Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Karabulut over een Nederlandse luchtaanval in Irak waarbij tientallen burgerslachtoffers zouden zijn gevallen
Vragen van het lid Karabulut (SP) aan de ministers van Defensie en van Buitenlandse Zaken over een Nederlandse luchtaanval in Irak waarbij tientallen burgerslachtoffers zouden zijn gevallen (ingezonden 22 oktober 2019).
Antwoord van Minister Bijleveld-Schouten (Defensie), mede namens de Minister van Buitenlandse
Zaken (ontvangen 12 november 2019).
Vraag 1
Bent u bekend met de berichtgeving van NOS en NRC over een Nederlandse luchtaanval
op 3 juni 2015 in Irak waarbij tientallen burgerslachtoffers zouden zijn gevallen?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2, 3 en 4
Kunt u bevestigen dat Nederland verantwoordelijk is voor dit bombardement dat leidde
tot de verwoesting van een complete wijk in Hawija, Irak, waarbij zeventig burgers,
waaronder vluchtelingen, zijn gedood? Zo nee, waarom niet?
Betreft dit de aanval die op 13 april 2018 is gemeld aan de Kamer per brief, waarbij
werd opgemerkt dat het «zeer waarschijnlijk (is) dat bij deze aanval burgerslachtoffers
zijn gevallen»?2 Zo ja, waarom is voor dit woordgebruik gekozen? Waarom is niet gemeld dat tientallen
burgers zijn gedood, waaronder vluchtelingen? Waarom is de Kamer niet geïnformeerd
over de ernst van dit incident?
Waarom is de Kamer niet gemeld dat Nederland verantwoordelijk is voor de luchtaanval
op Hawija toen ik hier vorig jaar expliciet naar vroeg?3 Is de Kamer onjuist of onvolledig geïnformeerd?
Antwoord 2, 3 en 4
Uw Kamer is in april 2018 in de voortgangsrapportage over de Nederlandse bijdrage
aan de anti-ISIS coalitie en de brede veiligheidsinzet in Irak in 2019 (Kamerstuk
27 925, nr. 653) geïnformeerd over vier gevallen waarbij door het Ministerie van Defensie en/of het
OM onderzoek gedaan is naar de uitzonderlijke gevallen waar mogelijk sprake was van
burgerslachtoffers door Nederlandse wapeninzet (Kamerstuk 27 925, nr. 629). De genoemde wapeninzet in Hawija betrof een van de daar vermelde gevallen. In april
2018 werd echter nog geoordeeld dat Nederland, terwijl de inzet nog gaande was, weliswaar
informatie kon vrijgeven over deze gevallen, maar zonder daarbij de exacte locatie,
datum en het vermoedelijke aantal burgerslachtoffers te vermelden. In mijn brief van
4 november 2019 (referentie BS2019018779) over de haalbaarheid van meer transparantie
over mogelijke burgerslachtoffers bij luchtaanvallen, ga ik nader in op de redenen
waarom het vrijgeven van de locatie, datum en het vermoedelijke aantal burgerslachtoffers
ten gevolge van Nederlandse wapeninzet op dit moment wel mogelijk is.
In de nacht van 2 op 3 juni 2015 werd in Hawija door Nederland een aanval uitgevoerd
op een faciliteit waar door ISIS zogenoemde vehicle borne Improvised Explosive Devices (IED’s) werden gefabriceerd. Deze fabriek bevond zich op een industriegebied. Er
waren voorafgaand aan de aanval op basis van de bij Nederland beschikbare inlichtingen
geen indicaties dat door de effecten van de wapeninzet burgerslachtoffers zouden vallen
omdat er zich in de directe nabijheid van het doel geen burgers bevonden. De dichtstbijzijnde
woonhuizen stonden buiten het vooraf voorziene schadegebied. Na de aanval vonden er
echter meer en grotere secundaire explosies plaats dan door eerdere ervaringen met
het uitschakelen van dit type doel verwacht kon worden, waardoor er sprake was van
een groter schadegebied. In de IED-fabriek bleken namelijk veel meer explosieven te
hebben gelegen dan bij Nederland bekend was of kon worden ingeschat op basis van de
op dat moment beschikbare inlichtingen van de anti-ISIS coalitie. Hierdoor werd ook
een groot aantal andere gebouwen in de omgeving vernietigd. Uit ons eigen Battle Damage Assessment(BDA) bleek direct dat er sprake was van onbedoelde nevenschade. Dit is ook direct
aan Central Command (CENTCOM, het hoofdkwartier in de Verenigde Staten dat de anti-ISIS operaties aanstuurt)
gemeld. Uit een «initial report» van CENTCOM, waar Nederland zich op baseert, werd
aangegeven dat het geloofwaardig was dat bij deze explosies burgerslachtoffers waren
te betreuren, aangezien er zich zeer waarschijnlijk burgers bevonden in het door de
secundaire explosies getroffen gebied. Op basis van de door CENTCOM aangehaalde open
bronnen zijn bij deze aanval ongeveer 70 slachtoffers gevallen, zowel ISIS-strijders
als burgers. De verhouding tussen omgekomen ISIS-strijders en burgerslachtoffers was
achteraf niet vast te stellen.
Vraag 5 en 6
Deelt u de analyse dat er dat er vragen te stellen zijn bij de zorgvuldigheid waarmee
deze aanval is voorbereid? Zo ja, op welke onderdelen? Zo nee, waarom niet?
Was informatie over explosieven en vluchtelingen in de buurt van de locatie waarop
een luchtaanval werd uitgevoerd in Hawija bekend bij de coalitie? Zo nee, waarom niet?
Zo ja, waarom is de aanval dan uitgevoerd?
Antwoord 5 en 6
Die analyse deel ik niet. In de voortgangsrapportage van 13 april 2018 (Kamerstuk
27 925, nr. 629) is uw Kamer reeds geïnformeerd over het zorgvuldige doelontwikkelproces oftewel
het targeting procesvan de coalitie en dus ook van Nederland. Hierbij moet onderscheid worden gemaakt
tussen wapeninzet ter bestrijding van eerder bepaalde vijandelijke doelen (air interdiction) en ter ondersteuning van grondtroepen in gevecht met ISIS (close air support). Bij gewapende surveillance (armed overwatch) is er geen sprake van wapeninzet.
Mogelijke doelen werden door de coalitie eerst lange tijd geobserveerd om inlichtingen
te verzamelen, onder andere om het risico op burgerslachtoffers te kunnen beoordelen.
Hierbij werd bijvoorbeeld gekeken naar bewegingspatronen en of doelen niet beter ‘s
nachts in plaats van overdag konden worden aangevallen. Daarbij kon ook informatie
van lokale informanten worden betrokken. Het was voor coalitiepartners zoals Nederland
echter niet bekend op basis van welke exacte bronnen de inlichtingen die ten grondslag
lagen aan het doelontwikkelproces van de coalitie waren vervaardigd. In sommige gevallen
had Nederland zelf een rol in het verzamelen van inlichtingen, in andere gevallen
niet. Voor het antwoord op de vraag welke informatie er in het geval van Hawija bij
de coalitie bekend was, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Bij air interdiction had de Nederlandse Red Card Holder(RCH) – de senior militair in het Combined Air Operations Center(CAOC) in Qatar, bijgestaan door een Nederlandse Legal Advisor – allereerst een rol bij het überhaupt toebedelen van een doel aan Nederlandse F-16’s.
Mogelijke doelen werden door de coalitie eerst lange tijd geobserveerd om inlichtingen
te verzamelen, onder andere om het risico van burgerslachtoffers te kunnen beoordelen.
Hierbij werd bijvoorbeeld gekeken naar bewegingspatronen en of doelen niet beter ‘s
nachts in plaats van overdag konden worden aangevallen. Aan de hand van de Nederlandse
Rules of Engagementen het politieke mandaat kon de RCH al voordat het doel aan Nederland werd toebedeeld,
toetsen of de inzet binnen de Nederlandse kaders en het humanitair oorlogsrecht viel.
Zo heeft de RCH meerdere malen aangegeven dat doelen niet aan Nederland konden worden
toebedeeld. Nederland kreeg dit doel vervolgens niet toebedeeld. Dit betekent overigens
niet per definitie dat dit doel vervolgens aan een ander land werd toebedeeld.
Wanneer Nederland wel een doel kreeg toebedeeld was door de RCH dus vooraf zeker gesteld
dat het risico van nevenschade zo klein mogelijk was, zoals vereist door het humanitair
oorlogsrecht. Omdat de situatie op de grond kon veranderen, voerde de RCH voorafgaande
aan de daadwerkelijke wapeninzet altijd wederom eenzelfde zorgvuldige toets uit. Het
is echter nauwelijks voorgekomen dat de RCH in dit stadium nog een rode kaart heeft
getrokken. Tijdens de wapeninzet werd er vervolgens al het praktisch uitvoerbare aan
gedaan om burgerslachtoffers en nevenschade te voorkomen, en had de RCH te allen tijde
de mogelijkheid om de wapeninzet alsnog af te blazen aangezien deze gedurende de operatie
«live» meekeek om de inzet te monitoren en toetsen. Dit was een continu proces van
checks and balances, tot in de cockpit zelf. Overigens werden de Iraakse autoriteiten in het doelontwikkelingsproces
betrokken en moesten zij toestemming geven om doelen aan te vallen.
Bij wapeninzet ter ondersteuning van grondtroepen in gevecht met ISIS (close air support) werd hetzelfde targeting proces doorlopen als hierboven beschreven. Het proces (incl. doeltoebedeling) verliep echter
sneller, omdat er (veel) minder voorbereidingstijd bestond. Toestellen waren immers
al in de lucht waardoor er sneller gereageerd moest worden op ontwikkelingen op de
grond.
Vraag 7
Kunt u bevestigen dat schadeafhandeling voor nabestaanden in dit specifieke geval
niet of nauwelijks heeft plaatsgevonden? Wat is de stand van zaken betreffende dit
specifieke bombardement op 3 juni 2015 in Irak? Hoeveel slachtoffers en nabestaanden
hebben zich gemeld in Irak en een schadevergoeding gekregen? Hoeveel slachtoffers
en nabestaanden hebben zich gemeld bij de coalitie onder leiding van de VS of specifiek
bij Nederland en hebben een schadevergoeding gekregen?
Antwoord 7
Er hebben zich bij het Ministerie van Defensie geen individuen gemeld aangaande gevallen
waarbij er mogelijk sprake was van burgerslachtoffers door Nederlandse wapeninzet.
Wel hebben zich twee individuen gemeld aangaande een geval waarbij Nederland niet
betrokken was. Daarmee was er geen aanleiding om over te gaan tot het uitkeren van
een vergoeding.
Het is bij het Ministerie van Defensie niet bekend hoeveel individuen zich hebben
gemeld bij Irak en of zij al dan niet een vergoeding hebben ontvangen. Op grond van
het algemene internationaalrechtelijke beginsel van soevereiniteit van een staat,
is het aan Irak zelf hoe wordt omgegaan met schade die als gevolg van het verzoek
tot militaire steun in de strijd tegen ISIS (de rechtsgrond voor optreden van anti-ISIS
coalitie) wordt veroorzaakt. Hieruit vloeit voort dat Iraakse burgers in eerste instantie
terecht kunnen bij de Iraakse autoriteiten. Er zijn voor zover bij het Ministerie
van Defensie bekend geen (openbare) gegevens over schade-afhandeling door Irak beschikbaar.
Het is bij het Ministerie van Defensie niet bekend hoeveel individuen zich hebben
gemeld bij de anti-ISIS coalitie en of zij al dan niet van een coalitiepartner een
vergoeding hebben ontvangen. Wanneer door CENTCOM op basis van informatie van derden
of op basis van eigen informatie kan worden vastgesteld dat een coalitiepartner mogelijk
betrokken was bij mogelijke burgerslachtoffers, wordt het desbetreffende land daar
zo snel mogelijk van op de hoogte gesteld. Het land in kwestie bepaalt vervolgens
eigenstandig hoe met die kennis wordt omgegaan. Er is daarmee geen beeld te geven
van meldingen en/of uitgekeerde vergoedingen.
Vraag 8
Is het OM met betrekking tot deze luchtaanval op Hawija tot de conclusie gekomen dat
strafrechtelijk niets te verwijten viel? Zo ja, kunnen officiële stukken hierover
gedeeld worden met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 8
Individuele personen, zoals de F-16 vliegers, zijn alleen strafrechtelijk aansprakelijk
indien zij (bij de aanwending van geweld) persoonlijk een strafbaar feit gepleegd
hebben. Het OM beoordeelt of er aanleiding is voor een strafrechtelijk onderzoek en
in voorkomend geval of er aanleiding is voor vervolging van een strafbaar feit voor
de strafrechter. Het is aan het OM zelf om hierover al dan niet nader te corresponderen.
In de voortgangsrapportage van 13 april 2018 (Kamerstuk 27 925, nr. 629) is uw Kamer geïnformeerd over de onderzoeken die zijn gedaan door het Ministerie
van Defensie en/of het OM naar gevallen waarbij er mogelijk sprake was van burgerslachtoffers
door Nederlandse wapeninzet. Het Ministerie van Defensie heeft geconcludeerd dat geen
sprake was van onrechtmatig geweldgebruik. Derhalve is bij het OM geen aangifte gedaan
van een strafbaar feit. Het OM heeft vanwege mogelijke burgerslachtoffers zelfstandig
onderzoek ingesteld naar vier van de in totaal circa 3.000 missies, inclusief de drie
door het Ministerie van Defensie onderzochte gevallen. In geen geval, dus ook niet
naar aanleiding van de luchtaanval in Hawija, zag het OM uiteindelijk aanleiding voor
vervolgonderzoek.
Vraag 9
Zijn er door Nederland uitgevoerde luchtaanvallen geweest in Irak en/of Syrië, waarbij
(veel) burgerslachtoffers zijn gevallen en waarover de Kamer niet of niet volledig
is geïnformeerd? Zo ja, kunt u informatie hierover delen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 9
In de voortgangsrapportage van 13 april 2018 (Kamerstuk 27 925, nr. 629) is uw Kamer geïnformeerd over de onderzoeken die zijn gedaan door het Ministerie
van Defensie en/of het OM naar de vier gevallen waarbij er mogelijk sprake was van
burgerslachtoffers door Nederlandse wapeninzet. In mijn brief van 4 november 2019
(referentie BS2019018779) wordt uw Kamer geïnformeerd over de exacte locatie, datum
en het vermoedelijke aantal burgerslachtoffers over die gevallen, waarbij door Nederland
zelf is vastgesteld dat er zeker dan wel zeer waarschijnlijk burgerslachtoffers zijn
te betreuren als direct gevolg van Nederlandse wapeninzet. Gedurende de inzet in de
anti-ISIS coalitie gaat het daarbij over twee gevallen. Dit zijn twee van de vier
gevallen die door het Ministerie van Defensie en/of het OM zijn onderzocht en waarover
uw Kamer in april 2018 reeds werd geïnformeerd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.Th.B. Bijleveld-Schouten, minister van Defensie -
Mede namens
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.