Schriftelijke vragen : Tekortschietende aanpak van armoede in Nederland
Vragen van het lid Gijs vanDijk (PvdA) aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de tekortschietende aanpak van armoede in Nederland (ingezonden 11 december 2019).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Aantal kinderen in armoede bleef in 2018 gelijk,
langdurige armoede daalde»1 en van het bericht «Aantal huishoudens met laag inkomen 3 jaar gelijk gebleven»?2
Vraag 2
Hoe kan het dat de economie volop draait, bedrijven recordwinsten boeken, en we een
uitzonderlijk lange tijd van begrotingsoverschotten kennen, maar nog steeds een miljoen
mensen moeite hebben de eindjes aan elkaar te knopen? Hoe verklaart u dat het aantal
huishoudens met een risico op armoede niet verder daalt, terwijl de economie volop
groeit?
Vraag 3
Is er direct een spoedoverleg georganiseerd op het Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid bij het verschijnen van de cijfers van het CBS? Heeft u politieke
ruimte om noodzakelijke extra spoedmaatregelen te treffen? Heeft u beschikking over
extra budget voor noodzakelijke spoedmaatregelen?
Vraag 4
Vreest u ook dat het beleid tekortschiet, als zelfs tijdens hoogconjunctuur het aantal
mensen met een laag inkomen en het risico op armoede niet verder daalt?
Vraag 5
Vindt u ook dat ieder kind in onze samenleving volwaardig moet kunnen meedoen, ongeacht
de financiële situatie van het gezin? Bent u ook van mening dat kinderen laten opgroeien
in armoede een verspilling van talent is, generatie op generatie?
Vraag 6
Deelt u ook de mening dat een fundamentele verhoging van het bestaansminimum noodzakelijk
is voor alle werkenden, waaronder zelfstandigen, maar ook voor mensen die niet (meer)
kunnen werken, zoals ouderen of mensen met gezondheidsklachten? Onderschrijft u de
analyse van het CPB dat een verhoging van het minimumloon en daarmee van de uitkeringen
de armoede kan verminderen? Bent u derhalve bereid over te gaan tot verhoging van
het minimumloon?
Vraag 7
Hoeveel ouders van gezinnen die in armoede leven, hebben een baan gevonden als gevolg
van het gevoerde beleid? Hoeveel gezinnen hebben zich daarmee aan de armoede ontworsteld?
Vraag 8
Welk deel van de kinderen die opgroeien in armoede heeft werkende ouders? Hoe verklaart
u dat zelfs werkende mensen niet voldoende inkomen hebben om rond te komen? Wat voor
functiebetrekkingen hebben zij doorgaans en hoe hoog is hun inkomen? Hoe zorgt u ervoor
dat werken fundamenteel meer gaat lonen voor mensen die het minimumloon verdienen
of zelfs aanzienlijk minder?
Vraag 9
Welke maatregelen treft u voor gezinnen waarvan de ouders niet (meer) kunnen werken,
bijvoorbeeld door gezondheidsklachten? Op welke wijze verbetert u structureel hun
inkomenspositie?
Vraag 10
Kunt u per maatregel kwantificeren in welke mate deze maatregel bijdraagt aan het
bestrijden van armoede onder kinderen, zowel voor het totale financiële tekort, als
het aantal kinderen dat opgroeit in armoede?
Vraag 11
Welke gemeenten maken gebruik van een zogenaamde «glijdende schaal» om het recht op
aanvullende inkomensondersteuning te hanteren? Waarom hebben andere gemeenten deze
aanbeveling niet overgenomen?
Vraag 12
Bent u ook van mening dat kinderen niet de dupe mogen worden van de gevolgen van falend
beleid? Hoe zorgt u ervoor dat elk kind in elke gemeente volwaardig mee kan doen?
Vraag 13
Op welke wijze gaat u de motie Van Dijk/Bruins, die beoogt dat besteding van de Klijnsmagelden
bijdragen aan de bestrijding van kinderarmoede, uitvoeren?3
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
G.J. (Gijs) van Dijk, Tweede Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.