingen en veiligheidswerk vergt langere tijd
om, met behulp van de inzet van personele en materiele capaciteiten, tot duurzame
inlichtingenposities te komen. Aangezien deze middelen bij Voorjaarsnota 2019 aan
de begroting van de dienst zijn toegevoegd, wordt het budget dit jaar niet geheel
uitgeput.
Vraag 155
Wat wordt bedoeld met «middelen voor bestrijding Jihadisme die dit jaar naar verwachting
niet geheel uitgeput kunnen worden»? Om welke middelen gaat dit? Waarom komen deze
niet tot besteding? Hoe is de Kamer hierover geïnformeerd?
Antwoord op vraag 155
Zie het antwoord op vraag 154.
Vraag 156
Waarom worden de waterschappen gecompenseerd voor hun WOZ-bijdrage in 2019? Hoe ging
dit in andere jaren c.q. wat is het beleid/afspraak hiervoor?
Antwoord op vraag 156
Door het Rijk wordt met de Unie van Waterschappen en de Vereniging voor Nederlandse
Gemeenten sinds 2016 gesproken over hoogte van de bijdragen (van de waterschappen)
in de uitvoeringskosten van de Wet WOZ. De waterschappen dragen voor het gebruik van
de WOZ-waarde gerelateerd aan hun belastingopbrengsten relatief veel bij. Als eerste
stap om hierin meer balans aan te brengen heeft het Rijk de indexatie van de structurele
bijdragen van de waterschappen in twee termijnen (per 2018 en per 2019) afgebouwd
met circa 4 miljoen euro. Voor 2019 heeft het Rijk het voorts nodig geacht om de waterschappen
voor een eenmalig bedrag van 1 miljoen euro aanvullend tegemoet te komen. Deze kabinetsperiode
zal met de waterschappen verder worden gesproken over hun bijdragen in de WOZ-kosten.
Voorts is het aan een nieuw kabinet om te beoordelen of de waterschappen structureel
aanvullen tegemoet gekomen moeten worden.
Vraag 157
Wat is de ontvangen bijdrage voor de bankkosten van Vestia?
Antwoord op vraag 157
Op pagina 31 van de Najaarsnota is per abuis de suggestie gewerkt dat een van de technische
mutaties een ontvangen bijdrage voor bankkosten van Vestia betreft. De mutatie in
kwestie verwijst naar een ontvangst vanuit de risicovoorziening voor sanerings- en
projectsteun woningcorporaties. Uit de risicovoorziening worden betalingen gedaan
in het kader van de financiële sanering van woningcorporaties, waaronder een bijdrage
voor de juridische kosten in de procedures die Vestia voert in verband met de aansprakelijkheid
voor de derivatenproblematiek zoals tevens toegelicht in de begrotingsstukken. De
ontvangst die hier genoemd staat is een technische verwerking in verband met de werking
van de risicovoorziening. Onttrekkingen aan de risicovoorziening vinden slechts plaats
in het jaar dat met de middelen uitgaven aan derden zullen worden gedaan. Op het betrokken
begrotingsartikel vindt in dat geval zowel een ontvangstenboeking plaats als een uitgavenboeking.
Naar de ontvangstboeking wordt in deze post verwezen.
Vraag 158
Hoe vindt besluitvorming over besteding uit de Klimaatenveloppe plaats? Welke voorwaarden
worden gehanteerd voor besteding uit de klimaatenveloppe
Antwoord op vraag 158
De structurele middelen voor de klimaatenveloppe zijn onderdeel van het klimaatakkoord
(Bijlage bij Kamerstuk 32 813, nr. 342). De verdeling van de middelen over de verschillende departementen is opgenomen in
de financiële tabel van het klimaatakkoord die in juli naar de Kamer is gestuurd (Kamerstuk
32 813, nr. 348). De middelen voor de periode 2020–2030 zijn voor het overgrote deel al bij Miljoenennota
overgeboekt naar de begrotingen van de verschillende departementen. Voor het opvragen
van deze middelen zijn door de betreffende departementen bestedingsplannen opgesteld
die zijn beoordeeld door het Ministerie van Financiën. Na goedkeuring door het Ministerie
van Financiën zijn de middelen overgeboekt. Voor de komende jaren staan bedragen van
de klimaatenveloppe, die nog niet zijn overgeboekt naar de departementen, nog op de
aanvullende post bij het Ministerie van Financiën.
Vraag 159
Waarom zijn er meevallers op de regelingen lerarenbeurs en schoolleidersbeurs?
Antwoord op vraag 159
Het budget voor de subsidieregeling lerarenbeurs was voor 2019 gelijk aan de uitputting
in 2018. Er zijn in 2019 echter minder aanvragen binnengekomen dan in 2018. Het aantal
toegekende beurzen laat een dalende trend zien. In 2016 waren er 10.282 toegekende
aanvragen voor de lerarenbeurs, in 2018 7.607 aanvragen en in 2019 7.144 aanvragen.
Bij de subsidieregeling Tegemoetkoming vervangingskosten schoolleiders primair onderwijs
waren er in 2019 sprake van 60 aanvragen wat heeft geleid tot een meevaller. Het is
niet geheel duidelijk waarom schoolleiders niet optimaal gebruik maken van deze regeling.
Tijdens gesprekken in het veld wordt duidelijk dat met name tijdgebrek en werkdruk
de belangrijkste redenen lijken te zijn dat schoolleiders geen gebruik maken van de
regeling.
Vraag 160
Kan er een tabel gegeven worden met een overzicht van de posten onder «meevaller uitgaven
studiefinanciering», die in totaal optellen tot 128 miljoen euro?
Antwoord op vraag 160
Het gaat hier om de mutaties op de niet-plafondrelevante uitgaven aan studiefinanciering
en het betreft leningen en prestatiebeursuitgaven. Onderstaande tabel toont de uitsplitsing
van de 128 miljoen euro.
Post
Bedragen in miljoenen euro
Reisvoorziening
8
Overige uitgaven
14
Rentedragende lening
– 130
Collegegeldkrediet
– 20
Totaal
– 128
Vraag 161
Wat is de reden van de onderschrijding van de uitgaven studiefinanciering?
Antwoord op vraag 161
De vier verschillende posten (zie antwoord vraag 161) zijn bijgesteld op basis van
de tot dusver bekende realisaties in de uitgaven. De bijstellingen van de rentedragende
lening en het collegegeldkrediet zijn hiervan de grootste mutaties. Deze zijn naar
beneden bijgesteld omdat de stijgende trend in de leenbedragen in 2019 kleiner was
dan van te voren geraamd.
Vraag 162
Wat zijn de concrete doelen en resultaten die specifiek met de 450 miljoen euro voor
de aanpak van het personeelstekort en de werkdruk in het onderwijs moeten worden bereikt?
Hoe kan de doelmatigheid en effectiviteit van de inzet van deze middelen worden bepaald
c.q. gevolgd?
Antwoord op vraag 162
Het gezamenlijk convenant is gesloten om de aanpak tekorten in het funderend onderwijs
te continueren en te intensiveren. Voor 2020–2021 worden afspraken gemaakt om meer
mensen op te leiden en te behouden voor het funderend onderwijs en te zorgen dat leraren
zich ontwikkelen en goed begeleid worden.
De gezamenlijke aanpak van het personeelstekort in het onderwijs, die bestaat uit
drie lijnen, wordt herbevestigd:
• inzet landelijk via zes actielijnen;
• versterken van regionale aanpak lerarentekort;
• ondersteuning schoolbesturen bij acute vervangingsvraagstukken (incl. adaptief toezicht
inspectie).
In het convenant is verder afgesproken dat de partijen de uitvoering van de gemaakte
afspraken en de effecten van de tekortenaanpak volgen. Hierover worden monitoringsafspraken
gemaakt met de onderwijsbonden en sectorraden.
Vraag 163
Hoe kan het dat 10,3 miljoen euro declaraties van wachtgeldkosten in het onderwijs
onterecht waren?
Antwoord op vraag 163
Het gaat om uitkeringen die rechtmatig zijn toegekend door het UWV en de bovenwettelijke
uitvoerder, maar waarvan achteraf is vastgesteld dat de kosten uiteindelijk niet voor
vergoeding door het Participatiefonds in aanmerking komen. Deze kosten worden alsnog
in rekening gebracht bij het betreffende schoolbestuur. Dit gebeurt op grond van de
WPO en WEC via een inhouding door DUO op de lopende rijksbekostiging aan het bestuur.
De term «onterecht» slaat dus niet op de uitkeringen, maar op het feit dat de betreffende
wachtgeldkosten moeten worden betaald door het betreffende schoolbestuur zelf. Het
bedrag van de inhouding wordt vervolgens jaarlijks overgeboekt naar het Participatiefonds
omdat deze voor alle besturen de uitkeringskosten vooruitbetaalt.
Vraag 164
Wat is de hoogte van de begrotingsreserve EKV (export- en kredietverzekeringen)?
Antwoord op vraag 164
Op dit moment bedraagt de hoogte van de begrotingsreserve EKV 389,7 miljoen euro.
Met de 2e suppletoire 2019 wordt een stijging van de begrotingsreserve met 45 miljoen euro
bovenop deze 389,7 miljoen euro voorzien. Bij Slotwet wordt op basis van de realisatie
duidelijk wat de definitieve stand van de begrotingsreserve zal zijn.
Vraag 165
Wat is de oorzaak van het toenemende aantal gesprekken bij de Belastingtelefoon?
Antwoord op vraag 165
In het begrotingshoofdstuk IX voor 2019 was de prognose opgenomen dat 10 miljoen telefoontjes
zouden worden afgehandeld in 2019. In 2019 zullen er naar huidige schatting 10,4 miljoen
telefoontjes afgehandeld door de Belastingtelefoon.
De Belastingtelefoon verbetert sinds medio 2018 de kwaliteit van de beantwoording
van complexe en niet veel voorkomende wet- en regelgevingsvragen. Het belproces is
en wordt daartoe anders ingericht. Hierdoor wordt een beller op meer onderwerpen doorverbonden
naar gespecialiseerde medewerkers. Daarnaast zijn er dit jaar bij de Belastingtelefoon
veel nieuwe medewerkers ingestroomd. Een nieuwe medewerker verbindt vaker een gesprek
door dan een ervaren medewerker. Dit alles levert meer gesprekken op.
Vraag 166
Hoe worden de compensatiemaatregelen voor de kinderopvangtoeslagaffaire in de begroting
afgedekt? Welke stappen moeten hiervoor worden gezet?
Antwoord op vraag 166
Zie antwoord op vraag 21.
Vraag 167
Is de verwachting dat de inzet van eigen personeel bij de Belastingdienst komend jaar
verbetert?
Antwoord op vraag 167
Het verschil tussen formatie en bezetting zal naar verwachting begin 2020 substantieel
lager zijn dan in 2019. Mede ook vanwege een dalend formatieplafond. Het streven is
om de inzet van eigen personeel te verbeteren bij IV. Dat zal een flinke uitdaging
zijn op de krappe arbeidsmarkt voor IT’ers. Verder is relevant dat bij de Belastingdienst
er in het eerste kwartaal van 2020 nog veel medewerkers zullen uitstromen waardoor
de werving blijvende aandacht krijgt.
Vraag 168
Waaruit bestaan de uitgaven die gemoeid zijn met de verkoop van de aandelen SABB?
Kunt u deze, inclusief de bedragen, uitsplitsen?
Antwoord op vraag 168
Ik heb de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitgaven met mijn brief van 20 november
2019.9 De uitgaven met betrekking tot SABB betreffen het schikkingsbedrag, belastingen en
transactiekosten. Voor het schikkingsbedrag was bij de Eerste Suppletoire Begroting
2019 reeds een betalingsverplichting van 94 miljoen euro opgenomen in de begroting
van het Ministerie van Financiën. De transactiekosten zijn geraamd op 3 miljoen euro
en betreffen een vergoeding voor de Saudische beurs, kosten die samenhangen met de
wisselkoerstransacties (van SAR naar EUR) en een vergoeding voor de financieel adviseur
van NLFI. Het gesprek met de Saudische belastingdienst over de belastingplicht is
nog niet afgerond, dus de exacte omvang van de totaal verschuldigde belasting is nog
onbekend.
Vraag 169
Welke belangen in financiële instellingen heeft de Staat nu nog als gevolg van interventies
in de financiële crisis? Wat is de actuele waarde van deze belangen?
Antwoord op vraag 169
Met de afronding van de verkoop van SABB en de afwikkeling van RFS heeft de staat
enkel nog belangen in ABN AMRO en de Volksbank. Hieronder geef ik een inschatting
van de waarde van deze belangen.
De staat heeft nog 528.800.001 aandelen ABN AMRO. Indien het gehele aandelenbelang
tegen de slotkoers van vrijdag 6 december 2019 (EUR 15,235) verkocht zou kunnen worden,
dan zou de opbrengst hiervan 8,056 miljard euro zijn.
De Volksbank is niet beursgenoteerd, daarom is geen actuele inschatting van de waarde
van de Volksbank te geven. Op basis van de boekwaarde van het eigen vermogen van de
Volksbank kan wel een grove inschatting van de huidige waarde worden gegeven. De boekwaarde
van het eigen vermogen was volgens de halfjaarcijfers van 2019 3,578 miljard euro.
Daarnaast is de staat de enige aandeelhouder van SRH. SRH is de voormalige vennootschap
SNS REAAL. SRH is geen financiële instelling meer, heeft geen economische activiteiten
en wordt momenteel afgewikkeld. Aangezien SRH partij is in verschillende gerechtelijke
procedures zal de afwikkeling naar verwachting nog enige tijd in beslag nemen. De
boekwaarde van het eigen vermogen van SRH was 31-12-2018 ongeveer 1,8 miljard euro.
Vraag 170
Hoe groot was het belang in ABN AMRO aan het begin van deze kabinetsperiode? Hoe groot
is het belang nu?
Antwoord op vraag 170
De staat heeft 56,3 procent van de aandelen ABN AMRO in bezit. Dit belang is niet
gewijzigd in deze kabinetsperiode. Wat in het regeerakkoord staat geldt nog steeds:
ABN AMRO wordt zo snel als verantwoord mogelijk is, volledig naar de markt gebracht.
Vraag 171
Kunt u uiteenzetten waar de 2%-norm van de NAVO is vastgelegd? Is deze afspraak juridisch
bindend?
Antwoord op vraag 171
De 2% NAVO-norm is bekrachtigd in 2014 bij de NAVO-top in Wales (Kamerstuk 28 676, nr. 210). Hier hebben de NAVO-landen met elkaar afgesproken om in tien jaar tijd de defensie-uitgaven
in de richting van de NAVO-norm van 2% van het BBP te bewegen. Er zijn geen juridisch
bindende maatregelen verbonden aan dit verdrag.
Vraag 172
Wat zijn de gevolgen van het benutten van onderuitputting materieelinvesteringen van
Defensie voor exploitatie-uitgaven? Wat betekent dit voor materieelinvesteringen waarvoor
dit geld was bedoeld? Waarom is het nodig voor de exploitatie-uitgaven?
Antwoord op vraag 172
Om de hogere exploitatie-uitgaven in te passen in de begroting, zet Defensie onderuitputting
op het investeringsbudget in. Dit heeft geen directe consequenties voor de uitvoering
van het investeringsprogramma in 2019. Om de uitvoering van het investeringsprogramma
op de lange termijn niet in gevaar te brengen zullen deze middelen de komende jaren
weer worden toegevoegd aan de investeringsmiddelen, in principe uit dezelfde artikelen
als waaraan het is toegevoegd. Over de precieze invulling van deze boekingen zal bij
de 1e suppletoire begroting 2020 worden besloten.
Vraag 173
In hoeverre wordt het geld voor de AIVD en MIVD besteed aan het verbeteren van de
inlichtingenpositie van de diensten, want het lijkt erop dat het besteed wordt aan
organisatorische zaken, die gewoon tot de reguliere werkzaamheden behoren?
Antwoord op vraag 173
Zie het antwoord op vraag 109.
Vraag 174
Houdt het feit dat de uitgaven voor de subsidie verduurzaming Groningen lager zijn
dan geraamd, dus dat de uitgaven naar benden zijn bijgesteld, in dat er in latere
jaren meer beschikbaar is/komt?
Antwoord op vraag 174
Bewoners in Groningen kunnen gebruik blijven maken van de subsidie voor verduurzaming,
totdat de middelen die hiervoor gereserveerd zijn, zijn uitgeput. De in 2019 niet
bestede middelen zullen in de Voorjaarsnota 2020 naar de begroting van het Ministerie
van BZK worden overgeheveld.
Vraag 175
Wat is de reden dat het Nationaal Programma Groningen (NPG) in 2019 voor € 45 miljoen
niet gerealiseerd is en wordt dit geld wel behouden voor dit doel?
Antwoord op vraag 175
De overheden hebben de programmakaders uitgewerkt alvorens de aardbevingsgemeenten
en Provincie Groningen projecten konden indienen bij het Nationaal Programma Groningen.
De middelen voor het Nationaal Programma Groningen blijven echter beschikbaar voor
dit doel. De in 2019 niet-bestede middelen worden met de Voorjaarsnota 2020 overgeboekt
naar de begroting van het Ministerie van BZK.
Vraag 176
Wat zijn de uitgaven voor Holst?
Antwoord op vraag 176
Holst is een onderzoekscentrum (samenwerking tussen TNO en Imec-NL). In 2019 stond
aanvankelijk een bedrag van 1,8 miljoen aan uitgaven geraamd voor een betaling aan
Holst in het kader van een in eerdere jaren gedane toezegging. Deze betaling heeft
echter vervroegd in 2018 plaatsgevonden, waardoor de begroting bij Najaarsnota 2019
met het genoemde bedrag neerwaarts is bijgesteld.
Vraag 177
Is het feit dat de middelen terugvloeien naar de begrotingsreserve maatregelen CO2-reductie op de EZK-begroting conform de (begrotings-)regels c.q. afspraken?
Antwoord op vraag 177
Het terugvloeien van de middelen naar de begrotingsreserve is conform de afspraken
die zijn gemaakt bij het instellen van de reserve Maatregelen CO2-reductie bij de Najaarsnota 2018. Afgesproken is dat de reserve loopt tot en met
2020 en wordt gekoppeld aan artikel 4 (Een doelmatige energievoorziening en beperking
van de klimaatverandering) van de EZK-begroting onder voorafgaand toezicht van het
Ministerie van Financiën. Binnen de begrotingsregels geldt dat toevoegingen van middelen
aan de begrotingsreserve moeten plaatsvinden in het jaar of de jaren van de reservering.
In het geval van de begrotingsreserve Maatregelen CO2-reductie is hieraan dus voldaan, omdat deze begrotingsreserve loopt tot en met 2020.
Vraag 178
Kunt u toelichten waarom gekozen is voor versterking van het eigen vermogen van EBN
met 40 miljoen euro? Waarop is de hoogte van dit bedrag gebaseerd? Wanneer is de Kamer
hierover geïnformeerd?
NB: er zit een fout in de vraagstelling. Het betreft 450 mln. euro i.p.v. 40 mln.
euro.
Vraag 180
Waarom heeft er voor de versterking van het eigen vermogen van EBN geen voorhangprocedure
plaatsgevonden op grond van artikel 4.7, lid 1.b van de Comptabiliteitswet?
Antwoord op de vragen 178 en 180
Begin dit jaar was het solvabiliteitspercentage (verhouding van eigen vermogen op
het totaal vermogen) van Energie Beheer Nederland (EBN) 4,5%. Dit lage percentage
en daarmee het lage eigen vermogen boden weinig bufferruimte voor toekomstige tegenvallers
door aardbevingsschade en opruimverplichtingen in combinatie met veel lagere gaswinningsinkomsten
uit Groningen.
Uit een doorrekening van stress-scenario’s van EBN is gebleken dat een relatief geringe
financiële tegenvaller al snel kan leiden tot negatieve resultaten, wat zal leiden
tot een verdere daling van het eigen vermogen. Daarnaast hebben banken bij een negatief
eigen vermogen (event of default) het recht om faillissement aan te vragen. Dat risico
is onwenselijk, gegeven de leningen die EBN heeft uitstaan en gelet op de uitstralingseffecten
naar andere staatsdeelnemingen. Ook zorgt voldoende solvabiliteit ervoor dat EBN een
AA-rating kan behouden.
De Staat kan als enig aandeelhouder afzien van winstuitkering, zodat EBN in staat
wordt gesteld om reserves op te bouwen en het eigen vermogen te versterken. Het werd
door EZK als prudent aandeelhouderschap beschouwd om geen dividenden te laten uitkeren.
Door deze voorgestelde winstinhouding van 450 mln. ontstaat een hoger eigen vermogen
en daarmee een grotere buffer voor toekomstige tegenvallers door aardbevingsschade
en opruimverplichtingen. Gelet op de verwachte balansverkorting op termijn zal de
solvabiliteit doorgroeien naar circa 30%. Dat ligt meer in de richting van de solvabiliteitspercentages
van andere staatsdeelnemingen. In het geval dat EBN zou ophouden te bestaan, wordt
het eigen vermogen uitgekeerd aan de Staat. Verder geldt dat de aandeelhouder te allen
tijde kan besluiten om de ingehouden winst alsnog uit te laten keren aan de Staat.
De winstinhouding is een logisch gevolg van eerdere kabinetsbesluiten om de gaswinning
in Groningen zo spoedig mogelijk te beëindigen. De Kamer is eerder geïnformeerd over
de huidige dividendafspraken tussen EBN en de aandeelhouder, die deels geënt waren
op het verhogen van de solvabiliteit van EBN tot minimaal 10% (zie EBN Jaarverslag
2016, Bijlage bij Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 952, p. 46–47). De Tweede Kamer zal het voorjaar van 2020 nader worden geïnformeerd over
de nieuwe financiële afspraken tussen de Staat als aandeelhouder en EBN.
De Comptabiliteitswet schrijft voor dat er een voorhangprocedure met het parlement
dient plaats te vinden wanneer er eigen vermogen aan een rechtspersoon wordt verstrekt
in de vorm zoals beschreven in artikel 4.7, eerste lid, onderdeel b, van de Comptabiliteitswet
2016. In het geval van EBN heeft de aandeelhouder enkel besloten om (deels) af te
zien van winstuitkering met als gevolg dat het eigen vermogen van EBN kan toenemen
en is er daarmee geen eigen vermogen verstrekt ten laste van rijksbegroting waardoor
het doorlopen van een voorhangprocedure niet gevolgd is. De Tweede Kamer zal in 2020
nader worden geïnformeerd over de nieuwe financiële afspraken tussen de Staat als
aandeelhouder en EBN.
Vraag 179
Waarom vindt de verhoging van het eigen vermogen plaats via een lagere dividendafdracht?
Antwoord op vraag 179
De verhoging van het eigen vermogen vindt plaats door een lagere dividendafdracht
omdat dit de meest efficiënte manier is. De Staat kan als enig aandeelhouder afzien
van winstuitkering zodat EBN zelfstandig in staat wordt gesteld om reserves op te
bouwen en te versterken. Het werd door EZK als prudent aandeelhouderschap beschouwd
om geen dividenden te laten uitkeren gegeven de zwakke solvabiliteitspositie van EBN
om zo een grotere buffer voor toekomstige tegenvallers door aardbevingsschade en opruimverplichtingen
te creëren.
Vraag 180
Waarom heeft er voor de versterking van het eigen vermogen van EBN geen voorhangprocedure
plaatsgevonden op grond van artikel 4.7, lid 1.b van de Comptabiliteitswet?
Antwoord op vraag 180
Zie antwoord op vraag 178.
Vraag 181
Waarom worden de ramingen voor de middelen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
(NVWA) bijgesteld, hoe gebeurt dit en op basis waarvan? Waarom houdt de NVWA daarnaast
Brexit-middelen over? Wat is de reserve apurement?
Antwoord op vraag 181
De ramingen voor de middelen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit worden
bijgesteld met 4,6 miljoen euro vanwege nieuwe activiteiten die de NVWA in 2019 uitvoert.
Dit zijn het opvolgen van de aanbevelingen als gevolg van het onderzoeksrapport van
2Solve (misstanden in noordelijke slachthuizen) en de herbezinning als gevolg van
het stopzetten van Inspect. Als gevolg van het stopzetten van Inspect (naar aanleiding
van het BIT-rapport) is namelijk besloten tot een herbezinning op zowel de strategische
koers van de NVWA als de organisatieontwikkeling. Daarbij zal ook aandacht zijn voor
de ontwikkeling van het ICT-landschap van de NVWA.
Tevens heeft LNV, ten behoeve van de NVWA, geoormerkte gelden ten behoeve van brexitvoorbereidingen
gekregen. Bij de vaststelling van dit budget werd rekening gehouden met een uittreden
van het VK in maart 2019. Als gevolg van de uitgestelde uittreding van het VK uit
de EU, komt 6 miljoen euro van deze middelen niet tot besteding.
De reserve apurement wordt aangehouden voor het voldoen van financiële correcties
vanuit de Europese Commissie. Indien de Europese Commissie in haar audit constateert
dat de uitvoering van het EU-beleid door Nederland niet conform de gestelde voorschriften
is, kan zij een financiële correctie opleggen. De benodigde middelen worden geput
uit de hiervoor bestemde reserve apurement.
Vraag 182
Wat is de reden van de daling van uitgaven aan het kindgebonden budget (83 miljoen
euro)?
Antwoord op vraag 182
Zie het antwoord op vraag 38.
Vraag 183
Hoeveel gezinnen krijgen later compensatie door het doorschuiven van de herstelactie
van het kindgebonden budget naar 2020?
Antwoord op vraag 183
Bij aanvang van de herstelactie is geen inschatting gemaakt van de verdeling van het
aantal burgers uit de herstelpopulatie over de jaren 2019 en 2020. Op het moment dat
vastgesteld wordt dat burgers recht hebben, worden zij hierover geïnformeerd en wordt
aangegeven wanneer de betaling plaatsvindt. Op dit moment heeft ongeveer de helft
van de burgers uit de herstelpopulatie een betaling ontvangen. De overige helft ontvangt
in 2020 de betaling.
Vraag 184
Welke complexiteit gaat gepaard met de herstelactie kindgebonden budget waardoor er
extra tijd nodig is om het te herstellen?
Antwoord op vraag 184
Zie het antwoord op vraag 38.
Vraag 185
Wanneer zijn alle herstelacties naar verwachting verricht? Zit er ook geen vertraging
binnen 2020?
Vraag 186
Welke mogelijke belemmeringen zijn nog een risico waardoor verder uitstel mogelijk
is?
Antwoord op vraag 185 en 186
Het herstel loopt door in 2020. Voorzien is dat uiterlijk eind 2020 alle rechthebbenden
ouders hun nabetaling hebben ontvangen. Er zijn op dit moment geen mogelijke belemmeringen
bekend waardoor uitstel van betalingen, tot na 2020, aan de orde is.
Vraag 186
Welke mogelijke belemmeringen zijn nog een risico waardoor verder uitstel mogelijk
is?
Antwoord op vraag 186
Zie het antwoord op vraag 185.
Vraag 187
Welke afwegingen spelen nog mee om te bepalen of iemand recht heeft op de herstelactie
kindgebonden budget?
Antwoord op vraag 187
Zie het antwoord op vraag 38.
Vraag 188
Waarom vallen de middelen voor de subsidieregeling in het kader van het participatiemodel
vrij? Wat is er de afgelopen tijd gedaan om dit te stimuleren?
Antwoord op vraag 188
Naast de subsidieregeling overgang integrale tarieven zijn er geen andere maatregelen
om het loondienstmodel te stimuleren. Landelijke cijfers (NVZ brancherapport 2018)
laten zien dat het aandeel medisch specialisten in loondienst al meerdere jaren toeneemt.
De middelen kunnen nu deels vrijvallen. Voor de 16 miljoen euro geldt dat die gereserveerd
zijn voor stimulering van medisch specialisten in loondienst/participatiemodel en
dat deze in afwachting van de uitkomsten van de evaluatie van de subsidieregeling
niet tot uitgave zijn gekomen.
Vraag 189
Hoe hoog was het beschikbare budget voor de subsidieregeling waarmee medisch specialisten
worden gefaciliteerd bij de overstap naar loondienst? Waarom is hier 7,1 mln. onderuitputting
opgetreden? Blijft dit budget beschikbaar voor deze regeling?
Antwoord op vraag 189
Zie antwoord op vraag 122.
Vraag 190
Wat is de stand van zaken van het overleg met de gemeenten naar aanleiding van de
motie bij de Algemene Politieke Beschouwingen en de daar gedane toezeggingen in relatie
tot meer stabiliteit voor gemeenten/provincies?
Vraag 192
Hoe staat het met het onderzoek naar de stabiliteit van het gemeentefonds? Wanneer
wordt dit onderzoek naar verwachting opgeleverd?
Antwoord op vraag 190 en 192
Rondom de normeringssystematiek lopen twee trajecten. Het eerste traject is de reguliere
evaluatie van de systematiek. Deze evaluatie wordt eens in de vier jaar gezamenlijk
door het kabinet, de VNG en het IPO uitgevoerd. De evaluatie heeft tot doel om mogelijke
varianten voor de normering van het gemeentefonds en het provinciefonds aan te dragen
voor het volgende kabinet. Naar verwachting is de nu lopende evaluatie in het voorjaar
van 2020 afgerond, zodat de Studiegroep Begrotingsruimte en Studiegroep Interbestuurlijke
en Financiële Verhoudingen deze kunnen meenemen in hun overwegingen.
Het kabinet herkent ook de problematiek die gemeenten in recente jaren ervaren als
gevolg van schommelingen in het accres. Zoals aangekondigd in septembercirculaire
2019 is het kabinet hierover met de VNG in gesprek. In dit traject zoeken het Rijk
en de VNG naar mogelijkheden om op korte termijn – 2020 en 2021 – schommelingen in
het accres te dempen of voorkomen. Over de voortgang van dit traject wordt de Tweede
Kamer nog dit jaar middels een brief geïnformeerd. De budgettaire verwerking van een
mogelijke uitkomst zou dan kunnen plaatsvinden bij Voorjaarsnota.
Vraag 191
Waarom komt de compensatie BTW gebruiksvergoeding december niet meer tot betaling
in 2019? Betekent dit een tegenvaller in 2020?
Antwoord op vraag 191
De compensatie btw-gebruiksvergoeding wordt naar verwachting pas in januari 2020 betaald,
omdat ProRail niet meer met voorschotten werkt maar alleen nog met afrekeningen. Het
bedrag van de compensatie btw-gebruiksvergoeding is dus pas na december 2019 bekend.
Er is echter geen sprake van een tegenvaller in 2020. Voor het infrastructuurfonds
geldt een onbeperkte eindejaarsmarge en het bedrag dat in 2019 niet is betaald, wordt
meegenomen naar 2020 en dan alsnog uitgekeerd.
Vraag 192
Hoe staat het met het onderzoek naar de stabiliteit van het gemeentefonds? Wanneer
wordt dit onderzoek naar verwachting opgeleverd?
Antwoord op vraag 192
Zie antwoord op vraag 190.
Vraag 193
Hoeveel prijsbijstelling is er gedurende 2019 precies uitgekeerd aan elk ministerie?
Bij welke ministeries is dit over het jaar heen gewijzigd?
Antwoord op vraag 193
De onderstaande tabel laat zien hoeveel prijsbijstelling tranche 2019 bij de Voorjaarsnota
2019 aan de begrotingshoofdstukken is toegevoegd. Na de Voorjaarnota 2019 is er geen
additionele prijsbijstelling meer aan de begrotingen toegevoegd.
Ontvangende begroting
2019
2020
2021
2022
2023
2024
(in duizenden euro)
1. De Koning
158
158
158
158
158
158
2A. Staten Generaal
743
743
749
746
746
745
2B. Hoge Colleges van Staat en Kabinetten
338
341
343
344
344
344
3. Algemene Zaken
380
383
409
439
440
440
4. Koninkrijksrelaties
744
757
740
597
597
597
6. Justitie en Veiligheid
44.490
43.275
42.436
41.356
41.545
42.401
7. Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
14.716
13.138
8.355
7.806
7.770
7.778
8. Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
235.794
226.529
227.437
236.884
239.122
238.993
9B. Financiën
15.753
14.961
14.210
14.199
14.084
14.070
10. Defensie
91.458
98.980
101.577
94.075
89.868
90.128
12. Infrastructuur en Waterstaat (incl. fondsen)
164.774
162.083
163.110
157.419
159.979
148.252
13. Economische Zaken en Klimaat
19.495
20.211
19.064
17.325
17.005
16.880
14. LNV
5.552
5.670
5.549
5.255
5.336
5.342
15. Sociale Zaken en Werkgelegenheid
10.670
9.576
9.230
9.173
9.193
9.246
16. Volksgezondheid, Welzijn en Sport
12.602
11.922
11.558
10.997
10.807
10.819
50. Gemeentefonds
5.753
5.740
5.789
5.783
5.777
5.771
64. BES-fonds
664
581
577
579
579
579
86. Aanvullende post – algemeen
9.871
13.445
12.889
12.616
11.984
11.187
Totaal
633.955
628.493
624.180
615.751
615.334
603.730
Vraag 194
De in=uittaakstelling voor 2019 is gedurende 2019 gedeeltelijk ingevuld; hoe?
Antwoord op vraag 194
De in=uittaakstelling bedraagt 842 miljoen euro in 2019. Deze taakstelling is voor
220 miljoen euro ingevuld bij de Voorjaarsnota 2019. Met de Najaarsnota 2019 wordt
60 miljoen euro ingevuld. Het resterende deel van 562 miljoen wordt ingevuld bij het
Financieel Jaarverslag Rijk.
Vraag 195
Waarom zijn de ramingen voor de ontvangsten van de internationale financiële instellingen
op de begroting van Financiën bijgesteld? Om welke internationale financiële instellingen
gaat het dan?
Antwoord op vraag 195
De post ontvangsten internationale financiële instellingen bestaat volledig uit ontvangsten
vanuit de Europese Investeringsbank (EIB) en de Wereldbank (WB). De geraamde ontvangsten
voor deelname aan internationale financiële instellingen zijn in de Voorjaarsnota
2018 in lijn gebracht met de realisaties van de jaren daarvoor. Deze ramingen zijn
echter met enige onzekerheid omgeven en de realisaties lijken voor 2019 lager dan
de raming uit te komen. Om die reden is de raming voor de ontvangsten van de internationale
financiële instellingen op de begroting van Financiën met 2e suppletoire begroting met 1,4 miljoen euro naar beneden bijgesteld.
Vraag 196
Wat is de reden dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken de opbrengsten uit de verkoop
van vastgoed kan inzetten voor de rationalisering en versobering van de eigen vastgoedportefeuille?
Hoe wordt dit gemonitord? Hoe wordt voorkomen dat het anders wordt ingezet dan voor
rationalisering en/of versobering?
Antwoord op vraag 196
Het huisvestingsbeleid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) richt zich op
het moderniseren, verduurzamen en rationaliseren van de vastgoedportefeuille. Ambassadekantoren
worden hierbij zoveel mogelijk functioneel en doelmatig ingericht conform Het Nieuwe
Werken (HNW) en ter ondersteuning van de modernisering van diplomatie, tenzij omstandigheden
(bijvoorbeeld vanwege de veiligheid of politieke situatie) dit niet toelaten.
Om dit te bereiken kan het Ministerie van BZ de opbrengsten uit verkoop van haar eigen
vastgoed opnieuw inzetten. Hiertoe is een middelenafspraak gemaakt zodat de ontvangsten
uit verkopen over meerdere jaren gespreid ingezet kunnen worden voor aankopen om hiermee
de rationalisering en versobering van de vastgoedportefeuille te bewerkstelligen.
BZ rapporteert hierover jaarlijks in de begroting en het jaarverslag zodat de Tweede
Kamer geïnformeerd wordt over de bestemming van deze middelen en geeft daarmee het
inzicht dat deze middelen voor het specifieke doel worden ingezet.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
A. (Anne) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, adjunct-griffier