Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Renkema en Westerveld over het bericht dat sommige jongeren niet kunnen studeren omdat zij dakloos zijn
Vragen van de leden Van den Berge, Westerveld en Renkema (allen GroenLinks) aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht dat sommige jongeren niet kunnen studeren omdat zij dakloos zijn (ingezonden 13 september 2019).
Antwoord van Staatssecretaris Blokhuis (Volksgezondheid, Welzijn en Sport), mede namens
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid (ontvangen 11 november 2019). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2019–2020, nr. 258.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bram (21) kan niet studeren omdat hij dakloos
is»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u aangeven hoeveel dak- en thuisloze jongeren er zijn die een opleiding zouden
willen volgen, maar dit niet kunnen omdat zij geen vaste woon- of verblijfplaats hebben?
Antwoord 2
Het CBS schat dat op 1 januari 2018 ongeveer 12.600 jongeren van 18–30 jaar in Nederland
dakloos waren2. DUO registreert geen landelijke informatie over het aantal dak- en thuisloze jongeren
die geen opleiding kunnen volgen omdat zij geen vaste woon- of verblijfplaats hebben.
Het niet hebben van een woonadres volgens de BRP (Basis Registratie Personen) is géén
belemmering voor een onderwijsinstelling om een leerling/student in te schrijven.
Dit geldt voor alle sectoren. Indien inschrijving niet op basis van BRP gegevens kan,
dan volstaan gegevens die de instelling zelf aan DUO levert of een postadres. Dit
resulteert, als er geen BRP-match gevonden kan worden, in een onderwijsnummer. Dit
betekent dat er in de onderwijswetgeving geen belemmeringen zijn voor personen zonder
vaste woon of verblijfplaats om zich in te schrijven voor een opleiding.
Vraag 3
Kunt u tevens aangeven hoeveel dak- en thuisloze jongeren er zijn die geen startkwalificatie
hebben?
Antwoord 3
Er is geen landelijke informatie beschikbaar over het aantal dak- en thuisloze jongeren
die geen startkwalificatie hebben. DUO registreert niet wie er geen vaste woon- of
verblijfsplaats heeft. Er kunnen uiteenlopende redenen zijn waarom een persoon niet
op een adres staat ingeschreven. Dit kunnen bijvoorbeeld ook studenten zijn die een
aantal maanden naar het buitenland vertrekken. Het is daarom niet mogelijk om cijfers
te leveren over leerlingen of studenten zonder vaste woon-of verblijfplaats (dak-
en thuisloze jongeren) die geen startkwalificatie hebben.
Vraag 4
Kunt u aangeven waar jongeren die dreigen dakloos te worden, terecht kunnen voor hulp
en ondersteuning in het vinden van onderdak en het voortzetten van, of beginnen aan,
een opleiding?
Antwoord 4
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het bieden van passende ondersteuning aan mensen
die dat nodig hebben op grond van de Wmo2015, de Jeugdwet en de Participatiewet. Jongeren
die dreigen dakloos te worden, kunnen zich melden in de gemeente waar zij woonachtig
zijn voor hulp en ondersteuning. Dak- en thuisloze jongeren kunnen zich in elke gemeente
melden; de maatschappelijke opvang is landelijk toegankelijk. De gemeente waar de
jongere zich meldt zal vervolgens bekijken waar een traject de meeste kans van slagen
heeft.
De gemeente bepaalt vervolgens in overleg met de jongere zelf wat passende ondersteuning
is. Bij jongeren die nog 18 jaar moeten worden, kan het opstellen van een toekomstplan
vanuit de Jeugdwet uitkomst bieden.
Daarbij heeft de in het actieprogramma genoemde RMC-functie (Regionale Meld- en Coördinatiefunctie)
tot doel om jongeren tot 23 jaar te ondersteunen bij het behalen van een startkwalificatie.
Met een startkwalificatie hebben jongeren een gunstiger uitgangspositie op de arbeidsmarkt.
Deze RMC-functie heeft per 1 januari 2019 een wettelijke impuls gekregen om op regionaal
niveau meer samenhang tussen het onderwijs-, arbeidsmarkt- en zorgdomein te creëren.
In de reactie op het Interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) naar jongeren met
een afstand tot de arbeidsmarkt van 4 oktober 20193 meldt de Minister van OCW dat zij voor de uitvoering van de regionale programma’s
voor de bestrijding van voortijdig schoolverlaten voor de komende vier jaar opnieuw
in totaal bijna € 200 miljoen beschikbaar stelt. Omdat het kabinet de urgentie van
de aanpak wil behouden, houdt het vast aan de huidige landelijke ambitie van maximaal
20.000 nieuwe vroegtijdig schoolverlaters per jaar.
Vraag 5
Bent u op de hoogte van het feit dat hoe langer dak- en thuisloze jongeren verwijderd
zijn van onderwijsmogelijkheden, hoe moeilijker het voor hen is om weer terug te keren
in het onderwijssysteem? Zo ja, welke stappen heeft het kabinet genomen om deze ongewenste
«tussenjaren» terug te dringen?
Antwoord 5
Ja, daar ben ik van op de hoogte. Het kabinet neemt diverse maatregelen om mensen
zoveel mogelijk in staat te stellen om (op den duur) onderwijs te volgen, al dan niet
via een combinatie van leren en werken.
Het kabinet introduceert in het regeerakkoord de mbo-verklaring voor de student voor
wie het nog niet haalbaar is de opleiding af te ronden en die de opleiding zonder
diploma zou verlaten. Met de verklaring kan hij aantonen wat hij kan en zo een start
maken op de arbeidsmarkt. Eventueel kan de student op een later moment herstarten
met de opleiding en alsnog het diploma behalen. Met een pilot mbo-verklaring onderzoekt
OCW met het onderwijs en bedrijfsleven het testmodel.
De Staatssecretaris van SZW is samen met de Minister van OCW de pilot Praktijkleren
met de praktijkverklaring in het mbo gestart, voor werkzoekenden en werkenden voor
wie een startkwalificatie vooralsnog niet haalbaar lijkt. Deze pilots, die in het
najaar 2018 in het mbo gestart zijn bestaan uit een intensieve periode van werken
en leren.
Het kabinet zal de gemeenten en scholen vragen om in de nieuwe regionale plannen voor
de bestrijding van voortijdig schoolverlaten op basis van de genoemde landelijke ambitie,
de regionale resultaten, analyse van de regionale situatie en in overeenstemming met
de kwaliteitsagenda’s van de mbo-scholen, streefcijfers vast te stellen over de verhoging
van het percentage vroegtijdig schoolverlaters dat terugkeert naar school.
Acties die ik samen met de Minister van OCW in gang zet, zijn onder andere samenwerking
met het Programma Maatschappelijke Diensttijd en acties samen met de Alliantie Inclusief
Sporten en Bewegen. Daarnaast zet ik in op het opdoen van praktische basisvaardigheden
en het tijd nemen en krijgen als jongere om je bewust te worden van eigen uitdagingen,
talenten etc. Dit kan bijvoorbeeld met behulp van de jongerenregisseur die vanuit
zijn rol als vast aanspreekpunt voor de jongere de benodigde hulp op alle levensgebieden
coördineert of door het toewijzen van een buddy die de jongere bijvoorbeeld kan helpen
om zijn zelfvertrouwen te vergroten.
In de reactie op het IBO naar jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt, geeft
het kabinet aan dat het gegeven de diversiteit en complexiteit van de doelgroep van
belang is om nog meer tot een integrale aanpak voor kwetsbare jongeren in het sociaal
domein te komen. Het kabinet wil dat de jongeren goed ondersteund worden en niet met
zoveel loketten te maken hebben dat ze de weg kwijtraken en daardoor niet werken of
op school zitten. Door het expliciteren van de regierol voor deze doelgroep bij gemeenten
wordt verduidelijkt dat er één eindverantwoordelijke is voor een goed gecoördineerde
ondersteuning aan jongeren, onafgebroken tussen 16 en 27 jaar. Het Actieprogramma
Dak- en Thuisloze Jongeren sluit hier bij aan. Een manier om invulling te geven aan
die regierol is het aanstellen van een vast contactpersoon per (potentieel) dak- en
thuisloze jongere. In het actieprogramma is dit de «jongerenregisseur» genoemd, die
op basis van maatwerk de benodigde hulp op alle levensgebieden coördineert.
Vraag 6
Bent u tevens op de hoogte van het feit dat sommige onderwijsinstellingen dak- en
thuisloze jongeren weigeren omdat zij denken dat deze jongeren een risicofactor vormen?
Zo nee, bent u bereid te onderzoeken om welke onderwijsinstellingen dit gaat? Zo ja,
welke maatregelen treft u om onderwijsinstellingen te stimuleren dak- en thuisloze
jongeren een kans te bieden op bijvoorbeeld een startkwalificatie?
Antwoord 6
Het kabinet hecht aan toegankelijkheid tot het onderwijs, waaronder het mbo. Met de
invoering van het toelatingsrecht (Wet vroegtijdige aanmelddatum en toelatingsrecht
tot het mbo) per 1 augustus 2017 heeft iedere mbo-student die zich uiterlijk op 1 april
aanmeldt voor één of meer beroepsopleidingen het recht toegelaten te worden tot de
opleiding van zijn of haar eerste voorkeur.
Voor de toegang tot de entreeopleiding in het mbo geldt een drempelloze instroom.
In de reactie op het IBO Jongeren met een afstand reageert het kabinet op de aanbeveling
van de Inspectie van het Onderwijs om de drempelloze instroom bij entreeopleidingen
te heroverwegen, omdat de spreiding van opleidingsbehoefte en ondersteuningsvraag
mogelijk te groot wordt. Het kabinet neemt het advies van de Inspectie niet over,
omdat het veeleer het belang benadrukt van investeren in maatwerk aan de vóórkant.
Dit kan via gemeenschappelijke intakes en een warme overdracht, zoals bijvoorbeeld
op bestaande doorstroom- of overstaptafels die vanuit het bestuurlijk overleg over
het regionaal programma voortijdig schoolverlaten worden ingericht.
Vraag 7
Deelt u de constatering dat de inzet op gelijke kansen betekent dat er niet alleen
programma’s op maat zijn voor excellente jongeren, maar ook programma’s op maat voor
dak- en thuisloze jongeren? En dat deze programma’s structureel van aard dienen te
zijn? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
Iedere jongere, dus ook een dak- of thuisloze jongere, zou tenminste over een startkwalificatie
moeten beschikken, aan het werk moeten zijn of een leerwerktraject moeten volgen.
Ik deel de constatering dat er oog moet zijn voor kwetsbare jongeren en dat zij moeten
worden ondersteund in het maximaal ontplooien van hun kansen en talenten.
Door de situatie waar dak- en thuisloze jongeren in terecht zijn gekomen is de aandacht
voor wat zij wél kunnen en voor wat ze zouden willen ontwikkelen en leren, vaak ondergesneeuwd.
Het is mijn stellige overtuiging, en de jongeren die ik gesproken heb bevestigen dat,
dat jongeren het best kunnen worden ondersteund door naast ze te gaan staan en de
eigen toekomstwensen, talenten en mogelijkheden centraal te stellen. Jongeren ervaren
op dit moment nog te vaak dat zij vooral als «probleemgeval» worden gezien. In het
Actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren dat ik heb gelanceerd stimuleer ik dat ook
gekeken wordt naar de positieve bijdrage die dak- en thuisloze jongeren kunnen leveren.
In de reactie op het IBO Jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt is aangegeven
dat het kabinet het idee van een «life coach» aansprekend vindt en constateert dat
er in de praktijk op verschillende plekken ook al invulling aan wordt gegeven. Het
kabinet gaat een verkenning doen naar bestaande goede praktijken en werkzame elementen
van integrale ondersteuning. Bij de verkenning naar de life coach worden ook de lopende
pilots Toekomstplan van VWS betrokken, die in het kader van de uitwerking van het
programma Zorg voor de jeugd (actielijn4 worden uitgevoerd. Het actieprogramma stimuleert het aanstellen van één aanspreekpunt
voor dak- en thuisloze jongeren, met regie op de benodigde ondersteuning op alle levensgebieden,
op basis van maatwerk. Hieronder valt óók de opdracht om met de jongere te bekijken
op welke manier déze jongere het beste zijn talenten kan ontplooien en daarover in
gesprek te gaan met opleidingen en onderwijsinstellingen
Vraag 8, 9 en 10
Bent u bekend met het feit dat jongeren die in de schuldsanering zitten moeite hebben
een studielening aan te vragen omdat zij verwacht worden eerst andere schulden af
te betalen? En dat dit leidt tot uit- of afstel van het volgen van een opleiding?
En bent u tevens bekend met het feit dat sommige jongeren die wél een studielening
krijgen, noodgedwongen moeten wachten met het aflossen van overige schulden, zodat
de boete-rentes oplopen?
Deelt u de constatering dat zowel de in vraag 8 als 9 genoemde feiten weer kunnen
resulteren in een nog schrijnender inkomenspositie voor genoemde jongeren? Bent u
bereid hier structurele maatregelen tegen te nemen?
Antwoord 8, 9 en 10
Iedere jongere die wil studeren, moet dit kunnen doen. Jongeren in een minnelijk schuldhulpverleningstraject
kunnen studiefinanciering aanvragen. Een schuldhulpverleningstraject is geen criterium
studiefinanciering te weigeren. Ook kunnen jongeren die studiefinanciering ontvangen
op basis daarvan niet uitgesloten worden van schuldhulpverlening.
Studenten met schulden kunnen op verschillende manieren geholpen worden, waar een
schuldregeling en de inzet van budgetcoaches voorbeelden van zijn. Gemeenten moeten
per individueel geval integraal afwegen wat jongeren het beste perspectief geeft op
zowel een schuldenvrije toekomst als een startkwalificatie. De achterliggende reden
waarom het soms nodig is dat studenten gevraagd wordt te wachten met het aflossen
van overige schulden, is dat iemand enige aflossingscapaciteit moet hebben om een
goed aanbod te kunnen doen aan de schuldeisers. Schuldeisers kunnen zo een deel van
hun geld terug krijgen en de student kan een schuldregeling afsluiten en zicht krijgen
op het aflossen van de schuld. De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening stelt het
hebben van aflossingscapaciteit echter niet als voorwaarde om te worden toegelaten
tot de schuld-hulpverlening.
Daarnaast geldt wel dat wanneer het minnelijke schuldhulpverleningstraject niet heeft
geleid tot een schone lei en iemand verzoekt toegelaten te worden tot de wettelijke
schuldsanering (Wsnp), hij of zij in principe tijdens de duur van het wettelijke schuldsaneringstraject
moet werken of solliciteren naar een voltijds dienstverband. Zo kunnen zo veel mogelijk
schulden afbetaald worden. Het is aan de rechter in individuele gevallen anders te
beslissen.
Met de Brede Schuldenaanpak zet het kabinet in op het voorkomen en oplossen van (problematische)
schulden. Binnen SchuldenlabNL wordt daarnaast met subsidie van het ministerie SZW
gewerkt met private en publieke partners om verschillende projecten op te schalen,
waaronder het Jongeren Perspectief Fonds dat zich specifiek op jongeren met schulden
richt. Het is de bedoeling dat bovenstaande trajecten leiden tot de nodige structurele
verbeteringen voor de situatie van jongeren met schulden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede namens
T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede namens
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.