Verslag van een algemeen overleg : Verslag van een algemeen overleg, gehouden op 28 november 2019, over de Formele JBZ-Raad van 2 en 3 december 2019
32 317 JBZ-Raad
Nr. 592
                   VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
            
Vastgesteld 29 januari 2020
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid en de vaste commissie voor Europese
                  Zaken hebben op 28 november 2019 overleg gevoerd met de heer Dekker, Minister voor
                  Rechtsbescherming, en de heer Grapperhaus, Minister van Justitie en Veiligheid, over:
               
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 22 november 2019 inzake geannoteerde
                           agenda voor de JBZ-Raad van 2-3 december 2019 te Brussel (Kamerstuk 32 317, nr. 580);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 13 november 2019 inzake verslag
                           van de JBZ-Raad van 7 en 8 oktober te Luxemburg (Kamerstuk 32 317, nr. 577);
– de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 20 september 2019 inzake het
                           Europees scorebord voor justitie stelsels 2019 (EJS) (Kamerstuk 22 112, nr. 2823);
– de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 18 oktober 2019 inzake fiche:
                           Mededeling gegevensbeschermingsregels (Kamerstuk 22 112, nr. 2830);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 30 oktober 2019 inzake afschrift
                           van de brief aan de Eerste Kamer over de derde voortgangsrapportage EOM.
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Van Meenen
De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken, Veldman
De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Hessing-Puts
Voorzitter: Van Meenen
Griffier: Verouden
Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Den Boer, Buitenweg, Van Dam, Van Meenen,
                  Van Nispen en Yeşilgöz-Zegerius,
               
en de heer Dekker, Minister voor Rechtsbescherming, en de heer Grapperhaus, Minister
                  van Justitie en Veiligheid.
               
Aanvang 12.34 uur.
De voorzitter:
Als iedereen plaatsneemt, kunnen we van start. We wachten nog even op de Minister
                     van Justitie en Veiligheid. Die is onderweg, maar de vragen worden genoteerd. Dus
                     u kunt uw gang gaan. Ik heet de Minister voor Rechtsbescherming alvast van harte welkom,
                     evenals zijn ambtenaren en de andere ambtenaren. Natuurlijk heet ik ook welkom de
                     leden, onze ondersteuning en u op de publieke tribune en elders. We gaan een algemeen
                     overleg hebben dat staat in het kader van de formele JBZ-Raad van aanstaande 2 en
                     3 december. Wij hebben in principe de tijd tot 14.30 uur, dus dat betekent een kort
                     AO, met spreektijden van drie minuten en beperkte interrupties. Ik zal daar geen grenzen
                     aan stellen. Het aantal leden is ook nog beperkt, maar je weet het maar nooit met
                     deze commissie. Als u daar allemaal mee kunt instemmen, geef ik als eerste het woord
                     aan mevrouw Den Boer van D66.
                  
Mevrouw Den Boer (D66):
Dank u wel, voorzitter. Bij de begroting van Justitie en Veiligheid vorige week vroeg
                     mijn collega Kees Verhoeven aandacht voor Europese politiesamenwerking. De schriftelijke
                     antwoorden van de Minister stelden ons helaas nog wat teleur. De wens van D66 voor
                     permanente opsporingsteams schoof de Minister op het bord van het Openbaar Ministerie,
                     waarbij hij ook nog verwees naar het Europees Openbaar Ministerie. Dat verbaasde ons
                     een beetje, omdat het Openbaar Ministerie toch al jarenlang bezig is met internationale
                     samenwerking, bijvoorbeeld met de afhandeling van internationale rechtshulpverzoeken.
                     Daar zijn er duizenden van per jaar. Maar waarom wachten op dat strategische kader?
                  
Het verzoek om grensoverschrijdende criminaliteitsbeeldanalyses, CBA's, werd afgedaan
                     met een verwijzing naar gesprekken met de Duitse en Belgische collega's. Dat stelt
                     ons toch teleur. Criminaliteit houdt zich niet aan grenzen. Van een Minister die harde
                     woorden spreekt over de aanpak van criminaliteit, ook van internationale criminaliteit,
                     verwacht ik meer. De Minister zegt dat er binnenkort wordt gepraat over de wens om
                     te komen tot een gezamenlijk criminaliteitsbeeld. Kan de Minister dit nader toelichten?
                     Wat gaat hij concreet voorstellen? Wat is zijn inzet hierbij? Op welke manier gaat
                     hij zich inspannen voor de rol van een of meerdere opsporingsteams? Permanente opsporingsteams,
                     moet ik erbij zeggen. Ik ben het ermee eens dat het Openbaar Ministerie hier een belangrijke
                     rol in speelt, maar dit betekent niet dat we op onze handen hoeven zitten. Graag een
                     reactie.
                  
Voorzitter. Dan iets heel anders. Eerder heeft D66 een actieplan gelanceerd om onze
                     digitale erfenis in Nederland beter te regelen. Goede wetgeving ontbreekt, terwijl
                     onze digitale nalatenschap steeds omvangrijker wordt. Elke dag wordt het meer. D66
                     wil graag dat we zelf de controle blijven houden over onze digitale erfenis. Dat kunnen
                     we niet aan techbedrijven overlaten, in Nederland niet, maar ook niet in Europa. De
                     Algemene verordening gegevensbescherming, ook wel de AVG genoemd, is een schoolvoorbeeld
                     van hoe Europese wetgeving succesvol kan zijn, zowel in het drukken van administratieve
                     lasten als in het creëren van een gelijkwaardig beschermingsniveau voor alle burgers
                     in de Europese Unie. Daarom wil D66 de Minister vragen of hij wil kijken naar de mogelijkheid
                     om een Europese raadscommissie in te stellen die gaat kijken naar de ontbrekende wet-
                     en regelgeving voor digitale nalatenschap en om de Kamer hierover te informeren.
                  
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Ik dank u zeer. Dan is het woord aan mevrouw Buitenweg van GroenLinks.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Drie minuten: ik zal drie punten proberen te behandelen.
                     Het eerste punt is de e-Evidencerichtlijn. Daar hebben we vaker over gesproken. Ik
                     weet dat de Minister zich onvoldoende kon vinden in de oorspronkelijke Raadspositie.
                     Er is nu een ontwerpverslag van de rapporteur van het Europees Parlement. Ik zoek
                     bevestiging dat dit meer in lijn is met wat de Minister voor ogen staat.
                  
Er is één specifiek punt waar ik graag zijn mening over hoor. Dat is het voorstel
                     van mevrouw Sippel, de rapporteur, om het niet langer mogelijk te maken dat landen
                     een opt-out kiezen met betrekking tot de verplichting van serviceproviders om een
                     vertegenwoordiger aan te wijzen. Ik weet dat die verplichting eigenlijk in een andere
                     verordening is vastgelegd, maar zij probeert dit op deze manier alsnog terug te draaien.
                     Mijn vraag is hoe de Minister hierin staat. Kan de Minister ook bevestigen dat er
                     landen zijn die zo'n opt-out willen hebben? Ik begrijp eerlijk gezegd niet zo goed
                     waarom ze die opt-out willen. Dan gaat het bijvoorbeeld heel specifiek om Ierland.
                     Kan ik daar wat meer inkleuring bij krijgen?
                  
Ik maak me er des te meer zorgen over dat die e-Evidencerichtlijn er nog niet is omdat
                     er wel onderhandeld wordt met de Amerikanen. Dat hebben we hier al eerder besproken.
                     Vanuit het Europees Parlement is er dus nog geen correctie gekomen. Er is wel een
                     Raadspositie. Ik weet dat de Europese Commissie daar ook vaak haar oren naar laat
                     hangen. Is er dan een kans dat de uitkomst van de afspraken met de Amerikanen wat
                     meer in de richting komt van de Raadspositie, die Nederland dus juist niet wil? Is
                     er dus een redelijke kans dat dit akkoord van ons zal vragen om mee te werken aan
                     onderzoek naar handelingen die in ons eigen land niet strafbaar zijn? Wat is dan de
                     strategie van de Minister om dit te voorkomen? Dat wat betreft e-evidence.
                  
Mijn tweede punt gaat over geweld tegen vrouwen. De JBZ-Raad vindt plaats tijdens
                     de internationale campagne Orange The World. Vanaf 25 november tot 10 december wordt
                     wereldwijd aandacht gevraagd voor geweld tegen vrouwen. Wereldwijd sterven er meer
                     mensen door huiselijk geweld dan bijvoorbeeld door oorlog. We hebben de laatste dagen
                     veel gelezen, ook in de kranten, over geweld tegen vrouwen in Spanje en in Frankrijk,
                     maar als ik het goed zie, zijn de cijfers in Nederland niet zo heel anders dan in
                     die landen. Ik denk dus dat dit een probleem is dat Europabreed speelt. Is er iets
                     wat we op die JBZ-Raad kunnen doen? Kan er bijvoorbeeld vanuit de JBZ-Raad een verklaring
                     komen, om aandacht te vragen voor geweld tegen vrouwen en Orange The World een steuntje
                     te geven? Heel graag een reactie daarop.
                  
Mijn laatste punt gaat over het EVRM. We hebben het nu wel over het scorebord. Het
                     Hof van Justitie heeft gezegd dat de voorstellen niet in lijn zijn met het Europees
                     recht. Is dit nu dood en begraven? Gebeurt er überhaupt nog wel wat, of proberen we
                     deze toetreding van de EU tot het EVRM te vergeten? Graag een reactie.
                  
De voorzitter:
Ik dank u zeer. Dan is het woord aan de heer Van Nispen van de SP.
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel. De situatie met de rechtsstaat in sommige Oost-Europese landen blijft
                     natuurlijk uiterst zorgelijk. We krijgen bijvoorbeeld berichten dat rechters gearresteerd
                     zouden worden omdat ze een T-shirt zouden dragen met de tekst «Grondwet» erop. Dat
                     lijkt me nou niet zo'n heel provocerende tekst. Die situatie blijft dus heel erg zorgelijk.
                     We zien dat het Fins voorzitterschap voorstelt om vooral meer dialogen te voeren en
                     om de situatie in die landen beter te monitoren. Ik begrijp dat. Je moet altijd in
                     gesprek blijven. Maar wat is het perspectief? Wat zijn mogelijke, volgende stappen?
                     Hoe ziet de escalatieladder eruit, zo vraag ik de Minister.
                  
Dan ten tweede. De verordening betreffende het tegengaan van terroristische inhoud
                     is door het Europees Parlement herbevestigd. Dat zou dan betekenen dat de onderhandelingen
                     verder kunnen gaan. Maar wat gaat Nederland doen om een meerderheid voor zijn standpunten
                     te krijgen? Hoe liggen de verhoudingen in het nieuwe parlement?
                  
Eigenlijk kunnen we diezelfde vragen ook stellen over de verordening e-evidence. Ik
                     wil aansluiten bij de terechte vragen die GroenLinks er al over heeft gesteld. Juist
                     hier geldt, denk ik, dat dit hét moment is voor de Nederlandse regering om te lobbyen
                     voor de Nederlandse positie. Hoe gaat de regering dat doen en wat gaat zij doen om
                     dat te bereiken?
                  
Ik heb een korte vraag over milieucriminaliteit. Wij lezen dat er een debat gaat plaatsvinden
                     over milieucriminaliteit. Wij vroegen ons af of Nederland een voorstel kan doen –
                     of staat het al op de agenda? – om te voorkomen dat bedrijven die gefraudeerd hebben
                     en die bijvoorbeeld in één lidstaat sluiten, zomaar in een andere lidstaat verder
                     kunnen gaan. Denk aan een zwarte lijst of iets in die richting, om te voorkomen dat
                     bedrijven die frauderen zich gedragen als draaideurcriminelen.
                  
Tot slot, voorzitter. Het gaat ook over slachtofferrechten. Wij hebben gisteren een
                     uitgebreid debat gehad met de Minister over slachtofferrechten. Ook in Nederland is
                     er van alles over te zeggen. Nu wordt er in Europees verband over gesproken. Wat zouden
                     de Raadsconclusies die nu op de agenda staan, kunnen betekenen voor de Nederlandse
                     situatie? Voldoet Nederland bijvoorbeeld al voldoende aan de voorschotregeling? Of
                     zegt Europa tegen ons: dat moet meer, beter of anders? Dat hoor ik graag van de Minister.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Van Dam van het CDA.
De heer Van Dam (CDA):
Voorzitter, dank u wel. Goedemiddag allemaal. Ik heb een vijftal punten, die ik in
                     drie minuten zal proberen erdoorheen te jassen. Het eerste punt is dat we in de periode
                     zitten dat Europa nieuwe ambities formuleert. Mijn vraag aan de Ministers is hoe zij
                     die ambities in de komende tijd van Nederlandse wensen gaan voorzien. Dan denk ik
                     bijvoorbeeld in het bijzonder aan de aanpak van ondermijning, ondermijnende criminaliteit,
                     en in Europees verband aan het tegengaan van witwassen. Ik zou graag van hen willen
                     weten hoe zij inschatten hoe er vanuit Europa gekeken wordt naar de problematiek die
                     wij in Nederland hebben. In hoeverre is er, bijvoorbeeld ook gelet op onze drugsbenadering,
                     bereidheid om op dit punt met ons mee te denken? Ik kan dit nog heel erg uitbreiden,
                     maar omwille van de tijd doe ik dit niet.
                  
Het tweede punt is de evaluatie van de AVG, die op het punt van beginnen staat. Ik
                     las dat de eindrapportage op 25 mei 2020 afgerond moet zijn. Ik heb de indruk dat
                     Brussel er een vrij beperkte evaluatie van wil maken. Ik heb gezien dat Nederland
                     een duidelijke ambitie heeft om bepaalde dingen erin te doen. Ik zal de koe maar bij
                     de horens vatten: ik wil heel erg graag dat Nederland aandringt op een evaluatie over
                     hoe de Ierse autoriteit persoonsgegevens omgaat met de grote techbedrijven die in
                     dat land gevestigd zijn. Als ik op 26 mei 2020 dat evaluatierapport in mijn handen
                     heb, wil ik heel graag dat daar iets over te lezen in staat. Ik vraag de Minister
                     om daar ook in Europees verband op aan te dringen.
                  
Ik vind de rapporten over het EU Justice Scoreboard altijd prachtig. Als ik die zit
                     te lezen, met al die afkortingen, snap ik niet precies welke afkorting bij welk land
                     hoort, maar ik zie wel dat bepaalde landen telkens wat aan de mindere kant scoren
                     en andere meer. Het is een mooi weerbericht, maar ik zou graag een waardering ervan
                     willen hebben. Moet ik nou mijn paraplu opsteken en mijn jas aan doen of kan ik in
                     mijn zwembroek naar buiten?
                  
Ik vind het buitengewoon moeilijk om dat aan de hand van deze rapportages te lezen,
                     dus graag een waardering hiervan, ook in relatie tot mijn vierde punt, over de artikel
                     7-procedures die gestart zijn. Dat is heel mooi, maar op de een of andere manier heb
                     ik het idee dat ze nu wat dood voor de kast liggen. Ik zie de Minister van Justitie
                     en Veiligheid al nee schudden. Ik ben heel blij hierover wat toelichting te horen,
                     want ik ben heel benieuwd hoe je daarmee verdergaat in Europees verband.
                  
Ik zou graag zien dat dat ook gekoppeld wordt aan de waardering in die European Justice
                     Scoreboard. Wat kunnen we daar nou mee? De vraag is ook bijna: wat kunnen wij er als
                     commissie mee? Ik lees dat ook de JBZ-Raad zich actiever gaat bemoeien met het rechtsstatelijk
                     gehalte van landen in Europees verband, dat dit niet alleen in de Raad Algemene Zaken
                     aan de orde komt. Ik zou bijna aan de Ministers willen vragen om uit te leggen wat
                     wij daaraan toe zouden kunnen voegen, vanuit hun perspectief. Moet de commissie van
                     J&V ook een camper kopen en iedere week naar een Europees land om daarop aan te dringen?
                     Ik noem het maar als voorbeeld.
                  
En dan tot slot...
De voorzitter:
Uw tijd zit er al op, maar ik geef u straks nog de kans, maar er is eerst nog een
                     interruptie van mevrouw Buitenweg.
                  
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Dat kan ook altijd helpen om weer wat tijd te kopen voor de heer Van Dam. Ik dacht
                     dat hij ook naar buiten kon in zijn zwembroek als het regende, maar goed, laat ik
                     dat niet allemaal door elkaar gaan halen.
                  
De voorzitter:
Dat wil ik niet weten.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Dat wilt u niet weten? Nou, ik werd er best een beetje blij van. Mijn vraag gaat over
                     de terechte vraag van het CDA wat er gebeurt met artikel 7: ligt dat dood voor de
                     kast of wordt ermee verdergegaan? Wat is de wens van het CDA om verder te doen? Het
                     CDA vraagt wat er nodig is om vanuit het parlement te doen, maar dan moet de Minister
                     ook weten wat het CDA wil dat er gebeurt met landen als Hongarije en Polen. Dat hoor
                     ik graag.
                  
De heer Van Dam (CDA):
Wat ik wil, is dat wij in Europa een juridische ruimte hebben, want dat is toch het
                     idee van Europa? Niet alleen een economische ruimte, maar ons justitieel apparaat
                     moet ervan uit kunnen gaan dat als er een EAB uit Polen of Hongarije komt, of waarvandaan
                     dan ook, het inhoudelijk-juridisch een juist EAB is. Zo kan ik allerlei voorbeelden
                     noemen. Dat is waar ik op uit wil komen.
                  
Ik denk dat het enorm lastig opereren is, want naast artikel 7 ben ik heel benieuwd
                     om van de Minister te horen wat het handelingsperspectief hierna is. Dat weet ik niet
                     zo goed, eerlijk gezegd, vandaar de vraag. Ik denk ook dat je enorm moet uitkijken
                     met wilde fratsen als zeggen dat we de samenwerking moeten opzeggen, want dat kan
                     eigenlijk niet. In die landen zijn ook heel veel machten en krachten die heel positief
                     zijn en die moeten we ook benutten.
                  
Wat betreft de vraag wat het CDA daar dan mee wil, u weet misschien dat mijn partij
                     zich uitgesproken heeft over samenwerking met bepaalde partijen in Hongarije, dus
                     wij zijn niet onduidelijk over wat wij er wel of niet van vinden. Maar ik wil vooral
                     van de Ministers horen wat het handelingsperspectief is. Als ik dat weet, kan ik misschien
                     de keuze maken en zeggen dat wij dit willen.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Buitenweg, is het voldoende helder?
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Ik deel dat wij willen dat de rechtsstaat in alle EU-landen even goed gewaarborgd
                     is, zodat je zomaar opvolging kan geven aan zo'n Europees arrestatiebevel, zonder
                     dat je aanvullende vragen hoeft te stellen. Dat is ook beter voor het aanpakken van
                     de georganiseerde misdaad. Dat blijft wel lastig. Het is helder welke opties er zijn.
                     Op een gegeven moment moeten er ook keuzes gemaakt worden, wil iets niet dood voor
                     de kast liggen. Die zijn ook ingewikkeld, want natuurlijk zijn er ook positieve krachten,
                     maar op een gegeven moment moeten er conclusies worden getrokken of er voldoende vooruitgang
                     wordt geboekt. Vindt het CDA het lastig om in te schatten of er voldoende vooruitgang
                     wordt geboekt voor die landen of is het tijd om verder te gaan op die escalatieladder,
                     zoals mijn collega van de SP zei?
                  
De heer Van Dam (CDA):
Ik vind dat je die landen niet over één kam kunt scheren. In Polen is de situatie
                     anders dan in Hongarije. Ik heb ook gezien dat een uitspraak van het Europees Hof
                     of het EHRM heeft geleid tot veranderingen in het land. Dat was kennelijk een aanleiding
                     om dingen terug te draaien. Ik weet dat de Minister voor Rechtsbescherming in Polen
                     is geweest. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft eerder in Hongarije toespraken
                     gehouden. Ik ben benieuwd om te horen welke mogelijkheden zij zien. Ik denk dat we
                     allemaal die zorg delen, maar ik ben niet van de partij die hier stoere woorden heeft
                     over we moeten dit en dat, want het is te ingewikkeld om een beetje goedkoop stoer
                     te doen, Niet dat u dat aan mij vraagt, maar ik weet ook niet precies wat de volgende
                     stap is. Dat vraag ik aan het kabinet.
                  
Voorzitter, ik zal afronden.
De voorzitter:
Een ogenblik. Mevrouw Den Boer heeft ook nog een interruptie voor u.
Mevrouw Den Boer (D66):
Ik heb gezien dat er weer een nieuwe hoorzitting komt over de almaar verslechterende
                     situatie in Hongarije, waar ook de lhbti-gemeenschap wordt uitgesloten. Dat is een
                     gradueel of geleidelijk proces en zeer zorgelijk. Dit zal ook worden betrokken bij
                     het schriftelijk overleg over de Raad Algemene Zaken. Mijn specifieke vraag aan de
                     heer Van Dam is hoe hij aankijkt tegen de verslechterende situatie van de rechtsstaat
                     in Hongarije. Waarover maakt hij zich specifiek zorgen?
                  
De heer Van Dam (CDA):
Waar ik mij primair en als eerste zorgen over maak, is dat wij in Europees verband
                     samen moeten kunnen werken met landen zoals Polen en Hongarije. Het is niet alleen
                     een Hongaarse of Poolse kwestie, maar dit komt ook naar ons toe. Als er een verzoek
                     wordt gedaan door Polen of Hongarije om iemand aan te houden en daarnaartoe te brengen,
                     is het systeem zo ingericht dat we uit moeten gaan van verzoeken in Europees verband
                     op een eerlijke, faire, juridisch juiste wijze. Dat is waar ik mij primair zorgen
                     om maak en daar komt achteraan de Europees-broederlijke gedachte dat ik natuurlijk
                     ook zorgen heb over de rechtspositie van individuele mensen in die landen. Maar we
                     moeten er ook heel eerlijk over zijn dat we ook nog wel zorgen hebben over de rechtspositie
                     van mensen in ons eigen land. Wat dat betreft moet je wel heel zeker zijn van je eigen
                     zaak voordat je daar enorme verhalen over hebt. Mijn primaire zorg is of binnen Europa
                     bij die juridische afhankelijkheid die we hebben, helemaal als het gaat om e-evidence
                     en dat soort dingen, dat huis op orde is.
                  
Mevrouw Den Boer (D66):
Uiteraard ben ik het er heel erg mee eens dat wij in Europa werken met het vertrouwensbeginsel,
                     dat absoluut gewaarborgd moet zijn tussen lidstaten onderling en ook heel belangrijk
                     is bij de politie- en justitiesamenwerking. Ik ben het ook eens met het CDA dat de
                     rechten van de Hongaren zelf ook geborgd moeten worden. Daar gaat het in mijn vraag
                     vooral om. Is het CDA ook bereid om misschien samen met D66 te kijken naar de voorbereiding
                     op dat schriftelijk overleg, voor die hoorzitting, om te kijken hoe we hier samen
                     kunnen optrekken?
                  
De heer Van Dam (CDA):
Ja, wij zijn natuurlijk bereid om elk schriftelijk overleg samen voor te bereiden
                     met iedereen en zeker met D66.
                  
Dat brengt mij meteen bij het volgende punt.
De voorzitter:
Het laatste punt. U heeft nog minder dan – 15 seconden.
De heer Van Dam (CDA):
Op dat laatste punt zoek ik heel graag de samenwerking met D66. Dat gaat over de PNR-richtlijn.
                     Ik begrijp dat het Finse voorzitterschap graag wil dat dit wordt uitgebreid naar het
                     spoor en naar de haven. Als ik toezeg aan mevrouw Den Boer dat ik met haar meedenk
                     over de lhbti-rechten, dan hoop ik dat zij met mij meedenkt over het uitbreiden van
                     de PNR-richtlijn naar andere verkeersstromen. Dat lijkt mij toch een mooie afronding.
                  
De voorzitter:
Dat is bijna uitlokking.
Mevrouw Den Boer (D66):
Ja, dat is bijna uitlokking, voorzitter. Inderdaad heeft D66 ook zeer kritische vragen
                     gesteld over de uitwerking van die potentiële uitbreiding. Ik heb wel gezien dat er
                     zeer verdeelde opinies heersen binnen de Europese Unie over die uitbreiding van de
                     PNR-richtlijn naar andere vervoermiddelen. Wat D66 betreft staat het vrije verkeer
                     van personen absoluut centraal en moet dat te allen tijde gewaarborgd worden.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is ten slotte het woord aan mevrouw Yeşilgöz van de VVD.
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Na alle liefde aan mijn rechterkant ga ik mij beperken tot
                     twee punten. Mijn eerste vraag gaat over de Algemene verordening gegevensbescherming.
                     Natuurlijk is het ontzettend belangrijk dat we privacy van alle burgers in Europa
                     en in ons land goed beschermen. Privacy is een grondrecht. Het is ook heel belangrijk
                     om te voorkomen dat de AVG in de praktijk onnodig streng wordt geïnterpreteerd. Het
                     is dus goed dat er een evaluatie gaat plaatsvinden, omdat we altijd alert moeten zijn
                     of de privacy en de rechten van de juiste mensen worden beschermd en dat we niet bezig
                     zijn om onze handen op de rug te binden en criminelen vrij spel te geven. Daarover
                     zal hier geen verschil van mening bestaan.
                  
Ik heb wel vragen over de geplande evaluatie, waarover collega's ook vragen hebben
                     gesteld. Ik ben blij dat ik in de inbreng kan lezen dat wij vanuit Nederland zullen
                     aangeven dat we het eigenlijk te beperkt vinden. We gaan bijvoorbeeld aandacht vragen
                     voor de positie van ondernemers, van het mkb. Ik wil graag een reactie op de kans
                     dat de evaluatie wat uitgebreider wordt. Of is dit een oproep van Nederland die niet
                     verder gesteund wordt?
                  
Ik lees ook dat de Commissie aangeeft dat de evaluatie niet zal betekenen dat de AVG
                     vervolgens wordt aangepast. Ze geeft op voorhand al aan dat er geen wijzigingen komen.
                     Dat vond ik wel ingewikkeld, want wat gaan we dan doen met wat er uit die evaluatie
                     komt? Ik zou willen dat we vanuit Nederland aangeven dat we het een gemiste kans vinden,
                     als eruit komt dat we dingen wel beter kunnen regelen en we het scherper kunnen doen.
                     U weet dat de VVD en ook collega's dit punt continu aanhalen. Je moet informatie en
                     gegevens goed kunnen delen wil je criminelen kunnen pakken en op de juiste manier
                     de privacy van burgers beschermen. Je moet de AVG goed evalueren of het wel op die
                     manier werkt.
                  
Ik vind het dus jammer als de evaluatie te beperkt wordt ingezet. Ik vind het jammer
                     als het zou betekenen dat er per definitie geen wijzigingen komen. Ik zou eigenlijk
                     heel graag van het kabinet, en ook voor mezelf als input, een inventarisatie willen
                     van waar het in onze strijd tegen ondermijning en terreur knelt. Wat zouden wij dan
                     willen? Hebben wij ook al een mening en evaluatie voor onszelf gemaakt? Wat gaan wij
                     daar inbrengen? Daar zou ik graag een reactie op willen. Dat kan wat mij betreft ook
                     later schriftelijk, wat uitgebreider. Ik zou niet willen dat we straks bij de evaluatie
                     kennis gaan nemen van wat er is afgesproken. We kunnen nu waarschijnlijk nog wat invloed
                     uitoefenen. Dat zou ik graag doen.
                  
Ik heb ook een vraag over terrorismebestrijding, voorzitter. Zou de Minister van Justitie
                     en Veiligheid het een optie vinden om met zijn collega's in Europees verband te spreken
                     over de antiterreurwetgeving die de verschillende Europese landen in het Schengengebied
                     hebben? We weten dat niet iedereen die op hetzelfde niveau heeft. Ik zou eigenlijk
                     graag willen weten hoe het zit in verschillende landen. We lezen dat bijvoorbeeld
                     Zweden geen antiterreurwetgeving heeft. Maar dan lees ik weer dat ze een paar jaar
                     geleden wel wat wetten hebben aangenomen. Ik zou een inventarisatie willen van hoe
                     het eruitziet. Waar moeten we ons zorgen over maken? Kunnen wij vanuit onze rol, en
                     de Minister vanuit zijn rol, onze collega's aanspreken op het feit dat daar echt antiterreurwetgeving
                     nodig is?
                  
Voorzitter, ik rond af. Wij hebben in Nederland te maken met 100 à 200 uitreizigers.
                     In de landen om ons heen gaat het over duizenden. Wij willen natuurlijk dat al deze
                     mensen het liefst niet terugkomen, maar op het moment dat ze hier wel voor de deur
                     staan, willen we dat ze een gepaste straf kunnen krijgen en een dag daarna niet zomaar
                     vrij door het Schengengebied kunnen rondlopen. Zou de Minister van Justitie en Veiligheid
                     dit willen opnemen met zijn collega's en de Kamer daarover willen informeren?
                  
De voorzitter:
Er is een interruptie voor u van mevrouw Buitenweg.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Eerst was de heer Van Nispen.
De voorzitter:
Is dat zo? Ik zag het andersom. Dan eerst meneer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Ik vind het een terechte vraag. Ik denk dat iedereen zich grote zorgen moet maken
                     over terrorisme en over mensen die terugkeren of dreigen terug te keren. Maar is dan
                     niet veel meer het probleem dat wetten niet op orde zijn? Ik vind een inventarisatie
                     prima, en een gesprek met andere Ministers ook, maar is niet veel meer een probleem
                     dat gegevens vaak zo slecht worden uitgewisseld tussen landen? In het verleden hebben
                     we ook vaak gezien dat er bij dreigingen en aanslagen wel informatie was, maar dat
                     die niet gebruikt is en niet tijdig en juist met de juiste instanties gedeeld is.
                     Daar hebben wij hier heel vaak aandacht voor gevraagd. Moeten we niet eerst veel meer
                     daarop inzetten? Hoe ziet mevrouw Yeşilgöz dat?
                  
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Een heel terechte opmerking. Ik zou me daarbij eigenlijk volledig willen aansluiten.
                     Ik zou alleen niet willen zeggen: eerst daarop inzetten en dan het ander. Volgens
                     mij hebben we te maken met een heel grote dreiging. Dan moet je alles op alles zetten.
                     Ik ben het ermee eens dat gegevensuitwisseling een heel relevant punt is. Vandaar
                     ook mijn vraag of de AVG in de weg staat, of dat het ermee te maken heeft dat partijen
                     elkaar gewoon slecht weten te vinden of dat ze niet alert genoeg zijn. Het kan allerlei
                     redenen hebben. Ik weet dat hierover uitgebreid gesproken is, maar volgens mij is
                     het alleen maar goed dat we daarover blijven praten en actie ondernemen tot het wel
                     goed geregeld is. Dank dus voor deze aanvulling. Maar de wetten moeten ook op orde
                     zijn. Uiteindelijk zijn wij als land in het Schengengebied er ook van afhankelijk
                     wat onze buurlanden doen en wat onze omgeving doet om ervoor te zorgen dat, als je
                     die gegevens eenmaal hebt, er vervolging plaatsvindt en iemand dan ook – laat ik het
                     even kort door de bocht formuleren – de bak in draait.
                  
De heer Van Nispen (SP):
Over de noodzaak om informatie uit te wisselen en gegevens te delen zijn we het dan
                     eens. Ik heb zelf wel het gevoel – ik weet niet of mevrouw Yeşilgöz dat ook heeft
                     – dat we daar toch onvoldoende de vinger achter krijgen. Ik heb het gevoel dat dit
                     vaak nog niet soepel verloopt. We hebben daar ook briefings en gesprekken over gehad.
                     Ik geloof echt wel dat de Ministers daar alles aan proberen te doen en dat dit ook
                     lastig is in de verhoudingen met andere landen, maar heeft mevrouw Yeşilgöz het idee
                     dat we er een voldoende beeld van hebben hoe dat op dit moment gaat, of daar progressie
                     in zit en of we ons dus wel of niet zorgen moeten maken over de informatiedeling?
                     Wat zijn de ideeën daar nog over?
                  
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Ik denk dat ik deze vraag heel goed begrijp, want de vorige keer dat we in dit verband
                     spraken over de JBZ-Raad, hebben de SP, VVD en ook GroenLinks vragen gesteld over
                     wat het concreet betekent. Waar loopt het concreet vast? En wat kunnen we concreet
                     inbrengen bij zo'n Raad zodat we hier niet alleen een mooie filosofische discussie
                     hebben over hoe we Europa het liefst ingericht zouden willen hebben? Wat we nu kunnen
                     doen? Dat is door verschillende partijen gevraagd. U merkt dat ik daarvan heb proberen
                     te leren en dat ik nu mij concreet focus op twee punten. Als het niet mogelijk is
                     om nu een concreet antwoord te geven, vraag ik ook om daar op papier op terug te komen.
                     Ik wil weten waar het vastloopt en waar de Minister ons voor nodig heeft om het beter
                     te maken. Ik ben het dus heel erg eens met mijn collega van de SP. Ik heb het ook
                     niet scherp, bijvoorbeeld waar bij gegevensuitwisseling de privacyregels in de weg
                     zouden staan, of dat het gaat om een gebrekkige samenwerking. Zolang ik het niet weet,
                     kan ik vooral de wish list van de VVD delen, maar dan verandert er niks. Ik sluit
                     me dus aan bij de oproep. Laat ons alsjeblieft concreet weten waar het op vastloopt,
                     zodat wij weten waar we aan moeten werken.
                  
De voorzitter:
Er is nog een interruptie voor u van mevrouw Buitenweg.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Ik wil mijn vreugde uitspreken over deze enorm pro-Europese houding van de VVD. Ik
                     begrijp dat mevrouw Yeşilgöz zegt dat we tegen andere landen moeten zeggen dat zij
                     bepaalde wetgeving dienen aan te nemen, bijvoorbeeld ten aanzien van het afpakken
                     van de dubbele nationaliteit; ik geloof dat dat als voorbeeld werd genoemd. Dat is
                     vrij vergaand. Op welke wijze ziet zij dan de verhouding tussen landen op het gebied
                     van justitie? Het afpakken van de dubbele nationaliteit is een middel. Is het de bedoeling
                     dat we daarover Europese afspraken maken? Is dat wat de VVD wil?
                  
De voorzitter:
Mevrouw Yeşilgöz, dat kan kort.
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Zolang Europa voor ons werkt, zijn wij natuurlijk pro-Europa. Ik heb het voorbeeld
                     van de dubbele nationaliteit volgens mij niet genoemd. Ik kan me voorstellen dat de
                     collega van GroenLinks dat misschien automatisch hoort als ik niet praat; het had
                     wel gekund. Ik zou bijvoorbeeld willen dat de landen om ons heen allemaal een wet
                     hebben, die wij hier ook hebben vastgesteld met elkaar, waardoor het strafbaar wordt
                     geacht op het moment dat iemand uitreist naar terroristisch gebied. We weten dat je
                     heel moeilijk dingen kunt bewijzen. Op het moment dat mensen terugkeren, heb je geen
                     bewijslast opgebouwd en kun je niet vervolgen. Dat is mijn korte antwoord. Ik zou
                     willen dat de landen om ons heen op z'n minst de wetten hebben die wij in Nederland
                     hebben en die ons helpen bij vervolging. Als zij betere wetten hebben, zouden wij
                     daarvan moeten leren en ze ook hier moeten neerleggen.
                  
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Ervan leren is toch wat anders dan aanspreken. Als ik het namelijk zo hoor, is het
                     bijna een minimale vorm van een soort Europees Wetboek van Strafrecht. Ik kan me er
                     van alles bij voorstellen, maar dat is volgens mij niet de lijn zoals ik die altijd
                     heb gehoord van de VVD. Dat je van elkaar leert en kijkt wat werkt, is volgens mij
                     hoe het op dit moment werkt in Europa. Ik kan af en toe best wat verder willen gaan,
                     maar dat is nog echt wat anders dan elkaar aanspreken. Als je elkaar aanspreekt, zeg
                     je, zoals mevrouw Yeşilgöz het net ook formuleerde: ik vind dat jullie wetgeving moeten
                     hebben waardoor het strafbaar is om uit te reizen naar terroristisch gebied. Dat is
                     dan blijkbaar iets wat Europees wordt afgesproken en nationaal moet worden nageleefd.
                     Dan is mijn vraag: hoever wil de VVD gaan met het op die manier Europees afdwingen
                     van strafbare feiten? Nogmaals, als GroenLinks ben ik daar helemaal niet op tegen.
                     Het was alleen niet de lijn die ik tot nu toe heb gehoord van de VVD.
                  
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
De collega van GroenLinks hoort «m nu ook niet zo van de VVD. Ik heb nadrukkelijk
                     de Minister van Justitie en Veiligheid gevraagd om met zijn collega's om tafel te
                     gaan, wat hij bij de JBZ Raad natuurlijk ook doet, om te vragen en te kijken of we
                     allemaal onze wetten op orde hebben en of we voorbereid zijn in het geval er af en
                     toe een jihadist voor de deur staat. U kent het standpunt van de VVD: we willen die
                     mensen hier niet, we willen ze niet in Schengengebied en we willen ze daar berechten.
                     We hebben in Duitsland, maar ook in Nederland, gezien dat er mensen voor de deur kunnen
                     staan, ook al doen we daar alles tegen. Dan wil ik er zeker van zijn dat de landen
                     om ons heen dit met dezelfde urgentie hebben opgepakt, dus dat de Minister van Justitie
                     dat deelt met zijn collega's. Dat is wat ik wil. Ik wil hiervoor geen Europese wetgeving
                     en noem maar op. Ik zal er nu niet over uitweiden, voorzitter, waarom de VVD daarin
                     altijd terughoudend is. Ik wil bovendien dat het snel geregeld wordt als er snel wat
                     te regelen is. Om die reden wil ik graag een overzicht van welke landen die wetgeving
                     niet op orde hebben, wat het contact is van de Minister met zijn collega's daar en
                     of zij dat ook snel op orde kunnen brengen, zodat deze lui straks niet door het hele
                     Schengengebied gaan rondreizen.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee eindigt de eerste termijn van de zijde van de Kamer.
De vergadering wordt van 13.04 uur tot 13.16 uur geschorst.
De voorzitter:
Het woord is aan de Minister van Justitie en Veiligheid voor zijn eerste termijn.
Minister Grapperhaus:
Voorzitter, dank. Wij gaan op 1 en 2 december – ik moest even uitrekenen of ik goed
                     zit met die data, maar het gaat in ieder geval om komende maandag en dinsdag – in
                     gesprek met een kersverse Commissie. Uiteraard is dat niet met de voltallige Commissie.
                     Ik wil vast aankondigen – dat komt straks in de beantwoording terug – dat ik die dag
                     veel bilateralen heb ingepland om met een aantal collega's te praten over met name
                     het onderwerp waar het lid Yeşilgöz vragen over stelde, maar ook over het onderwerp
                     ondermijning. Daar zal ik zelfs een hele avond aan besteden met mijn Belgische collega's.
                  
Voorzitter. Ik wil hardop zeggen dat ik de ambitie deel van de kandidaat-Commissarissen
                     zoals die te halen viel uit de diverse vraaggesprekken als het gaat om het verder
                     uitbouwen van de veiligheidsunie. Dan heb ik het over de Commissarissen Schinas en
                     Johansson. Daarbij ligt de nadruk niet alleen op de strijd tegen terrorisme, maar
                     ook op een toekomstvaste EU-benadering van de grensoverschrijdende misdaad. Dat betekent
                     zowel aanpak van de georganiseerde drugscriminaliteit alsook aanpak van de mensenhandel
                     en allerlei financieel-economisch gerelateerde misdaad. Denk daarbij ook aan grootschalig
                     witwassen.
                  
Ondermijning hoef ik, dacht ik, niet meer te introduceren en is een van de grootste
                     prioriteiten. Maar ik hecht ook belang aan het verbeteren van de grensoverschrijdende
                     operationele samenwerking tussen de diverse instanties door goede informatie-uitwisseling
                     te bevorderen. Interoperabiliteit is daarvan een belangrijk onderdeel. Op die ambities
                     zit ik. Ik kom straks nog te spreken over het ambitiepunt ten aanzien van terrorismebestrijding
                     en over een aantal andere punten, maar ik wil toch eerst de vragen beantwoorden die
                     op het gebied van ondermijning liggen.
                  
De heer Van Dam vroeg hoe ik dat nu ga uitdragen. Ik word geholpen door het feit dat
                     deze twee Commissarissen zeggen dat we de veiligheidsunie verder moeten gaan verbreden.
                     Waar de mogelijkheid zich aandient, en dan vooral in de voorbereiding van de strategische
                     richtsnoeren en de invulling daarvan onder het Kroatisch voorzitterschap, zal ik daarover
                     gaan spreken. Ik wil daarbij alvast zeggen dat we deze week allebei gesprekken hebben
                     gehad met de Kroatische collega. Ik heb daarbij aangekondigd dat ik vind dat dit een
                     belangrijk punt is voor de strategische richtsnoeren.
                  
Het lid Den Boer vroeg hoe ik omga met de gezamenlijke criminaliteitsbeeldanalyse.
                     Ik spreek dus juist daarover met onder anderen de collega's Geens en De Crem uit België.
                     Ik zal dan voorstellen dat we de bestaande criminaliteitsbeelden meer op elkaar gaan
                     laten aansluiten en dat we ook meer gaan uitwisselen. Daarnaast zal ik de mogelijkheid
                     bespreken om, waar dat opportuun is, gezamenlijke criminaliteitsbeelden op te stellen.
                     Daarbij moeten die twee niet alleen met elkaar gemengd worden, maar moet echt gekeken
                     worden of we daar verder in kunnen komen. Verder gaat het om gezamenlijke opsporingsteams.
                     Wij willen juist met elkaar kijken hoe we die samenwerking kunnen optimaliseren. In
                     dat opzicht heb ik de afgelopen tijd gesproken met een aantal collega-ministers uit
                     de Duitse deelstaten die grenzen aan Nederland. Daar bestaat ook interesse voor de
                     opzet van een soort permanent joint investigation team.
                  
De heer Van Dam (CDA):
Ik wil toch eens het volgende aan de Minister vragen. Deze week stond in de krant
                     een bericht dat waar het gaat om de drugshandel op allerlei plekken in Europa ook
                     Nederlandse criminelen gesignaleerd worden, of in ieder geval personen die daar een
                     belangrijke rol in vervullen. In Nederland zelf hebben wij natuurlijk weleens de discussie
                     over de normalisering van het drugsgebruik. De Minister heeft het daar zelf ook regelmatig
                     over. Is dat iets wat hij in contacten met zijn Europese collega's terugkrijgt? Ik
                     kan me voorstellen dat als hij in Europees verband zegt «goh, we moeten met z'n allen
                     toch eens wat meer aan de drugsbestrijding en de ondermijning gaan doen», hier en
                     daar wellicht besmuikt gelachen wordt in onze richting. Hoe wordt dat opgevangen in
                     Europa? Hoe wordt dat gedaan? Zou dat niet juist een extra argument zijn om juist
                     de normalisering van drugs ook vanuit Europees perspectief in eigen land nog eens
                     aan de orde te stellen?
                  
Minister Grapperhaus:
Wij, collega Dekker en ik, hebben meer onderwerpen te bespreken. Dus ik ga hier niet
                     uitvoerig op in. Kort gezegd: ja, ik word daar wel degelijk op aangesproken in gesprekken,
                     met name als ik ambities uit over de aanpak van zware georganiseerde criminaliteit.
                     Dat gebeurt gelukkig niet in een lacherige sfeer, maar wel in de sfeer dat collega's
                     zeggen: als we hier succesvol in willen optreden, moeten we ons wel realiseren dat
                     we moeten kijken hoe we omgaan met de normalisering, zoals we het in Nederland noemen,
                     of de in de ogen van sommige buitenlanden laisser-fairesituatie ten aanzien van bepaalde
                     vormen van drugsbezit. Dat zegt men soms met meer understatement en soms met minder.
                     Ik heb zoals u weet een overleggroep van Ministers van Justitie uit zes oprichterslanden
                     plus Spanje. Daar hebben we in september in Den Haag mee gesproken. Daar is dit punt
                     opnieuw nog eens vrij nadrukkelijk aan de orde gekomen. Ik vind het in ieder geval
                     van belang – dat zeg ik ook tegen die collega's – dat we primair komen tot een zo
                     goed mogelijke samenwerking in de aanpak van de georganiseerde misdaad. Van daaruit
                     moeten we kijken wat we op die andere punten kunnen doen. Daarbij kent u overigens
                     mijn adagium, dat ik ook internationaal uitdraag: het is niet alleen een kwestie van
                     bendes oprollen, maar ook van zo veel mogelijk geld afpakken – daar kom ik zo natuurlijk
                     nog over te spreken bij het punt witwassen – en van het voorkómen dat mensen afglijden
                     in de richting van deelname aan dit soort bendes. Daar zien de collega's – en daar
                     heb ik nu een paar keer over gesproken – ook het belang van.
                  
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Grapperhaus:
Voorzitter. Mevrouw Buitenweg heeft een aantal vragen gesteld over e-evidence. Het
                     eerste rapport van mevrouw Sippel ziet er op zichzelf redelijk veelbelovend uit; ik
                     druk me maar gewoon zo uit. Op dit moment wordt het uitvoerig bestudeerd. De rapporteur
                     ondersteunt op zichzelf het door de Commissie gekozen doel van het e-evidencepakket,
                     maar presenteert een alternatief voor directe samenwerking tussen dienstverleners
                     en justitiële autoriteiten en breidt de weigeringsgronden uit. Ik denk dat vooral
                     het beginsel van directe samenwerking tussen de verzoekende lidstaat en de internetserviceproviders
                     heel goed is, maar ik heb altijd gezegd dat we echt nog veel betere rechtsstatelijke
                     waarborgen moeten hebben. We voeren hier op ambtelijk niveau ook gesprekken over.
                     Het is u bekend dat ik dit voorjaar zelf met leden van het Europees Parlement ben
                     gaan praten om hier aandacht voor te vragen. Tot morgenmiddag hebben de leden van
                     het Europees Parlement tijd om amendementen in te leveren. Daarna zal de rapporteur
                     met een eindrapport komen. Het Europees Parlement zal daar in januari over stemmen.
                     Het zal daarna heel erg aankomen op de triloog. Samen met de gelijkgestemde landen
                     zal ik daarin echt alles gaan proberen om het standpunt dat wij bij de vaststelling
                     van de algemene oriëntatie van de Raad hebben geuit nogmaals in te brengen. Nogmaals,
                     dat rapport van het Europees Parlement biedt er nieuwe aanknopingspunten voor dat
                     onze punten toch nog een keer goed aan de orde kunnen komen.
                  
Dan de opt-out ten aanzien van Ierland. Zoals ik het op dit moment begrijp, stelt
                     het voorlopige rapport van het Europees Parlement iets anders voor dan het lid Buitenweg
                     zojuist naar voren bracht. Het Europees Parlement stelt namelijk voor dat als een
                     dienstaanbieder zijn hoofdvestiging of vertegenwoordiger heeft in een land dat niet
                     meedoet met de e-evidence, dat bedrijf een andere vertegenwoordiger moet aanwijzen
                     in een land dat wel meedoet. Dat is geen opt-out, maar een soort point-at. Dan moet
                     je dus zeggen: u moet in dat geval daar staan. Daar sta ik wel voor open. Over Ierland
                     is mijn laatste informatie dat zij wel degelijk een opt-in willen, maar ik houd uw
                     Tweede Kamer daar uiteraard naar behoren van op de hoogte.
                  
Dan was er die samenhang met het VS-verhaal. Ik denk dat het belangrijk is om te weten
                     dat ik aan het begin van die discussie, want we hebben het er vaker over gehad, heel
                     duidelijk de waarschuwing heb ingebracht dat er waarborgen moeten zijn. Het opmerkelijke
                     was dat een aantal landen die bij die e-evidence van de EU niet aan onze kant stonden,
                     bij de onderhandelingen met de VS wel ons standpunt innamen, met de motivering dat
                     dit een derde land is en dat het dan allemaal anders ligt.
                  
Die onderhandelingen kan de Commissie met de VS starten, maar in het mandaat is vastgelegd
                     dat de Commissie als basis de e-evidenceverordening zal gebruiken en rekening zal
                     houden met wijzigingen die gedurende het wetgevingsproces nog worden aangebracht.
                     Nogmaals, door een aantal andersdenkenden ten opzichte van ons in het e-evidenceproces
                     is heel duidelijk aangegeven dat er andere waarborgen in moeten komen met de VS. We
                     zullen dat zeer nauwgezet blijven volgen, laat ik dat heel duidelijk zeggen, want
                     daar zie ik op z'n minst dezelfde bezwaren als bij de e-evidencerichtlijn.
                  
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Ik lees dat dan maar zo dat de Minister zich tot het uiterste zal inspannen voor dit
                     akkoord voor dubbele strafbaarheid en dat we op de hoogte blijven. De Minister zei
                     dat we binnenkort naar een triloog gaan. Heeft hij weleens overwogen wat het verstandigst
                     is? Wat geeft ons de stevigste positie, een triloog of toch overgaan naar conciliatie?
                     Bij een triloog is er nog geen eerste standpuntbepaling van het Europees Parlement
                     en hebben het voorzitterschap en de trojka daaromheen de meeste macht. Ik vraag me
                     af of dat in dit dossier ook het meest voordelig is, maar dat weet ik eerlijk gezegd
                     niet. Bekijkt de Minister ook op die manier strategisch of er eerst gewacht moet worden
                     op een volledige conciliatieprocedure?
                  
Minister Grapperhaus:
Het korte antwoord daarop is ja. We kijken natuurlijk heel goed hoe wij strategisch
                     het verst kunnen komen. De ambtenaren hebben mij daar goed in geadviseerd, maar we
                     gaan ons niet op de borst kloppen, want we zijn er nog niet. We hebben in eerste instantie
                     heel duidelijk gekozen voor de aanpak van gesprekken met de rapporteur en met de parlementsleden.
                     We moeten nu gaan kijken hoe het verder komt, wat uiteindelijk strategisch de beste
                     aanpak is, om tot het beste resultaat te komen. Ik wil benadrukken dat ik van mening
                     blijf dat deze e-evidencerichtlijn op een aantal punten echt een andere invulling
                     moet krijgen om onze rechtsstatelijkheid te waarborgen.
                  
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Grapperhaus:
Dan de opmerking van de heer Van Nispen over de globale inzet ten aanzien van terrorist
                     content online. We hebben de algemene oriëntatie niet gesteund, zoals u weet. Eigenlijk
                     waren de bezwaren hiertegen een soort neefje of nichtje, hoe je het ook wil noemen,
                     van die bij e-evidence. Die voorgenomen regeling voor het grensoverschrijdend verwijderbevel
                     en dat er alleen maar een rechtsmiddel open zou staan in de lidstaat van de uitvaardigende
                     autoriteit, vonden wij niet de goede weg. De positie van het Europees Parlement vertoont
                     ook hier gelijkenis met de Nederlandse inzet. Het grensoverschrijdende verwijderbevel
                     is zelfs grotendeels door het Europees Parlement geschrapt. Het Europees Parlement
                     zet heel erg in op het waarborgen van grondrechten zoals de vrijheid van meningsuiting.
                     Ik vind het lastig om er een precieze waardering in te zetten of dat nog scherper
                     is dan wat Nederland doet. Nederland heeft gezegd dat het rechtsstatelijk echt zo
                     moet zijn dat er nog een toets moet zijn in de staat waar het verwijderbevel effect
                     heeft. Het EP gaat daar nog overheen met die hele scherpe grens voor de vrijheid van
                     meningsuiting.
                  
Wij proberen om zo veel mogelijk aansluiting te zoeken bij de standpunten van het
                     Europees Parlement. Dat is ook in lijn met de motie-Van Nispen/Van Toorenburg, waarin
                     de regering wordt opgeroepen zich te verzetten tegen een voorstel waarin een verwijderbevel
                     rechtstreeks moet worden opgevolgd, ook als dat uit een andere lidstaat komt. We zoeken
                     uiteindelijk ook hier wel naar waar compromissen mogelijk zouden kunnen zijn.
                  
Dan de vraag van mevrouw Buitenweg over de toetreding tot het EVRM. Het kabinet is
                     nog steeds voorstander van zo snel mogelijke toetreding. Er is na vijf jaar stilstand
                     ook weer voortgang, maar zoals bekend loopt het aanzienlijke vertraging op naar aanleiding
                     van het Advies 2/13 van het Hof van Justitie. Het Hof heeft gezegd dat het ontwerpverdrag
                     op meerdere punten onverenigbaar is met het Unieverdrag. Daar heeft u zelf ook nog
                     aan gerefereerd.
                  
De Europese Commissie heeft afgelopen zomer voorstellen daarvoor gedaan. Op 7 oktober
                     heeft de Raad een onderhandelingsmandaat vastgesteld. Op grond daarvan kunnen de onderhandelingen
                     met de partners van de Raad van Europa hervat worden. Die onderhandelingsrichtsnoeren
                     zijn overigens gerubriceerd, omdat openbaarmaking de onderhandelingspositie van de
                     EU zou kunnen schaden. Dat wil ik even melden om de verwachtingen te managen. Dit
                     kabinet is van mening dat de vastgestelde onderhandelingsrichtlijnen tegemoetkomen
                     aan de bezwaren van het EU-Hof en steunt dus ook het hervatten van de onderhandelingen
                     op basis daarvan.
                  
Heeft Nederland al een formele positie bepaald ten aanzien van het gebruik van PNR-gegevens
                     voor andere vervoersmodaliteiten dan luchtvaart, zoals treinverkeer en wellicht ook
                     scheepvaart? Ik heb in het AO over de JBZ-Raad van 3 oktober aangegeven dat Nederland
                     nog geen formele positie heeft bepaald. Inderdaad heeft het Finse voorzitterschap
                     gezegd te willen onderzoeken of dat ook op de bus of de trein kan, zoals de heer Van
                     Dam terecht aanhaalt.
                  
De Europese initiatieven en pilots op dit vlak worden door Nederland heel nauwlettend
                     in de gaten gehouden, om te bezien of dat inderdaad effectief en proportioneel zou
                     zijn. In dat verband steun ik het onderzoek naar proportionaliteit, effectiviteit
                     en haalbaarheid van een eventuele uitbreiding. Dat moet een geruststelling zijn voor
                     mevrouw Den Boer. Ik heb dat ook eerder gezegd, maar ik benadruk nog maar eens dat
                     we bij dit soort dingen hoe dan ook eerst kijken of het proportioneel, effectief en
                     haalbaar zou zijn. Er is nog geen voorstel. Als dat in de toekomst gemaakt wordt,
                     zullen we dat ook bezien in het licht van de subsidiariteit.
                  
Dan de milieucriminaliteit. Het idee van de heer Van Nispen van een zwarte lijst vind
                     ik interessant. Dat klinkt wat gratuit, maar zo is het niet bedoeld. Ik kan op dit
                     moment niet beoordelen of dat juridisch haalbaar is, maar ik vind het hoe dan ook
                     primair aan de Commissie om hierover na te denken, gezien het belang van een level
                     playing field binnen de EU. In het kader van de zogenaamde Green Deal moet er hoe
                     dan ook meer aandacht komen voor de handhaving van milieudelicten. Dat is op zichzelf
                     toe te juichen. Ik zal zeker zien hoe we de gedachte van de zwarte lijst op een goede
                     manier onder de aandacht kunnen brengen. Dat zeg ik bij dezen toe. Ik zal met een
                     klein c'tje met een rondje eromheen de heer Van Nispen van de SP erbij noemen. Ere
                     wie ere toekomt. Nou ja, dat is niet onbelangrijk.
                  
De heer Van Nispen (SP):
Of dat dan helpt om het voorstel aangenomen te krijgen weet ik niet. Als hij dat c'tje
                     beter weg kan laten, vind ik dat ook goed. Het lijkt me logisch om aan de Minister
                     te vragen om hier bij een volgende gelegenheid, bij de volgende geannoteerde agenda
                     expliciet op terug te komen.
                  
Minister Grapperhaus:
Dat laatste zal ik doen. Ten aanzien van dat eerste zal ik bij dat c'tje met dat rondje
                     «Van N. te B.» zetten, want ik heb zojuist vastgesteld wat zijn woonplaats is. Dan
                     is er een zekere mate van anonimiteit gegarandeerd.
                  
Voorzitter. Over de rechtsstatelijkheid waren er een aantal vragen. Tot slot is er
                     nog een belangrijk punt van mevrouw Yeşilgöz over terreur en de terreurwetgeving.
                     Eerst even die rechtsstatelijkheid. U weet dat ik me tijdens de informele JBZ-Raad
                     in Helsinki, in juli jongstleden, sterk heb gemaakt voor het systematisch bespreken
                     van de juridische elementen van rechtsstatelijkheid. Ik denk dat het een goede zaak
                     is dat het Finse voorzitterschap voor de komende JBZ-Raad ook inderdaad een nieuwe
                     review cycle inzake rule of law heeft geagendeerd. Ik heb ook aangegeven aan de collega's:
                     wij zijn toch het meest de hoeders van de rechtsstaat qua werkterrein. Wij zijn juristen,
                     de J-mensen. In ieder geval hebben wij heel duidelijk dat juridische in ons takenpakket,
                     in ons vaandel. Dan zou het bij ons nu juist ook wel aan de orde moeten komen. In
                     dat verband heb ik gezegd dat je het ook op diverse manieren zou kunnen insteken,
                     aanvullend op de agendering in de Raad Algemene Zaken, waar veel meer de politieke
                     agendering aan de orde zou moeten zijn.
                  
Ik heb dat overigens ook neergelegd in bilateralen met een aantal van mijn collega's.
                     Ik heb dat recent niet alleen met de Kroatische collega besproken, maar bijvoorbeeld
                     ook met de Hongaarse collega die in Nederland was. Ik heb tegen haar gezegd: hoor
                     eens, dit is echt iets waarvan ik verwacht en er ook op reken dat de landen die zich
                     aangesproken voelen of aangesproken zijn in artikel 7-procedures et cetera, bereid
                     zijn om daar ook juist in dat juridische kader van de JBZ-Raad met elkaar van gedachten
                     over te wisselen. Ik wil nogmaals benadrukken dat ik het van belang vind dat dit in
                     de JBZ-Raad gebeurt, en dan niet alleen omdat dit de Justitie- en Binnenlandse Zakenraad
                     is waar dit bij uitstek een onderwerp is als je hebt over grondrechten, over machtenscheiding
                     en dergelijke. De heer Van Dam gebruikte in dit kader een mooie uitdrukking. Hij vroeg
                     of het «dood voor de kast lag». Ik leer elke keer weer oud-Hollandse uitdrukkingen.
                     Ik vind dat nou precies het punt: door het met elkaar in die formele JBZ-Raad te bespreken,
                     weten we gewoon dat het, ook als er goed nieuws te melden is, terug blijft komen.
                     Het kan dus geen discussie zijn die een hele tijd stil komt te liggen doordat er een
                     bepaald verweer of een bepaalde exceptie wordt opgeworpen in zo'n artikel 7-procedure.
                  
De heer Van Nispen vroeg: hoe moet het nou verder? Ik denk dus dat de dialoog in de
                     JBZ-Raad in ieder geval nodig is om de redenen die ik net besprak. De nieuwe Commissieaanpak
                     met de review cycle geeft ons echt een aanknopingspunt. Ondertussen spelen er tegelijk
                     de inbreukprocedures, de artikel 7-procedures. Dat heb ik ook tegen de Hongaarse en
                     de Kroatische collega's gezegd. Dat moet ook wel gewoon zijn weg blijven gaan. Anders
                     gaan we het weghalen uit de hele rechtsstatelijke systematiek of structuur die we
                     hebben opgezet in de EU. Maar ik vind het van belang dat we het in de JBZ-Raad, gewoon
                     naar aanleiding van belangrijke nieuwe voorstellen of in het kader van die review
                     cycle – altijd hier een element in de discussie – op de agenda zetten.
                  
Het Europese Justitiescorebord ligt meer op het terrein van de Raad Algemene Zaken.
                     In de komende Raad van 10 december wordt er een hoorzitting over Hongarije gehouden.
                     Dan wordt de stand van zaken met Polen besproken. Daar zit het echt in die Raad Algemene
                     Zaken waar de Ministers van Buitenlandse Zaken, zoals ook die van ons, de druk erop
                     houden. Verder worden wij ook bilateraal geheel op de hoogte gehouden. Wat betreft
                     de artikel 7-procedure was de eerste hoorzitting over Hongarije op 16 september jongstleden.
                     Daarna heeft het voorzitterschap gezegd dat de Raad zich hiermee bezig moet blijven
                     houden. Goed, en ik zei al dat daarom ook nu dus die vervolghoorzitting plaatsvindt.
                  
Over Polen is op 10 september voor het laatst gesproken. Er is door een aantal lidstaten
                     én de Commissie geconstateerd dat Polen niet tegemoet is gekomen aan de verschillende
                     punten van zorg. Het belangrijkste is dat de artikel 7-procedure regelmatig geagendeerd
                     blijft.
                  
Ik wilde ten aanzien van Hongarije nog opmerken dat ik niet wil zeggen «één zwaluw
                     maakt nog geen zomer» – dat is ook een oud-Hollands gezegde – ook niet «als ik dood
                     voor de kast lig», maar we hebben in ieder geval in Hongarije gezien dat men dat voorstel
                     dat zelfs al als wet was aangenomen, waarbij de administratieve rechtspraak geheel
                     onder het bewind van de Minister van Justitie werd gelegd, uiteindelijk heeft teruggetrokken.
                     For what it's worth; voor wat het waard is! Nogmaals, ik ga niet zeggen dat we er
                     daarmee zijn, maar men is daar in ieder geval op dat punt gevoelig gebleken voor de
                     argumenten die verschillende collega's en ikzelf in gesprekken naar voren hebben gebracht.
                     Ook is daarbij dus gekeken naar wat het Venetië-Comité zei. Maar zoals gezegd: het
                     is nog geen zomer; we moeten hier met elkaar verder over spreken.
                  
De heer Van Dam (CDA):
Op dit punt heb ik toch een vraag aan de Minister, en misschien wel aan beide Ministers.
                     Er zijn stromingen in deze Kamer die van mening zijn dat de rechters uiteindelijk
                     te veel vinden van zaken en dat de politiek aan zet is. Dat is ook een beetje wat
                     mij inspireert tot het maken van de volgende opmerking. Ik ben het trouwens niet eens
                     met die stromingen. Ik noem bijvoorbeeld het EAB. De rechters in Amsterdam hebben
                     gezegd: wij doen niet meer mee aan de EAB's uit Polen. Ik denk dan bij mezelf: daar
                     zit wel een officier van justitie die eerst die vordering of die zaak voorgedragen
                     heeft aan de rechter. Kan de Minister van Justitie of de Minister voor Rechtsbescherming
                     daarop ingaan? Ik laat het even aan hen over om te bepalen wie daarop antwoordt. Zou
                     het niet ook voorstelbaar zijn dat er een moment komt dat we het niet aan de rechters
                     laten om die beoordeling te maken, maar dat de Nederlandse overheid – in dit geval
                     vertegenwoordigd door het OM – zegt: genoeg is genoeg, maar dit doen wij niet meer?
                     Dat zit er ook een beetje in. Daar zoek ik een beetje naar. Ik vind het onbevredigend.
                     Misschien dat die situatie nu nog niet aan de orde is, maar ik kan me voorstellen
                     dat er wel degelijk situaties zullen zijn naar aanleiding waarvan de Nederlandse overheid
                     zegt: nou, dit doen we dus even niet meer. Kunt u zich dat ook voorstellen?
                  
Minister Grapperhaus:
Collega Dekker zal daar misschien zo ook nog iets over zeggen omdat hij de rechterlijke
                     macht in zijn portefeuille heeft. Laat ik er twee dingen over zeggen. Ten eerste,
                     ik geloof zeer in de machtenscheiding. Dat is een beetje een geloofsbelijdenis. Ik
                     geloof daar zelfs zodanig in dat ik een aantal jaren geleden uit puur enthousiasme
                     nog eens het werk van Montesquieu helemaal heb nagelezen. Daar staan hele prachtige
                     metaforen en andere vergelijkingen in, die ik iedereen aanraad om weer gewoon enthousiast
                     te worden over een goede uitvoering van de machtenscheiding. Het komt aan op die goede
                     uitvoering. Wij zijn natuurlijk al veel langer bevrijd, namelijk dit jaar al 75 jaar.
                     Wij hebben dus de kans gehad om de mogelijkheid die de geallieerden ons boden, om
                     onze rechtsstaat op te bouwen na het naziregime, heel goed uit te kristalliseren.
                     De heer Van Dam heeft zelf ook tot enige voorzichtigheid gemaand als het gaat om met
                     vingertjes wijzen en met dingen aan te slag gaan. Ik ben het daarmee eens. We moeten
                     ons immers realiseren dat een aantal van onze EU-partners gewoon pas in latere stadia
                     in de sfeer van een democratische rechtsstaat hebben kunnen komen.
                  
Ondertussen betekent dat nog steeds dat je met z'n allen binnen de EU – zo'n partnership
                     zijn we – ernaar moet streven dat iedereen meedoet, en ook binnen een zekere bandbreedte
                     op hetzelfde niveau meedoet, met het hanteren van de beginselen van de rechtsstaat.
                     Je ziet bij terrorismebestrijding dat dat niet altijd makkelijk, niet altijd mogelijk
                     is. Dat is een interessant punt waarop ik nog terugkom naar aanleiding van vragen
                     van mevrouw Yeşilgöz. Dat moeten we met elkaar doen. En dat betekent dan, voorzitter,
                     dat ik wel vind dat de rechter in de machtenscheiding degene is die bepaalt wat in
                     een bepaalde situatie rechtsstatelijk is. Daar is die machtenscheiding voor. Het Openbaar
                     Ministerie zou ik, ook ter bescherming van het Openbaar Ministerie, niet in die positie
                     willen brengen. Ik hoop dat dit een helder statement op dat punt is.
                  
De voorzitter:
Meneer Van Dam, enigszins beperkt graag. Dat vraag ik overigens ook aan de Minister.
De heer Van Dam (CDA):
Het is helder. De Minister zegt dat hij heel Montesquieu gelezen heeft. Dan had ik,
                     heel eerlijk gezegd, het antwoord iets ruimer verwacht. Ik zal dat overigens ook nog
                     eens op een verloren moment doen. Maar wat ik ermee bedoel te zeggen – ik worstel
                     daar ook mee – is het volgende. Op een gegeven moment moet je toch zien dat een land
                     in Europa dingen doet waarvan jij ook als land zegt: tot hier en niet verder; ik zeg
                     tegen mijn mensen dat we hier geen zaken meer mee doen! Daarvoor bent u dan, denk
                     ik, de primus inter pares. Of dat dan in zijn geheel is of op een detail, maar dat
                     is een beetje wat ik mij afvraag en wat ik ook mis in de hele benadering in Europa.
                     We leggen het wel erg bij de rechter, zowel landelijk als op Europees niveau. Daar
                     is de artikel 7-stap natuurlijk een uitzondering op. Maar ik zou de Minister toch
                     nog eens willen vragen om op reis naar Brussel en terug ook vanuit dat perspectief
                     te denken: wat kan de Nederlandse overheid hier voor bodemlijn in zien?
                  
Minister Grapperhaus:
Collega Dekker en ik ondernemen de reis om het gesprek aan te gaan en heel duidelijk
                     aan te geven waarom wij bepaalde dingen niet goed vinden en andere dingen wel. De
                     heer Van Dam heeft daar zelf al op gewezen. Je zou zelfs kunnen zeggen dat het een
                     geluk bij een ongeluk was toen daar de affiches hingen van Juncker met Soros. Zo kon
                     ik daar heel direct over beginnen.
                  
Ik ben een zeer groot aanhanger van de Europese Unie. Laat ik dat maar zeggen. Nu
                     komt het: als we elkaar binnen de Europese Unie serieus nemen, en dat doe ik, dan
                     moeten we ook accepteren dat de rechter, en dan bij uitstek de Europese rechter, doorbrekend
                     moet zijn als we er met elkaar uiteindelijk niet uitkomen. Ondertussen zijn er ook
                     nog andere mechanismen, zoals het nu echt doorzetten van het Europees Openbaar Ministerie.
                     Ik vind dat lidstaten moeten accepteren dat dat alle ruimte moet krijgen om te onderzoeken
                     of Europese subsidies en gelden niet oneigenlijk zijn gebruikt. Dat is één ding.
                  
Een ander mechanisme, dat door Commissaris Jourová naar boven is gebracht, is het
                     koppelen van Europese gelden aan rechtsstatelijkheid. Die middelen zou ik steunen
                     als ze goed worden uitgewerkt. Ik vind dat wij als Nederlandse overheid niet in de
                     positie van de rechter moeten treden. We kunnen dit dus bij de Europese rechter neerleggen.
                     Dat is nou precies wat de Ierse rechter heeft gedaan. Die heeft bij de Europese rechter
                     de vraag neergelegd of Ierland nog wel arrestatiebevelen van Polen kan opvolgen. Zo
                     vind ik dat we dat moeten blijven doen.
                  
De voorzitter:
Meneer Van Nispen op ditzelfde punt, denk ik.
De heer Van Nispen (SP):
Ja. Ik vond dat de heer Van Dam een zeer terechte vraag stelde. Het betoog van de
                     Minister klopte natuurlijk.
                  
De heer Van Dam (CDA):
C. van Dam.
De heer Van Nispen (SP):
Ja, ik moest daar een c'tje van copyright bij zetten om duidelijk te maken dat het
                     idee van Van Dam kwam. En nu moet ik van de voorzitter ook nog opschieten. Jeetje
                     zeg, wat moeten we hier toch allemaal een hoop. Het punt is dat het een politieke
                     afspraak is geweest om elkaar zodanig te vertrouwen dat we niet langer door een rechter
                     laten toetsen of iemand bijvoorbeeld wel of niet aan Polen mag worden uitgeleverd.
                     Mijn vraag zou de volgende zijn. Er kan ooit een moment komen waarop we zeggen: er
                     is voldoende politieke reden om op die afspraak terug te komen, of om aan een bepaald
                     land niet langer Nederlanders uit te leveren. Ik zeg niet dat die reden er nu al is,
                     maar dat moment kan natuurlijk wel komen. Dat is volgens mij de vraag. Dat hoeven
                     we dan niet alleen aan rechters over te laten. Dat heeft niets te maken met de scheiding
                     van machten. Dat is terugkomen op een afspraak, of een andere politieke afspraak maken
                     dan we ooit hebben gedaan.
                  
Minister Grapperhaus:
Ik zie het zo: dit heeft alles te maken met de scheiding van machten. Dat is één.
                     Twee: ik vind het juist mooi dat de rechter nu ook op Europees niveau kan zeggen dat
                     iets niet rechtsstatelijk is, en dat de overheden niet langer met een soort protestborden
                     hoeven te zeggen wat niet mag, of ergens voor moeten gaan liggen. Dat vind ik nou
                     juist heel goed geregeld. We weten dat er een moment kan komen waarop in een lidstaat
                     een zodanige niet-rechtsstatelijke situatie is ontstaan dat je moet zeggen: hier kunnen
                     we niet verder in komen. Dat moment is nog lang niet bereikt. Dit punt is dan weer
                     aan de Raad Algemene Zaken.
                  
Voorzitter. We hadden nu maar heel weinig tijd, maar ik wil in een wat uitgebreider
                     AO naar aanleiding van of ter voorbereiding op de volgende JBZ-Raad best eens langer
                     spreken over dit rechtsstatelijkheidspunt. Ik ben er namelijk van overtuigd dat je
                     het beste bij elkaar blijft en verder komt als je rechtsstatelijkheidsvragen aan de
                     orde blijft stellen door structuren te gebruiken die je hebt afgesproken voor als
                     je er onderling niet uitkomt, zoals een artikel 7-procedure of een prejudiciëlevragenprocedure.
                  
Ondertussen wil ik de heer Van Nispen en de heer C. van Dam zonder meer meegeven dat
                     ik met een koffertje op missie blijf gaan. Dat doe ik om in die landen te zeggen wat
                     volgens mij de gemeenschappelijkheden zijn die we op het gebied van een onafhankelijke
                     rechterlijke macht moeten nastreven, et cetera. Volgens mij geldt dat ook voor collega
                     Dekker, maar die moet daar zijn eigen dingen over vertellen.
                  
De voorzitter:
Het laatste onderwerp.
Minister Grapperhaus:
Ja, dat was mevrouw Yeşilgöz. Ik begrijp haar punt heel goed, maar we moeten ons realiseren
                     dat er een EU-richtlijn is op het gebied van terrorismebestrijding. Die noem ik even.
                     Dat is EU-richtlijn 2017/541. Nederland heeft zich tijdens het voorzitterschap in
                     2016 hard gemaakt voor de totstandkoming van die richtlijn. Daarin worden minimumeisen
                     gesteld aan de nationale terrorismewetgeving. Alle landen moeten daaraan voldoen.
                     De Commissie gaat in 2020 beginnen met een evaluatie van die richtlijn.
                  
Als het mag, wil ik aan mevrouw Yeşilgöz toch snel nog even één voorbeeld noemen.
                     We zien bijvoorbeeld dat Zweden heel weinig wetgeving heeft. Mevrouw Yeşilgöz noemde
                     dat terecht. Dat is een grote zorg voor mij. Dat is ook een grote zorg voor mijn collega
                     in Zweden. Het voert te ver om hier uitvoerig op in te gaan, maar dat komt doordat
                     de Grondwet in Zweden bepaalde wetgeving op dit punt niet mogelijk maakt. Dat is een
                     enorm grote zorg. Dat geldt dubbel voor mijn collega, want Zweden voldoet daarmee
                     niet aan de terrorismerichtlijn. Dat is één. Maar twee: Zweden heeft ook de problematiek
                     met bijvoorbeeld terugkeerders. Als zij naar Zweden komen, kunnen ze via het taxfreegedeelte
                     gewoon rechtstreeks de straat op zodra ze zijn aangekomen op het vliegveld van Stockholm.
                     Voor ons druist dat natuurlijk in tegen iedere vorm van rechtvaardigheid.
                  
Hoe zit dat? Ik wil daar verder nog over zeggen dat ik in een aantal bilateralen in
                     gesprek ga over juist dit onderwerp. Ik zie dat er een noodzaak is om goed dicht bij
                     elkaar te blijven. Daarvoor ga ik bij mensen inventariseren hoe het er in hun regelgeving
                     voorstaat en hoe zij bezig zijn om de praktijk daarop te laten aansluiten. Daar zal
                     ik zeker bij uw Kamer op terugkomen, ook nog wel in een ander verband dat dit JBZ-verband.
                  
Nogmaals, de Commissie gaat begin volgend jaar in ieder geval met een uitvoerige inventarisatie
                     aan de slag. Ik vind dit een punt waarbij we onze EU-partners de komende tijd heel
                     erg dichtbij moeten houden. Zo heet dat met een neologisme. Volgens mij beoogt dat
                     vooral uit te drukken dat je zorgt dat je precies weet hoe anderen daarin zitten,
                     wat ze doen en dat je ze eventueel ook suggesties aan de hand doet: zou je niet dit,
                     of zou je niet dat? Daarom is het goed dat daar aandacht voor is gevraagd.
                  
Dit was mijn gehele bijdrage.
De voorzitter:
In hun kracht zetten misschien ook. Dank u wel. Er is een interruptie van mevrouw
                     Yeşilgöz.
                  
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Een interruptie, wat mij betreft ook om op dit punt een tweede termijn te voorkomen.
                     Dank voor de toezegging. Dank ook dat de Minister dit zo serieus oppakt, opgepakt
                     heeft en gaat oppakken met zijn collega's. Uiteindelijk gaat het over onze nationale
                     veiligheid als die mensen gaan rondwandelen. Ik zou het heel erg waarderen als wij
                     inderdaad een overzicht kunnen krijgen van de landen die in die zin achterlopen en
                     die een gevaar vormen voor de Europese veiligheid en onze nationale veiligheid. Wellicht
                     kan ik dan met de collega's aan deze kant kijken of wij iets kunnen doen richting
                     onze collega's in de parlementen daar. Ik wil niet wachten op evaluaties en kijken
                     of landen zich aan richtlijnen houden. Dit is gewoon urgent. Dit raakt de veiligheid
                     heel erg concreet. Als de Minister ons dus kan helpen met informatie en met wat er
                     uit zijn gesprekken komt, dan kunnen wij weer kijken wat wij kunnen doen. Zo blijven
                     we van alle kanten duwen. Grondwet of niet, het gaat om onze veiligheid.
                  
Minister Grapperhaus:
Wat ik eigenlijk wil voorstellen c.q. toezeggen is dat ik naar aanleiding van de gesprekken
                     die ik de komende tijd voer bij uw Kamer terugkom met wat je vroeger een «rondje langs
                     de velden» noemde. Dat is voor wie zich Langs de Lijn nog kan herinneren. Dat is om
                     aan te geven wat ik in diverse landen signaleer. Ik ben huiverig voor een strikte
                     inventarisatie, omdat ik niet in het juridische vaarwater van de Commissie-evaluatie
                     wil komen. Ik wil heel duidelijk zeggen dat ik het punt van mevrouw Yeşilgöz begrijp.
                     Ik zal ergens in het begin van het nieuwe jaar terugkomen met een brief waarin staat
                     hoe ik de situatie zie in een stuk of wat vooral ons omringende en Scandinavische
                     landen.
                  
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Zo kennen wij de VVD trouwens weer wel, «hop, Grondwet of niet». Maar goed, mijn vraag
                     was eigenlijk aan de Minister. Het was namelijk een beetje jammer dat hij mijn punt
                     van het geweld tegen vrouwen was vergeten. Jammer dat dat dan weer van het lijstje
                     afgevallen is.
                  
De voorzitter:
Dat is voor de Minister voor Rechtsbescherming en die komt zo.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Is dat zo? Nou, tot nu toe... Volgens mij gaat dat heel vaak... Maar goed, ik vind
                     ook dat de Minister... Oké. Het ging mij juist om geweld tegen vrouwen. Ik weet dat
                     de heer Dekker heel veel doet aan vrouwenrechten, maar ik dacht dat vragen over geweld
                     voor de heer Grapperhaus waren, maar dan wacht ik in spanning af.
                  
De voorzitter:
Dan wachten we dat af. Hartelijk dank.
Minister Grapperhaus:
Ik doe ook veel tegen geweld tegen vrouwen, maar in dit verband leek het het meest
                     correct dat collega Dekker dat doet.
                  
De voorzitter:
Fijn. Laten we niet al te veel tijd aan deze gedachtewisseling besteden. Ik geef snel
                     het woord aan de Minister voor Rechtsbescherming voor zijn termijn.
                  
Minister Dekker:
Dank. Een paar onderwerpen. Om misschien even een bruggetje te maken. Zonder in herhaling
                     te vallen, vind ik het een goede ontwikkeling dat we nu ook in de JBZ-Raad over rechtsstatelijkheid
                     gaan praten. Gedurende mijn bezoek aan Polen heb ik zowel met mevrouw Gersdorf van
                     de Poolse Hoge Raad gepraat – die we trouwens vanavond weer zien, omdat ze in Nederland
                     is – maar ook met de andere kant, met Ziobro, over wat er nu precies gebeurt in Polen.
                     Ik ben daarna niet heel erg optimistisch thuisgekomen. Ik heb ook gezien dat steun
                     vanuit Nederland, zowel vanuit de Raad waar wij met z'n tweeën in zitten, als ook
                     bilateraal richting partijen die zich weren tegen de vernieling van de Poolse rechtsstaat,
                     enorm kan helpen. Als je daar overigens een kritische opmerking over maakt, krijg
                     je zelf ook de volle laag. Ik heb dat mogen ondervinden. Mijn Pools is niet al te
                     goed, maar Poolse vrienden gaven even een snelle vertaling van wat er in de kranten
                     stond. Dat vertelde mij genoeg over hoe het daar kennelijk aan toegaat.
                  
Het feit dat wij daar ook in de JBZ-Raad over praten, biedt ook de mogelijkheid om
                     te laten zien wat de praktische consequenties zijn, niet alleen maar op waardenniveau
                     bij de Ministers van Buitenlandse Zaken, maar ook voor ons tweeën, als er twijfel
                     gaat ontstaan over de onpartijdigheid en de onafhankelijkheid van rechters aldaar.
                     We zien dat bij een aantal uitspraken, onder andere bij de rechtbank in Amsterdam,
                     er getwijfeld wordt aan de onafhankelijkheid aldaar. Als dat zo door blijft gaan,
                     gaat dat consequenties hebben voor uitleveringsverzoeken, voor de WETS, voor de WOTS,
                     voor uitspraken in familierechtszaken, omdat die allemaal gebaseerd zijn op wederzijds
                     vertrouwen en wederzijdse erkenning. Ik heb liever dat we onze collega daar direct
                     op kunnen aanspreken, dan dat het gaat via het lijntje van ons naar Onze Minister
                     van Buitenlandse Zaken naar de Minister van Buitenlandse Zaken aldaar en weer terug.
                     Ik heb dus ook Ziobro uitgenodigd: wees een man, kom naar Brussel, stuur niet je Staatssecretaris;
                     laten we het er daar over hebben, want dat is de plek waar we dat moeten doen. We
                     hebben hem daar de afgelopen twee jaar nog niet gezien, maar de uitdaging ligt er.
                  
Artikel 7 loopt. Daar is zojuist wat over gezegd. Dan kunnen we ook met dat Europese
                     Scoreboard in de JBZ-Raad die discussie aangaan. Dat ligt niet alleen daar, maar ook
                     in de gesprekken die wij met ze voeren. Omdat je dan kan zien hoe Nederland het doet
                     en hoe andere landen het doen. Die duiding ontbreekt nu soms. Ik begrijp heel goed
                     dat de heer Van Dam vraagt of daar geen oordeel aan gekoppeld moet of kan worden.
                     Ik zou daar niet onmiddellijk tegen zijn, maar je ziet wel dat er dan onmiddellijk
                     weerstand tegen zo'n instrument gaat ontstaan, omdat dan van de Commissie nog veel
                     meer een duiding of een oordeel wordt gevraagd dan nu het geval is. We moeten het
                     nu doen met wat we hebben en op basis van wat er in dat Scoreboard staat, kunnen we
                     nu heel goed het gesprek voeren.
                  
Even de verschillende sporen. Artikel 7 en de JBZ-Raad waar we het daarover hebben.
                     Als ik nu iets van een klein lichtpuntje mag zien in Polen, dan is het dat daar gezegd
                     wordt: waar bemoeit Europa of Brussel zich mee, of waar bemoeit Nederland zich mee
                     als het gaat om onze inrichting van de rechtspraak? Dat doen wij de andere kant op
                     toch ook niet? Een lichtpunt is dat het juridische spoor er is van het Europees Hof.
                     De enige keer dat ze iets hebben teruggedraaid, was na een negatieve uitspraak van
                     het Europees Hof. Dat is ook de reden dat de voorzitter of de president van de Hoge
                     Raad daar zegt: het helpt als landen zich voegen in zaken bij het Europees Hof. Wij
                     zijn er als Nederland dus vrij actief in om ons aan te sluiten bij zaken die daar
                     worden aangebracht. In november zijn er weer twee zaken geweest, die in mijn ogen
                     hebben uitgepakt in het nadeel van de Poolse regering. Het is interessant om te zien
                     of dat nu een follow-up krijgt en of wellicht het oordeel van een rechter, in tegenstelling
                     tot een oordeel van collega-ministers van Justitie of Ministers van Buitenlandse Zaken,
                     iets meer impact heeft. Wij zitten daar in ieder geval in iedere vergadering die we
                     hebben, bovenop.
                  
Van de rechtsstaat naar de AVG.
De heer Van Dam (CDA):
Voorzitter.
De voorzitter:
Nou, nee. Oké, gaat uw gang.
De heer Van Dam (CDA):
Heel kort. Ik begrijp wat de Minister zegt. Ik zou zelf willen, maar dat is misschien
                     ook meer aan de commissie, dat wij ook in Nederlands verband – en zo moet u ook mijn
                     opmerking in de richting van de Minister van Justitie en Veiligheid zien – ons zelf
                     wat meer een oordeel vormen over wat we boven de streep en onder de streep vinden.
                     Ik begrijp volkomen dat dat in Europees verband eerder iets lastigs is dan dat het
                     helpt, maar ik wil alleen maar zeggen dat ik best worstel met de vraag tot waar je
                     het met elkaar nog goed vindt. Ik zal in ieder geval in commissieverband aan de orde
                     stellen hoe wij dat vorm kunnen geven. Ik kom daar op een later moment op terug.
                  
Minister Dekker:
Prima. Ik denk dat er geen misverstand kan bestaan over wat wij vinden van de ontwikkelingen
                     in een land als Polen, maar zeker ook in Hongarije. U vraagt wanneer dat dan een keer
                     consequenties heeft. Dat is een lastige vraag, want u zegt iets over niet erkennen.
                     Dan heb je formeel het pad van artikel 7, wat natuurlijk lang duurt. Maar ook het
                     niet langer erkennen van rechterlijke uitspraken uit Polen heeft natuurlijk enorme
                     consequenties voor de werking van ons rechtsbestel en de Europese Unie. Het is dus
                     niet zo dat het géén agendapunt is en dat er niet over wordt gesproken, maar de vraag
                     is wanneer je die ultieme consequentie trekt.
                  
De AVG.
De voorzitter:
Ogenblik. Ik vrees dat dit de stemmingsbel is en dat we naar de plenaire zaal moeten
                     om te gaan stemmen. Toch niet. Ik hoor dat de stemming wordt uitgesteld. Gaat u verder.
                  
Minister Dekker:
De AVG. De Commissie is op dit moment bezig met een evaluatie waar in algemene zin
                     ook de slagkracht van de toezichthouders in aan bod komt. Als ik de vraag van de heer
                     Van Dam als volgt mag opvatten: we moeten uitkijken dat we niet specifiek inzoomen
                     op één toezichthouder in Ierland, want de vraag die daarachter schuilgaat, is volgens
                     mij of wij nou binnen Europa in staat zijn om met z'n allen ook die grote techplatforms
                     aan te spreken en aan te pakken, waar dat nodig en noodzakelijk is, dan kan ik mij
                     daar zeker in vinden. Ik zal dat ook aankaarten, zonder specifiek de pijlen te richten
                     op één toezichthouder.
                  
Wij zijn voor een brede insteek van die evaluatie. De vraag is of we daar bijval voor
                     kunnen krijgen, hoe kansrijk dat is. Ik heb de indruk dat daar wel politieke steun
                     voor is. Het andere punt is: kan of moet zo'n evaluatie nou leiden tot aanpassing
                     van de AVG? Daar ligt het politieke krachtenveld wel wat verdeelder. Het Nederlandse
                     standpunt is: als je gaat evalueren, dan moet de conclusie ook kunnen zijn dat je
                     je Europese regelgeving wat zou moeten aanpassen. Dat is in ieder geval waar wij ons
                     steeds sterk voor maken. Ik heb ook in de annotatie en in mijn brief een aantal punten
                     meegegeven die naar mijn mening verduidelijkt moeten worden, bijvoorbeeld de harmonisatie
                     van de leeftijdsgrens of de verplichte registers voor het mkb, waar het nu enorm knelt.
                     Wij gingen er altijd van uit dat dat een veel bredere vrijstellingsgrondslag zou bieden,
                     maar die blijkt nu in de praktijk vrij smal uit te pakken. Dé manier om dat te verhelderen,
                     vergt ook aanpassing van de Europese regelgeving. Mochten dit soort dingen straks
                     ook uit de evaluatie komen, dan zou ik er voorstander van zijn om dan ook nog een
                     keer kritisch naar die AVG zelf te kijken. Dat is in ieder geval wel waar wij ons
                     voor zullen blijven inzetten.
                  
Ook vrouwen en huiselijk geweld is een onderdeel waar wij ons allebei hard voor maken.
                     Het staat niet volgende week op de agenda. Wij hebben dit punt wel aangemerkt in onze
                     brieven aan onder anderen de nieuwe EU-Commissaris Dalli, omdat wij groot voorstander
                     zijn van de toetreding van de Europese Unie tot bijvoorbeeld de Istanbul Convention.
                     Wij hebben dat daar dus aangekaart en zullen ook geen mogelijkheid onbenut laten om
                     dat ook bij een andere Raad weer een keer te doen.
                  
Slachtofferrechten. Er liggen nu vrij algemene Raadsconclusies, die opdracht geven
                     aan de nieuwe Commissie om aan de slag te gaan. Ik verwacht dat de nieuwe Commissie
                     met aanscherpingen en voorstellen zal komen. Die moeten in mijn ogen vooral verbeteringen
                     opleveren voor Nederlanders die in andere lidstaten slachtoffer worden. Nederland
                     heeft vrij veel geregeld, en ook vrij goed. Gister zagen we dat er maar iets over
                     de grens in België hoeft te gebeuren, en je zit in een ander regime. Dan is het heel
                     erg lastig om vanuit Nederlandse regelgeving te zeggen dat wij wel in het gat springen,
                     want dan heb je te maken met het territorialiteitsbeginsel en allerlei praktische
                     en principiële bezwaren. Maar het zou natuurlijk wel helpen als er binnen de Europese
                     Unie wat meer harmonisatie plaatsvindt van de regelingen, zodat slachtoffers die zoiets
                     vreselijks meemaken niet tussen wal en schip vallen. Ik zal dit specifieke thema volgende
                     week ook aankaarten.
                  
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Eén vraagje nog over het geweld tegen vrouwen. Hartstikke goed dat het zo op het netvlies
                     staat en dat er wordt gekeken of de EU kan toetreden tot het Verdrag van Istanbul.
                     Er wordt in het kader van rechtsstatelijkheid veel gesproken over de praktijken in
                     de verschillende landen. Kan er ook op dit terrein gekeken worden naar de praktijken?
                     Bijvoorbeeld Spanje is vrij succesvol geweest in de aanpak, terwijl in Nederland het
                     aantal vrouwen die slachtoffer zijn van partners of ex-partners relatief hoog is.
                     Kan aangekaart worden hoe we van elkaar kunnen leren, bijvoorbeeld wat betreft het
                     beter briefen van officieren van justitie zoals in Spanje? Kan ook dit een onderwerp
                     zijn van best practices?
                  
Minister Dekker:
Ja, en ik ga dat ook meenemen. Mevrouw Buitenweg heeft een punt. Gender equality is
                     niet alleen een kwestie van het goed vastleggen van dat soort principes in wet- en
                     regelgeving. Je moet je ook afvragen wat je doet op plekken waar vrouwen onderdrukt
                     worden en te maken hebben met geweld, in de praktijk dus. In Nederland zijn we daar
                     druk mee bezig, want we zien dat er echt nog een hoop slagen te maken zijn. Huiselijk
                     geweld is een heel groot probleem. Dat staat niet iedere dag op de voorpagina van
                     De Telegraaf, maar slachtoffers – dan gaat het ook om levensdelicten – vallen voor
                     een groot deel in die hoek. Daar moeten we ons echt beter tegen weren. Ik neem deze
                     suggestie van mevrouw Buitenweg mee.
                  
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Dekker:
Tot slot de digitale nalatenschap. Dat is zeker een interessant onderwerp, dat ook
                     aandacht vraagt. Ik ben bereid om dat onder de aandacht te brengen van de nieuwe Europese
                     Commissie. Wellicht kan dat al in de eerstvolgende Raad volgende week. Misschien komt
                     het annex aan de discussie rond de AVG ter sprake. Mocht dat niet het geval zijn,
                     dan zal ik dat in een andere Raadscommissie te berde brengen.
                  
De voorzitter:
Dank u zeer. Daarmee eindigt de eerste termijn van de zijde van het kabinet. Is er
                     nog behoefte aan een tweede termijn? Ik kijk even naar de leden. Heel kort, hoor ik.
                     Mevrouw Buitenweg heeft geen behoefte aan een tweede termijn, de heer Van Nispen ook
                     niet. Dan gaan we met z'n allen naar de heer Van Dam luisteren.
                  
De heer Van Dam (CDA):
Ja voorzitter, ik zal daar ruim de tijd voor nemen en het heel kort doen.
Ik hoorde de Minister voor Rechtsbescherming zeggen dat hij niet zozeer wil focussen
                     op Ierland, maar dat hij meer toezicht wil op de techbedrijven. Ik begrijp dat. Alleen,
                     de ellende is dat nou juist die vijf grote techbedrijven in Ierland gevestigd zijn.
                     Ik kan het niet mooier maken dan het is. Ik heb gewoon heel veel zorgen en die heb
                     ik al eerder in andere AO's in uw richting geuit. Het is al een hele klus voor de
                     Nederlandse AP om zonder techbedrijven haar werk te doen, laat staan voor, enzovoort.
                     Nogmaals, hoe u het aan de vork steekt, laat ik graag aan uw ministeriële wijsheid
                     over, maar ik zou het heel waardevol vinden als in de uiteindelijke evaluatie dit
                     element benoemd staat. Of u het dan aanvliegt uit Ierland of uit wat dan ook, u zou
                     me geruststellen door er iets over te zeggen.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Yeşilgöz heeft ook geen behoefte?
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Nee.
De voorzitter:
Dan is het woord aan de Minister voor Rechtsbescherming.
Minister Dekker:
Dank voor de ruimte die wij krijgen om te zien hoe we het het beste kunnen aanvliegen.
                     Ik wil Ierland niet in de hoek zetten en ik wil de autoriteit en het gezag van de
                     Ierse AP niet ondergraven. Volgens mij is het ons allemaal erom te doen hoe we een
                     schild maken tegen die grote bedrijven, die techbedrijven, waarvan we weten dat ze
                     allemaal een Europees hoofdkantoor in Ierland hebben. Kan de Ierse autoriteit voldoende
                     bijstand en steun krijgen van de autoriteiten? De AVG maakt dat mogelijk. We zien
                     dat ook in een groot onderzoek waarbij Frankrijk in het gat is gesprongen en Ierland
                     concreet bijstand heeft verleend. De vraag is of dat mechanisme goed werkt. Als we
                     alleen de algemene context schetsen, stuit die vraag in mijn ogen op minder weerstand
                     dan het pinpointen op de Ierse autoriteit.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Dan komen we aan het einde van dit algemeen overleg. Ik neem even de toezeggingen
                     met u door.
                  
De Minister van Justitie en Veiligheid zegt toe bij de volgende geannoteerde agenda
                     in te gaan op het idee van het lid Van Nispen van een zwarte lijst van bedrijven die
                     veroordeeld zijn voor milieucriminaliteit.
                  
De Minister van Justitie en Veiligheid zegt toe aan het begin van 2020 een brief aan
                     de Kamer te sturen over zijn bilaterale gesprekken met landen met minder wetgeving
                     op het gebied van terrorisme.
                  
Klopt dat?
Minister Grapperhaus:
Minder terrorismewetgeving? Dat is niet op voorhand gezegd. In de bilateralen die
                     ik de komende tijd heb met een aantal ons omringende EU-landen, gaat het over de regelgeving
                     en hoe daarmee wordt omgegaan. Het gaat om een helikopterview.
                  
De voorzitter:
Ja? Dat herkent u nog steeds als de toezegging die gedaan is? Dat is het geval. Dan
                     noteren we het zo. Dan komen we hiermee aan het eind van dit algemeen overleg. Ik
                     dank de bewindspersonen en hun ambtenaren, de leden, onze onvolprezen ondersteuning
                     in alle gedaanten en de mensen op de publieke tribune, onze vast vriend, zou ik haast
                     zeggen, en de anderen die meekijken. Voelt u zich gerust uitgenodigd om ook eens kaartjes
                     voor dit theater te bekomen. Ze kosten niks, maar neem wel uw identiteitsbewijs mee.
                     Ik wens u allen nog een mooie dag.
                  
Sluiting 14.14 uur.
Ondertekenaars
- 
              
                  
, - 
              
                  Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid - 
              
                  Mede ondertekenaar
H.S. Veldman, voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken - 
              
                  Mede ondertekenaar
A.E.A.J. Hessing-Puts, griffier 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.