Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Nispen over een leerling-zweminstructeur die wordt verdacht van ontucht met minderjarigen
Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Ministers voor Rechtsbescherming en voor Medische Zorg over een leerling-zweminstructeur die wordt verdacht van ontucht met minderjarigen (ingezonden 6 september 2019).
Antwoord van Minister Bruins (Medische Zorg) (ontvangen 28 november 2019). Zie ook
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 118.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een leerling-zweminstructeur ontucht zou
hebben gepleegd met zes jonge kinderen en dat de zwemclub waar hij voor werkte het
heeft nagelaten een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) te vragen van de bewuste instructeur;
wat is daarop uw reactie?1 2
Antwoord 1
Ja.
Seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel misbruik zoals ontucht zijn onacceptabel.
Ik ondersteun de sportsector om alles in het werk te stellen om een veilige sportomgeving
te creëren en om grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en aan te pakken. Zo ondersteunt
het Centrum Veilige Sport verenigingen bij het opzetten van een effectief preventiebeleid,
maar ook bij het praktisch reageren op grensoverschrijdend gedrag.
In de zwemsector zijn veel vrijwilligers actief. Voor hen bestaat de regeling gratis
Verklaring Omtrent Gedrag. Via deze regeling kunnen vrijwilligers, die werken met
kwetsbare mensen, gratis een VOG aanvragen. Sportclubs kunnen op deze wijze nagaan
of iemand een justitieel verleden heeft. De sportsector wordt gestimuleerd om zo veel
mogelijk gebruik te maken van deze regeling.
Vraag 2
Klopt het dat verdachte in het verleden een PIJ-maatregel (Plaatsing in een Inrichting
voor Jeugdigen) opgelegd heeft gekregen?
Antwoord 2
Dit betreft een maatregel in het Nederlandse jeugdstrafrecht. Het past mij niet om
op deze individuele casus in te gaan.
Vraag 3
Op grond waarvan woonde de verdachte in een begeleidwonenproject? Waaruit bestond
deze begeleiding precies? Hield deze begeleiding bijvoorbeeld ook in dat er toezicht
was?
Antwoord 3
Deze vragen gaan over de zorgvraag van de betrokkene en de wijze waarop hier vanuit
de instelling voor begeleid wonen invulling aan is gegeven. In verband met de privacy
van de betrokkene kan ik deze vragen niet beantwoorden. Bovendien loopt het strafrechtelijk
onderzoek nog.
In algemene zin kan ik u melden dat begeleid wonen op verschillende gronden mogelijk
is, bijvoorbeeld op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015). De
gemeente kan een maatwerkvoorziening voor begeleiding verstrekken en de burger kan
zelf het wonen regelen. Maar het kan ook een vorm van beschermd wonen zijn, waarbij
de gemeente een maatwerkvoorziening bestaande uit wonen en ondersteuning verstrekt.
Hierbij zorgt de aanbieder voor toezicht en begeleiding.
Vraag 4, 5
Was de achtergrond van verdachte bekend bij de instelling van het begeleidwonenproject?
Zo nee, waarom niet?
Klopt het, dat de begeleidwoneninstelling en de zwemclub geen contact met elkaar hebben
gehad over verdachte? Hoe kan dat en vindt u dat wenselijk?
Antwoord 4, 5
Deze vragen gaan over het handelen door de instelling voor begeleid wonen in deze
individuele situatie. Ik kan hier niet op ingaan gedurende een strafrechtelijk onderzoek.
Vraag 6
De Koninklijke Nederlandse Zwembond (KNZB) adviseert zwemclubs een VOG te vragen,
maar vindt u ook dat een VOG verplicht zou moeten zijn voor (leerling)zweminstructeurs?
Zo ja, hoe gaat u dit regelen?
Antwoord 6
Een sector dient in gezamenlijkheid met de betreffende vakminister te besluiten om
over te gaan tot invoering van een wettelijke VOG-verplichting. Dit wordt niet wenselijk
geacht in de sportsector vanwege de vele soorten van (vrijwilligers)werk en de hoeveelheid
vrijwilligers in de sport (circa 10% van de Nederlanders van 12 jaar en ouder is maandelijks
of vaker actief als vrijwilliger in de sport). Een wettelijke verplichting vergroot
de regeldruk voor de sector aanzienlijk. Daarnaast is het belangrijk dat iedere sportvereniging
zelf over een veilige omgeving nadenkt en daarbij de afweging maakt of en voor welke
vrijwilligers een VOG nodig is. In dit maatwerk zal daarom niet worden getreden.
Momenteel adviseert de KNZB verenigingen al nadrukkelijk om personen die met kwetsbare
groepen werken een VOG aan te laten vragen. Daarnaast stelt de KNZB zelf het hebben
van een VOG in de opleiding voor zwemtrainers en -instructeurs reeds verplicht. Doordat
een VOG vereist is voor het succesvol afronden van de opleiding, vindt hierop vanzelf
controle plaats.
Dit kabinet zet in op het ondersteunen van sportverenigingen bij het maken van integriteitsbeleid.
Het aanvragen van een VOG voor vrijwilligers kan hier onderdeel van uitmaken. Uit
onderzoek is gebleken dat een VOG voor vrijwilligers vooral effectief is als deze
wordt ingezet als sluitstuk van een breder integriteitsbeleid. Het hebben van gedragsregels,
een vertrouwenspersoon, een zorgvuldig aannamebeleid en een open cultuur op de sportclub
is evenzeer van belang.3 Sportbonden en -verenigingen kunnen bij vragen over integriteitsbeleid gebruik maken
van de kennis die het Centrum Veilige Sport beschikbaar stelt.
Vraag 7
Worden zwemclubs op dit moment steekproefsgewijs gecontroleerd op het gegeven of zij
wel of niet een VOG vragen van hun medewerkers c.q. leerling-medewerkers? Zo nee,
waarom niet en bent u bereid deze controles alsnog in het leven te roepen?
Antwoord 7
Nee, dit gebeurt niet aangezien medewerkers en leerling-medewerkers niet onder een
wettelijke VOG-plicht vallen. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Vraag 8
Vindt u dat zwemclubs ouders actief zouden moeten informeren als zij inderdaad VOG’s
vragen voor hun medewerkers, maar zeker ook wanneer zij dit niet doen? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 8
Ik vind het belangrijk dat verenigingen duidelijk kenbaar maken hoe hun brede integriteitsbeleid
eruit ziet, waarin VOG’s een plek kunnen hebben. De KNZB adviseert dat ook aan hun
verenigingen, om maatregelen te nemen die bijdragen aan een veilige sportomgeving
en deze actief onder de aandacht te brengen bij de leden. Het al dan niet communiceren
van maatregelen aan ouders is iets wat bij de betreffende sportverenigingen zelf ligt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.J. Bruins, minister voor Medische Zorg
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.