Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Groothuizen en Den Boer over milieucriminaliteit
Vragen van de leden Groothuizen en Den Boer (beiden D66) aan de Ministers van Justitie en Veiligheid, van Infrastructuur en Waterstaat en van Economische Zaken en Klimaat over milieucriminaliteit (ingezonden 16 oktober 2019).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid), mede namens de Ministers
van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van Economische Zaken en Klimaat en van
Milieu en Wonen (ontvangen 4 december 2019). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2019–2020, nr. 652.
Vraag 1
Hoe waarborgt u dat er bij de regionale eenheden van de politie voldoende kennis aanwezig
is over milieucriminaliteit en bijzondere wetten die daarmee samenhangen?
Antwoord 1
Bij de politie zijn in elke eenheid (inclusief de landelijke eenheid) milieurechercheteams
(350 fte) en informatierechercheurs (47 fte) ingericht die zich, samen met de bijzondere
opsporingseenheden van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de Inspectie
Leefomgeving & Transport, richten op de aanpak van milieucriminaliteit. Naast deze
recherchecapaciteit zijn er in elk basisteam milieuagenten (taakaccenthouders) actief
(400 fte) en heeft de politie een milieuexpertisecentrum (5 fte), ondergebracht bij
de landelijke eenheid. Deze milieuspecialisten worden hiervoor speciaal opgeleid binnen
de Politieacademie. De Politieacademie kent, naast korte bijscholingstrajecten, vier
opleidingstrajecten, te weten de module Milieuagent, de module milieu-informatie,
de module Milieurechercheur en de opleiding Recherchekundige met afstudeerrichting
Milieucriminaliteit.
In 2018 is er binnen de milieurechercheteams een traject gestart om te komen tot een
professionele standaard voor iedere milieurechercheur.
Vraag 2, 3
Kunt u per regionale eenheid benoemen of die kennis voldoende beschikbaar is voor
de basisteams en de diensten in die regionale eenheid? Indien er onvoldoende kennis
beschikbaar is, kunt u dan de knelpunten benoemen?
Slagen regionale eenheden er in om mensen met vakkennis over milieucriminaliteit binnen
de politie te houden door ze een concurrerend salaris te bieden via bijvoorbeeld de
Expertfuncties? Kunt u uw antwoord onderbouwen door per regionale eenheid aan te geven
hoeveel Expertfuncties van het type A, B, C en D zijn vervuld als het gaat om milieucriminaliteit?
Antwoord 2, 3
De beschikbare kennis is per politie-eenheid gemiddeld hetzelfde. De regionale eenheden
weten voldoende mensen met vakkennis over milieucriminaliteit voor de politie te behouden.
De expertfuncties binnen de milieuteams in de regionale eenheden en de landelijke
eenheid zijn overeenkomstig het daarvoor opgestelde personele formatieplan.
Vraag 4
Welk beeld heeft u op dit moment van de illegale vogelvangst in Nederland? Kunt u
uw antwoord onderbouwen met cijfers?
Antwoord 4
De controle op het vangen van vogels ligt sinds 2017 bij de provincies, daarom zal
ik hier geen beeld of cijfers voor gegeven.
Vraag 5
Kunt u per regionale eenheid uiteenzetten wat de surveillancecapaciteit is om stroperij
en het illegaal ringen van vogels te handhaven? Acht u dit voldoende? Zo ja, waarom?
Zo nee, wat gaat u er aan doen?
Antwoord 5
De politie werkt samen met de buitengewone opsporingsambtenaren van de natuurorganisaties
en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. Signalen van stroperij worden binnen
het milieuopsporingsproces behandeld en kunnen leiden tot opsporingsonderzoeken of
interventies op lokaal niveau. Zodra er sprake is van signalen die wijzen op stroperij
kan hier via het lokale driehoeksoverleg aandacht voor gevraagd worden.
Vraag 6, 7
Kunt u vanaf 2017 tot nu per jaar cijfermatig uiteenzetten hoe vaak er een aanhouding
heeft plaats gevonden voor het vissen naar paling zonder vergunning?
Kunt u dat eveneens doen voor aanhoudingen waar er wél sprake was van een vergunning,
maar dat de betreffende vergunning geen betrekking had op het gebied waar de visser
is aangehouden voor het vissen naar paling?
Antwoord 6, 7
Aanhoudingen naar aanleiding van het vissen zonder vergunning op specifiek paling
worden door de politie niet als zodanig geregistreerd. De registratie-systemen maken
het daardoor niet mogelijk om een overzicht te geven van het aantal aanhoudingen voor
het vissen naar paling zonder vergunning of voor het vissen met vergunning buiten
het gebied waar de vergunning geldig was.
Vraag 8
Hoe groot schat u het risico in dat door een gebrek aan toezicht u een noemenswaardig
aantal misstanden in de stroperij – waaronder palingstropen en illegale vogelvangst
– niet signaleert?
Antwoord 8
Omdat stropen een vorm van haalcriminaliteit is, is de kans groter dat misstanden
niet worden gesignaleerd dan bij vormen van criminaliteit waarbij er een slachtoffer
is dat melding of aangifte doet.
Vraag 9, 10
Hoe vaak is er het afgelopen jaar door controle illegaal afval op transport naar het
buitenland aangetroffen op grond van de groene-lijstprocedure, terwijl autoriteiten
in kennis hadden moeten worden gesteld op basis van de kennisgevingsprocedure van
de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA)?
Kunt u voor de afgelopen drie jaren per jaar benoemen hoe vaak deze vorm van fraude
is aangetroffen?
Antwoord 9, 10
De regie op controles op illegaal afvaltransporten naar het buitenland ligt bij de
Inspectie Leefomgeving & Transport, die samenwerkt met de dienst Infra van de politie.
Hiervoor is een gezamenlijke regiegroep ingericht, het TIEC (Transport Informatie
Expertise Centrum).
Het afgelopen jaar (2019) zijn er eenentwintig transporten aangetroffen waarvoor niet
aan kennisgevingsplicht volgens de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen
(EVOA) was voldaan. In 2018 waren dit zevenenveertig transporten en in 2017 betrof
het eenendertig transporten zonder kennisgeving. Bovendien zijn er tien transporten
aangetroffen waarvoor een verbod geldt voor export naar het land van bestemming. In
2018 waren dit er acht en in 2017 betrof het zeven transporten waarvoor een verbod
geldt.
De Inspectie Leefomgeving & Transport treedt in geval van een illegaal transport of
een transport zonder kennisgeving op conform haar handhavingsstrategie.
Vraag 11
Welke vormen van subsidiefraude komen er in de milieucriminaliteit het meest voor?
Kunt u uw antwoord met cijfers van de bij u bekende gevallen onderbouwen?
Antwoord 11
Het milieudomein beslaat een grote hoeveelheid bedrijfstakken met specifieke (milieu)wetten
en -voorschriften. Deze milieuregelgeving bevat ook veel subsidieregelingen. In theorie
kan met iedere subsidieregeling gefraudeerd worden.
Door het Openbaar Ministerie is in lopende strafzaken geconstateerd dat onder andere
gefraudeerd wordt met subsidies met betrekking tot covergisting, subsidies in de veehouderij
en GMO-subsidies (Gemeenschappelijke marktordening).1 Er zijn geen exacte cijfers te geven over het aantal subsidiefraudezaken die verband
houden met milieucriminaliteit, omdat het geen apart registratiekenmerk betreft.
Vraag 12
Hoeveel gevallen van mestfraude zijn er sinds 2017 bij u bekend als het gaat om overtreding
van de meststoffenwet en valsheid in geschrifte? In hoeveel van die gevallen is er
voorts ten onrechte subsidie ontvangen als het gaat om (co-)vergisting?2
Antwoord 12
Mestfraude komt veelal binnen via toezicht of het Team Criminele Inlichtingen. Voor
de uitvoering van de SDE+-regeling ontvangt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit inspectierapporten voor zover deze
van invloed zijn op de subsidieverlening voor duurzame energie. Dit heeft geleid tot
correcties op twee SDE-beschikkingen in/over 2016, geen correcties in/over 2017 en
(voorlopig) vijf correcties op SDE-beschikkingen in/over 2018. Deze correcties zijn
deels nog in de fase van definitieve afhandeling of zijn onderdeel geworden van bestuursrechtelijke
procedures.
Het Openbaar Ministerie behandelt jaarlijks tussen de 150 en 200 strafzaken die verband
houden met mestfraude. Mestfraude is in zichzelf geen in de wet opgenomen strafbaar
feit, maar het formeel-juridische strafbare karakter van mestfraude kan zich uiten
in de vorm van de overtreding van verschillende milieuwetten, waaronder de meststoffenwet,
of door valsheid in geschrifte.
Er zijn vier vormen van mestfraude te onderscheiden.
Fraude met covergisting. Dit is een proces waarbij mest en andere organische stoffen
(co-materiaal) worden vergist ter opwekking van energie. Fraude kan zich voordoen
als stoffen worden gebruikt die niet zijn toegestaan als co-materiaal, of als meer
dan 50% van het totale aandeel van het vergiste materiaal uit co-materialen bestaat
en het digestaat uit dit proces wordt gebruikt als mest.
Fraude met de aan- en afvoer van mest en drijfmest. Uit onderzoeken blijkt dat er
wordt gefraudeerd met het ophalen, transporteren, afleveren, bemonsteren, wegen en
verantwoorden van mest. Het doel hiervan is de mestafzetkosten te drukken. Worden
meer (dierlijke) meststoffen op landbouwgrond gebruikt dan toegestaan, dan wordt daarover
(indien dit wordt geconstateerd) een bestuurlijke boete geheven door de Rijksdienst
voor Ondernemend Nederland. Daarnaast worden meststromen bewust versluierd om bestuurlijke
boetes van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en de Nederlandse Voedsel- en
Warenautoriteit te ontlopen. Er lopen diverse strafrechtelijke onderzoeken.
Fraude in de melkveesector. Deze verschijningsvorm is rond 25 januari 2018 in het
nieuws gekomen als «meerlingfraude». Dat is onjuiste registratie van kalveren ter
ontduiking van het fosfaatrechtenstelsel. Het Openbaar Ministerie krijgt hiervoor
jaarlijks tientallen proces-verbalen aangeleverd.
Fraude met dierrechten. Kort gezegd houdt deze vorm van fraude in: meer koeien, varkens
of kippen houden dan volgens de betreffende wet in verband met de fosfaatproductie
is toegestaan. Het Openbaar Ministerie doet jaarlijks tientallen zaken en zet hierbij
ook in op ontnemingsvorderingen die fors kunnen zijn. Verkrijging van dierrechten
is erg kostbaar en daarom is frauderen hiermee al snel een lucratieve business.
Vraag 13
Hoe gaat die subsidiefraude in zijn werk? Op welke manieren wordt er toezicht gehouden
en controle uitgeoefend op het gebruik van die subsidie?
Antwoord 13
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft, mede namens de Minister
van Economische Zaken en Klimaat en de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
de Kamer geïnformeerd over subsidiefraude in de brief van 11 juli 2019.3 Dit naar aanleiding van berichtgeving in de media over deze vorm van fraude. Als
bijlage bij die brief is ook de Kabinetsreactie op een bestuurlijk signaal van het
Landelijk Informatie en Expertise Centrum meegestuurd. In dit al eerder gepubliceerde
bestuurlijk signaal, het rapport «Covergisting: duurzame energie of afvallozing?», hebben de handhavingsdiensten hun ervaringen over fraude bij covergisting weergegeven.
In de subsidiefraudebrief is aangegeven dat een deel van het bestuurlijk signaal niet
openbaar is gemaakt omdat kwaadwillenden gebruik zouden kunnen maken van in de bestuurlijke
signalen gesignaleerde leemtes in opsporingsgevoelige informatie. Om die reden wil
ik ook in deze beantwoording niet dieper op de fraude ingaan dan reeds is gedaan in
genoemde brief van 11 juli jl. In die brief is daarnaast aangegeven hoe toezicht en
controle op het gebruik van subsidies plaatsvinden en is ingegaan op de wijze waarop
de samenwerking tussen Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en de Nederlandse Voedsel-
en Warenautoriteit en andere handhavingspartners is geïntensiveerd.
Toezicht bij covergisters wordt uitgevoerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.
Er vinden controles plaats op de voeding van de vergisters, waarbij gekeken wordt
of er tenminste 50% dierlijke mest wordt gebruikt en welke afval- en reststoffen er
gebruikt zijn. De tijdigheid, volledigheid en juistheid van dit logboek is een belangrijk
inspectiepunt. Er wordt getoetst of de gebruikte stoffen passen binnen de categorieën
zoals genoemd in Bijlage Aa van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Indien het
zogenaamde G-lijst stoffen betreft, moet de vergister een recente analyse laten zien,
welke moet borgen dat de normen voor zware metalen en organische microverontreinigingen
niet worden overschreden. Zo nodig kan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit,
bij twijfel, monsters van de stoffen nemen en ter analyse aan het referentielaboratorium
van Wageningen Food Safety Research zenden.
Per 2019 is in de SDE+- subsidievoorwaarden opgenomen dat aan de meststoffenwetgeving
dient te worden voldaan. Bij het niet voldoen aan de subsidievoorwaarden kan de subsidie
worden bijgesteld of zelfs worden stopgezet. Door de SDE+- subsidievoorwaarden te
koppelen aan de meststoffenwetgeving kan door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
ook een efficiëntere risicoanalyse gemaakt worden op basis waarvan de Nederlandse
Voedsel- en Warenautoriteit de mogelijkheid heeft om meer gericht bedrijfscontroles
uit te voeren. Producenten die voor de productie van duurzame energie gebruik maken
van biomassa, zijn voor grote installaties op basis van de GVO-regeling verplicht
een jaarlijkse biomassaverklaring te laten opstellen door een accountant. Door bovengenoemde
wijzigingen kunnen accountants nu beter controleren of de verhouding aan biomassaproducten
die producenten inzetten in hun covergistingsinstallaties volgens de richtlijnen is.
Vraag 14
Wat gebeurt er met de subsidies die door de overheid zijn verstrekt, indien een bedrijf
wordt verdacht en/of veroordeeld vanwege een milieudelict? Worden deze stopgezet en
teruggevorderd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe vaak is dit de afgelopen drie jaar
voorgekomen en hoeveel subsidie is daadwerkelijk teruggevorderd? Is het juridische
kader om subsidies te stoppen en terug te vorderen, naar uw oordeel afdoende? Zo nee,
welke stappen gaat u nemen om dat te veranderen?
Antwoord 14
Voor wat betreft de SDE+-regeling worden bij afwijkingen door de Rijksdienst voor
Ondernemend Nederland correcties toegepast op de SDE-beschikkingen (zie ook het antwoord
op vraag 12). Dat betekent dat naar aanleiding van NVWA-rapporten wordt vastgesteld
of er sprake is van een lagere subsidiabele energieproductie of een andere categorie
in de SDE-regeling. Er kan ook sprake zijn van fraude of vermoedens van fraude. In
dat geval wordt de onterecht uitbetaalde subsidie teruggevorderd. Op dit moment zijn
er geen fraudezaken voor covergisting bekend.
Vraag 15
Kunt u enig inzicht geven in de omvang van de milieuschade als gevolg van mestfraude
en illegale verwerking van afvalstoffen? Welke mogelijkheden heeft u en wat doet u
om deze schade aan te pakken?
Antwoord 15
De milieuschade als gevolg van de fraude bij covergisting is eerder in beeld gebracht
in het kader van de evaluatie «Nut en risico's van covergisting»4, die werd uitgevoerd door de Commissie Deskundigen Meststoffenwet, samen met het
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, de Omgevingsdienst Zuidoost Brabant,
de Technische Commissie Bodem en diverse diensten van de toenmalige ministeries van
Economische Zaken en Infrastructuur en Milieu. De evaluatie gaf aan dat, als het beleid
wordt nageleefd, er geen sprake is van onaanvaardbare risico's voor mens, dier en
milieu. Het rapport constateerde ook dat er incidenteel restmaterialen zijn gebruikt
die niet zijn toegestaan, maar dat leidde volgens de deskundigen niet tot grote milieuproblemen.
De milieuschade door andere mogelijke vormen van illegale afvalverwerking hangt af
van het type afval en allerlei omstandigheden. Kennis over de schade door dumping
van afval van de productie van drugs zit bij provincies en gemeenten. Illegale transporten
van afgedankte elektrische apparaten naar ontwikkelingslanden kunnen aldaar tot milieu
en gezondheidsschade leiden. De Nederlandse overheid heeft de taak om de illegale
transporten tegen te gaan. Elektronisch afval is een van de prioriteiten in het toezicht
door de Inspectie Leefomgeving & Transport.
De aanpak van milieuschade in Nederland is over het algemeen een zaak voor de gemeente
of provincie. De waterschappen zijn verantwoordelijk voor maatregelen tegen verontreiniging
van regionaal oppervlaktewater.
Vraag 16
Heeft u voldoende grip op de handelaren in afvalstoffen waarvan de administratie van
fabrieken «vaak niet in overeenstemming [is] met de werkelijkheid»? Zo ja, waar blijkt
dat uit? Zo nee, waarom niet en welke stappen wil u gaan zetten om dit te verbeteren?5
Antwoord 16
In 2016 is er een bestuurlijk signaal opgesteld rond de covergistings-problematiek.
Dit signaal is in 2018 door het Landelijk Informatie en Expertise Centrum naar de
ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, Justitie en Veiligheid, Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit en Economische Zaken en Klimaat. Hiervoor verwijs ik u naar de
beantwoording bij vraag 13.
Vraag 17
Klopt het dat stropers steeds vaker gebruik maken van luchtdrukwapens met een schotkracht
van meer dan 80 joule waarvoor geen vergunningplicht geldt? Kunt u uw antwoord onderbouwen
aan de hand van een trendbeschrijving door middel van cijfers?
Antwoord 17
Hiervan zijn geen cijfers voorhanden, net zomin als een landelijke trendbeschrijving.
Dit is mede een gevolg van het ontbreken van een vergunningplicht.
Vraag 18, 19
Wat is de huidige stand van zaken als het gaat om het wetgevingstraject voor het wijzigen
van de Wet wapen en munitie (Wwm) zodat er een vergunningplicht gaat gelden voor luchtdrukwapens
met een schotkracht hoger dan 80 joule?6
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat er nu geen vergunningplicht bestaat voor lucht-,
gas- en veerdrukwapens waarvan de kinetische mondingsenergie die van verboden vuurwapens
overschrijdt?7
Antwoord 18, 19
Een concept voor een wetsvoorstel met nadere eisen aan het bezit van zware lucht-,
gas of veerdrukwapens bevindt zich in de afrondende fase. Kern van dit wetsvoorstel
is om dergelijke wapens met een schotkracht van meer dan 80 joule vergunningplichtig
te maken. Voor het bezit hiervan gelden dan dezelfde regels als voor vuurwapens. Ik
verwacht dit voorstel op korte termijn in consultatie te kunnen brengen.
Vraag 20
Ziet u daarin een risico? Kunt u uw antwoord op recente feiten en cijfers baseren
over veiligheidsincidenten met lucht-, gas- en veerdrukwapens?
Antwoord 20
In de brief aan de Tweede Kamer van 13 april 2016, Kamerstukken 33 033, nr. 18,8 heeft de toenmalig staatsecretaris van Justitie en Veiligheid voor wat betreft het
aantal incidenten getallen genoemd. Deze waren gebaseerd op schattingen en betroffen
de periode 2011–2015. In deze brief is ook uitleg gegeven over de beslissing om voor
zwaardere luchtdrukwapens een vergunningplicht in te voeren.
De recente door het Nederlands Forensisch Instituut geregistreerde aantallen zijn:
Jaar
Aantal luchtdruk-incidenten
Aantal incidenten met gewonden
Aantal gewonden
Aantal incidenten zonder gewonden
2015
102
10
10
11
2016
68
5
5
11
2017
80
6
19
5
2018
63
4
4
5
2019 tot nu toe
53
5
5
11
totaal
366
30
43
43
Toelichting:
Het «Aantal schietincidenten zonder gewonden» betreft het aantal incidenten waarbij
wel (bewust) op mensen is geschoten maar waarbij geen verwondingen zijn gemeld.
Alleen in 2017 zijn er meerdere incidenten geweest waarbij meerdere gewonden per incident
werden geregistreerd.
Vraag 21, 22
Welke mogelijkheden ziet u om de politie vast te laten stellen dat een luchtdrukwapen
een schotkracht heeft van meer dan 80 joule om zo de bij u in voorbereiding zijnde
wetgeving te kunnen gaan handhaven?
Klopt het dat de politie op dit moment afgaat door het opgegeven aantal joules door
de fabrikant? Zo nee, hoe handhaven ze dan wel? Zo ja, acht u dit voldoende?
Antwoord 21, 22
De politie beschikt niet over de mogelijkheid om vast te stellen of een luchtdrukwapen
een schotkracht heeft van 80 joule of meer. De opgave van de fabrikant over het aantal
joules kan gezien worden als leidraad, maar geeft geen zekerheid dat het betreffende
luchtdrukwapen dit aantal joules afgeeft. Door slijtage op door aanpassingen kan dat
minder of meer zijn dan opgegeven. Het Nederlands Forensisch Instituut kan de schotkracht
vaststellen door middel van een technisch onderzoek.
Vraag 23
Waarom maakt de politie geen gebruik van test- en meetapparatuur om de schotkracht
te meten?
Antwoord 23
De politie beschikt niet over apparatuur om de schotkracht te meten. Schotkrachtmetingen
van vuurwapens worden onder andere door het Nederlands Forensisch Instituut gedaan.
Aangezien voor luchtdrukwapens (nog) geen schotkrachtgrens geldt, is er op dit moment
geen aanleiding of reden voor de politie om over test- en meetapparatuur voor dit
doel te beschikken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
S. van Veldhoven-van der Meer, minister voor Milieu en Wonen -
Mede namens
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede namens
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.