Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 279 Goedkeuring van de op 24 november 2017 te Brussel tot stand gekomen Brede en versterkte partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Armenië, anderzijds (met Bijlagen, Protocollen en Gezamenlijke Verklaring) (Trb. 2018, 41)
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 27 november 2019
De regering dankt de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal voor haar verslag van 17 oktober 2019 met betrekking tot het wetsvoorstel
tot goedkeuring van de Brede en versterkte partnerschapsovereenkomst tussen de Europese
Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en
de Republiek Armenië, anderzijds (hierna: de Overeenkomst). Met belangstelling is
kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de desbetreffende fracties.
In deze nota naar aanleiding van het verslag worden de vragen beantwoord, waarbij
de volgorde van de vragen wordt aangehouden.
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vragen zich af waaruit blijkt dat artikel 9 een «essentieel
onderdeel vormt van deze overeenkomst». Zij vragen of de bepaling een ander gevolg
had gehad wanneer deze bepaling niet essentieel is in de overeenkomst.
Artikel 9, eerste lid, van de Overeenkomst betreft het gezamenlijke belang om de verspreiding
van massavernietigingswapens te voorkomen. Dat artikel 9, eerste lid, tevens stelt
dat deze bepaling een «essentieel onderdeel» van de Overeenkomst is, doet niet af
aan het belang van de overige artikelen. Wel voorziet artikel 379, derde lid, van
de Overeenkomst in een uitzonderingssituatie voor wat betreft het treffen van passende
maatregelen in het geval van schending van een essentieel element van de Overeenkomst
(artikel 9, eerste lid, en daarnaast artikel 2, eerste lid, dat ziet op eerbiediging
van de democratische beginselen, de rechtsstaat, de mensenrechten en de fundamentele
vrijheden). In het geval van een dergelijke schending is een overlegperiode van 3 maanden
niet verplicht (artikel 379, eerste lid jo. artikel 379, derde lid, sub b) en mogen
passende maatregelen ook opschorting van rechten of plichten in het kader van de Overeenkomst
behelzen (artikel 379, tweede lid).
De leden van de VVD-fractie vragen zich daarnaast af of de in titel VII bepaalde mogelijkheid
tot financiële bijstand al heeft geresulteerd in beschikbaar budget, of dat het enkel
een grondslag voor een besluit betreft. Zij vragen of er al wel budget beschikbaar
is gemaakt en om hoeveel geld dit dan gaat.
De EU verleent via verschillende financiële instrumenten steun aan Armenië, hoofdzakelijk
via het European Neighbourhood Instrument (ENI). In de Overeenkomst is de mogelijkheid van de inzet van financiële instrumenten
vastgelegd. Hiertoe worden geen nieuwe modaliteiten opgezet. Zoals toegelicht in artikel 345
van de Overeenkomst worden de fundamentele juridische, administratieve en technische
grondslagen van de financiële bijstand vastgelegd in specifieke overeenkomsten tussen
de EU en Armenië. Binnen bestaande middelen zal het ENI de komende periode deels worden
ingezet om Armenië te assisteren bij de implementatie van de Overeenkomst. Binnen
het huidige meerjarig financieel kader ontving Armenië in de periode 2014–2018 176,6 miljoen euro
uit het ENI. De aandacht ging daarbij onder andere uit naar economische ontwikkeling,
het versterken van democratie en rechtsstaat, en naar ontwikkeling van niet-stedelijke
gebieden.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie pleiten er voor dat er snel een Nederlandse ambassade
in Armenië moet komen. Van de 47 landen die lid zijn van de Raad van Europa heeft
Nederland in zes landen geen fysieke diplomatieke vertegenwoordiging, waaronder Armenië.
Uit de reactie op schriftelijke vragen van de leden Omtzigt, Van Helvert (beiden CDA),
Voordewind (ChristenUnie) en Van der Staaij (SGP) d.d. 21 mei jl. (Aanhangsel van
de Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2738) blijkt dat het kabinet niet verder komt dan het versterken van de Nederlandse ambassade
in Georgië (mede geaccrediteerd voor Armenië) met een lokale medewerker. De leden
van de CDA-fractie vinden deze inzet te mager. Zij roepen het kabinet opnieuw op om
de diplomatieke vertegenwoordiging in Armenië te versterken.
Op deze vraag komt het kabinet graag terug in december in een brief over het postennet,
in reactie op het bij begrotingsbehandeling 2020 ingediende amendement Voordewind
c.s. (Kamerstuk 35 300 V, nr. 10) – waarover het kabinet het oordeel liet aan de kamer – inzake de opening van een
ambassade in Jerevan.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie merken op dat er in deze overeenkomst aandacht besteed
wordt aan samenwerking op het gebied van rechtstaatontwikkeling, eerbiediging van
mensenrechten en corruptiebestrijding. Over rechtstaatontwikkeling en corruptiebestrijding
worden een aantal concrete afspraken genoemd in de overeenkomst, echter is de leden
niet geheel duidelijk hoe deze overeenkomst concreet bij gaat dragen aan de eerbiediging
van de mensenrechten. Zij vragen of de reguliere politieke dialoog (voldoende) ruimte
biedt om aandacht te besteden aan mensenrechten? Hoe kan deze overeenkomst concreet
bijdragen aan de verbetering van de mensenrechten situatie in Armenië? Daarnaast vragen
de leden specifiek hoe de regering verwacht dat deze samenwerking kan bijdragen aan
de versterking van de rechten van minderheden in Armenië? En welke prioriteiten stelt
de regering in de samenwerking met Armenië op het gebied van mensenrechten, zo vragen
deze leden.
Armenië heeft zich met het aangaan van de Overeenkomst verbonden aan het respecteren
van Europese waarden als democratie, mensenrechten en de rechtsstaat. Mensenrechten
zijn bovendien, zoals ook hierboven vermeld, opgenomen als «essentieel onderdeel»
van de Overeenkomst (artikel 2, eerste lid). De Overeenkomst biedt de EU handvatten
om de mensenrechtensituatie in Armenië structureel en adequaat onder de aandacht te
brengen van de Armeense autoriteiten. Hiervoor kunnen de onder de Overeenkomst op
te richten verschillende comités en raden worden ingezet. De EU-Lidstaten hebben inspraak
in de agenda’s van deze comités en raden en in de door de EU uit te dragen boodschappen.
De rechten van minderheden zullen in de comités en raden ook expliciet aan de orde
komen daar dit onderwerp in de Overeenkomst wordt genoemd als één van de doelstellingen
van de politieke dialoog tussen de EU en Armenië. Nederland zet via Matra en het Mensenrechtenfonds
in op de bevordering van mensenrechten en rechtsstatelijkheid in Armenië. Prioriteiten
voor de regering daarbij zijn het bevorderen van de rechten en maatschappelijke positie
van etnische en religieuze minderheden, vrouwen en de LHBTI-gemeenschap.
Tot slot hebben de leden van de D66-fractie nog enkele vragen over de relatie tussen
deze overeenkomst en het lidmaatschap van Armenië van de Euraziatische Economische
Unie (EEU). Zij vragen hoe de regering verwacht dat deze overeenkomst de relatie tussen
de EU, Armenië en Rusland beïnvloedt? Daarnaast vragen zij hoe de regering potentiële
verdere economische ontwikkelingen in de relatie met Armenië ziet, zolang zij lid
zijn van de EEU?
De Overeenkomst is een aangelegenheid tussen Armenië en de EU, waarover geen van beide
partijen verantwoording aan Rusland verschuldigd is. Het kabinet verwacht niet dat
de intensievere samenwerking met Armenië het EU-beleid met betrekking tot Rusland
zal beïnvloeden.
Vanwege de toetreding van Armenië tot de Euraziatische Economische Unie (EEU) in 2015,
zijn de onderhandelingen over een associatieakkoord met Armenië, inclusief vrijhandelsovereenkomst,
stopgezet. In plaats daarvan is gekozen voor een minder vergaande overeenkomst waarbij
de focus vooral op politieke en sociaaleconomische samenwerking ligt. Een vrijhandelsovereenkomst
met Armenië zou wringen met het Armeense lidmaatschap van de EEU. In hoeverre Armenië
de rechten en plichten waaraan het zich in het kader van EEU gecommitteerd heeft in
lijn kan brengen met de rechten en plichten onder de Overeenkomst is een Armeense
aangelegenheid.
De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken