Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de rapporten van de ILT en het RIVM over GenX
28 089 Gezondheid en milieu
Nr. 152 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 4 december 2019
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
over de brief van 25 september 2019 over de rapporten van de ILT en het RIVM over
GenX (Kamerstuk 28 089, nr. 148).
De vragen en opmerkingen zijn op 1 november 2019 aan de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 4 december 2019 zijn de vragen door de Minister
voor Milieu en Wonen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Schuurkamp
Inhoudsopgave
blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Inleiding
2
Algemeen
2
II
Reactie van de Minister
9
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken ten
behoeve van het schriftelijk overleg «rapporten ILT en RIVM over GenX». Zij hebben
nog enkele opmerkingen en vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief en
hebben nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van de brief
van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat aan de Kamer en de betreffende
rapporten van de ILT en het RIVM over GenX. Na het lezen van de rapporten en de brief
hebben de leden nog een aantal vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de brief en de rapporten
en hebben hier zorgen over en vragen en opmerkingen bij.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de rapporten van de ILT en het
RIVM over GenX en hebben hier nog vragen over.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van de rapporten
van het RIVM, de ILT en de begeleidende brief van de Staatssecretaris en hebben daarover
nog enige opmerkingen en vragen.
Algemeen
De leden van de VVD-fractie stellen vast dat het rapport van de Inspectie Leefomgeving
en Transport (ILT) stelt dat op basis van de ingeschatte massabalans van Chemours
de afvalketen de belangrijkste verspreidingsroute is van perfluor-2-propoxypropaanzuur
(FRD). Het gaat hier om 27.255 kg per jaar via afvalstoffen, 2.000 kg per jaar via
lozing naar water, 500 kg per jaar via emissie naar de lucht en minder dan 25 kg per
jaar via de producten. Dit alles bleek uit bijlage 3 van het vorige rapport1, zo is te lezen in het huidige rapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid
en Milieu (RIVM). Deze leden vragen of het klopt dat het inzicht dat de afvalketen
de belangrijkste verspreidingsroute is van FRD al meer dan een jaar bekend is bij
de ILT? Deelt de Staatssecretaris de opvatting van deze leden dat er in deze casus
niet gesproken kan worden van een nagenoeg gesloten systeem voor het gebruik van FRD-stoffen
door de eerste gebruiker?
De leden van de VVD-fractie vragen in aanvulling op bovenstaande of de Staatssecretaris
de mening deelt dat, ter voorkoming van vergelijkbare casus in de toekomst, het wenselijk
is dat de kennispositie van zowel de ILT als het ministerie wordt versterkt. Deze
leden geven aan dat dit zou kunnen door de ILT opdracht te geven de (potentieel) zeer
zorgwekkende stoffen (hierna: (p)ZZS)-houdende emissies, lozingen en afvalstromen
van defensie-inrichtingen in beeld te brengen. Ook kan de ILT opdracht worden gegeven
in het verlengde van de uitvraag van provincies bij andere bedrijven, die onder het
besluit risico's zware ongevallen (hierna: BRZO-bedrijven) vallen, naast luchtemissies
en lozingen ook de ZZS-houdende afvalstromen van deze bedrijven in beeld te brengen.
Ook Rijkswaterstaat kan, in het kader van de Pilot Bezien, expliciet aandacht vragen
voor de feitelijke betekenis van afval- en recyclestromen voor de directe lozingen.
Deze leden vragen of de Staatssecretaris de zorg deelt dat de opbouw van de kennispositie
langs deze weg geruime tijd zal duren en dat dit forse inspanningen van veel medeoverheden
vraagt. Daarnaast vragen deze leden of de Staatssecretaris de mening deelt dat bedrijven,
die deze stoffen als eerste ontwikkelen en gebruiken, hier ook verantwoordelijkheid
dragen en dus mogen worden aangesproken op het uit voorzorg goed in beeld brengen
van hun (p)ZZS-emissies en afvalstromen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris zich herkent in de veronderstelling
dat de omvang, verspreiding en onzekerheden van het poly- en perfluoralkylstoffen
(hierna: PFAS)-vraagstuk aanzienlijk kleiner had kunnen zijn als voor deze stoffen
een wettelijke verplichting tot minimalisatie (voor de eerste producent) en informatie
tussen ketenpartners zou hebben bestaan waarop -decentrale- bevoegde gezagen hadden
kunnen toezien.
De leden van de VVD-fractie vragen tot slot of de Staatssecretaris de zorg deelt dat
alleen het introduceren van een meldplicht op bedrijfsafvalstromen in de uitvoering,
bij bijvoorbeeld afval en recyclebedrijven (verderop in de keten), tot verlies aan
draagvlak kan leiden wanneer niet ook de minimalisatieverplichting voor emissies en
lozingen wordt uitgebreid tot het ontstaan van (p)ZZS-houdende afval- en recyclestromen
(bij eerste gebruikers/producenten)?
De leden van de CDA-fractie vragen of de Staatssecretaris erkent dat provincies (en
in hun opdracht: omgevingsdiensten) niet effectief kunnen optreden tegen onevenredig
grote (p)ZZS-houdende afval- en recyclestromen op basis van het zorgplichtartikel,
omdat deze mogelijkheid voor de rechter geen standhoudt, zoals ook door de ILT is
gesteld. Geldt dit ook voor gemeenten (en in hun opdracht omgevingsdiensten) bij het
opvragen van informatie over (p)ZZS bij bedrijven die alleen onder algemene regels
vallen (en dus niet vergunningplichtig zijn)?
De leden van de CDA-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven hoe de aanbevelingen
van de ILT en de meldplicht geïmplementeerd gaan worden. Gaat de Staatssecretaris
met de ILT en mogelijk enkele provincies als koploper de meldplicht ten aanzien van
bedrijfsafvalstromen vanaf het moment van publicatie van de ontwerpregelgeving inhoud
geven?
De leden van de CDA-fractie constateren dat de milieuwetgeving in beginsel de verantwoordelijkheid
voor het beschrijven van mogelijke milieueffecten van hun handelen bij initiatiefnemers
legt en de verantwoordelijkheid voor het toetsen hiervan bij het bevoegd gezag. Zal
deze rolverdeling ook ten grondslag liggen aan het tijdelijk handelingsperspectief
bodem en daarmee het te voeren gesprek tussen onder andere grondbanken en projectontwikkelaars
met vooral gemeenten als bevoegd gezag?
De leden van de CDA-fractie constateren dat PFAS tegelijkertijd giftig, mobiel en
persistent (moeilijk afbreekbaar) zijn. Hoeveel van de circa 1.500 ZZS en 300 (p)ZZS
kennen eenzelfde zorgwekkende combinatie van eigenschappen? En van hoeveel van deze
stoffen kan de Staatssecretaris uitsluiten dat zij zich kunnen verspreiden in het
Nederlandse leefmilieu?
De leden van de D66-fractie zijn blij met de aanpak van de Staatssecretaris om een
tijdelijk handelingskader op te stellen voor PFAS-houdende grond en baggerspecie en
de opdracht aan het RIVM om een breder en beter beeld van de aanwezigheid van PFAS
en risico’s in Nederland te creëren. De rapporten laten zien dat PFAS serieuze risico’s
hebben voor de volksgezondheid en het milieu in Nederland. Dit vraagt om gericht beleid
en heldere handelingskaders voor alle betrokkenen, van producenten tot decentrale
bevoegdheden.
De leden van de D66-fractie lezen in de samenvattingen van de verzamelde meetgegevens
in het «RIVM Rapport: Verspreiding van GenX in het milieu» dat in de afgelopen jaren
in veel gevallen het mediaangehalte, met name in het grondwater, explosief is toegenomen.
Deze leden hebben de volgende vragen. Kan de Staatssecretaris de explosieve toename
van het voorkomen van GenX in oevergrondwater uitleggen? Kan de Staatssecretaris uitsplitsen
wat de gemeten gehaltes zijn van PFAS in het drinkwater dat uit oppervlaktewater wordt
gewonnen en het drinkwater dat uit grondwater wordt gewonnen? Deze leden geven aan
dat door de indaling van chemische stoffen het altijd enkele jaren duurt voordat deze
in grondwater terug te vinden zijn. Wat zijn de prognoses van de toename van PFAS
in onze grondwaterreserves?
De leden van de D66-fractie lezen in hetzelfde rapport dat het RIVM pleit voor een
bronaanpak. Deze leden vragen of er nu een duidelijk overzicht van alle bronlocaties
van PFAS en GenX in en rondom Nederland is. Deze leden ontvangen graag een overzicht
hiervan per locatie en daarbij inzicht van de hoeveelheid uitstoot van de locatie.
De leden van de D66-fractie lezen ook dat «op basis van de twee moestuinonderzoeken
en het onderzoek naar de aanwezigheid van GenX in dierlijke voedingsproducten worden
voor de mens geen gezondheidsrisico’s verwacht door blootstelling via voedsel. Daarbij
zijn er voor schapen te weinig gegevens om een uitspraak te kunnen doen en heeft het
onderzoek naar vis zich beperkt tot een meting in twee vissen». Naar aanleiding hiervan
hebben deze leden de volgende vragen. Kan de Staatssecretaris toelichten of op basis
van deze onderzoeken wetenschappelijk gesteld kan worden dat geen gezondheidsrisico’s
verwacht hoeven te worden voor mensen via blootstelling van voedsel? Kan het RIVM
aangeven welke metingen in de toekomst kunnen zorgen voor gefundeerde conclusies over
de effecten van PFAS en GenX op de gezondheid?
De leden van de D66-fractie lezen in de aanbevelingen van het RIVM-rapport dat het
onderzoek van de ILT laat zien dat in sommige gevallen een wettelijk kader voor deze
stoffen ontbreekt, ontoereikend is of niet bekend is bij de betrokken partijen. Kan
de Staatssecretaris toelichten hoe dit opgepakt wordt? Kan de Staatssecretaris toelichten
waar het wettelijk kader voor PFAS ontbreekt of ontoereikend is? Op welke manier gaat
er gewerkt worden aan een uitgebreidere informatieplicht voor producenten van PFAS?
De leden van de GroenLinks-fractie moeten concluderen dat er nog lang geen overzicht
en zeker geen grip en controle bestaan op de omvang van het probleem met GenX en PFAS.
De conclusies van de ILT en het RIVM zijn zeer zorgelijk. ILT en RIVM concluderen
dat de wetgeving niet op orde is en onvoldoende waarborgen biedt om verspreiding van
ZZS te voorkomen. De ILT geeft aan «Van een overkoepelend en samenhangend optreden
(...) is nog geen sprake». Niemand heeft het overzicht of beheerst de risico’s in
de keten en er is geen focus bij overheden. Ook is er geen overzicht van de mate van
verspreiding van GenX en PFAS. Het RIVM concludeert: «Een landsdekkend beeld ontbreekt».
Daarbij is de door de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) voorgestelde
gezondheidskundige grenswaarde vijftien keer strenger dan de grenswaarde die het RIVM
gebruikt. Ondertussen staat het Malieveld vol boze grondwerkers. De leden van de GroenLinks-fractie
zijn zeer bezorgd. RIVM en ILT doen verschillende aanbevelingen omtrent de wet en
het beleid. Is de Staatssecretaris bereid deze aanbevelingen over te nemen?
De leden van de GroenLinks-fractie concluderen aan de hand van de ILT en RIVM-onderzoeken
dat het wettelijk kader rond informatieplicht en ketenaanpak en de eigen rol die overheden,
handhavers en bedrijven hierin hebben, pijnlijk te kort schiet. De stromen van met
GenX en PFAS besmet afval gaan het hele land door, zonder dat transporteurs en verwerker
hiervan op de hoogte zijn. Er wordt onvoldoende of helemaal niet bijgehouden wat waar
heen gaat, wie dat doet met welke vracht- of tankwagen en hoe het wordt verwerkt of
gestort, welke vracht- of tankwagen daarvoor wordt gebruikt, of en hoe die wordt gereinigd
en wat er daarna mee wordt getransporteerd. Op die manier kan het in de ogen van deze
leden niet anders zijn, dan dat er kruisbesmettingen optreden en de vervuiling zich
deels onbewust en in elk geval ongemerkt door het hele land verspreidt. Samen met
de historische besmettingen door emissies naar lucht en water en het feit dat deze
niet landelijk in kaart zijn gebracht, is het in de ogen van deze leden geen wonder
dat we nu overal in het land problemen hebben met PFAS en GenX in grond en water.
De overheden, landelijk en regionaal, zijn hier duidelijk in te kort geschoten. De
ILT schrijft dat bedrijven gewoonweg niet rapporteren dat er FRD’s in de aangeboden
lading zitten. Deels omdat ze dat zelf niet weten, deels omdat het vaak niet gerapporteerd
hoeft te worden. In de keten wordt pas informatie gedeeld als een bepaalde stof 0,1%
of meer deel uit maakt van de lading.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn geschokt dat het verschil tussen de wettelijke
lozingsnorm om milieu en gezondheid te beschermen een miljard keer strenger is dan
de gebruikelijke informatie norm. Geen wonder dat ongemerkt het niet afbreekbare,
toxische GenX wordt verspreid.
De leden van de GroenLinks-fractie dringen er bij de Staatssecretaris op aan om snel
de informatieplicht aan te scherpen. Het kan niet zo zijn dat PFAS die via de poort
een fabriek verlaten een andere norm hebben dan PFAS die via de pijp de fabriek verlaten.
En waarom is de concentratiegrenswaarde van ZZS in afvalstromen vele malen hoger dan
de normen voor deze stoffen in bodem en water?
De leden van de GroenLinks-fractie willen dat er toe wordt gewerkt naar een gesloten
keten van ZZS. De producent moet rechtsreeks verantwoordelijk worden voor elke nanogram
die wordt geproduceerd. Gebruik, verwerking, recycling en vernietiging moet in een
gesloten keten navolgbaar en te verantwoorden zijn. Transporteurs en verwerkers moeten
kunnen rapporteren waar wat is gebleven en vergunningverleners en handhavers moeten
hier op toezien. Dat vergt veel meer inzet van overheden en een andere werkwijze in
de keten. Is de Staatssecretaris bereid om een gesloten ketenaanpak als uitgangspunt
van beleid te nemen? Welke wet- en regelgeving zou hiervoor moeten worden aangepast?
Kan als eerste stap de sectie over ZZS in het Landelijk Afvalbeheerplan 3 (LAP3) aangepast
worden?
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat het onderzoek naar de verspreiding
van GenX en PFAS geen dekkend beeld opgeleverd heeft. Daarvoor is veel meer onderzoek
nodig. De verplichtingen voor onderzoek die nu voortvloeien uit het tijdelijk handelingskader
leveren duizenden extra metingen op van grond en water. Kan de Staatssecretaris aangeven
hoe deze metingen worden meegenomen om een concentratiekaart van Nederland te maken?
Zijn deze metingen voldoende van kwaliteit?
De leden van de GroenLinks-fractie willen de Staatssecretaris vragen zorg te dragen
dat er snel een scherper en landelijk dekkend beeld ontstaat van de concentraties
in bodem en water en met name de grotere primaire en secundaire bronnen van vervuiling.
Deze leden willen de Staatssecretaris ook vragen om meer inzicht te geven in hoe waarden
in tabel 1 op pagina 16 van het RIVM-rapport, zich verhouden tot de risicowaarden.
Waarom is bijvoorbeeld de waarde van een kinderspeeltuin ruim 2000 keer hoger dan
voor een tuin? Hierom is ook gevraagd in de motie van het lid Kröger over persistente
stoffen in het leefmilieu (Kamerstuk 30 175, nr. 331) van 19 maart 2019. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe het staat met de uitvoering
van deze motie?
De leden van de GroenLinks-fractie willen weten hoe het staat met de gezondheidsnorm
van de EFSA. Wanneer wordt deze vastgesteld? Het advies van de EFSA is vijftienmaal
strenger dan onze norm. Is de Staatssecretaris bereid om de veiligere EFSA-norm over
te nemen? Welke praktische gevolgen heeft dit en hoe verhoudt zich dat dan tot de
waarden in de eerder genoemde tabel?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben ook vragen over hoe besmetting via bijvoorbeeld
afvalverbranding en bodemassen verloopt. Is er zicht op deze stroom? Kan de Staatssecretaris
toezeggen dat snel in kaart wordt gebracht of PFAS in bodemassen een in potentie grote
bron van verspreiding en vervuiling is? Hoe wordt dit gemonitord? Wordt dit apart
door de afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) getest en gerapporteerd?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Staatssecretaris een overzicht te publiceren
van alle lozingsvergunningen voor GenX en PFAS in Nederland en daarbij ook aan te
geven waar vermoedelijk neergeslagen concentraties verder uitspoelen of via afvalstromen
potentieel grotere concentratie kunnen voorkomen. Kan de Staatssecretaris hiervoor
zorgen? Wanneer zijn alle actieve bekende vergunde of potentiële bronnen in beeld?
Wordt hier verder onderzoek naar gedaan? Wordt er actief gekeken naar PFAS die nog
niets zijn aangemerkt als ZZS? Zijn bedrijven vergunningplichtig voor PFAS die nog
niet op de lijst van potentiële ZZS staan?
De leden van de GroenLinks-fractie willen nogmaals benadrukken dat PFAS een grote
groep stoffen zijn met vaak identieke of vergelijkbare eigenschappen. Zoals ook de
rapporten duidelijk aangeven verdient een groepsbenadering de aanbeveling. Zowel Europees
als nationaal heeft het geen zin om hier en daar een enkele stof te normeren of te
monitoren, als er niets wordt afgesproken voor de verwante stoffen of niet wordt gekeken
hoe de combinatie uitwerkt op natuur en gezondheid. Hoe wordt de motie van het lid
Kröger c.s. over gefluorideerde koolwaterstoffen als groep opnemen in REACH (Kamerstuk
21 501-08, nr. 781) uitgevoerd die oproept om te zorgen dat PFAS als groep worden geclassificeerd onder
REACH (Europese verordening inzake Registratie, Evaluatie, Autorisatie en beperkingen
van Chemische Stoffen)? En is het in de tussentijd mogelijk om PFAS als groep stoffen
op de lijst van potentieel ZZS te plaatsen?
De leden van de GroenLinks-fractie willen weten hoe het staat met het digitaliseren
van alle vergunningen voor ZZS en een landelijke database voor alle handhavende instanties.
De rapportages maken duidelijk dat de urgentie bij handhavers en overheden ontbreekt.
Deze leden vragen de Staatssecretaris om er met klem op aan te dringen om hier veel
nadrukkelijker op in te zetten. Maar ook om handhavers de middelen te geven om te
handhaven. Welke extra middelen zijn hiervoor nodig?
De leden van de GroenLinks-fractie willen ten slotte de Staatssecretaris oproepen
snel met een actieplan te komen voor het terugdringen van de bronnen van PFAS-vervuiling.
Veel onderzoek is nog gaande, maar gezien het grote maatschappelijke belang moeten
de bronnen die nu al bekend zijn zo snel mogelijk aangepakt worden.
De leden van de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris het met deze leden eens is
dat de conclusie van de ILT, dat geen enkel onderdeel in de keten die verantwoordelijk
is voor de productie van, voor de leefomgeving potentieel gevaarlijke stoffen, informatie
over deze stoffen deelt of zelfs maar communiceert over de samenstelling van de te
vervoeren stoffen, onacceptabel is en ronduit schokkend. Welke stappen worden genomen
om dit te verbeteren en op welke termijn kunnen deze verbeteringen worden gerealiseerd?
De leden van de SP-fractie vragen, naar aanleiding van de bevindingen van de ILT,
of en op welke wijze ervoor gezorgd gaat worden dat de communicatie en informatieverstrekking
binnen de ketens die te maken hebben met ZZS, zoals de stoffen betrokken bij het GenX-proces
(FRD), wordt verbeterd.
De leden van de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris het met deze leden eens is
dat in het belang van de volksgezondheid en de veiligheid, regels over informatie
en communicatie betreffende productie en transport van (p)ZZS in wetgeving zou moeten
worden vastgelegd en er vergunningen voor aangevraagd zouden moeten worden. Deelt
de Staatssecretaris, samen met deze leden, de conclusie van de ILT dat de REACH-richtlijnen
te kort schieten als het gaat om de toepassing van stoffen waarvan nog niet vaststaat
of sprake is van mogelijk gevaarlijke eigenschappen?
De leden van de SP-fractie vragen hoe kan worden voorkomen dat stoffen waarvan nog
niet duidelijk is wat de mogelijk schadelijke effecten op de leefomgeving zijn, toch
worden toegepast en aldus worden verspreid.
De leden van de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris de mening deelt dat het hoognodig
is dat er een informatieplicht komt voor het vermelden van het gehalte van PFAS en
GenX gerelateerde stoffen in een grondstof- of afvaltransport, onafhankelijk van de
grenswaarde of norm.
De leden van de SP-fractie vragen wat de huidige regels zijn als het gaat om de informatieverstrekking
bij het verwerken van ZZS, als het gehalte van een of meerdere van deze stoffen in
het te verwerken afval boven de toegestane norm ligt en op welke wijze deze regels
worden gecontroleerd en gehandhaafd.
De leden van de SP-fractie vragen of, gezien de noodzaak inzicht te krijgen in de
verspreiding van ZZS, betrokken marktpartijen kunnen worden verplicht om metingen
te verrichten op het aangeleverde afval en de resultaten van deze metingen te registreren
via een landelijk registratiesysteem.
De leden van de SP-fractie vragen of en hoe de veiligheid van de leefomgeving wordt
gegarandeerd bij de verwerking van afval met (p)ZZS door relatief kleine afvalverwerkende
bedrijven die slechts eens in de vijf tot tien jaar worden gecontroleerd.
De leden van de SP-fractie vragen wanneer de methode die het EFSA nu ontwikkelt voor
de risico’s verbonden aan een mengsel van PFAS inzetbaar is.
De leden van de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris de mening deelt dat om de
veiligheid van de leefomgeving te garanderen totdat deze methode beschikbaar is, bij
het vaststellen van het gehalte PFAS en het vaststellen of sprake is van een normoverschrijding,
altijd wordt uitgegaan van de totale hoeveelheid van het mengsel van de aanwezige
PFAS.
De leden van de SP-fractie vragen of er andere soorten of groepen ZZS zijn, die nu
afzonderlijk worden gemeten en beoordeeld worden, maar mogelijk ook een cumulatief
effect hebben, en zo ja welke stoffen of soort stoffen dit betreft. Zo nee, is het
niet verstandig hier onderzoek naar te doen?
De leden van de SP-fractie vragen waarom ervoor de beoordeling van het oppervlaktewater
op GenX is gekozen voor risicowaarden met de bovengrens van 118 nanogram per liter
en niet voor de ondergrens van 48 nanogram per liter of een gemiddelde daar tussenin.
De leden van de SP-fractie vragen hoe de voorgenomen reductie van de uitstoot van
GenX door Chemours zich in de praktijk ontwikkelt en zouden graag een overzicht zien
van het verloop van deze reductie als het gaat om de uitstoot naar land, water en
lucht.
De leden van de SP-fractie vragen hoe de controle en handhaving verloopt rond de,
op basis van de voorgenomen reductie van de uitstoot van GenX door Chemours, aangepaste
vergunningen.
De leden van de SP-fractie vragen, ter verduidelijking van het rapport, of er een
overzicht gegeven kan worden van alle aanbevelingen van het RIVM en per aanbeveling
de hieruit volgende beleidskeuze.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn blij met het toegenomen inzicht
in de verspreiding van deze stoffen. Zij pleiten al geruime tijd voor het verbieden
van de productie, het gebruik en de lozing van GenX. De constatering dat deze stoffen
op steeds meer locaties (onverwachts) worden aangetroffen en dat geconstateerde vervuiling,
zoals bij Suez, niet herleid kan worden, maakt het zo spoedig mogelijk «dichtkraaien
van de kraan» voor deze leden alleen maar urgenter. Deze leden vragen de Staatssecretaris
daarom wat zij gaat doen om op zo kort mogelijke termijn te voorkomen dat er nog meer
PFAS, direct of indirect, in het milieu belanden.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat uit de rapportages blijkt
dat nog regelmatig onvoldoende informatie beschikbaar is over de stoffen en de bijbehorende
risico’s. Deze leden vragen de Staatssecretaris daarom of zij al meer informatie kan
delen over de methode waar de EFSA momenteel aan werkt om de risico’s van blootstelling
aan een combinatie van PFAS in kaart te brengen. Het lijkt deze leden ondoenlijk om
alle combinaties van de meer dan 6.000 PFAS in kaart te brengen. Kan de Staatssecretaris
bevestigen dat wanneer de precieze gevaren van bepaalde combinaties niet bekend zijn
er, vanuit het voorzorgsbeginsel, wordt uitgegaan van de meest schadelijke combinatie?
Zo nee, waarom niet? En wil zij daar dan bij de EFSA voor pleiten?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven
waarom in de Kaderrichtlijn Water de risicogrens voor GenX in vis is verhoogd van
1,3 µk/kg naar 2,6 µk/kg vis (pagina 15, RIVM-rapport)? Is dat beargumenteerd vanuit
de risico’s die deze concentratie met zich meebrengt voor de vissen of alleen de risico’s
die deze concentratie met zich meebrengt voor mensen via de consumptie van de vis?
Op pagina 17 van de RIVM-rapportage valt ook te lezen dat voor toepassing op land
boven grondwaterniveau de norm in het tijdelijke handelingskader gesteld is op de
strengste ecologische risicogrens waarbij het gaat om doorvergiftiging via bodemorganismen
naar vogels en zoogdieren. Wat moeten deze leden verstaan onder «doorvergiftiging»?
Ook hier stellen zij de vraag of er alleen geredeneerd wordt vanuit de risico’s voor
mensen via de consumptie of dat er ook gekeken is naar de risico’s voor de bodemorganismen,
de vogels en de zoogdieren.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen waarom de Staatssecretaris, voor
de menselijke blootstelling, de bevoegde gezagen geadviseerd heeft om uit de door
de wetenschap voorgestelde bandbreedte (pagina 16, RIVM-rapport) van 48 tot 118 nanogram
per liter de bovengrens van 118 te nemen. Schrijft het voorzorgsbeginsel niet voor
dat voor de zekerheid de ondergrens (48 nanogram) genomen moet worden? Is de Staatssecretaris
bereid de ondergrens van 48 nanogram te adviseren? Zo nee, waarom niet? Bij de risicogrens
die bepaald is voor zwemwater stelt het RIVM expliciet dat deze is afgeleid voor een
kind. Kan de Staatssecretaris aangeven of dit ook het geval is voor alle anderen blootstellingseisen
die genoemd worden? Zo nee, waarom is alleen bij deze eis gekeken naar de blootstelling
voor kinderen? Is de Staatssecretaris bereid alle blootstellingsnormen op te stellen
op basis van blootstelling voor een kind?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat over de afvalstromen
van GenX wordt gesteld dat Chemours 80 van haar 250 afvalstromen aanmerkt als GenX-houdend.
Deze leden vragen de Staatssecretaris of Chemours inmiddels al deze afvalstromen heeft
onderzocht op GenX. Zo nee, waarom niet? Heeft naar de mening van de ILT, Chemours
inmiddels wel een sluitende procedure om de aanwezigheid van GenX in haar afvalstromen
te kunnen uitsluiten?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben daarnaast vragen over de blootstelling
via transport. In de rapportage valt te lezen dat bij het reinigen van transporten
verontreiniging met GenX via het spoelwater wegspoelt. Kan de Staatssecretaris onderzoeken
of het mogelijk is om bij het transport van GenX, en in bredere zin van ZZS, alleen
nog dedicatietransport toe te staan? Voor het transport via schepen is dit reeds een
bestaande praktijk. Wanneer door een voertuig altijd dezelfde stoffen vervoerd worden
hoeft er zelden tot nooit meer gereinigd te worden en kan verspreiding van de stoffen
voorkomen worden.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven
waar de toename tussen 2017 en 2018 vandaan komt die valt af te lezen uit tabel S1
op pagina 9 van het RIVM-rapport. Het gaat dan om de toename van de maximale gehaltes
en medianen voor oppervlaktewater, grond en grondwater.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat de ILT schrijft: «Zo
lang er geen externe prikkel komt voelen producenten zich onvoldoende verantwoordelijk
om de eigenschappen van een stof te onderzoeken en te delen.» Kan de Staatssecretaris
aangeven welke prikkel zij voor ogen heeft om producenten te dwingen beter inzicht
in de stofeigenschappen en de risico’s te krijgen en om deze informatie beter te delen?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie horen verder graag wanneer de Staatssecretaris
komt met de nieuwe invulling van de informatieplicht. Zij achten een snelle aanscherping
daarvan van groot belang.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zien dat de ILT verder in haar rapportage
constateert dat in een aantal schakels van de keten door bevoegde gezagen wordt opgetreden
maar dat van een overkoepelend en samenhangend optreden geen sprake is. Kan de Staatssecretaris
na die opmerking nogmaals reflecteren op de eerdere oproep van deze leden om dit soort
bedrijven en de omgang met dit soort stoffen bij het Rijk te beleggen in plaats bij
decentrale overheden?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen tot slot of de Staatssecretaris
aan deze leden kan mededelen hoe het staat met de uitvoering van de motie van het
lid Wassenberg over het verhalen van onderzoekskosten op vervuilende bedrijven (Kamerstuk
28 089, nr. 79) die de regering oproept te onderzoeken of, en zo ja hoe de kosten van deze onderzoeken
(naar de verspreiding van GenX) op de vervuilende bedrijven verhaald kunnen worden.
II Reactie van de Minister
1.
Klopt het dat het inzicht dat de afvalketen de belangrijkste verspreidingsroute is
van GenX-stoffen al meer dan een jaar bekend is bij de ILT? Deelt de Staatssecretaris
de opvatting van deze leden dat er in deze casus niet gesproken kan worden van een
nagenoeg gesloten systeem voor het gebruik van GenX-stoffen door de eerste gebruiker?
Antwoord:
De ILT heeft in juni 2018 het eerste rapport over de afvalstromen van Chemours aangeboden
aan de Tweede Kamer. Daarin is aangegeven dat GenX-houdende (FRD) afvalstromen van
Chemours voor besmetting zorgen bij de verschillende afvalverwerkers.
De afvalstromen vormen een bron voor de verdere verspreiding van FRD-stoffen naar
de leefomgeving. Dit werd bevestigd in het onderzoek dat na de zomer van dit jaar
is aangeboden aan de Tweede Kamer. De onderzoeken geven aan dat er geen sprake is
van een gesloten systeem.
2.
Deelt de Staatssecretaris de mening dat, ter voorkoming van vergelijkbare cases in
de toekomst, het wenselijk is dat de kennispositie van zowel de ILT als het ministerie
wordt versterkt. Deelt de Staatssecretaris de zorg dat de opbouw van de kennispositie
langs deze weg geruime tijd zal duren en dat dit forse inspanningen van veel medeoverheden
vraagt.
Antwoord:
Het verbeteren en borgen van kennis vraagt inderdaad tijd en is een doorlopend punt
van aandacht van alle betrokkenen. Hier is vanuit mijn ministerie ook veel inzet op.
Zo is in mijn opdracht het kennisnetwerk ZZS opgericht, dat naast de netwerkdagen
voor bevoegde gezagen en omgevingsdiensten ook een digitaal platform biedt voor kennisuitwisseling.
Ook de oprichting van de BRZO-omgevingsdiensten is gericht op het bijeenbrengen van
kennis rondom de grootste chemische clusters. Tenslotte speelt het RIVM een actieve
rol in het generen en verspreiden van kennis en heb ik in de context van PFAS met
medeoverheden afgesproken in de hele keten te gaan bezien welke stappen daaraan kunnen
bijdragen.
3.
Deelt de Staatssecretaris de mening dat bedrijven, die deze stoffen als eerste ontwikkelen
en gebruiken, hier ook verantwoordelijkheid dragen en dus mogen worden aangesproken
op het uit voorzorg goed in beeld brengen van hun (p)ZZS-emissies en afvalstromen.
Antwoord:
Deze mening deel ik ten volle. De regelgeving gaat ook uit van dit principe.
4.
Herkent de Staatssecretaris zich in de veronderstelling dat de omvang, verspreiding
en onzekerheden van het vraagstuk van poly- en perfluoralkylstoffen (hierna: PFAS)
aanzienlijk kleiner had kunnen zijn als voor deze stoffen een wettelijke verplichting
tot minimalisatie (voor de eerste producent) en informatie tussen ketenpartners zou
hebben bestaan waarop decentrale bevoegde gezagen hadden kunnen toezien.
Antwoord:
De veronderstelling van de leden van de VVD deel ik, maar dan zouden de genoemde verplichtingen
al vanaf de eerste toepassingen gegolden moeten hebben. We weten dat in die tijd nog
geen sprake was van de huidige zorg over de risico's van PFAS. Het ontbrak tot voor
kort aan kennis over de verspreiding van deze stoffen in het milieu. Ook is met name
de laatste jaren steeds meer wetenschappelijk inzicht ontstaan over de effecten die
deze stoffen kunnen veroorzaken.
5.
Deelt de Staatssecretaris de zorg dat alleen het introduceren van een meldplicht op
bedrijfsafvalstromen in de uitvoering, bij bijvoorbeeld afval en recyclebedrijven
(verderop in de keten), tot verlies aan draagvlak kan leiden wanneer niet ook de minimalisatieverplichting
voor emissies en lozingen wordt uitgebreid tot het ontstaan van (p)ZZS-houdende afval-
en recyclestromen (bij eerste gebruikers/producenten)?
Antwoord:
Mijn doel is dat we voor ZZS de kraan zoveel mogelijk dichtdraaien. Het nemen van
maatregelen aan de bron, zoals het uitfaseren van bepaalde stoffen, verkleint ook
de problematiek van ZZS in afval. Voor resterende afvalstromen geldt uiteraard dat
voor de verwerking betaald moet worden. Voor afval met ZZS zijn die kosten hoger dan
voor afval zonder ZZS. Daar gaat dan ook een prikkel van uit om de hoeveelheid ZZS-houdend
afval laag te houden. Het is daarom des te meer van belang dat er een heldere verplichting
is voor bedrijven om ZZS in afvalstromen te melden.
Vragen namens de leden van de CDA-fractie:
6.
Erkent de Staatssecretaris dat provincies (en in hun opdracht: omgevingsdiensten)
niet effectief kunnen optreden tegen onevenredig grote (p)ZZS-houdende afval- en recyclestromen
op basis van het zorgplichtartikel, omdat deze mogelijkheid voor de rechter geen standhoudt,
zoals ook door de ILT is gesteld. Geldt dit ook voor gemeenten (en in hun opdracht
omgevingsdiensten) bij het opvragen van informatie over (p)ZZS bij bedrijven die alleen
onder algemene regels vallen (en dus niet vergunningplichtig zijn)?
Antwoord:
De laatste jaren zijn we beter gaan inzien dat (p)ZZS via afvalstromen de menselijke
gezondheid of het milieu kunnen schaden. We zien ook steeds vaker uitingen van brede
maatschappelijke zorg hierover. In dat licht kan informatie over aanwezigheid van
(p)ZZS in afvalstromen beschouwd worden als een redelijke invulling van het zorgplichtartikel
(1.1a) en in het bijzonder artikel 10.39 van de Wet milieubeheer, dat een informatieplicht
inhoudt over aard, eigenschappen en samenstelling van afval. Beide verplichtingen
gelden ongeacht of bedrijven een provincie of een gemeente als bevoegd gezag hebben.
Wat betreft afdwingbaarheid van informatieverstrekking zal een rechter de door het
bevoegd gezag geëiste informatie afzetten tegen de wettelijke grondslag.
Ik ga de wettelijke grondslag versterken door de verplichting tot informatieverstrekking
over ZZS in afvalstromen vast te leggen in het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen.
7.
Kan de Staatssecretaris aangeven hoe de aanbevelingen van de ILT en de meldplicht
geïmplementeerd gaan worden? Gaat de Staatssecretaris met de ILT en mogelijk enkele
provincies als koploper de meldplicht ten aanzien van bedrijfsafvalstromen vanaf het
moment van publicatie van de ontwerpregelgeving inhoud geven?
Antwoord:
Uit het ILT-rapport komt naar voren dat werk gemaakt moet worden van informatieverstrekking
over ZZS in producten door de gehele productieketen heen en ook in de keten van afvalverwerking.
Zoals gezegd ga ik de wettelijke grondslag voor informatieverstrekking in de afvalketen
versterken in het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen.
Ik zal uw Kamer hierover in de loop van volgend jaar nader informeren. Daarbij zal
ik ook de suggesties van de koplopers betrekken.
8.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de milieuwetgeving in beginsel de verantwoordelijkheid
voor het beschrijven van mogelijke milieueffecten van hun handelen bij initiatiefnemers
legt en de verantwoordelijkheid voor het toetsen hiervan bij het bevoegd gezag. Zal
deze rolverdeling ook ten grondslag liggen aan het tijdelijk handelingsperspectief
bodem en daarmee het te voeren gesprek tussen onder andere grondbanken en projectontwikkelaars
met vooral gemeenten als bevoegd gezag?
Antwoord:
Ja, de verantwoordelijkheid voor milieueffecten van het verzetten van grond ligt bij
de initiatiefnemers. Het toetsen hiervan ligt bij betreffende bevoegde gezagen, vaak
een gemeente. Deze rolverdeling zal inderdaad ten grondslag liggen aan de te voeren
gesprekken tussen grondbanken, projectontwikkelaars en bevoegd gezagen.
9.
De leden van de CDA-fractie constateren dat PFAS-stoffen tegelijkertijd giftig, mobiel
en persistent (moeilijk afbreekbaar) zijn. Hoeveel van de circa 1.500 ZZS en 300 (p)ZZS
kennen eenzelfde zorgwekkende combinatie van eigenschappen? En van hoeveel van deze
stoffen kan de Staatssecretaris uitsluiten dat zij zich kunnen verspreiden in het
Nederlandse leefmilieu?
Antwoord:
Voor stoffen die mogelijk een gevaar vormen vanwege mobiliteit in het milieu geldt
in de huidige Europese systematiek dat per stof beargumenteerd worden waarom die stof
dermate gevaarlijk is dat deze volgens de REACH-verordening kwalificeert als «substance
of very high concern» (en daarmee automatisch geldt als ZZS in Nederland). De GenX-stoffen
vormen de eerste groep waarbij dit op EU-niveau is gebeurd. De mate van mobiliteit
en toxiciteit van PFAS verschilt onderling zeer sterk. PFAS hebben als gemeenschappelijk
kenmerk dat zij een extreme mate van persistentie hebben die het ZZS-criterium hiervoor,
vastgelegd in bijlage XIII van de REACH-verordening, ver overschrijdt. Daardoor vormt
deze groep stoffen een categorie die een aparte aanpak verdient.
Vragen namens de leden van de D66-fractie:
10.
Kan de Staatssecretaris de explosieve toename van het voorkomen van GenX in oevergrondwater
uitleggen?
Antwoord:
In het oevergrondwater wordt ten opzichte van eerdere jaren in 2016 en 2017 meer GenX
in het oevergrondwater aangetroffen. Dit heeft als oorzaak dat GenX pas sinds 2012
als vervanging van PFOA wordt gebruikt. Er is een verblijftijd van enkele jaren voordat
een stof via de bodempassage in het oevergrondwater aangetroffen wordt.
11.
Kan de Staatssecretaris uitsplitsen wat de gemeten gehaltes zijn van PFAS in het drinkwater
dat uit oppervlaktewater wordt gewonnen en het drinkwater dat uit grondwater wordt
gewonnen?
Antwoord:
In 2018 is de aanwezigheid van PFAS in oppervlaktewater voor drinkwater onderzocht.
In geen van de metingen zijn toen concentraties PFOS, PFOA of de GenX-stoffen aangetroffen
boven de drinkwatertoetsingswaarde. Voor alle overige PFAS is nergens de signaleringswaarde
van 0,1 μg/L overschreden. Voor een nadere uitsplitsing verwijs ik u naar Tabel 4
van Deelrapport A – PFAS in grondwater en oppervlaktewater van het Expertisecentrum
PFAS.2
12.
Wat zijn de prognoses van de toename van PFAS in onze grondwaterreserves?
Antwoord:
Het in antwoord 11 aangehaalde onderzoek, dat in opdracht van mijn ministerie en de
gemeente Dordrecht is uitgevoerd, laat zien dat de grondwaterreserves die gebruikt
worden voor de drinkwaterproductie gelukkig nog weinig worden belast met PFAS. Het
is dan ook vooral zaak via de bronaanpak ervoor te zorgen dat de gebieden waar grondwater
infiltreert beschermd worden. Daarbij werken kennisinstituten zoals het RIVM en KWR
Water aan uitbreiding van de kennisbasis.
13.
De leden van de D66-fractie lezen in hetzelfde rapport dat het RIVM pleit voor een
bronaanpak. Deze leden vragen of er nu een duidelijk overzicht van alle bronlocaties
van PFAS en GenX in en rondom Nederland is. Deze leden ontvangen graag een overzicht
hiervan per locatie en daarbij inzicht van de hoeveelheid uitstoot van de locatie.
Antwoord:
Er is geen compleet overzicht beschikbaar van deze bronnen. Dit is ook de reden waarom
een aantal acties in gang is gezet: het opvragen van actuele emissiegegevens over
ZZS en pZZS door bevoegde gezagen, een onderzoek door Rijkswaterstaat naar diffuse
lozingen van PFAS en een onderzoek dat in opdracht van het Ministerie van IenW wordt
uitgevoerd naar producten en productieprocessen waaruit PFAS kunnen vrijkomen.
14.
Kan de Staatssecretaris toelichten of op basis van deze onderzoeken wetenschappelijk
gesteld kan worden dat geen gezondheidsrisico’s verwacht hoeven te worden voor mensen
via blootstelling van voedsel? Kan het RIVM aangeven welke metingen in de toekomst
kunnen zorgen voor gefundeerde conclusies over de effecten van PFAS en GenX op de
gezondheid?
Antwoord:
Voor een aantal PFAS-stoffen die (lokaal) in hogere concentraties voorkomen, zoals
PFOA en PFOS, is inmiddels voldoende informatie beschikbaar om hier uitspraken over
te doen. Metingen in groente en fruit afkomstig van moestuinen dichtbij een bron van
verontreiniging (Dordrecht en Helmond) lieten zien dat de aangetroffen gehaltes in
voedsel niet leiden tot een gezondheidsrisico3. Een eerdere studie van het RIVM4 laat zien dat ook de achtergrondwaarden in voedsel geen gezondheidsrisico vormen.
Naarmate er meer kennis beschikbaar komt over andere PFAS-stoffen zullen er steeds
nauwkeuriger uitspraken kunnen worden gedaan over de vraag bij welke waarden zich
gezondheidseffecten kunnen voordoen. Mede hierom wordt bij ZZS uitgegaan van een minimalisatieplicht
voor emissies.
15.
De leden van de D66-fractie lezen in de aanbevelingen van het RIVM-rapport dat het
onderzoek van de ILT laat zien dat in sommige gevallen een wettelijk kader voor deze
stoffen ontbreekt, ontoereikend is of niet bekend is bij de betrokken partijen. Kan
de Staatssecretaris toelichten hoe dit opgepakt wordt? Kan de Staatssecretaris toelichten
waar het wettelijk kader voor PFAS ontbreekt of ontoereikend is? Op welke manier gaat
er gewerkt worden aan een uitgebreidere informatieplicht voor producenten van PFAS?
Antwoord:
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6, ga ik de wettelijke grondslag voor de
verplichting tot informatieverstrekking over ZZS in afvalstromen versterken in het
Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen. In dit besluit ontbreekt nu nog een expliciete verplichting voor informatieverstrekking
over (p)ZZS. Voor informatieoverdracht in de productieketen bestaat al een wettelijke
verplichting onder de REACH-verordening.
Vragen namens de leden van de GroenLinks-fractie:
16.
RIVM en ILT doen verschillende aanbevelingen omtrent de wet en het beleid. Is de Staatssecretaris
bereid deze aanbevelingen over te nemen?
Antwoord:
In de aanbiedingsbrief bij de rapporten van het RIVM en de ILT heb ik aangegeven hoe
ik de aanbevelingen oppak. Vervolgens heb ik het punt van de informatieplicht over
ZZS in afvalstoffen geconcretiseerd in het AO Circulaire economie van 15 oktober jl.
door aan te geven dat ik het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen ga aanpassen. Ik zal uw Kamer regelmatig informeren over de verdere uitvoering van
de aanbevelingen.
17.
De leden van de GroenLinks-fractie dringen er bij de Staatssecretaris op aan om snel
de informatieplicht aan te scherpen.
Antwoord:
Zoals hierboven aangegeven (o.a. in het antwoord op vraag 6) ga ik het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen aanpassen.
18.
Waarom is de concentratiegrenswaarde van ZZS in afvalstromen vele malen hoger dan
de normen voor deze stoffen in bodem en water?
Antwoord:
Dit is een misvatting. Het idee dat er voor melding van ZZS in afvalstromen een grenswaarde
van 0,1% zou bestaan kan voortkomen uit het feit dat de REACH-verordening een grenswaarde
van 0,1% hanteert voor de meldplicht voor leveranciers van stoffenmengsels.
19.
Is de Staatssecretaris bereid om een gesloten ketenaanpak als uitgangspunt van beleid
te nemen? Welke wet- en regelgeving zou hiervoor moeten worden aangepast? Kan als
eerste stap de sectie over ZZS in het Landelijk Afvalbeheerplan 3 (LAP3) aangepast
worden?
Antwoord:
Waar ZZS in producten toegepast worden (waar de ZZS nodig zijn voor een bepaalde functionaliteit)
dienen die producten in het afvalstadium zodanig te worden verwerkt dat de ZZS ook
dan niet in het milieu terechtkomen. Dit wordt gestimuleerd door het beleid om de
transitie naar een circulaire economie te realiseren, dat is gericht op het steeds
beter sluiten van materiaalkringlopen. Om alert te zijn op ZZS is kennis over de aanwezigheid
ervan in materialen en producten een eerste vereiste. Met de REACH-verordening is
al voorzien in de deze verplichting. De informatieplicht over ZZS in afvalstromen
ga ik zoals hiervoor gezegd verduidelijken in het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen. Het Landelijk Afvalbeheer Plan (LAP) bevat al een hoofdstuk dat een risicoanalyse
voorschrijft voor ZZS in te recyclen materiaal, opdat de ZZS niet alsnog via gerecycled
materiaal in het milieu komt. De aanwijzingen in het LAP kunnen op basis van ervaringen
en ontvangen signalen uit «het veld» worden uitgebreid en verbeterd.
20.
Kan de Staatssecretaris aangeven hoe deze metingen worden meegenomen om een concentratiekaart
van Nederland te maken? Zijn deze metingen voldoende van kwaliteit?
Antwoord:
Het RIVM verzamelt alle meetdata om een landelijk beeld van de diffuse verspreiding
van PFAS op te stellen. RIVM controleert de data op kwaliteit en bruikbaarheid.
21.
Waarom is de risicogrenswaarde voor een kinderspeeltuin ruim 2000 keer hoger dan voor
een tuin?
Antwoord:
Het doel van de risicogrenswaarden is het beschermen van gebruikers tegen te hoge
blootstelling aan een stof. Omdat het risico van een stof in bodem sterk afhangt van
welke activiteit er op die bodem plaatsvindt, kunnen de risicogrenswaarden per bodemfunctie
sterk verschillen.
Door opname van stoffen vanuit een moestuinbodem door geteelde groenten en de consumptie
daarvan, zal er veel sneller overdracht plaatsvinden dan via huidcontact en grond-ingestie,
wat bij speeltuinen de blootstellingsroute is. Daarom moet de risicogrenswaarde voor
moestuinen veel lager zijn om hetzelfde beschermingsniveau te bieden.
Een uitgebreide toelichting is door het RIVM opgenomen in het rapport «Risicogrenswaarden
voor GenX (HFPO-DA) voor grond en grondwater».5
22.
Kan aangegeven worden hoe het staat met de uitvoering van de motie van het lid Kröger
over persistente stoffen in het leefmilieu van 19 maart 2019?
Antwoord:
In het debat van 19 maart jl. heb ik, naar aanleiding van de aangehouden motie van
het lid Kröger (Kamerstuk 30 175, nr. 331), toegezegd uw Kamer te informeren over het brononderzoek PFAS. Ik heb deze toezegging
gestand gedaan met de brief van 29 mei (Kamerstuk 28 089, nr. 135). Sindsdien is uw Kamer op de hoogte gehouden van de voortgang van dit onderzoek.
De laatste stand van zaken is dat het brononderzoek PFAS is aanbesteed en de eerste
fase van het onderzoek gestart is. Naar verwachting wordt dit onderzoek eind 2020
afgerond.
23.
De leden van de GroenLinks-fractie willen weten hoe het staat met de gezondheidsnorm
van de EFSA. Wanneer wordt deze vastgesteld? Het advies van de EFSA is vijftienmaal
strenger dan onze norm. Is de Staatssecretaris bereid om de veiligere EFSA-norm over
te nemen? Welke praktische gevolgen heeft dit en hoe verhoudt zich dat dan tot de
waarden in de eerdergenoemde tabel?
Antwoord:
Tijdens het plenaire debat van 16 mei jl. heb ik met uw Kamer uitgebreid gesproken
over de gezondheidsnormen van EFSA voor PFOA. In dat debat heb ik aangegeven dat voor
eventuele wijziging van de normering van perfluoroctaanzuur (PFOA) gewacht wordt op
aanvullend onderzoek dat door de Europese voedselveiligheidsautoriteit (EFSA) wordt
uitgevoerd. Op dat moment werd verwacht dat dit onderzoek eind 2019 gereed zou komen.
De EFSA heeft recent aan haar opdrachtgever, de Europese Commissie, laten weten meer
tijd nodig te hebben om deze herbeoordeling uit te voeren, vanwege het beschikbaar
komen van nieuwe gegevens. De planning van EFSA is om het conceptrapport nu in het
eerste kwartaal van 2020 te publiceren voor een openbare consultatie en het rapport
in juli vast te stellen. Zoals ik in het plenaire debat heb aangegeven wacht ik op
de publicatie van EFSA en zal die gaan leiden tot een vertaling van de voorgestelde
normen naar de Nederlandse situatie en dan ook betrokken worden bij het definitief
handelingskader. In het memo van het RIVM dat uw Kamer op 9 april 2019 heeft ontvangen6, is door het RIVM overigens de inschatting gemaakt dat de consequentie van het hanteren
van het advies van EFSA voor de bodemnormen beperkt is. De reden hiervoor is de verwachting
dat de risicogrenzen voor doorvergiftiging, waar de bodemnormen op gebaseerd zijn,
bepalender zullen blijven dan de risicogrenzen voor de mens, die wel door het advies
van EFSA beïnvloed zouden kunnen worden.
24.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben ook vragen over hoe besmetting via bijvoorbeeld
afvalverbranding en bodemassen verloopt. Is er zicht op deze stroom? Kan de Staatssecretaris
toezeggen dat snel in kaart wordt gebracht of PFAS in bodemassen een in potentie grote
bron van verspreiding en vervuiling is? Hoe wordt dit gemonitord? Wordt dit apart
door de afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) getest en gerapporteerd?
Antwoord:
Via het Landelijk Meldpunt afvalstoffen (LMA) is er zicht op waar AVI-bodemas wordt
toegepast (afgifte en ontvangst). In het onderzoek door Rijkswaterstaat dat op dit
moment wordt uitgevoerd naar mogelijke diffuse bronnen van PFAS zal ook gekeken worden
naar AVI-bodemas als mogelijke bron. Het is namelijk nog niet duidelijk voor welke
PFAS bij de temperaturen en verblijftijd in de ovens van een AVI afbraak volledig
plaatsvindt.
25.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Staatssecretaris een overzicht te publiceren
van alle lozingsvergunningen voor GenX en PFAS in Nederland en daarbij ook aan te
geven waar vermoedelijk neergeslagen concentraties verder uitspoelen of via afvalstromen
potentieel grotere concentratie kunnen voorkomen. Kan de Staatssecretaris hiervoor
zorgen? Wanneer zijn alle actieve bekende vergunde of potentiële bronnen in beeld?
Wordt hier verder onderzoek naar gedaan?
Antwoord:
Voorafgaand aan het wetgevingsoverleg water heeft de Minister van Infrastructuur en
Waterstaat uw Kamer het eindrapport van de «pilot bezien watervergunningen» toegestuurd7. Bij het bezien van een vergunning worden emissies van zeer zorgwekkende stoffen
zoals GenX-stoffen en PFOA nadrukkelijk meegenomen.
De landelijke werkgroep Aanpak opkomende stoffen is in 2019 een verkennend onderzoek
gestart naar mogelijke lozingen van PFAS. Als onderdeel hiervan zijn en worden op
verschillende locaties monsternames uitgevoerd. De eindrapportage is voorzien in het
voorjaar van 2020. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat zal uw Kamer hierover
informeren voorafgaand aan het AO-water (juni 2020).
26.
Wordt er actief gekeken naar PFAS die nog niet zijn aangemerkt als ZZS? Zijn bedrijven
vergunningplichtig voor PFAS die nog niet op de lijst van potentiële ZZS staan?
Antwoord:
Met de bronnenonderzoeken en de ZZS-uitvragen worden de – voor Nederland – meest relevante
toepassingen en emissies van PFAS in kaart gebracht. Los daarvan geldt voor alle stoffen
waarvan bekend is dat de emissies milieuschade kunnen veroorzaken, dat deze worden
opgenomen in de vergunning. Daarvoor is het niet noodzakelijk dat de stof als ZZS
is aangemerkt. Het is aan het bevoegde gezag om te oordelen welke maatregelen in de
vergunning moeten worden opgenomen om de emissie zo beperkt mogelijk te houden.
27.
Hoe wordt de motie van het lid Kröger c.s. over gefluorideerde koolwaterstoffen als
groep opnemen in REACH (Kamerstuk 21 501-08, nr. 781) uitgevoerd die oproept om te zorgen dat PFAS als groep worden geclassificeerd onder
REACH (Europese verordening inzake Registratie, Evaluatie, Autorisatie en beperkingen
van Chemische Stoffen)? En is het in de tussentijd mogelijk om PFAS als groep stoffen
op de lijst van potentieel ZZS te plaatsen?
Antwoord:
Het kabinet gaat zich inspannen om een restrictie op alle niet-essentiële gebruiken
van PFAS te realiseren. Welke toepassingen essentieel zijn zal worden bepaald op basis
van wetenschappelijke onderbouwing gedurende het opstellen van het voorstel.
Het RIVM plaatst stoffen op de lijst potentiële Zeer Zorgwekkende Stoffen (pZZS).
De keuze voor deze stoffen en stofgroepen is gebaseerd op beschikbare informatie rond
de uitvoering van REACH. Daartoe wordt gebruik gemaakt van verschillende lijsten van
stoffen, volgens de procedure die op de website van het RIVM beschreven is. Niet alle
PFAS zullen aan de ZZS-criteria voldoen.
28.
De leden van de GroenLinks-fractie willen weten hoe het staat met het digitaliseren
van alle vergunningen voor ZZS en een landelijke database voor alle handhavende instanties.
Antwoord:
Het RIVM bouwt in opdracht van het Ministerie van IenW een database om de ZZS-emissies
te registreren. Op dit moment wordt de database gevuld met de eerste resultaten uit
de ZZS-uitvraag. Per 1 januari 2021 moeten bedrijven informatie over de ZZS-emissies
aan het bevoegd gezag voorgelegd hebben.
29.
De rapportages maken duidelijk dat de urgentie bij handhavers en overheden ontbreekt.
Deze leden vragen de Staatssecretaris om er met klem op aan te dringen om hier veel
nadrukkelijker op in te zetten. Maar ook om handhavers de middelen te geven om te
handhaven. Welke extra middelen zijn hiervoor nodig?
Antwoord:
Het is belangrijk dat voldoende urgentie wordt ervaren. Het tegengaan van emissies
van ZZS naar het milieu is al lange tijd stevig verankerd in de wetgeving, waarmee
veel is bereikt. De afgelopen jaren zijn er nieuwe ZZS onder de aandacht gekomen,
waaronder een aantal PFAS. Het kabinet faciliteert het bevoegd gezag met een aantal
onderzoeken. Het is te vroeg om te concluderen dat extra middelen nodig zijn.
30.
De leden van de GroenLinks-fractie willen ten slotte de Staatssecretaris oproepen
snel met een actieplan te komen voor het terugdringen van de bronnen van PFAS-vervuiling.
Veel onderzoek is nog gaande, maar gezien het grote maatschappelijke belang moeten
de bronnen die nu al bekend zijn zo snel mogelijk aangepakt worden.
Antwoord:
Het kabinet werkt aan regulering van productie en het gebruik van stoffen in Europees
en internationaal verband. Mede dankzij onze inspanningen is GenX door de EU aangemerkt
als substance of very high concern (SVHC) onder REACH. Het kabinet wil zich nu in
Europees verband inzetten om alle toepassingen van PFAS te verbieden met uitzondering
van de essentiële toepassingen (via het instrument «restrictie»).
Vragen namens de leden van de SP-fractie:
31.
De leden van de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris het met deze leden eens is
dat de conclusie van de ILT, dat geen enkel onderdeel in de keten die verantwoordelijk
is voor de productie van, voor de leefomgeving potentieel gevaarlijke stoffen, informatie
over deze stoffen deelt of zelfs maar communiceert over de samenstelling van de te
vervoeren stoffen, onacceptabel is en ronduit schokkend. Welke stappen worden genomen
om dit te verbeteren en op welke termijn kunnen deze verbeteringen worden gerealiseerd?
De leden van de SP-fractie vragen, naar aanleiding van de bevindingen van de ILT,
of en op welke wijze ervoor gezorgd gaat worden dat de communicatie en informatieverstrekking
binnen de ketens die te maken hebben met ZZS, zoals de stoffen betrokken bij het GenX-proces
(FRD), wordt verbeterd.
Antwoord:
De ILT constateert dat in het huidige stelsel van vergunningverlening en toezicht
de aandacht is gericht op de individuele inrichtingen. Voor elke schakel in de keten
zijn er regels en veilige grenzen gedefinieerd. Zoals het ILT-rapport stelt is het
toezicht op de integrale keten van product tot afval onvoldoende geborgd. Ik ben van
mening dat van alle partijen in de keten verwacht mag worden dat zij maatregelen nemen
om emissies naar de leefomgeving te voorkomen en te beperken. De beschikbaarheid van
informatie speelt daarbij een belangrijke rol. Daartoe moet de informatieplicht beter
worden nageleefd en gaat deze ook beter verankerd worden in de afvalwetgeving.
32.
De leden van de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris het met deze leden eens is
dat in het belang van de volksgezondheid en de veiligheid, regels over informatie
en communicatie betreffende productie en transport van (p)ZZS in wetgeving zou moeten
worden vastgelegd en er vergunningen voor aangevraagd zouden moeten worden.
Antwoord:
Voor productie van stoffen geldt dat deze al meldingplichtig dan wel vergunningplichtig
is. Het is aan het bevoegd gezag om hierop toe te zien. De regels over veilig transport
van gevaarlijke stoffen zijn vastgelegd in VN-afspraken die in Nederland zijn geïmplementeerd
via de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs). Daarin is onder meer geregeld welke
informatie gedeeld moet worden over een transport en welke informatie aanwezig moet
zijn bij het transport zelf. De regels hebben betrekking op het vervoer van stoffen
die een acuut gevaar kunnen vormen voor de omgeving, bijvoorbeeld vanwege brandbaarheid
of toxiciteit. Sommige (p)ZZS vallen daarom nu al onder de werking van deze regels.
Voor (p)ZZS waarbij geen acuut effect van blootstelling te verwachten is, is het toepassen
van de Wvgs geen voor de hand liggende maatregel. Dit sluit niet aan op de internationale
afspraken over regels voor vervoer van gevaarlijke stoffen.
33.
Deelt de Staatssecretaris, samen met deze leden, de conclusie van de ILT dat de REACH-richtlijnen
te kort schieten als het gaat om de toepassing van stoffen waarvan nog niet vaststaat
of sprake is van mogelijk gevaarlijke eigenschappen?
Antwoord:
Nee. Producenten en importeurs van chemische stoffen moeten alle stoffen registeren
die (vanaf 1 ton) op de Europese markt gebracht worden. Daarbij moet aangetoond worden
dat stoffen veilig gebruikt kunnen worden. Als van een stof onvoldoende gegevens bekend
zijn, wordt de registrant verzocht meer gegevens aan te leveren. Van sommige eigenschappen
blijkt pas later dat deze tot problemen kunnen leiden. Daarnaast zijn er stoffen die
op de lijst met potentiële ZZS worden geplaatst. Voor bedrijven en bevoegd gezag betekent
plaatsing op deze lijst dat er met extra aandacht naar de emissies van deze stoffen
gekeken zal worden. Zo nodig kunnen aanvullende maatregelen van het bedrijf gevraagd
worden.
34.
De leden van de SP-fractie vragen hoe kan worden voorkomen dat stoffen waarvan nog
niet duidelijk is wat de mogelijk schadelijke effecten op de leefomgeving zijn, toch
worden toegepast en aldus worden verspreid.
Antwoord:
Dat bedrijven, voorafgaand aan het op de markt brengen van stoffen, onderzoek moeten
doen en gegevens over hun stof dienen aan te leveren, levert al een grote bijdrage
aan het voorkomen van dergelijke situaties. Het Europees Agentschap voor chemische
stoffen (ECHA) heeft recent de opdracht gekregen om het aantal te controleren stoffendossiers
drastisch te verhogen. Ook nationaal wordt samen met de industrie gewerkt aan maatregelen
om de kwaliteit van deze dossiers te verbeteren. Niettemin zullen er altijd stoffen
blijven waar twijfel over bestaat en waar nader onderzoek nodig is, en kan nieuwe
informatie ertoe leiden dat een eerder als veilig beoordeeld gebruik met toepassing
van die nieuwe kennis niet meer als veilig wordt gezien. Dit vraagt blijvende alertheid,
zowel van overheden als van bedrijven.
35.
De leden van de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris de mening deelt dat het hoognodig
is dat er een informatieplicht komt voor het vermelden van het gehalte van PFAS en
GenX gerelateerde stoffen in een grondstof- of afvaltransport, onafhankelijk van de
grenswaarde of norm.
Antwoord:
De plicht voor het melden van ZZS in grondstoffen is Europees bepaald in de REACH-verordening.
Op de plicht voor vermelden van ZZS in afvalstromen ben ik in mijn eerdere antwoorden
ingegaan.
36.
De leden van de SP-fractie vragen wat de huidige regels zijn als het gaat om de informatieverstrekking
bij het verwerken van ZZS, als het gehalte van een of meerdere van deze stoffen in
het te verwerken afval boven de toegestane norm ligt en op welke wijze deze regels
worden gecontroleerd en gehandhaafd.
Antwoord:
Zoals hierboven aangegeven (onder andere in antwoord op vraag 18), geldt voor het
melden van ZZS in afval geen concentratiegrenswaarde; elk mogelijk relevant gehalte
moet gemeld worden.
Het gemelde gehalte moet dan afgezet worden tegen een eventueel wettelijk bepaald
maximumgehalte van de ZZS in een (afval)materiaal. De handhaving is de verantwoordelijkheid
van de provincies die vergunningverlener zijn voor de afvalverwerkers die het afval
mogen ontvangen. Bij import en export van afval is de EVOA-verordening van toepassing
en is de ILT verantwoordelijk voor toezicht en handhaving.
37.
De leden van de SP-fractie vragen of, gezien de noodzaak inzicht te krijgen in de
verspreiding van ZZS, betrokken marktpartijen kunnen worden verplicht om metingen
te verrichten op het aangeleverde afval en de resultaten van deze metingen te registreren
via een landelijk registratiesysteem.
Antwoord:
Afvalverwerkende bedrijven moeten van degene die het afval afgeeft of vanuit eigen
metingen informatie krijgen over de aanwezigheid van ZZS in het ingenomen afval, voor
zover deze ZZS – gegeven het proces binnen de inrichting – tot emissies kunnen leiden.
Een landelijk registratiesysteem acht ik niet doelmatig. De meetcijfers zijn nodig
om benodigde maatregelen ter voorkoming van emissies te bepalen, deze in de vergunning
op te nemen en een eventuele volgende afnemer van de stroom te informeren.
38.
De leden van de SP-fractie vragen of en hoe de veiligheid van de leefomgeving wordt
gegarandeerd bij de verwerking van afval met (p)ZZS door relatief kleine afvalverwerkende
bedrijven die slechts eens in de vijf tot tien jaar worden gecontroleerd.
Antwoord:
Bij het bepalen van de toezichtstrategie voor een bedrijf maakt het bevoegd gezag
een afweging op basis van onder andere de risico’s van de bedrijfsactiviteit voor
de leefomgeving, de resultaten van eerdere inspecties, het risicobewustzijn en de
nalevingsmotieven van het bedrijf.
Het bevoegd gezag kan op basis van deze beoordeling kiezen voor een intensiever toezichtarrangement.
Dit betekend ook dat op plekken waar het risico beperkt is een lagere frequentie van
toezicht kan plaats vinden. Op deze manier wordt de beschikbare capaciteit ingezet
op die plekken waar het risico voor de leefomgeving het grootst is.
39.
De leden van de SP-fractie vragen wanneer de methode die het EFSA nu ontwikkelt voor
de risico’s verbonden aan een mengsel van PFAS inzetbaar is.
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 23.
40.
De leden van de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris de mening deelt dat om de
veiligheid van de leefomgeving te garanderen totdat deze methode beschikbaar is, bij
het vaststellen van het gehalte PFAS en het vaststellen of sprake is van een normoverschrijding,
altijd wordt uitgegaan van de totale hoeveelheid van het mengsel van de aanwezige
PFAS.
Antwoord:
De methodiek die nu gehanteerd sluit aan bij de systematiek die wordt toegepast bij
dergelijke stoffen: waar een norm per stof af te leiden is, omdat daarvoor voldoende
gegevens voor beschikbaar zijn, wordt dit ook gedaan. Ik volg hier het advies van
het RIVM. Het RIVM geeft aan dat, op basis van de gemeten achtergrondwaarde, het voor
de hand ligt voor PFOA en PFOS een aparte norm vast te stellen en voor de andere PFAS-stoffen
één norm te hanteren.
41.
De leden van de SP-fractie vragen of er andere soorten of groepen ZZS zijn, die nu
afzonderlijk worden gemeten en beoordeeld worden, maar mogelijk ook een cumulatief
effect hebben, en zo ja welke stoffen of soort stoffen dit betreft. Zo nee, is het
niet verstandig hier onderzoek naar te doen?
Antwoord:
Ja, voor bijvoorbeeld dioxines geldt een groepsnorm voor emissies naar lucht. Dit
geldt ook voor enkele metaalverbindingen van eenzelfde groep waarvoor dezelfde ZZS
zorg bestaat (bijv. enkele kobaltverbindingen). Voor mengsels van ZZS die eenzelfde
werkingsmechanisme qua toxiciteit hebben, wordt geadviseerd om bij vergunningverlening
dit mengsel als een ZZS te behandelen indien opgeteld alle ZZS-bestanddelen bij elkaar
boven de 0,1% komen. Er wordt internationaal veel onderzoek gedaan om meer kennis
te vergaren over de zogenaamde mengseltoxicologie. In Nederland nemen verschillende
onderzoeksinstituten deel aan deze grote internationale projecten en onderzoeken.
42.
De leden van de SP-fractie vragen waarom er voor de beoordeling van het oppervlaktewater
op GenX is gekozen voor risicowaarden met de bovengrens van 118 nanogram per liter
en niet voor de ondergrens van 48 nanogram per liter of een gemiddelde daar tussenin.
Antwoord:
De waarde van 48 ng/L betreft de waterkwaliteitsnorm voor PFOA. De waarde van 118
ng/L houdt rekening met het feit dat de risicogrens voor de GenX-stoffen hoger is
dan voor PFOA. Destijds is ook geconstateerd dat er mogelijk nog een aanpassing zou
moeten plaats vinden indien er gegevens beschikbaar zouden komen over de bioaccumulatie
(opname) van GenX-stoffen in vis. Inmiddels heeft Chemours op last van de provincie
Zuid-Holland een studie laten uitvoeren naar de opname van GenX door vissen. Deze
studie, die dit jaar door de Provincie Zuid-Holland is goedgekeurd, bevestigt dat
de waarde van 118 ng/L als waterkwaliteitsnorm voldoende beschermend is.
43.
De leden van de SP-fractie vragen hoe de voorgenomen reductie van de uitstoot van
GenX door Chemours zich in de praktijk ontwikkelt en zouden graag een overzicht zien
van het verloop van deze reductie als het gaat om de uitstoot naar land, water en
lucht.
Antwoord:
Directe uitstoot naar de bodem vindt niet plaats. In de brief van de Minister van
Infrastructuur en Waterstaat van 6 november 2019 is het monitoringsrapport opgenomen
van Rijkswaterstaat.8 Hieruit blijkt dat hoeveelheid GenX-stoffen in afvalwater zijn sterk afgenomen ten
opzichte van 2017. Tevens heeft de Provincie Zuid-Holland aangekondigd de vergunde
GenX-emissies naar lucht verder te verlagen met 95% per 2020 en 99% per 2021 ten opzichten
van de vergunde emissies in 2017.
44.
De leden van de SP-fractie vragen hoe de controle en handhaving verloopt rond de,
op basis van de voorgenomen reductie van de uitstoot van GenX door Chemours, aangepaste
vergunningen.
Antwoord:
Zowel de Provincie Zuid-Holland als Rijkswaterstaat hebben een intensief monitoringsprogramma
waarmee de emissies van Chemours gevolgd worden. Inspecties vinden plaats op diverse
manieren die passen bij het doel van de in de vergunning gestelde voorschriften. Het
betreft onder andere analyses van lozingen, aangekondigde en onaangekondigde inspecties
op locatie en audits van het milieumanagementsysteem. Indien daarbij geconstateerd
wordt dat niet voldaan wordt aan een vergunningsvoorwaarde zal direct een handhavingstraject
worden gestart.
45.
De leden van de SP-fractie vragen, ter verduidelijking van het rapport, of er een
overzicht gegeven kan worden van alle aanbevelingen van het RIVM en per aanbeveling
de hieruit volgende beleidskeuze.
Antwoord:
In de aanbiedingsbrief ben ik op de aanbevelingen van het RIVM ingegaan. Ik zal uw
Kamer regelmatig informeren over de verdere uitvoering van deze aanbevelingen.
Vragen namens de leden van de Partij voor de Dieren-fractie:
46.
Deze leden vragen de Staatssecretaris daarom wat zij gaat doen om op zo kort mogelijke
termijn te voorkomen dat er nog meer PFAS, direct of indirect, in het milieu belanden.
Antwoord:
De aanpak van emissies van bedrijven heeft, ook uit antwoord 43 blijkt, geresulteerd
in drastische verminderingen van de PFAS-emissies. Het bevoegd gezag, i.c. de provincie
Zuid-Holland en Rijkswaterstaat, zijn verantwoordelijk voor het opleggen van beperkende
maatregelen. Ik faciliteer het bevoegd gezag daarbij zo goed mogelijk, binnen het
VTH-stelsel, met bijvoorbeeld de opzet van een kennisnetwerk, het door het RIVM laten
actualiseren van de ZZS-lijst en een stevige inzet in Europa zoals bij het verkrijgen
van de ZZS-status voor GenX. Aanvullend bronbeleid is in voorbereiding, Nederland
zal samen met een aantal andere lidstaten een Europese restrictie voorstellen op niet-essentiële
toepassingen van PFAS. Dit wordt de komende jaren een intensief project, waarvoor
ik op dit moment de handen in de EU op elkaar probeer te krijgen.
47.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat uit de rapportages blijkt
dat nog regelmatig onvoldoende informatie beschikbaar is over de stoffen en de bijbehorende
risico’s. Deze leden vragen de Staatssecretaris daarom of zij al meer informatie kan
delen over de methode waar de EFSA momenteel aan werkt om de risico’s van blootstelling
aan een combinatie van PFAS in kaart te brengen. Het lijkt deze leden ondoenlijk om
alle combinaties van de meer dan 6.000 PFAS in kaart te brengen. Kan de Staatssecretaris
bevestigen dat wanneer de precieze gevaren van bepaalde combinaties niet bekend zijn
er, vanuit het voorzorgsbeginsel, wordt uitgegaan van de meest schadelijke combinatie?
Zo nee, waarom niet? En wil zij daar dan bij de EFSA voor pleiten?
Antwoord:
Het is belangrijk om rekening te houden met combinatie-effecten van gevaarlijke stoffen.
Daarom heeft Nederland het initiatief genomen om in Europa tot een methodiek te komen
om bij normstelling rekening te houden met combinatie-effecten. Het RIVM geeft verder
aan dat het niet mogelijk is om meer informatie te delen over de methode waar EFSA
aan werkt omdat deze nog niet beschikbaar is. Zie ook mijn antwoorden onder vraag
23 en 40.
48.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven
waarom in de Kaderrichtlijn Water de risicogrens voor GenX in vis is verhoogd van
1,3 µk/kg naar 2,6 µk/kg vis? Is dat beargumenteerd vanuit de risico’s die deze concentratie
met zich meebrengt voor de vissen of alleen de risico’s die deze concentratie met
zich meebrengt voor mensen via de consumptie van de vis?
Antwoord:
Het gaat hier over de bescherming van de mens, dus de visconsumptie. Het verschil
komt door een aanpassing in de Europees afgestemde methodiek van de Kaderrichtlijn
water. Voorheen werd er door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) rekening mee gehouden
dat andere bronnen voor 90% bijdragen aan de toelaatbare dagelijkse inname van mensen
en mocht de bijdrage via vis maximaal 10% zijn. De WHO heeft geconstateerd dat deze
benadering voor visconsumptie te conservatief is. Op basis hiervan is de bijdrage
via vis bijgesteld naar maximaal 20%. Dit heeft als gevolg een verdubbeling van de
risicogrens van 1,3 µk/kg naar 2,6 µk/kg vis.
49.
Op pagina 17 van de RIVM-rapportage valt ook te lezen dat voor toepassing op land
boven grondwaterniveau de norm in het tijdelijke handelingskader gesteld is op de
strengste ecologische risicogrens waarbij het gaat om doorvergiftiging via bodemorganismen
naar vogels en zoogdieren. Wat moeten deze leden verstaan onder «doorvergiftiging»?
Antwoord:
Doorvergiftiging is het proces waarbij vogels en zoogdieren, die niet direct worden
blootgesteld aan de grond, toch de stof binnenkrijgen door het eten van planten en/of
dieren, die wel blootgesteld zijn. Het gaat dus om de bescherming van vogels en zoogdieren
die via de voedselketen worden blootgesteld. Een voorbeeld van zo’n voedselketen is
bodem-regenworm-muis-valk. Doorvergiftiging is één aspect bij het afleiden van milieurisicogrenzen.
Er wordt ook gekeken naar de risico’s voor mensen door blootstelling aan grond en
door het eten van voedsel en naar de risico’s voor bodemorganismen zelf.
50.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen waarom de Staatssecretaris, voor
de menselijke blootstelling, de bevoegde gezagen geadviseerd heeft om uit de door
de wetenschap voorgestelde bandbreedte van 48 tot 118 nanogram per liter de bovengrens
van 118 te nemen. Schrijft het voorzorgsbeginsel niet voor dat voor de zekerheid de
ondergrens genomen moet worden? Is de Staatssecretaris bereid de ondergrens van 48
nanogram te adviseren? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 42.
51.
Bij de risicogrens die bepaald is voor zwemwater stelt het RIVM expliciet dat deze
is afgeleid voor een kind. Kan de Staatssecretaris aangeven of dit ook het geval is
voor alle andere blootstellingseisen die genoemd worden? Zo nee, waarom is alleen
bij deze eis gekeken naar de blootstelling voor kinderen? Is de Staatssecretaris bereid
alle blootstellingsnormen op te stellen op basis van blootstelling voor een kind?
Antwoord:
Uitgangpunt bij het vaststellen van veilige concentraties is dat de meest kwetsbare
groep bepalend is voor de beoordeling. Veilige concentraties in het milieu moeten
ook veilig zijn voor dat deel van de bevolking waarvoor het desbetreffende milieucompartiment
(water, bodem of lucht) de hoogste blootstelling oplevert. Bij zwemmen hebben kinderen
de hoogste blootstelling. Dit komt doordat zij bij zwemmen verhoudingsgewijs meer
water binnenkrijgen dan volwassenen. Op basis daarvan zijn kinderen bij zwemwaterlocaties
bepalend voor de beoordeling. Ook voor andere routes (bijvoorbeeld risicogrens voor
de bodemfunctie wonen met tuin) wordt er bij de bepaling van veilige concentraties
rekening gehouden met hogere blootstelling in bepaalde groepen van de bevolking en
is de meest kritische groep bepalend.
52.
Deze leden vragen de Staatssecretaris of Chemours inmiddels al deze afvalstromen heeft
onderzocht op GenX. Zo nee, waarom niet?
Heeft naar de mening van de ILT, Chemours inmiddels wel een sluitende procedure om
de aanwezigheid van GenX in haar afvalstromen te kunnen uitsluiten?
Antwoord:
Het bevoegd gezag, DCMR Milieudienst Rijnmond namens de provincie Zuid-Holland (verder:
DCMR), heeft bij Chemours nader onderzoek gedaan naar de herkomst en binnenlandse
afvoer van de afvalstoffen. Als gevolg daarvan heeft Chemours enkele administratieve
verbeteringen doorgevoerd ten gunste van inzicht in herkomst en bestemming van de
afvalstromen. DCMR zal Chemours verplichten om zijn administratie verder te verbeteren
en duidelijk aan te geven waar afvalstromen ontstaan en welke samenstelling deze hebben,
bijvoorbeeld of er GenX-stoffen in zitten of niet. Dit zal in de vergunning worden
opgenomen.
53.
In de rapportage valt te lezen dat bij het reinigen van transporten verontreiniging
met GenX via het spoelwater wegspoelt. Kan de Staatssecretaris onderzoeken of het
mogelijk is om bij het transport van GenX, en in bredere zin van ZZS, alleen nog dedicatietransport
toe te staan?
Antwoord:
Het vervoer van afvalstromen is gebonden aan eisen. In de beantwoording van voorgaande
vragen ben ik al ingegaan op mijn inzet op het verbeteren van het doorgeven van informatie
over stoffen in de afvalketen, zodat elke partij die gegevens heeft die nodig zijn
om aan haar verantwoordelijkheid invulling te geven. Naast transportmiddelen die uitsluitend
voor een bepaalde stroom gebruikt worden, is het ook mogelijk dat het bevoegd gezag
eisen stelt aan de reinigingsactiviteiten, zodat verspreiding van gevaarlijke stoffen
geminimaliseerd wordt.
54.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven
waar de toename tussen 2017 en 2018 vandaan komt die valt af te lezen uit tabel S1
op pagina 9 van het RIVM-rapport. Het gaat dan om de toename van de maximale gehaltes
en medianen voor oppervlaktewater, grond en grondwater.
Antwoord:
De mediane en maximale waarden in 2018 zijn hoger dan die in 2017, omdat er in 2018
gerichte metingen zijn gedaan op verdachte locaties, bijvoorbeeld op het terrein van
Custom Powders in Helmond en bij afvalverwerkers. Als er dichter bij een bron wordt
gemeten, zijn de aangetroffen gehalten vaak hoger. Figuur 22 en 23 van het RIVM-rapport
laten zien dat er in 2018 meer metingen zijn gedaan op locaties met hoge concentraties.
55.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat de ILT schrijft: «Zo
lang er geen externe prikkel komt voelen producenten zich onvoldoende verantwoordelijk
om de eigenschappen van een stof te onderzoeken en te delen.» Kan de Staatssecretaris
aangeven welke prikkel zij voor ogen heeft om producenten te dwingen beter inzicht
in de stofeigenschappen en de risico’s te krijgen en om deze informatie beter te delen?
Antwoord:
Hierop ben ik in mijn antwoord op vraag 31 ingegaan.
56.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie horen verder graag wanneer de Staatssecretaris
komt met de nieuwe invulling van de informatieplicht.
Antwoord:
Hiertoe wil ik najaar 2020 het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen aangepast hebben.
57.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zien dat de ILT verder in haar rapportage
constateert dat in een aantal schakels van de keten door bevoegde gezagen wordt opgetreden
maar dat van een overkoepelend en samenhangend optreden geen sprake is. Kan de Staatssecretaris
na die opmerking nogmaals reflecteren op de eerdere oproep van deze leden om dit soort
bedrijven en de omgang met dit soort stoffen bij het Rijk te beleggen in plaats bij
decentrale overheden?
Antwoord:
Voor bedrijven waarbij sprake is van risicovolle activiteiten geldt een verplichte
overdracht per 1 juli 2017 van vergunningverlening door bevoegde gezagen aan zes gespecialiseerde
omgevingsdiensten. Daarmee wordt precies datgene beoogd wat deze leden voor ogen staat:
het toezicht op de activiteiten van dit soort bedrijven dient plaats te vinden door
instanties waarbij voldoende kennis en kunde aanwezig is om ook bij zeer complexe
activiteiten vergunningverlening, toezicht en handhaving goed uit te voeren.
58.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen tot slot of de Staatssecretaris
aan deze leden kan mededelen hoe het staat met de uitvoering van de motie van het
lid Wassenberg over het verhalen van onderzoekskosten op vervuilende bedrijven (Kamerstuk
28 089, nr. 79) die de regering oproept te onderzoeken of, en zo ja hoe de kosten van deze onderzoeken
(naar de verspreiding van GenX) op de vervuilende bedrijven verhaald kunnen worden.
Antwoord:
In de brief die uw Kamer op 19 november 2018 heeft ontvangen, ben ik uitgebreid ingegaan
op deze motie.9 Ik heb hierin toegelicht dat de Wet milieubeheer in titel 17.2 voorziet in een regeling
om kosten te verhalen op bedrijven. Hiermee beschouw ik deze motie als afgedaan.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
B. Schuurkamp, adjunct-griffier