Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Nispen over het zinloze karakter van de vervangende hechtenis bij betalingsonmacht
Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Minister voor Rechtsbescherming over het zinloze karakter van de vervangende hechtenis bij betalingsonmacht (ingezonden 4 oktober 2019).
Antwoord van Minister Dekker (Rechtsbescherming) (ontvangen 6 december 2019). Zie
ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 496.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Betalingsonmacht verdient geen vervangende
hechtenis»?1 Wat is daarop uw reactie?
Antwoord 1
Ja. Het uitgangspunt bij toepassing van de huidige vervangende hechtenis is dat de
draagkracht van de veroordeelde geen rol speelt. Na inwerkingtreding van de Wet tenuitvoerlegging
strafrechtelijke beslissingen (Wet USB) wordt de vervangende hechtenis vervangen door
het dwangmiddel gijzeling. Uitgangspunt bij toepassing van de gijzeling is dat niet
wordt gegijzeld als aantoonbaar sprake is van betalingsonmacht.
Vraag 2
Deelt u de mening dat het zinloos en schadelijk is om mensen te detineren die hun
schadevergoedingsmaatregel wel zouden willen, maar (vooralsnog) niet kunnen betalen?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2
Ik vind het belangrijk dat slachtoffers van crimineel gedrag hun schade vergoed krijgen.
Dit betekent dat mensen die zijn veroordeeld tot een schadevergoedingsmaatregel, deze
dienen te betalen en dat daarbij zo nodig dwang wordt toegepast om de betaling af
te dwingen, ook wanneer dit nadelige gevolgen voor betrokkene heeft. Vrijheidsbeneming
leidt echter niet altijd tot het beoogde doel, namelijk de betaling. Het Centraal
Justitieel Incassobureau (CJIB) biedt daarom, rekening houdend met de financiële situatie
van betrokkene, in de afgelopen jaren meer ruimte voor het treffen van een betalingsregeling
met degenen die de schadevergoeding niet in één keer kunnen betalen, zodat in die
gevallen de vervangende hechtenis uiteindelijk niet hoeft te worden ingezet.
Vraag 3
Op welke wijze zijn slachtoffers geholpen met de detentie van iemand die zijn schadevergoedingsmaatregel
wel zou willen, maar niet kan betalen?
Antwoord 3
Onderdeel van het recht doen aan slachtoffers is voor mij dat de overheid zich maximaal
inzet om ervoor te zorgen dat het slachtoffer zijn schade vergoed krijgt, maar ook
te bewerkstelligen dat die vergoeding van de dader komt. De gedachte is dat de (dreiging
van) toepassing van een dwangmiddel de dader prikkelt om zich maximaal in te spannen
om de schadevergoeding snel en volledig te voldoen. Dit geldt zowel voor het toepassen
van de vervangende hechtenis als voor het toepassen van gijzeling.
Vraag 4
Ziet u mogelijkheden om bij het opleggen dan wel het executeren van vervangende hechtenis
beter onderscheid te maken tussen de niet-kunners en de niet-willers? Zo nee, waarom
niet? Zo ja, op welke manier wilt u dit doen?
Antwoord 4
De strafrechter kan nu al bij het opleggen van het aantal dagen vervangende hechtenis
persoonlijke omstandigheden van betrokkene meenemen en de op te leggen dagen vervangende
hechtenis matigen. Het oordeel hierover is voorbehouden aan de individuele rechter.
Bij de inning van de schadevergoedingsmaatregel en mogelijk de toepassing van vervangende
hechtenis speelt draagkracht als gezegd geen rol en daarmee speelt het onderscheid
tussen niet-kunners en niet-willers ook geen rol. Wel heeft de veroordeelde de mogelijkheid
om – voorafgaand aan de inzet van dwang – met het CJIB een betalingsregeling te treffen.
Na inwerkingtreding van de Wet USB is het wel mogelijk om rekening te houden met de
financiële situatie van betrokkene. Het dwangmiddel gijzeling wordt immers niet toegepast
als de veroordeelde aannemelijk maakt dat hij ook met een ruime betalingsregeling
nog wel wil, maar niet kan betalen.
Vraag 5
Klopt het dat het openbaar ministerie (OM) niet verplicht is om bij het uitblijven
van betaling te onderzoeken of sprake is van betalingsonwil of betalingsonmacht? Zo
ja, waarom niet? Deelt u de mening dat het goed zou zijn als het OM hiertoe wel verplicht
wordt zodat zij eventueel gebruik kan maken van haar bevoegdheid tot het verlenen
van gratie en de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis dus kan beëindigen?
Antwoord 5
In de huidige situatie (vervangende hechtenis) speelt draagkracht bij de beslissing
tot toepassing van vervangende hechtenis geen rol. Het aantal dagen hechtenis wordt
bij het opleggen van de maatregel door de rechter vastgesteld. Het OM heeft de wettelijke
verplichting om daar uitvoering aan te geven. In de nieuwe situatie (gijzeling) oordeelt
het OM aan de hand van beschikbare stukken of er sprake is van betalingsonmacht. Wanneer
uit de reeds beschikbare informatie over de veroordeelde niet is gebleken van betalingsonmacht,
is het uitgangspunt dat gijzeling kan worden toegepast. De bewijslast rond betalingsonmacht
ligt primair bij de veroordeelde. Dit acht ik ook de juiste verdeling in het licht
van de inspanningsverplichting van een dader om schade aan het slachtoffer te voldoen.
Het verlenen van gratie voor de schadevergoedingsmaatregel is wettelijk niet mogelijk.
De reden daarvoor is dat dan zou worden ingegrepen in de relatie tussen de veroordeelde
en het slachtoffer en daarmee het slachtoffer in zijn belangen wordt geschaad.
Vraag 6
Deelt u de mening van de auteur van het artikel dat op basis van de uitleg van artikel
5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele
Vrijheden (EVRM) door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) de nutteloze
detentie als onrechtmatig kan worden gezien?
Antwoord 6
Nee, ik deel de mening van de auteur niet. De jurisprudentie die door de auteur wordt
aangehaald, waarin het EHRM uiteindelijk een schending van het recht op vrijheid heeft
aangenomen, is niet vergelijkbaar met de Nederlandse regeling van vervangende hechtenis
zoals vervat in artikel 36f Wetboek van Strafrecht. In de nationale rechtspraak is
meermaals bevestigd dat er geen sprake is van strijd met artikel 5 EVRM.2 Daarbij is van belang om op te merken dat de opmerkingen die in het artikel worden
gemaakt over schending van artikel 5 EVRM voorbij gaan aan het gegeven dat de strafrechter
niet alleen de schadevergoedingsmaatregel oplegt, maar ook de vervangende hechtenis
bij niet betalen of verhaal. De veroordeling vindt dan ook plaats door de daartoe
bevoegde strafrechter (conform artikel 5 lid 1 onder a EVRM). Betalingsonmacht maakt
detentie binnen het door artikel 5 EVRM gegeven kader niet per definitie onrechtmatig.3
Vraag 7
Waarom anticipeert het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) niet op de nieuwe
wetgeving inzake gijzeling naar aanleiding van een schadevergoedingsmaatregel, terwijl
zij dit bijvoorbeeld wel doet met de sancties op grond van de Wet administratiefrechtelijke
handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) die al sinds 2015 in termijnen kunnen worden
betaald? Vindt u het ook een goed idee om het CJIB hier wel nu al op te laten anticiperen?
Antwoord 7
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 5 heb aangegeven stelt de strafrechter het
aantal dagen hechtenis bij het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel vast. Het
OM heeft de wettelijke verplichting om daar uitvoering aan te geven. Er is op dit
moment nog geen grondslag om het dwangmiddel gijzeling toe te passen op het moment
dat er sprake is van onvolledige betaling van deze maatregel. Het CJIB kan dus ook
niet namens het OM rekening houden met eventuele betalingsonmacht van de veroordeelde
bij de uitvoering van de vervangende hechtenis. Na inwerkingtreding van de Wet USB
ben ik direct verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen
en kan ik in bijzondere gevallen zowel de gijzeling als de vervangende hechtenis beëindigen.
Vraag 8
Waarom houdt het CJIB vast aan betalingsregelingen met een looptijd van 36 of, in
uitzonderlijke gevallen, 72 maanden? Zou het niet praktischer zijn als het CJIB ook
langere looptijden dan 72 maanden kan toepassen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 8
Het uitgangspunt is dat een betalingsregeling 36 maanden duurt of in meer bijzondere
gevallen 72 maanden. Gelet op de verplichting van de Staat om het vonnis met bekwame
spoed ten uitvoer te leggen acht ik deze looptijd redelijk. Op het moment dat dit
echter volstrekt onredelijk lijkt, gezien de omstandigheden van het specifieke geval,
heeft het CJIB reeds ruimte om hiervan bij uitzondering af te wijken. Uitgangspunt
hierbij is dat de betalingsregeling leidt tot volledige voldoening van de openstaande
schadevergoedingsmaatregelen.
Vraag 9
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Antwoord 9
Ja
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.