Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Westerveld over de documentaire TURN!, 2Doc, 8 oktober 2019
Vragen van het lid Westerveld (GroenLinks) aan de Minister voor Medische Zorg over de documentaire TURN!, 2Doc, 8 oktober 2019 (ingezonden 11 oktober 2019).
Antwoord van Minister Bruins (Medische Zorg) (ontvangen 19 november 2019). Zie ook
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 605.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de documentaire TURN! over de prestatiedruk op jonge kinderen
in de turnsport?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u ook geschrokken van de inhoud van de documentaire waaruit blijkt dat zeer jonge
turners worden gedwongen om heel hard te trainen, tot huilens aan toe?
Antwoord 2
Ja, de documentaire heeft veel reacties opgeroepen. Ook ik vond sommige beelden aangrijpend.
Vraag 3
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat kinderen zoveel en op zo’n manier moeten
trainen?
Antwoord 3
Ik vind het allerbelangrijkste dat plezier in de sport voorop staat. Echter om een
talent te ontwikkelen, het maximale uit zichzelf te laten halen en toe te werken naar
de absolute top, is veel training en doorzettingsvermogen vereist. Daarbij moet dan
wel goed op het welzijn van de jonge sporter worden gelet. Het is hierbij essentieel
dat trainers, coaches, ouders en begeleiders altijd alert zijn op hun eigen gedrag
en de invloed daarvan op het welzijn en het sportplezier van de jonge sporter.
In het geval van topsport is de gedachte dat de reis naar topsport begint op het moment
dat topsporters acht jaar later kunnen presteren in het mondiale seniorenveld. In
een paar uitzonderlijke sporten, waaronder turnen, wordt al voor 12-jarige leeftijd
veel getraind. Samen met sportbonden en NOC*NSF vind ik het cruciaal dat plezier bovenaan
blijft staan en dat de focus op plezier in sport ligt en niet op het resultaat op
jonge leeftijd. Goede begeleiding van jonge sporters is daarbij essentieel en daar
steun ik de sportsector (financieel) bij.
Vraag 4
Waarom kan dit voorkomen terwijl er toch is ingezet op een veilig sportklimaat onder
andere met het Centrum Veilige Sport? Wat zijn de resultaten van dit centrum?
Antwoord 4
Het realiseren van een positieve sportcultuur vergt een lange adem waarbij de verantwoordelijkheid
bij alle betrokkenen ligt. Niet alleen trainers, coaches en bestuurders van een sportclub
hebben een belangrijke rol, maar ook ouders
en de thuisomgeving hebben een grote invloed op het sportplezier van kinderen. Via
het Nationaal Sportakkoord wordt geïnvesteerd in tal van maatregelen om bij te dragen
aan een positieve sportcultuur. Afhankelijk van de lokale afspraken en behoeften zijn
onder andere: verenigingsbegeleiding, bijscholing voor trainers/coaches en thema-avonden
voor ouders beschikbaar. Daarnaast ondersteunt het Centrum Veilige Sport sportbonden
en -verenigingen bij het opzetten van een effectief preventiebeleid ter voorkoming
van ongewenst gedrag en voor het creëren van een pedagogisch sportklimaat. Het Centrum
Veilige Sport is in april dit jaar gestart en heeft inmiddels meer dan 40 signalen
van grensoverschrijdend gedrag voor onderzoek doorgezet naar het Instituut voor Sportrechtspraak.
Ik zal u volgend jaar voorafgaand aan het AO nader informeren over de voortgang van
het Centrum Veilige Sport.
Vraag 5
Wat doet dit kabinet, wat doet de NOC*NSF en wat doet de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek
Unie (KNGU) om te zorgen dat dit soort onwenselijk grote druk op kinderen niet kan
voorkomen? Wie heeft hierbij welke verantwoordelijkheid?
Antwoord 5
Dit kabinet ondersteunt de sportsector financieel om alles in het werk te stellen
voor het creëren van een positief sportklimaat. Via het Centrum Veilige Sport worden
sportverengingen en -bonden ondersteund bij het opzetten van preventiebeleid en het
aanpakken van situaties die een plezierige sportomgeving kunnen ondermijnen. De sportsector
werkt daarnaast aan een bewustwordingscampagne. Via het Sportakkoord, pijler positieve
sportcultuur, worden door sportbonden en NOC*NSF samengewerkt aan het uitbreiden van
de pedagogische vaardigheden van trainers en coaches. Daarnaast worden trainers/coaches
in de talentenprogramma’s op de Centra voor Topsport en Onderwijs (CTO’s) getraind.
Met als doel dat zij jonge talentvolle sporters goed kunnen begeleiden en leren omgaan
met de uitdagingen in hun sport maar ook met andere aspecten in hun leven tijdens
hun reis naar de top.
De KNGU is gestart met een intensief meerjarenprogramma «Pedagogische visie» waarin
verantwoorde training en omgang met ouders een belangrijk onderdeel is.
Daarnaast heeft de KNGU de laatste jaren al een groot aantal aanpassingen gedaan in
hun talentontwikkelings- en topsportprogramma op landelijk niveau. Zo is er geen talentselectie
(meer) in de oude vorm. Talentvolle sporters komen met hun trainer naar districtstrainingen,
zodat zowel de ontwikkeling van de sporter als het pedagogisch gedrag en de trainingsmethode
van de trainers kan worden gevolgd. Ook wordt niet meer gerefereerd naar Oranje, Olympische
Spelen of Nederland. En er wordt onder de 12/13 jaar niet gesproken over «topsporters».
Daarnaast zijn de oefen- en trainingsstof en turntoestellen aangepast om de jongste
leeftijdscategorieën fysiek minder te belasten («soft methodisch trainen»). Bovendien
voert de KNGU internationaal een lobby om de seniorenleeftijd omhoog te krijgen van
16 naar 18 jaar.
Ik zie dat de sportsector hier enorme stappen maakt en dit onderwerp prioriteit geeft.
Ik blijf nauw met de betrokken partijen in overleg over de voortgang.
Zie ook het antwoord op vraag 4 en 6.
Vraag 6
In hoeverre moeten sporttrainers van kinderen in de topsport pedagogische training
volgen of gevolgd hebben, zodat ze zich bewust zijn van het feit dat (jonge) kinderen
niet als volwassenen behandeld kunnen worden? Waarom lukt het niet om de pedagogische
visie van de KNGU in samenwerking met de KNVB daadwerkelijk overal te effectueren?
Antwoord 6
De KNGU maakt zich, met andere betrokkenen in de (gym)sportwereld, al langer sterk
voor het pedagogisch versterken van het sportklimaat. Dat is ook de reden waarom de
KNGU onlangs is gestart met de uitrol van een intensief meerjarenprogramma «Pedagogische
visie». Dit kost tijd en moet gebeuren vanuit een integrale visie gericht op cultuur-
en systeemverandering op alle niveaus. Het gesprek met clubs over bijvoorbeeld hun
rol in verantwoorde trainingssituaties en omgang met ouders maakt hier belangrijk
onderdeel van uit. De KNVB heeft hierin al vele stappen gemaakt, bijvoorbeeld door
integratie van het thema in opleidingen en wedstrijdsystemen. De KNVB en de KNGU leren
over en weer van elkaar.
Het begeleiden van kinderen en tieners vraagt bijzondere competenties van trainers/coaches.
Pedagogiek, maar ook didactiek, communicatie, ethiek en psychologie spelen allemaal
een belangrijke rol om ervoor te zorgen dat kinderen en tieners een plezierige reis
afleggen binnen de sport en topsport. In de huidige trainer/coach opleidingen zijn
dit belangrijke thema’s. In het nieuwe beroepscompetentie- en kwalificatieprofiel
voor de topsport- en talentcoach zijn deze competenties nadrukkelijk opgenomen en
uitgewerkt. Het is aan de sportbonden om te sturen op de juiste profielen en competenties
van topsport- en talentcoaches.
Vraag 7
Welke voorlichting is er voor ouders beschikbaar c.q. wordt er gegeven over wat de
gevolgen zijn van topsport voor het leven van hun kind, als een kind begint met topsport?
Waar kunnen jonge sporters en hun ouders negatieve ervaringen melden? Wat wordt hiermee
gedaan en aan hoeveel meldingen is het afgelopen jaar opvolging gegeven?
Antwoord 7
Via NOC*NSF wordt een workshop aangeboden aan sportbonden specifiek gericht op ouders
wiens kinderen talentvol zijn en in opleidingsprogramma’s van een sportbond zitten.
Deze workshop wordt vanuit de sportbonden verder aangevuld en ingezet. Steeds meer
sportbonden ontwikkelen hiermee een voor hen passende werkwijze om op een positieve
manier met ouders contact te onderhouden en ze op verschillende wijzen kennis en kunde
mee te geven over het omgaan met hun talentvolle kinderen.
Negatieve ervaringen kunnen sporters en ouders melden bij de vertrouwenscontactpersoon
van de club, de vertrouwenscontactpersoon van de KNGU of het Centrum Veilige Sport.
Ook is het mogelijk om via de website van de KNGU en SpeakUp ongewenst gedrag te melden.
Om het contact zo laagdrempelig mogelijk te maken werkt het Centrum Veilige Sport
samen met Fier (het landelijk expertise- en behandelcentrum op het terrein van geweld
in afhankelijkheidsrelaties) waar ’s avonds en ’s nachts een chatfunctie beschikbaar
is. Voor al deze meldingen geldt dat er adequaat opvolging aan wordt gegeven. Binnen
het Centrum Veilige Sport zorgen casemanagers voor de opvolging van meldingen en de
monitoring daarvan. Hiervoor wordt momenteel proefgedraaid met een zogeheten casemanagementsysteem
om dit te monitoren. Cijfers over de opvolging van meldingen zijn op dit moment nog
niet bekend.
Vraag 8
Kunt u aangeven wanneer het landelijk toetsingskader voor een positief (top)sportklimaat
aangescherpt zal zijn, zoals u aangaf in het antwoord op eerdere schriftelijke vragen
van het lid Westerveld over misstanden in de turnsport?1
Antwoord 8
De KNGU heeft aangegeven het nieuwe landelijke toetsingskader eind dit jaar af te
ronden en zal naar verwachting dit kader vanaf 2020 gaan implementeren.
Vraag 9
In hoeverre wordt de mening van kinderen zelf meegenomen bij de Pedagogische visie
en het toetsingskader? En in het algemeen, zijn er waarborgen zodat kinderen zelf
hun mening kunnen geven over hoe hun veiligheid het beste geborgd kan worden?
Antwoord 9
De KNGU geeft aan op verschillende manieren de input van jonge sporters mee te nemen
in hun beleid. Zo worden via enquêtes vragen voorgelegd over de rol van de trainer
of ouders. Binnen programma’s voor talentontwikkeling en topsport wordt aandacht besteed
aan de empowerment en inbreng van sporters zelf. Daarnaast vinden exit-onderzoeken
plaats op het moment dat een jong talent uitstroomt. De komende jaren zal de KNGU
in het kader van de pedagogische
visie zoveel mogelijk de stem van de (jonge) sporter meenemen. Gezien de jonge leeftijd
van de sporters moet zorgvuldig worden omgegaan met de wijze waarop dat gebeurt.
Vraag 10
Hoe ziet de KNGU toe op de naleving van afspraken op het gebied van communicatie,
verantwoordelijkheden, preventie, coaching en intervisie met als doel incidenten in
de toekomst te voorkomen, zoals u aangaf in de genoemde antwoorden (vraag2?
Antwoord 10
De KNGU laat weten dat zij de verantwoordelijkheid draagt voor onderdelen van clubs
die deel uitmaken van een talentontwikkelings- en/of topsportprogramma. Op basis van
het toetsingskader (zowel het huidige als het vernieuwde kader, zie antwoord 6) kan
de KNGU toezien op naleving van afspraken bij de KNGU aangesloten topsportclubs (met
een talentontwikkelings- en/of topsportprogramma). Dit toetsingskader is een uitgangspunt
voor clubs die de ambitie hebben om op dit topniveau te komen. Clubs moeten aan de
gestelde eisen voldoen om toe te treden tot de gymsportinfrastructuur. Bij de overige
clubs is het clubbestuur eindverantwoordelijk.
Vraag 11
Bent u van mening dat dit kabinet voldoende doet om een veilig (top)sportklimaat te
garanderen voor alle kinderen, in het bijzonder in de turnsport? Heeft u sinds de
beantwoording van de eerdere vragen naar aanleiding van wangedrag in de turnsport
(juni 2019) stappen genomen om de veiligheid in de (top)sport voor kinderen te bevorderen?
Antwoord 11
Ja, één van de prioriteiten binnen het Nationaal Sportakkoord is een positieve sportcultuur.
Hierbij is mijn ambitie dat in de toekomst op alle sportclubs in Nederland aandacht
is voor een positieve sportcultuur waarbij het welzijn van het kind boven het winnen
staat en waarbij ouders positieve supporters zijn. Dit is het streven waarvoor ik
mij samen met de sportsector en alle betrokkenen inzet.
Zo worden er, sinds de beantwoording van de eerdere vragen naar wangedrag in de turnsport,
steeds meer lokale sportakkoorden afgesloten waarin het thema positieve sportcultuur
nadrukkelijk aan de orde is. En maakt de KNGU stappen bij het uitrollen van het meerjarenprogramma
«Pedagogische visie», zie antwoord 6.
Vraag 12 en 13
Wat is de visie van dit kabinet op deelname aan topsport door (zeer) jonge kinderen?
Vanaf welke leeftijd vindt het kabinet dat kinderen aan de slag kunnen met topsport
en selectie voor topsportteams? Kunt u dat voor verschillende sporten, in ieder geval
turnen, voetbal, hockey en zwemmen, aangeven?
Antwoord 12 en 13
Zie het antwoord op vraag 3.
Vraag 14
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Sport op 2 december
2019?
Antwoord 14
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.J. Bruins, minister voor Medische Zorg
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.