Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van Helvert, Van Toorenburg en Omtzigt over het intrekken van paspoorten Syriëgangers en beleid Buitenlandse Zaken inzake ‘gematigde’ rebellen
Vragen van de leden Van Helvert, Van Toorenburg en Omtzigt (allen CDA) aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Justitie en Veiligheid over het intrekken van paspoorten Syriëgangers en beleid Buitenlandse Zaken inzake «gematigde» rebellen (ingezonden 27 september 2019).
Antwoord van Minister Blok (Buitenlandse Zaken) en van Minister Grapperhaus (Justitie
en Veiligheid), mede namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (ontvangen
22 november 2019).
Vraag 1
Hoeveel van de vijf mensen die hun Nederlanderschap teruggekregen hebben, zijn onderdeel
geweest van een rebellengroep die via het Nederlandse Non Lethal Assistance (NLA)-programma
steun gekregen heeft?1
Antwoord 1
Het kabinet doet geen uitspraken over individuele gevallen.
Vraag 2
Houdt het teruggeven van het Nederlanderschap en het intrekken van de beschikking
waarmee ze tot ongewenst vreemdeling verklaard werden, verband met het Nederlandse
NLA-programma?
Antwoord 2
Nee. Zoals de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in haar brief van 24 september
jl. aan de Kamer heeft aangegeven, hielden de intrekkingen van de beschikkingen waarmee
het Nederlanderschap werd ingetrokken van deze vijf personen verband met een uitspraak
van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 april 2019 in twee
andere zaken.2 In die zaken bepaalde de Afdeling dat het intrekken van het Nederlanderschap in het
belang van de nationale veiligheid (art. 14, vierde lid Rijkswet op het Nederlanderschap,
RWN) in principe toelaatbaar is maar dat de intrekking gebaseerd moet zijn op gedragingen
en aansluiting van de persoon bij een terroristische organisatie die ten minste hebben
voortgeduurd tot en met 11 maart 2017. Dit is de dag waarop het besluit tot vaststelling
van de «lijst van organisaties die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid»
in werking is getreden.
In vijf van de elf zaken was geen informatie van op of na die datum beschikbaar. De
onvermijdelijke conclusie was dat die intrekkingen daarom geen stand konden houden
en door de rechter zouden worden vernietigd.
Vraag 3
Vindt u dat jihadisten die vechten voor een door de rechter als terroristisch beschouwde
organisatie, het Nederlanderschap zou moeten kunnen worden ontnomen?
Antwoord 3
De essentie van Artikel 14, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap is dat hiermee
het intrekken van de Nederlandse nationaliteit mogelijk is gemaakt ter bescherming
van de nationale veiligheid. Wij zijn dan ook van mening dat aansluiting bij een terroristische
organisatie grond kan zijn voor intrekking van het Nederlanderschap, mits dit ook
getoetst wordt aan de nationale veiligheid (zie ook het antwoord op vraag 12).
Vraag 4
Herinnert u zich de uitspraak van de rechtbank Rotterdam op 29 maart jl. die stelt
dat de Syrische rebellengroepering Ahrar al Sham een terroristische organisatie is?3
Antwoord 4
Ja.
Vraag 5
Kunt u nogmaals uitleggen waarom de regering dit oordeel niet overneemt, terwijl u
nota bene erkent dat dat Ahrar al Sham jihadistisch en salafistisch is?
Antwoord 5
Wat betreft het kwalificeren van de aard van een organisatie is het belangrijk te
benadrukken dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de rechter vanuit verschillende
kaders kijken naar de vraag of een groep «terroristisch» is. Dit is tevens aangegeven
in de beantwoording van Kamervragen van 28 maart jl. (Aanhangsel Handelingen 2018–2019,
nr. 2047), in antwoorden op Kamervragen van 26 september jl. (Kamerstuk 32 623, nr. 226) en in een brief aan uw Kamer op 9 mei jl. (Kamerstuk 32 623, nr. 258). Het Ministerie van Buitenlandse Zaken baseert zich op terrorismelijsten van de
Europese Unie en de Verenigde Naties. Daarop zijn de terroristische groepen geplaatst
waar internationaal consensus over bestaat. De rechter toetst aan de wet. De overheid
treedt daar vanzelfsprekend niet in; noch vormen de kaders of afwegingen van Buitenlandse
Zaken of het Openbaar Ministerie een doorslaggevend argument voor de rechtelijke toets.
Het is juist dat Nederland zich niet uitsluitend hoeft te baseren op internationale
terrorismelijsten. Zoals vastgelegd in de sanctieregeling terrorisme (2007–II) kan
de Nederlandse regering op basis van de algemene bepalingen uit VNVR Resolutie 1373
personen bevriezingsmaatregelen opleggen in het kader van terrorismebestrijding. Anders
dan bij een strafrechtelijke veroordeling, gaat het daarbij om een preventieve maatregel,
om terrorisme en de financiering daarvan te voorkomen. Maar Nederland verkiest bij
grote voorkeur de weg van de internationale terrorismelijsten (VN en/of EU). Het effect
van de (bevriezings-)maatregel is vanzelfsprekend het grootst als deze niet alleen
nationaal, maar in breed internationaal kader genomen wordt. Aangezien het operatiegebied
van Ahrar al-Sham zich beperkt tot Syrië is het kabinet vooralsnog niet voornemens
om de organisatie toe te voegen aan de nationale sanctielijst terrorisme (zie ook
Kamerstuk 32 623, nr. 272).
Vraag 6
In hoeverre heeft uw weigering dit oordeel over te nemen te maken met NLA-steun aan
«gematigde» Syrische rebellen, die (structureel) operationeel samenwerkten met Ahrar
al Sham, waarmee een «rode lijn» binnen het NLA-programma overschreden is?
Antwoord 6
Het niet kwalificeren van Ahrar al-Sham als terroristisch heeft niet met het zogeheten
non-lethal assistance programma te maken.
Vraag 7
In hoeverre speelt mee dat de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken in 2016 nog
beweerde dat de kwalificatie radicaal jihadistisch niet opging voor o.a. Ahrar al
Sham, en er nog steeds sprake is van verschil van mening tussen Buitenlandse Zaken
enerzijds en het Openbaar Ministerie en de rechter anderzijds?
Antwoord 7
De uitspraak van de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken is niet de reden voor
het niet kwalificeren van Ahrar al-Sham als terroristisch.
Zie het antwoord op vraag 5 voor de verschillende kaders van waaruit de aard van een
organisatie wordt gekwalificeerd.
Vraag 8
Herinnert u zich het verzoek van het Openbaar Ministerie in opdracht van de rechter
op 25 maart jl. om informatie over vier Syrische strijdgroepen en een aantal individuen,
voor zover dit verband hield met het vraagstuk van eventueel aanmerken van mogelijke
terroristische organisaties? Kunt u alsnog antwoord geven op de vraag waarom Buitenlandse
Zaken dit verzoek grotendeels naast zich neer heeft gelegd?4
Antwoord 8
Het Openbaar Ministerie is geïnformeerd dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken
geen informatie verzamelt met het doel groepen of organisaties van een dergelijke
kwalificatie te voorzien. Tevens is gewezen op het feit dat Sham al Islam op de sanctielijst
van de Verenigde Naties staat sinds 29 februari 2016. De overige drie groepen staan
niet op een terrorismelijst van de VN of de EU.
Ook is verwezen naar de Algemene Ambtsberichten over de veiligheidssituatie in Syrië
(voor zover deze van belang zijn voor de beoordeling van asielverzoeken en voor besluitvorming
over terugkeer van afgewezen asielzoekers) en de communicatie met de Kamer, zoals
beschikbaar in Kamerstukken en de verslagen van Kamerdebatten over Syrië, en gewezen
op de mogelijkheid om een specifiek informatieverzoek in te dienen bij het mede door
Nederland gefinancierde International Impartial and Independent Mechanism (IIIM) dat
bewijzen verzamelt van oorlogsmisdaden in Syrië met het oog op vervolging.
Vraag 9
Bent u bereid alsnog antwoord te geven op de vraag: «Kunt u bevestigen dat het Ministerie
van Buitenlandse Zaken over informatie/bewijsstukken beschikt die belastend zijn voor
individuen en/of groepen die Nederland in het kader van het NLA-programma heeft gesteund»?5
Antwoord 9
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken meerdere
malen informatie gedeeld met het Openbaar Ministerie maar is het uiteindelijke oordeel
over strafbaarheid aan de rechter (Kamerstuk 32 623, nr. 268).
Vraag 10
Beschouwt Buitenlandse Zaken Jabhat al-Shamiya, dat het OM als een criminele organisatie
met een terroristisch oogmerk beschouwt, een «jihadistisch-salafistische» organisatie
die de oprichting van een kalifaat nastreeft, als een «gematigde» rebellengroepering?
Waarom wel/niet?
Antwoord 10
Zoals gesteld in de beantwoording van de Kamervragen in september 2018 (Kamerstuk
32 623, nr. 229) strookt de mening van Syrië-deskundigen over het huidige niet-jihadistische karakter
van Jabhat al Shamiya met de informatie waar het Ministerie van Buitenlandse Zaken
over beschikt.
Vraag 11
Herinnert u zich uw antwoord, waarin u moest toegeven dat Nederland zélf kan bepalen
welke organisatie ons land als terroristisch bestempelt, en we ons dus niet uitsluitend
hoeven te baseren op internationale terrorismelijsten?6
Antwoord 11
Ja.
Vraag 12
Kunt u uitleggen waarom de regering Ahrar al Sham niet toe wil voegen aan de nationale
sanctielijst terrorisme en evenmin aan de lijst van terreurorganisaties op basis van
artikel 14 lid 4 van de Rijkswet op het Nederlanderschap?
Antwoord 12
De Nationale Sanctielijst bestaat uit personen en organisaties waarop de nationale
bevriezingsmaatregel van toepassing is. Zoals vastgelegd in de sanctieregeling terrorisme
(2007-II) kan de Nederlandse regering op basis van de algemene bepalingen uit VNVR
Resolutie 1373 personen bevriezingsmaatregelen opleggen in het kader van terrorismebestrijding.
De maatregel kent een territoriale beperking en wordt buiten het grondgebied van Nederland
toegepast op Nederlanders en Nederlandse rechtspersonen. Vanwege deze beperking gaat
de Minister van Buitenlandse Zaken slechts over tot een «nationale» bevriezingsmaatregel
indien sprake is van aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde, meer in het
bijzonder indien aanwijzingen bestaan dat een organisatie of persoon in of vanuit
Nederland (een poging tot) terroristische activiteiten ontplooit of betrokken is bij
het faciliteren daarvan. Aangezien het operatiegebied van Ahrar al-Sham zich beperkt
tot Syrië is het kabinet vooralsnog niet voornemens om de organisatie toe te voegen
aan de nationale sanctielijst terrorisme.
Artikel 14 lid 4 maakt het mogelijk in het belang van de nationale veiligheid het
Nederlanderschap in te trekken van een persoon als uit zijn gedragingen blijkt dat
hij zich heeft aangesloten bij een organisatie die is geplaatst op de lijst van organisaties
die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging
vormen voor de nationale veiligheid. De dreiging voor de nationale veiligheid staat
in deze wet centraal. Gelet hierop worden alleen organisaties op de in artikel 14
lid 4 RWN genoemde lijst geplaats die:
1) geweld gebruiken om hun ideologische doeleinden te verwezenlijken/een ideologie hanteren
waarvan geweld deel uitmaakt
2) daarbij een anti-Nederlandse of antiwesterse dus daarmee ook een anti-Nederlandse
agenda hanteren; en
3) deze agenda ook in de praktijk brengen, aanslagen plegen of hebben gepleegd tegen
en in het Westen.
Voor de plaatsing op de lijst is het niet van belang welke ideologie ten grondslag
ligt aan het terrorisme. De dreiging voor de Nederlandse nationale veiligheid is doorslaggevend
voor de plaatsing op de lijst. Ahrar al Sham voldoet niet aan deze criteria.
Vraag 13
Betekent deze weigering dat Syriëgangers die willen vechten voor Ahrar al Sham, of
volgens Buitenlandse Zaken «gematigde» rebellengroeperingen, geen uitreisverbod in
de zin van artikel 3 van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding
kan worden opgelegd?
Antwoord 13
De tijdelijke Wet bestuurlijke maatregelen Terrorismebestrijding kan niet toegepast
worden op een persoon die wil uitreizen met het doel zich aan te sluiten bij een organisatie
die niet op de lijst van organisaties die een bedreiging vormen voor de nationale
veiligheid staat. De overheid kan wel diverse andere (bestuurlijke) maatregelen nemen
om uitreizigers tegen te houden of te verhinderen. De paspoortmaatregel is hier een
voorbeeld van. Door het weigeren of inhouden en vervallen verklaren van reisdocumenten
kan de mogelijkheid uit te reizen worden verstoord of bemoeilijkt. Van geval tot geval
zal beoordeeld worden welke maatregelen genomen kunnen worden.
Vraag 14
Betekent deze weigering bovendien, in het geval van dubbele nationaliteit, dat het
Nederlanderschap van deze Syriëgangers niet kan worden ingetrokken, tenzij ze onherroepelijk
veroordeeld zijn wegens een terroristisch misdrijf?
Antwoord 14
Op basis van artikel 14, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap kan het Nederlanderschap
van een persoon alleen worden ingetrokken, als uit zijn gedragingen blijkt dat hij
zich heeft aangesloten bij een organisatie die is geplaatst op een lijst van organisaties
die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging
vormen voor de nationale veiligheid. Daarom worden alleen organisaties op de in de
Rijkswet op het Nederlanderschap genoemde lijst geplaatst die een dreiging vormen
voor de nationale veiligheid.
Als geen sprake is van aansluiting bij een van de op deze lijst genoemde organisaties,
kan het Nederlanderschap op grond van artikel 14, tweede lid aanhef en onder b, Rijkswet
op het Nederlanderschap alleen worden ingetrokken indien een onherroepelijke veroordeling
voor een terroristisch misdrijf heeft plaatsgevonden en daarnaast ook aan de overige
voorwaarden is voldaan (onder andere dat betrokkene niet staatloos mag worden na intrekking).
Vraag 15
Zo ja, hoe beoordeelt u dit gebrek aan armslag in het licht van de grote ophef over
vijf jihadisten die hun Nederlanderschap terugkrijgen dat hen eerder was ontnomen?
Antwoord 15
Zoals uw Kamer in de brief van 24 september 2019 van de Staatssecretaris van Justitie
en Veiligheid is geïnformeerd, is de reden van het ongedaan maken van de intrekking
van het Nederlanderschap in een vijftal zaken dat niet voldoende kon worden gemotiveerd
dat de gedragingen en aansluiting van de betrokken personen bij een terroristische
organisatie ten minste tot en met 11 maart 2017 hebben voortgeduurd.
Zoals beschreven bij beantwoording van vraag 14, kan het Nederlanderschap daarnaast
op grond van artikel 14, tweede lid RWN, worden ingetrokken indien sprake is van een
onherroepelijke veroordeling voor een terroristisch misdrijf.
Vraag 16
Bent u bereid de mogelijkheden te verruimen om jihadisten die vechten voor een door
de rechter als terroristisch beschouwde organisatie te kunnen denaturaliseren?
Antwoord 16
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 moet aan een aantal criteria worden voldoen
voordat een organisatie op de lijst van organisaties die een bedreiging vormen voor
de nationale veiligheid kan komen. Het vereiste van plaatsing op de lijst houdt verband
met het vereiste van kenbaarheid met betrekking tot een dergelijke ingrijpende maatregel
als het intrekken van het Nederlanderschap.
Overigens zal zoals toegezegd tijdens de behandeling in de Eerste Kamer van artikel
14, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap wordt deze wet na drie jaar geëvalueerd.
Deze evaluatie zal naar verwachting in het voorjaar van 2020 aan de Kamer worden gestuurd.
Na deze evaluatie zal het kabinet kijken naar de eventuele gevolgen voor deze wet
en de uitvoering daarvan.
Vraag 17
Bent u bereid daartoe het besluit van de toenmalige Minister van Veiligheid & Justitie
aan te passen?7 Zo nee, waarom niet?
Antwoord 17
De in de Rijkswet op het Nederlanderschap genoemde lijst met terroristische organisaties
is dynamisch. Als er aanleiding is hier terroristische organisaties aan toe te voegen
of vanaf te halen dan wordt dit bekend gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Vraag 18
Kunt u deze vragen één voor één binnen twee weken beantwoorden?
Antwoord 18
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken -
Mede namens
A. Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.