Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de beleidsdoorlichting BIT 2017-2018
30 985 Beleidsdoorlichting Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Nr. 38
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 8 november 2019
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief
van 8 juli 2019 over de Beleidsdoorlichting BIT 2017–2018 (Kamerstuk 30 985, nr. 34).
De vragen en opmerkingen zijn op 12 september 2019 aan de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 7 november 2019 zijn de vragen
beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Ziengs
De griffier van de commissie, Roovers
I VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief met
daarin de opzet en vraagstelling voor de beleidsvoorlichting BIT (Kamerstuk 30 985, nr. 34). Zij danken de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor
deze nadere informatie. De leden van de VVD-fractie willen graag nog een aantal vragen
stellen.
De VVD-fractie is positief gestemd dat de beleidsdoorlichting naar voren is gehaald
en voor het einde van dit jaar wordt afgerond gezien de urgentie van het onderwerp
dat de beleidsdoorlichting betreft. Betekent dit ook dat er aan het einde van het
jaar een standpunt over eventuele continuering van het BIT naar de Kamer komt, alsmede
over organisatorische ophanging en de governance daarvan? Of zal dat later zijn? Zo
ja, wanneer? Ook wordt in de brief het onderzoek naar aanleiding van de motie van
het lid Middendorp (Kamerstuk 35 000 VII, nr. 34) genoemd. Wanneer komt het kabinet met een reactie op het voorstel van het lid Middendorp
voor een rijksinspectie digitalisering? Deelt u de mening dat een rijksinspectie digitalisering,
zoals bedoeld in de motie Middendorp, geheel los zou moeten gaan werken van het Bureau
ICT- toetsing dat immers een toezichtfunctie heeft? Graag ontvangen de leden van de
VVD-fractie een nadere uitleg.
In juli is de motie van het lid Middendorp c.s. (Kamerstuk 26 643, nr. 612) over de scenario’s van de positionering van het BIT aangenomen in de Kamer. De motie
roept op om de scenario’s voor Prinsjesdag 2019 te delen met de Kamer. Wanneer kan
de Kamer de scenario’s ontvangen? Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie een
nadere uitleg. Valt onder de genoemde onderzoeksvragen voor de beleidsdoorlichting
ook (1) de onafhankelijkheid van het BIT? (2) de mogelijkheden mensen aan te trekken
(bemensing)? (3) alsmede de toegang die de Kamer heeft tot het BIT? Zo ja, waar vallen
die onderwerpen in de vier genoemde centrale onderzoeksvragen? Zo nee, zouden die
toegevoegd kunnen worden?
Het doel van de beleidsdoorlichting is de doeltreffendheid en doelmatigheid te onderzoeken
van het BIT in de periode 2017–2018. Op basis van de beleidstheorie worden de beleidsinstrumenten
geanalyseerd. De Staatssecretaris wil op basis hiervan uitspraken doen over de doelmatigheid
en doeltreffendheid inclusief de organisatorische ophanging en het governance stelsel.
De leden van de VVD-fractie hebben belangstelling voor de discussie over de organisatorische
ophanging en het governance stelsel. Op basis van welke (nieuwe) informatie zal er
gekeken worden naar de organisatorische ophanging en het governance stelsel en hoe
wordt deze informatie verkregen. Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie een nadere
toelichting.
De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van de verschillende leden die deel
uitmaken van de begeleidingscommissie die de kwaliteit en voortgang van de doorlichting
bewaakt. Van de begeleidingscommissie maken externe leden geen deel uit. De leden
van de VVD-fractie ontvangen graag een motivatie van deze keuze.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van opzet en vraagstelling
van de beleidsdoorlichting BIT 2017–2018. Deze leden hebben een vraag over de samenstelling
van de begeleidingscommissie die de kwaliteit en de voortgang van de doorlichting
bewaakt.
Acht de Staatssecretaris het opportuun om, gezien de recente berichtgeving over de
vermeende druk op de onafhankelijkheid van het BIT en het door hem in het Kamerdebat
op 10 september, inzake het ongevraagd advies van de Raad van State inzake de digitale
overheid, aangegeven feit dat er op ministeries kritisch wordt gereageerd op de soms
ingrijpende adviezen van het BIT, de begeleidingscommissie van het onderzoek overwegend
te laten bestaan uit vertegenwoordigers van diverse ministeries?
Deelt de Staatssecretaris de mening dat, gezien de omstandigheden, de begeleidingscommissie
voor de beleidsdoorlichting overwegend zou moeten bestaan uit externen? Zo ja, is
hij bereid (alsnog) de bemensing van de begeleidingscommissie daarop aan te passen?
Zo nee, waarom niet?
De leden van de D66-fractie hebben met gemengde gevoelens kennis genomen van de brief
«Beleidsdoorlichting BIT» die de Staatssecretaris de Kamer toegezonden heeft. Deze
leden zijn van mening dat het Bureau ICT-toetsing (BIT) een zeer waardevolle speler
is die in zijn vrij korte bestaan zeer nuttige bijdragen heeft geleverd aan ICT-projecten
bij de overheid. Deze leden zijn sterk overtuigd van nut en noodzaak van het BIT.
De berichtgeving de afgelopen weken in de media doet de vraag rijzen of deze opvatting
binnen de rijksoverheid breed gedeeld wordt. Kan de Staatssecretaris deze vraag beantwoorden?
De leden van de D66-fractie vinden dit zorgelijk: het BIT moet ongestoord haar werk
kunnen doen. Deze leden hebben nog enkele vragen over de gang van zaken rondom het
instellen van de beleidsdoorlichting.
De leden van de D66-fractie lezen (in Kamerstuk 26 643, nr. 603) dat bij de Staatssecretaris zorgen leven over de representativiteit van het onderzoek
dat door onderzoeksbureau Andersson Elffers Felix (AEF) is uitgevoerd als externe
evaluatie van het BIT. Dit onderzoek is lovend over het BIT. AEF sprak met ambtenaren
die samen betrokken zijn bij 68% van de projecten die het BIT in de twee jaar daarvoor
heeft onderzocht. Kan de Staatssecretaris zijn besluit nader toelichten waarom hij
de externe evaluatie van AEF niet representatief vond? Kan de Staatssecretaris toelichten
waarom hij in zijn brief (Kamerstuk 26 643, nr. 603) schrijft dat de toezichtraad BIT de zorgen van de Staatssecretaris deelt over de
balans in de samenstelling van de interviewlijst, terwijl in de brief van de Toezichtraad
BIT staat dat «de Toezichtraad hecht eraan te benadrukken dat zij volledig staat achter
de onderzoeksmethode zoals is toegepast door AEF tijdens het uitgevoerde onafhankelijk
onderzoek en dit onderzoek als representatief beoordeeld»?
Kan de Staatssecretaris nader toelichten wat hij bedoelt met «Mijn zorg richt zich
met name op het beperkt aantal geïnterviewden uit het veld zelf»? Verwacht de Staatssecretaris
andere uitkomsten «uit het veld»? Waarom is er nog een onderzoek nodig? In het artikel
in de NRC (van 4 september 2019, «Ministerie vindt toezichthouder ict te kritisch»),
wordt beschreven dat vanuit de ambtelijke top kritiek was op de «te positieve» evaluatie
en dat er, mede op basis van een interne nota, daarom besloten wordt om «eigen onderzoek»
uit te voeren. Herkent de Staatssecretaris zich in deze geschetste gang van zaken?
Zo nee, kan hij hier dan stevig afstand van nemen en zijn argument om tóch eigen onderzoek
te gaan doen nader onderbouwen?
Volgens de berichtgeving in de NRC is er tevens naar aanleiding van dit besluit van
de Staatssecretaris om een eigen evaluatie uit te gaan voeren een lid van de Toezichtraad
opgestapt. Wat is de reactie van de Staatssecretaris hierop?
Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie zich af waarom de Staatssecretaris ten
tijde van de brief van 29 maart (Kamerstuk 26 643, nr. 603) de begeleidende brief van de toezichtraad waarin hij onder andere uitlegt dat het
onderzoek van AEF wel representatief was en de verdere visie op het onderzoek deelt,
deze niet naar de Kamer is gestuurd, waarna de toezichtraad dit uiteindelijk maar
zelf deed?
Kan de Staatssecretaris reageren op de brief van de toezichtraad aan de Tweede Kamer
waarin de toezichtraad haar grote teleurstelling uitspreekt over de wijze waarop door
BZK omgegaan wordt met het onafhankelijke AEF rapport?
Wordt er inmiddels haast gemaakt met de procedure voor het werven van een nieuw Hoofd
BIT, waarover de toezichtraad haar zorgen uit?
Ook merken de leden van de D66-fractie het volgende op. De ingestelde beleidsdoorlichting
wordt uitgevoerd door het consultancybureau Twynstra Gudde. NRC bericht dat het onderzoek
geleid wordt door personen die de afgelopen jaren betrokken waren bij ict-projecten
voor de overheid en te maken hadden met kritische BIT-rapporten. Is deze bewering
correct? Kan de Staatssecretaris toelichten waarom juist voor dit bureau en deze personen
gekozen is? Is de Staatssecretaris van mening dat dit gegeven de onafhankelijkheid
van het onderzoek kan beïnvloeden?
Tot slot vragen de leden van de D66-fractie of de Staatssecretaris de onderzoeksopzet
van de beleidsdoorlichting naar de Kamer wil sturen? Wordt bij dit onderzoek ook de
huidige positionering/ophanging van het BIT binnen BZK meegenomen?
De leden van de fractie van de SP hebben kennis genomen van de opzet voor de beleidsdoorlichting
van het Bureau ICT-toetsing en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de fractie van de SP maken zich zorgen over het BIT, na berichten in
de media over tegenwerking van het bureau door ambtenaren van het ministerie. Dat
heeft ook gevolgen voor de betrouwbaarheid van de beleidsdoorlichting. Hoe kunnen
de genoemde leden vertrouwen op een correcte beleidsdoorlichting als er bij deze doorlichting
ook ambtenaren betrokken zijn van 3 ministeries? Kan de Staatssecretaris hierop ingaan?
Heeft het kabinet nagedacht over een onafhankelijk lid in de begeleidingscommissie?
Zo nee, waarom niet?
Verder lezen de leden van de SP-fractie dat één van de doelen van de beleidsdoorlichting
het vergroten en verankeren van de ICT-taakvolwassenheid is. Kan een voorbeeld worden
genoemd van ICT-taakpuberteit? Kan er nader toegelicht worden wat met deze ICT-taakvolwassenheid
wordt bedoeld?
II REACTIE VAN DE BEWINDSPERSOON
Inhoudsopgave:
1.
Inleiding
5
2.
Besluitvorming toekomst BIT
5
3.
Doel en inhoud beleidsdoorlichting BIT 2017–2018
6
4.
Opzet en uitvoering van de beleidsdoorlichting BIT 2017–2018
6
5.
AEF-evaluatie BIT
8
6.
Overig
9
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie, de CDA-fractie, de D66-fractie en de SP-fractie hebben
kennisgenomen van mijn brief van 8 juli 2019 inzake de beleidsdoorlichting BIT 2017–20181. Ik bedank de fracties voor hun bijdrage en ga in deze nota graag in op de gestelde
vragen. Bij de beantwoording is waar mogelijk de indeling en volgorde van het verslag
aangehouden, met dien verstande dat vergelijkbare vragen thematisch zijn samengenomen.
2. Besluitvorming toekomst BIT
De leden van de VVD-fractie vragen of er aan het einde van het jaar een standpunt
over eventuele continuering van het BIT naar de Kamer komt, alsmede over organisatorische
ophanging en de governance daarvan.
De leden van de VVD-fractie hebben belangstelling voor de discussie over de organisatorische
ophanging en het governance stelsel. Zij vragen op basis van welke (nieuwe) informatie
er gekeken zal worden naar de organisatorische ophanging en het governance stelsel
en hoe deze informatie verkregen wordt. Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie
een nadere toelichting. De leden van de VVD-fractie wijzen in dit verband op de door
de Kamer aangenomen motie Middendorp c.s.2, waarin verzocht wordt om de te onderzoeken scenario’s voor positionering van het
BIT voor Prinsjesdag met de Kamer te delen. De VVD-fractie vraagt wanneer de Kamer
deze scenario’s ontvangt.
Ik ben inderdaad voornemens om nog dit jaar een besluit te nemen over de toekomstige
invulling van de functie van het BIT. De toekomstige positionering van het BIT zal
onderdeel uitmaken van die besluitvorming. Over mogelijke scenario’s voor de positionering
van het BIT heb ik uw Kamer bij brief van 20 september jl. geïnformeerd.3
Zoals in die brief aangegeven wil ik mijn besluit baseren op de conclusies en aanbevelingen
van onafhankelijk onderzoek. Ik kijk in dat verband naar de in opdracht van de Toezichtsraad
BIT uitgevoerde evaluatie van het BIT, die ik op 29 maart jl. met uw Kamer heb gedeeld4, naar deze beleidsdoorlichting BIT en naar het onderzoek van ABD Topconsult (op verzoek
van uw Kamer) naar nut en noodzaak van een Rijksinspectie Digitalisering.5
De leden van de VVD-fractie verzoeken om een nadere uitleg over de termijn waarop
het kabinet komt met een reactie op het voorstel van het lid Middendorp voor een rijksinspectie
digitalisering.6
De leden van de VVD-fractie vragen in dit verband of de mening gedeeld wordt dat een
rijksinspectie digitalisering, zoals bedoeld in de motie Middendorp, geheel los zou
moeten gaan werken van het Bureau ICT- toetsing dat immers een toezichtfunctie heeft.
Het door uw Kamer gevraagde onderzoek naar de meerwaarde van een Rijksinspectie Digitalisering
wordt momenteel in opdracht van de Minister van BZK uitgevoerd door ABD Topconsult.
Dit traject loopt parallel aan de beleidsdoorlichting BIT. Zoals aangegeven in mijn
brief van 29 maart jl.7 streef ik ernaar om de rapporten voor het eind van het jaar met een samenhangende
beleidsreactie met uw Kamer te delen. Op de inhoud van die beleidsreactie kan en wil
ik, met het oog op de nog lopende onderzoeken, nu niet vooruitlopen.
3. Doel en inhoud beleidsdoorlichting BIT 2017-2018
De leden van de SP-fractie wijzen op het feit dat één van de doelen van de beleidsdoorlichting
het vergroten en verankeren van de ICT-taakvolwassenheid is. Zij vragen of een voorbeeld
kan worden genoemd van ICT-taakpuberteit. Zij vragen tevens of nader toegelicht kan
worden wat met deze ICT-taakvolwassenheid wordt bedoeld.
Bij oprichting van het BIT in 2015 is – in de kabinetsreactie op de aanbevelingen
van de Commissie Elias – aangegeven dat het BIT, naast diverse andere maatregelen,
onder meer tot doel moet hebben dat vakministers in de toekomst zelf voldoende zijn
uitgerust om projecten beheerst uit te voeren.8 Het idee hierachter was dat de inzichten die het BIT bij zijn toetsing opdoet, breed
uitgedragen én opgepakt moeten worden binnen zijn toezichtsveld, om te voorkomen dat
bij ICT-projecten dezelfde fouten gemaakt blijven worden. Met het oog op die opvoedende
taak hecht ik eraan dat ook dit perspectief op het functioneren van het BIT in de
beleidsdoorlichting en in mijn besluitvorming over de toekomst van het BIT voldoende
betrokken worden. De beleidsdoorlichting hanteert de mate van ICT-taakvolwassenheid
als één van de centrale vragen.
De leden van de VVD-fractie vragen of onder de onderzoeksvragen voor de beleidsdoorlichting
ook (1) de onafhankelijkheid van het BIT? (2) de mogelijkheden mensen aan te trekken
(bemensing)? (3) alsmede de toegang die de Kamer heeft tot het BIT vallen. Indien
dit het geval is willen de leden van de VVD-fractie graag weten waar deze onderwerpen
in de vier genoemde centrale onderzoeksvragen vallen. Indien dit niet het geval is
vragen zij of deze toegevoegd kunnen worden.
De leden van de D66-fractie vragen voorts of in dit onderzoek ook de huidige positionering/ophanging
van het BIT binnen BZK wordt meegenomen.
De betreffende onderwerpen zijn geen expliciet onderdeel van de onderzoeksvragen,
maar het onderzoek levert naar verwachting wel een aantal resultaten op dat hier aan
te relateren is, zoals uitspraken over de benodigde bemensing om de BIT-taken uit
te kunnen voeren.
Het doel van de beleidsdoorlichting, zoals geformuleerd in mijn brief van 8 juli jl.9, is de doeltreffendheid en de doelmatigheid te onderzoeken van het gevoerde beleid
voor de periode 2017–2018 rondom de tijdelijke versterking van het CIO-stelsel door
onder andere de instelling van het Bureau ICT-toetsing.
De beleidsdoorlichting kijkt dus alleen terug.
Mijn verwachting is dat het geheel van de conclusies en aanbevelingen uit deze beleidsdoorlichting,
de AEF-evaluatie en het onderzoek van ABD Topconsult een goed en volledig beeld zullen
verschaffen van de toekomstige benodigdheden op de door u gevraagde onderwerpen.
4. Opzet en uitvoering van de beleidsdoorlichting BIT 2017-2018
De leden van de D66-fractie vragen of ik de onderzoeksopzet van de beleidsdoorlichting
naar de Kamer wil sturen.
De onderzoeksopzet heb ik reeds met uw Kamer gedeeld in mijn brief van 8 juli jl.10
De leden van de D66-fractie merken op dat de ingestelde beleidsdoorlichting wordt
uitgevoerd door het consultancybureau Twynstra Gudde. NRC bericht dat het onderzoek
geleid wordt door personen die de afgelopen jaren betrokken waren bij ict-projecten
voor de overheid en te maken hadden met kritische BIT-rapporten. De leden van de D66-fractie
vragen of deze bewering correct is. Zij vragen of ik kan toelichten waarom juist voor
dit bureau en deze personen gekozen is. Zij vragen tevens of ik van mening ben dat
dit gegeven de onafhankelijkheid van het onderzoek kan beïnvloeden.
Tijdigheid, onafhankelijkheid en transparantie zijn de drie belangrijke criteria geweest
bij de gunning van deze beleidsdoorlichting aan een onderzoekbureau. Door die combinatie
van criteria vielen veel partijen af. Twynstra Gudde was bereid om in het korte tijdsbestek
deze opdracht op zich te nemen. Twynstra Gudde is tevens bekend met deze thematiek
en ervaren met beleidsdoorlichtingen. Daarnaast is ten behoeve van de onafhankelijkheid
de afspraak gemaakt met Twynstra Gudde om geen opdrachtgevers te interviewen daar
waar het gaat om BIT-toetsen op ICT-projecten waar de projectleider zelf bij betrokken
is geweest.
De leden van de VVD-fractie, de CDA-fractie en de SP-fractie hebben vragen bij de
samenstelling van de begeleidingscommissie die de kwaliteit en voortgang van de doorlichting
bewaakt. De leden van de fractie van de SP wijzen op berichten in de media over tegenwerking
van het BIT door ambtenaren van het ministerie. Zij geven aan dat dit ook gevolgen
heeft voor de betrouwbaarheid van de beleidsdoorlichting.
De leden van de SP-fractie vragen hoe zij kunnen vertrouwen op een correcte beleidsdoorlichting
als er bij deze doorlichting ook ambtenaren betrokken zijn van 3 ministeries.
De leden van de VVD-fractie, CDA-fractie en de SP-fractie vragen of ik het in dit
verband opportuun acht om de begeleidingscommissie van het onderzoek overwegend te
laten bestaan uit vertegenwoordigers van diverse ministeries. De leden van de SP-fractie
vragen ten slotte of ik bereid ben (alsnog) de bemensing van de begeleidingscommissie
daarop aan te passen.
De wijze waarop een beleidsdoorlichting moet worden uitgevoerd is vastgelegd in de
Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE).11 Deze regeling schrijft voor dat bij de uitvoering van een onderzoek ook altijd een
onafhankelijke deskundige wordt betrokken (artikel 2, lid 2). Een extern lid, zijnde
de onafhankelijke deskundige, maakt daarom ook bij deze beleidsdoorlichting deel uit
van de begeleidingscommissie.
De leden van begeleidingscommissie zijn in het bijzonder gekozen op hun inhoudelijke
kennis en hun betrokkenheid bij de verbetering van de rijksdienst. Naast de externe
onderzoekers en de externe onafhankelijk deskundige is de commissie samengesteld uit
de benodigde leden voor een beleidsdoorlichting, te weten de IRF en BZK directie FEZ,
een vertegenwoordiger van het beleidsverantwoordelijke departement (BZK), een vertegenwoordiging
uit het beleidsvoerende organisatieonderdeel (het BIT) en een vertegenwoordiging vanuit
het beleidsveld (het CIO-stelsel).
Omdat de onderzoeksopzet en de begeleiding daarvan voldoen aan de voorwaarden voor
een onafhankelijke oordeelsvorming, in lijn met de eerder genoemde Regeling Periodiek
Evaluatieonderzoek, ben ik niet voornemens om de samenstelling van de begeleidingscommissie
te herzien.
5. AEF- evaluatie BIT
De leden van de D66-fractie lezen (Kamerstuk 26 643, nr. 603) dat bij de Staatssecretaris zorgen leven over de representativiteit van het onderzoek
dat door onderzoeksbureau Andersson Elffers Felix (AEF) is uitgevoerd als externe
evaluatie van het BIT. Dit onderzoek is lovend over het BIT. AEF sprak met ambtenaren
die samen betrokken zijn bij 68% van de projecten die het BIT in de twee jaar daarvoor
heeft onderzocht. De leden van de D66-fractie vragen of ik nader kan toelichten waarom
ik de externe evaluatie van AEF niet representatief vond. Zij vragen voorts of ik
nader kan toelichten wat ik bedoelde met mijn opmerking dat mijn zorg zich met name
richt op het beperkt aantal geïnterviewden uit het veld zelf. Zij vragen of ik andere
uitkomsten «uit het veld» verwacht en naar mijn motivatie voor aanvullend onderzoek.
In het artikel in de NRC (van 4 september 2019, «Ministerie vindt toezichthouder ict
te kritisch»), wordt beschreven dat vanuit de ambtelijke top kritiek was op de «te
positieve» evaluatie en dat er, mede op basis van een interne nota, daarom besloten
wordt om «eigen onderzoek» uit te voeren. De leden van de D66-fractie vragen of ik
mij in deze geschetste gang van zaken herken. Indien dit niet het geval is vragen
zij of ik hier stevig afstand van wil nemen en mijn argument om tóch eigen onderzoek
te gaan doen nader te onderbouwen.
Zoals aangegeven in mijn schriftelijke reactie op de berichtgeving in NRC herken ik
mij niet in de geschetste gang van zaken met betrekking tot het uitgevoerde evaluatieonderzoek
(Kamerstuk 26 643, nr. 648). In mijn brief van 29 maart jl.12 heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn zorgen met betrekking tot de balans in de
samenstelling van de interviewlijst van deze evaluatie. Mijn zorg richtte zich met
name op het beperkt aantal geïnterviewden uit het veld zelf. Voor de evaluatie zijn
24 interviews uitgevoerd. Hierbij maken 7 geïnterviewden onderdeel uit van het toezichtsveld
van het BIT.13 Binnen die groep van 7 geïnterviewden is met 3 departementale CIO’s gesproken. CIO’s
van uitvoeringsorganisaties zijn niet geïnterviewd.
Juist omdat deze evaluatie aan de basis moet liggen van mijn besluit over de wijze
waarop we de functie van het BIT naar de toekomst toe invulling moeten geven, hechtte
ik eraan dat ook het perspectief hierop vanuit het toezichtsveld van het BIT voldoende
in het evaluatieonderzoek betrokken zou worden. Dit met name gelet op het feit dat
de BIT-toetsen binnen dat veld tot een betere ICT-beheersing moeten leiden.
In mijn aanbiedingsbrief bij het evaluatieonderzoek van 29 maart jl.14 heb ik aangekondigd dat ik de uitkomsten en aanbevelingen van de evaluatie daarom
eerst breder wil toetsen alvorens deze te voorzien van een inhoudelijke beleidsreactie.
Daarbij wil ik benadrukken dat het hier niet gaat om een «eigen onderzoek» naar aanleiding
van de evaluatie, maar om aanvullend onafhankelijk onderzoek in de vorm van de volgens
de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE)15 verplichte beleidsdoorlichting die al in de planning zat. Die is alleen in de tijd
naar voren gehaald.
Voorts vragen de leden van de D66-fractie waarom ik ten tijde van aanbieding van het
evaluatierapport (Kamerstuk 26 643, nr. 603) de begeleidende brief van de toezichtraad waarin hij zijn toelichting op de representativiteit
van het onderzoek van AEF en de verdere visie op het onderzoek deelde, niet naar de
Kamer heb gestuurd, waarna de toezichtraad dit zelf deed.
De brief van de Toezichtsraad van 18 februari jl. met een toelichting op de representativiteit
van het onderzoek heb ik bij aanbieding van het evaluatierapport aan uw Kamer op 29 maart
jl. als bijlage meegestuurd.16
De brief van de Toezichtsraad van 26 november 2019, waarin hij zijn inhoudelijke visie
geeft op de conclusies en aanbevelingen van het onderzoek, is toen niet meegestuurd.
Zoals reeds aangegeven in het AO Digitale Overheid van 16 mei jl. was dit een omissie
mijnerzijds.17 Ik heb zowel de Toezichtsraad als uw Kamer hiervoor mijn verontschuldigingen aangeboden.
Wellicht ten overvloede stuur ik u als bijlage bij mijn inbreng alle brieven (in totaal
3) die ik van de Toezichtsraad heb ontvangen over de evaluatie18.
De leden van de D66-fractie vragen voorts of ik kan toelichten waarom ik in mijn brief
(Kamerstuk 26 643, nr. 603) schrijf dat de toezichtraad BIT mijn zorgen deelt over de balans in de samenstelling
van de interviewlijst, terwijl in de brief van de Toezichtraad BIT staat dat «de Toezichtraad
hecht eraan te benadrukken dat zij volledig staat achter de onderzoeksmethode zoals
is toegepast door AEF tijdens het uitgevoerde onafhankelijk onderzoek en dit onderzoek
als representatief beoordeeld». Zij vragen tevens of ik kan reageren op de brief van
de toezichtraad aan de Tweede Kamer waarin de toezichtraad zijn grote teleurstelling
uitspreekt over de wijze waarop door BZK omgegaan wordt met het onafhankelijke AEF
rapport.
In mijn brief van 29 maart jl.19 waar de D66-fractie naar verwijst staat niet dat de Toezichtsraad mijn zorgen zou
delen, dat doet hij ook niet. De Toezichtsraad heeft laten weten dat hij staat achter
de toegepaste onderzoeksmethode en het evaluatieonderzoek als representatief beoordeelt.
Ik respecteer de zienswijze van de Toezichtsraad, maar deel deze niet.
6. Overig
De leden van de D66-fractie hebben met gemengde gevoelens kennis genomen van de brief
«Beleidsdoorlichting BIT» die ik uw Kamer heb toegezonden. De leden zijn van mening
dat het Bureau ICT-toetsing (BIT) een zeer waardevolle speler is die in zijn vrij
korte bestaan zeer nuttige bijdragen heeft geleverd aan ICT-projecten bij de overheid.
De leden zijn sterk overtuigd van nut en noodzaak van het BIT. De berichtgeving de
afgelopen weken in de media doet de vraag rijzen of deze opvatting binnen de rijksoverheid
breed gedeeld wordt. Zij vragen of ik deze vraag kan beantwoorden. De leden van de
D66-fractie vinden dit zorgelijk en geven aan dat het BIT ongestoord haar werk moet
kunnen doen.
Zoals aangegeven in mijn brief van 20 september jl.20 zie ik, evenals de leden van de D66-fractie, dat de functie van het BIT ook de komende
jaren waardevol en noodzakelijk zal blijven, zolang de ICT-projectbeheersing binnen
de rijksoverheid nog niet voldoende op orde is. In mijn schriftelijke reactie op de
recente berichtgeving waar u aan refereert geef ik tevens aan dat ook ik zie dat het
BIT niet onverdeeld populair is binnen diezelfde rijksoverheid, maar dat dit ook inherent
is aan zijn taakopdracht als kritische adviseur. Beelden dat ambtenaren van mijn departement
of andere departementen het werk van het BIT zouden frustreren wil ik nogmaals weerspreken.
Ik sta ervoor dat het BIT ongestoord zijn werk kan doen en heb uw Kamer recent geïnformeerd
over extra maatregelen om die taakuitvoering te versterken.21
De leden van de D66-fractie wijzen op de berichtgeving in de NRC, waarin wordt aangegeven
dat naar aanleiding van mijn besluit om een «eigen» evaluatie uit te gaan voeren een
lid van de Toezichtraad is opgestapt. Zij vragen om mijn reactie hierop.
Het recente vertrek van het lid van de Toezichtsraad betreur ik.
De leden van de D66-fractie vragen of er inmiddels haast wordt gemaakt met de procedure
voor het werven van een nieuw Hoofd BIT, waarover de toezichtraad haar zorgen uit?
Momenteel vinden gesprekken plaats met kandidaten die op deze openstaande functie
gereageerd hebben. Ik heb goede hoop dat deze gesprekken op korte termijn zullen resulteren
in de benoeming van een nieuw Hoofd BIT.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
C.J.M. Roovers, griffier