Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Belhaj over het bericht 'De Nederlandse ‘precisiebom’ op een wapendepot van IS'
Vragen van het lid Belhaj (D66) aan de Ministers van Defensie en van Buitenlandse Zaken over het bericht: «De Nederlandse «precisiebom» op een wapendepot van IS» (ingezonden 21 oktober 2019).
Antwoord van Minister Bijleveld-Schouten (Defensie), mede namens de Minister van Buitenlandse
Zaken (ontvangen 4 november 2019).
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «De Nederlandse «precisiebom» op een wapendepot van
IS?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het dat in de nacht van 2 op 3 juni 2015 een wapendepot bij de Noord-Irakese
stad Hawija is gebombardeerd door de internationale coalitie tegen IS waarvan Nederland
deel uitmaakte?
Antwoord 2
Ja. Het betrof hier een faciliteit waar door ISIS zogenoemde vehicle borne Improvised Explosive Devices (IED’s) werden gefabriceerd.
Vraag 3 en 4
Klopt het dat voordat een doel wordt aangevallen, de Red Card Holder (RCH), de senior
militair in het Combined Air Operations Center (CAOC) in Qatar, de inzet aan het Nederlandse
mandaat toetst?
Klopt het dat de RCH, die wordt bijgestaan door een juridisch adviseur, aan de hand
van de Nederlandse Rules of Engagement en het politieke mandaat toetst of de inzet
binnen de Nederlandse kaders en het humanitair oorlogsrecht valt?
Antwoord 3 en 4
In de voortgangsrapportage over de Nederlandse bijdrage aan de anti-ISIS coalitie
en de brede veiligheidsinzet in Irak in 2019 (Kamerstuk 27 925, nr. 653) is uw Kamer reeds geïnformeerd over het zorgvuldige doelontwikkelproces oftewel
het targeting procesvan de coalitie en dus ook van Nederland. Hierbij moet onderscheid worden gemaakt
tussen wapeninzet ter bestrijding van eerder bepaalde vijandelijke doelen (air interdiction) en ter ondersteuning van grondtroepen in gevecht met ISIS (close air support). Bij gewapende surveillance (armed overwatch) is er geen sprake van wapeninzet.
Bij air interdiction had de Nederlandse Red Card Holder(RCH) – de senior militair in het Combined Air Operations Center(CAOC) in Qatar, bijgestaan door een Nederlandse Legal Advisor – allereerst een rol bij het toebedelen van een doel aan Nederlandse F-16’s. Mogelijke
doelen werden door de coalitie eerst lange tijd geobserveerd om inlichtingen te verzamelen,
onder andere om het risico op burgerslachtoffers te kunnen beoordelen. Hierbij werd
bijvoorbeeld gekeken naar bewegingspatronen en of doelen niet beter ‘s nachts in plaats
van overdag konden worden aangevallen. Daarbij kon ook informatie van lokale informanten
worden betrokken. Aan de hand van de Nederlandse Rules of Engagementen het politieke mandaat kon de RCH al voordat het doel aan Nederland werd toebedeeld,
toetsen of de inzet binnen de Nederlandse kaders en het humanitair oorlogsrecht viel.
Zo heeft de RCH meerdere malen aangegeven dat doelen niet aan Nederland konden worden
toebedeeld. Nederland kreeg dit doel vervolgens niet toebedeeld. Dit betekent overigens
niet per definitie dat dit doel vervolgens aan een ander land werd toebedeeld.
Wanneer Nederland wel een doel kreeg toebedeeld was door de RCH dus vooraf zeker gesteld
dat het risico op nevenschade zo klein mogelijk was, zoals vereist door het humanitair
oorlogsrecht. Omdat de situatie op de grond kon veranderen, voerde de RCH voorafgaande
aan de daadwerkelijke wapeninzet altijd wederom eenzelfde zorgvuldige toets uit. Het
is echter nauwelijks voorgekomen dat de RCH in dit stadium nog een rode kaart heeft
getrokken. Tijdens de wapeninzet werd er vervolgens al het praktisch uitvoerbare aan
gedaan om burgerslachtoffers en nevenschade te voorkomen, en had de RCH te allen tijde
de mogelijkheid om de wapeninzet alsnog af te blazen aangezien deze gedurende de operatie
«live» meekeek om de inzet te monitoren en toetsen. Dit was een continu proces van
checks and balances, tot in de cockpit zelf. Overigens werden de Iraakse autoriteiten in het doelontwikkelproces
betrokken en moesten zij toestemming geven om doelen aan te vallen.
Bij wapeninzet ter ondersteuning van grondtroepen in gevecht met ISIS (close air support) werd hetzelfde targeting proces doorlopen als hierboven beschreven. Het proces (incl. doeltoebedeling) verliep echter
sneller, omdat er (veel) minder voorbereidingstijd bestond. Toestellen waren immers
al in de lucht waardoor er sneller gereageerd moest worden op ontwikkelingen op de
grond.
Vraag 5
Kunt u aangeven hoe vaak Nederland een aanval op een doel niet heeft uitgevoerd op
basis van de toetsing van de RCH?
Antwoord 5
Nee. Wanneer de RCH voorafgaand aan de doeltoebedeling aangaf dat doelen niet aan
Nederland konden worden toebedeeld, kreeg Nederland dit doel vervolgens niet toebedeeld.
Er werden geen statistieken bijgehouden over doelen die Nederland niet kreeg toebedeeld.
Wanneer Nederland doelen wel kreeg toebedeeld is het nauwelijks voorgekomen dat de
RCH in dit stadium nog een rode kaart heeft getrokken. Er zijn hierover echter geen
statistieken bijgehouden. Dit heeft ermee te maken dat de RCH op verschillende momenten
en op verschillende manieren in het proces van wapeninzet kon aangeven dat een aanval
niet uitgevoerd kon worden, te weten voorafgaande aan de wapeninzet en tijdens de
wapeninzet, afhankelijk van of dit plaatsvond in het kader van air interdiction of close air support. Er is daarmee geen sprake van een eenvormige «rode kaart».
Vraag 6 en 7
Kunt u aangeven of en in welke hoedanigheid Nederland betrokken was bij de luchtbombardementen
op een wapendepot bij de stad Hawija in de nacht van 2 op 3 juni? Zo nee, waarom niet?
Klopt het statement van het Amerikaanse Pentagon dat in de nacht van 2 op 3 juni 2015
door luchtaanvallen van de internationale coalitie 70 burgerslachtoffers zijn gevallen?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6 en 7
In de nacht van 2 op 3 juni 2015 werd in Hawija door Nederland een aanval uitgevoerd
op een faciliteit waar door ISIS zogenoemde vehicle borne Improvised Explosive Devices (IED’s) werden gefabriceerd. Deze fabriek bevond zich op een industriegebied. Er
waren voorafgaand aan de aanval op basis van de bij Nederland beschikbare inlichtingen
geen indicaties dat door de effecten van de wapeninzet burgerslachtoffers zouden vallen
omdat er zich in de directe nabijheid van het doel geen burgers bevonden. De dichtstbijzijnde
woonhuizen stonden buiten het vooraf voorziene schadegebied. Na de aanval vonden er
echter meer en grotere secundaire explosies plaats dan door eerdere ervaringen met
het uitschakelen van dit type doel verwacht kon worden, waardoor er sprake was van
een groter schadegebied. In de IED-fabriek bleken namelijk veel meer explosieven te
hebben gelegen dan bij Nederland bekend was of kon worden ingeschat op basis van de
op dat moment beschikbare inlichtingen van de anti-ISIS coalitie. Hierdoor werd ook
een groot aantal andere gebouwen in de omgeving vernietigd. Uit ons eigen Battle Damage Assessment(BDA) bleek direct dat er sprake was van onbedoelde nevenschade. Dit is ook direct
aan CENTCOM gemeld. Uit nader onderzoek van CENTCOM, waar Nederland zich op baseert,
bleek vervolgens dat bij deze explosies zeer waarschijnlijk burgerslachtoffers waren
te betreuren, aangezien er zich zeer waarschijnlijk burgers bevonden in het door de
secundaire explosies getroffen gebied. Op basis van de door CENTCOM aangehaalde open
bronnen zijn bij deze aanval ongeveer 70 slachtoffers gevallen, zowel ISIS-strijders
als burgers. De verhouding tussen omgekomen ISIS-strijders en burgerslachtoffers was
achteraf niet vast te stellen.
Uw Kamer is in april 2018 reeds geïnformeerd over vier gevallen waarbij door het Ministerie
van Defensie en/of het OM onderzoek gedaan is naar de uitzonderlijke gevallen waar
mogelijk sprake was van burgerslachtoffers door Nederlandse wapeninzet (Kamerstuk
27 925, nr. 629). Dit geval in Hawija betrof een van de daar vermelde gevallen. In april 2018 werd
echter nog geoordeeld dat Nederland, terwijl de inzet nog gaande was, weliswaar informatie
kon vrijgeven over deze gevallen, maar zonder daarbij de exacte locatie, datum en
het vermoedelijke aantal burgerslachtoffers te vermelden. In mijn brief van 4 november
2019 (Kamerstuk 27 925, nr. 670) over de haalbaarheid van meer transparantie over mogelijke burgerslachtoffers bij
luchtaanvallen, ga ik nader in op de redenen waarom het vrijgeven van de locatie,
datum en het vermoedelijke aantal burgerslachtoffers ten gevolge van Nederlandse wapeninzet
op dit moment wel mogelijk is.
Vraag 8
Klopt de bewering dat de Amerikaanse overheid een onderzoek is gestart naar de luchtaanval
op het wapendepot nabij Hawija? Zo ja, heeft u toegang tot dit rapport of ziet u een
mogelijkheid toegang tot dit rapport te verkrijgen? Kan dit rapport, al dan niet in
vertrouwelijkheid, met de Kamer gedeeld worden?
Antwoord 8
Zoals in de anti-ISIS coalitie is afgesproken voert Central Command (CENTCOM), het hoofdkwartier in de Verenigde Staten dat de anti-ISIS operaties aanstuurt,
onderzoek uit naar meldingen van mogelijke nevenschade en burgerslachtoffers. Naast
de eigen procedures van coalitiepartners om vast te stellen of er sprake is van mogelijke
nevenschade en burgerslachtoffers en de informatie die daarover direct aan CENTCOM
wordt gemeld, kunnen ook derden op basis van informatie op de grond hiervan melding
maken. Maandelijks publiceert CENTCOM namens de coalitie een openbaar overzicht2 dat ingaat op mogelijke burgerslachtoffers als gevolg van coalitieoptreden. Ook treedt
CENTCOM indien opportuun proactief naar buiten over specifieke gevallen. Dit was daags
na de genoemde wapeninzet in Hawija het geval.
Wanneer door CENTCOM op basis van informatie van derden of op basis van eigen informatie
kan worden vastgesteld dat een coalitiepartner mogelijk betrokken was bij mogelijke
burgerslachtoffers, wordt het desbetreffende land daar zo snel mogelijk van op de
hoogte gesteld. Het land in kwestie bepaalt vervolgens eigenstandig hoe met die kennis
wordt omgegaan. Daarbij moet worden aangetekend dat het rapport dat CENTCOM in zulke
gevallen opmaakt gerubriceerd is en derhalve niet als zodanig openbaar kan worden
gemaakt. Een dergelijk rapport is ook opgemaakt voor de genoemde wapeninzet in Hawija.
Vraag 9
Hoe verklaart u de grote discrepantie tussen het aantal burgerslachtoffers zoals aangegeven
door de internationale coalitie en de cijfers van bijvoorbeeld Amnesty International
en Airwars, die het aantal burgerslachtoffers tot zes keer hoger inschatten?
Antwoord 9
Voor veel meldingen over mogelijke burgerslachtoffers geldt dat het ontbreekt aan
voldoende informatie om de meldingen te kunnen verifiëren. Factoren die het verifiëren
van meldingen belemmeren zijn bijvoorbeeld het ontbreken van onderzoeksmogelijkheden
op de grond, het feit dat doden in de betreffende moslimgemeenschappen zeer snel worden
begraven, onvolledig bijgehouden bevolkingsregisters en in sommige gevallen moeilijkheden
met het achteraf onderscheiden van burgerslachtoffers en ISIS-strijders. In sommige
gevallen kan wel geverifieerd worden dat er burgerslachtoffers zijn te betreuren,
maar niet hoeveel burgerslachtoffers er precies zijn gevallen. Dit kan verklaren waarom
er een onderscheid bestaat tussen door derden genoemde aantallen burgerslachtoffers
en het aantal burgerslachtoffers dat door de coalitie daadwerkelijk is geverifieerd.
Vraag 10
Bent u bereid, al dan niet in vertrouwelijkheid, nadere informatie te geven over de
luchtaanvallen, onderzocht door het OM en vermeld in de kamerbrief van april 2018
(Kamerstuk 27 925, nr. 62)? Kunt u de plaats, datum en tijd vermelden van deze aanvallen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 10
Ja. Zie hiervoor het antwoord op de vragen 6 en 7.
Vraag 11
Is het bombardement op het wapendepot bij de stad Hawija op de nacht van 2 op 3 juni
een van de onderzochte gevallen die vermeld staan in de kamerbrief van april 2018
(Kamerstuk 27 925, nr. 62)?
Antwoord 11
Ja. Zie hiervoor het antwoord op de vragen 6 en 7.
Vraag 12 en 13
Kunt u aangeven of en op welke manier door lokale informanten aangeleverde informatie
werd betrokken in de besluitvorming omtrent het uitvoeren van luchtbombardementen?
Was de RCH op de hoogte van de door de lokale informant aangeleverde inlichtingen,
zoals vermeld in de berichtgeving? Zo ja, hoe zijn deze inlichtingen verwerkt? Zo
nee, kunt u aangeven waarom deze inlichtingen eerdergenoemde RCH niet heeft bereikt?
Antwoord 12 en 13
Mogelijke doelen werden door de coalitie eerst lange tijd geobserveerd om inlichtingen
te verzamelen, onder andere om het risico op burgerslachtoffers te kunnen beoordelen.
Hierbij werd bijvoorbeeld gekeken naar bewegingspatronen en of doelen niet beter ‘s
nachts in plaats van overdag konden worden aangevallen. Daarbij kon ook informatie
van lokale informanten worden betrokken. Het was voor coalitiepartners zoals Nederland
echter niet bekend op basis van welke exacte bronnen de inlichtingen die ten grondslag
lagen aan het doelontwikkelproces van de coalitie waren vervaardigd. In sommige gevallen
had Nederland zelf een rol in het verzamelen van inlichtingen, in andere gevallen
niet. Binnen een militaire coalitie zoals de anti-ISIS coalitie is dit gebruikelijk.
Dit heeft te maken met de mate van vertrouwen binnen de kerngroep van 13 landen die
militair actief zijn in de anti-ISIS coalitie. In deze kerngroep wordt op een zeer
intensief niveau samengewerkt. De groep bestaat uit landen die een langdurige (militaire)
relatie met elkaar hebben, waardoor er sprake is van een mate van vertrouwen dat noodzakelijk
is om in het hoogste geweldsspectrum met elkaar in een militaire coalitie te functioneren.
Voor de rol van de RCH voorafgaand en tijdens de wapeninzet verwijs ik naar het antwoord
op vraag 4.
Vraag 14
Herinnert u zich dat tijdens het algemeen overleg d.d. 28 mei jl. over de voortgangsrapportage
over de Nederlandse bijdrage aan de anti-ISIS coalitie en de brede veiligheidsinzet
in Irak in 2019 (Kamerstuk 27 925, nr. 651), de fractie van D66 u heeft verzocht om transparantie over burgerslachtoffers bij
luchtaanvallen? Wanneer gaat u dit inwilligen?
Antwoord 14
Ja. Tijdens het algemeen overleg d.d. 28 mei jl. over de voortgangsrapportage over
de Nederlandse bijdrage aan de anti-ISIS coalitie en de brede veiligheidsinzet in
Irak in 2019 (Kamerstuk 27 925, nr. 653) heb ik toegezegd dat uw Kamer na het zomerreces een reactie zou ontvangen op de
voorstellen van enkele Kamerleden over meer transparantie inzake mogelijke burgerslachtoffers
bij luchtaanvallen in de strijd tegen ISIS. Op 30 september jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 659) heb ik u gemeld dat, in het kader van de zorgvuldigheid, er meer tijd nodig was
om uw Kamer van een inhoudelijke reactie te voorzien. N.a.v. recente berichtgeving
in de media over mogelijke Nederlandse betrokkenheid bij een luchtaanval in Irak heb
ik in mijn brief van 18 oktober jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 661) nogmaals aangegeven dat uw Kamer op korte termijn nader zou worden geïnformeerd
over de haalbaarheid van meer transparantie over mogelijke burgerslachtoffers bij
luchtaanvallen. In mijn brief van 4 november 2019 (Kamerstuk 27 925, nr. 670) ga ik hierop in.
Vraag 15 en 16
Bent u het met de fractie van D66 eens dat het kabinet zo transparant mogelijk dient
te zijn over luchtaanvallen uitgevoerd door Nederlandse militairen?
Bent u het met de fractie van D66 eens dat het Ministerie van Defensie bij luchtaanvallen
in ieder geval transparant moet zijn als het gaat om gegevens als plaats, datum en
tijd?
Antwoord 15 en 16
Bij een professionele en moderne Krijgsmacht hoort ook dat er open en transparant
wordt gecommuniceerd over de inzet van de Krijgsmacht, ook als dit slecht nieuws betreft.
De discussie over transparantie die ik in uw Kamer tot nu toe heb gevoerd reflecteert
mijns inziens een breder in onze samenleving gedeelde wens voor een open en transparante
overheid die verantwoording aflegt over haar handelen. Als Minister hecht ik eraan
dat ook mijn ministerie zo veel als mogelijk aan die oproep gehoor heeft. Zo veel
als mogelijk, omdat de mate van transparantie altijd getoetst moet worden aan de kaders
van de nationale, operationele en personele veiligheid die voor het kabinet leidend
zijn en blijven. Daarnaast speelt de coalitie waarin Nederland opereert een belangrijke
rol.
Vraag 17
Kunt u toelichten hoe het compensatieproces precies werkt? Waarom is het aan Irak
om slachtoffers van het Nederlandse bombardement te compenseren? Welke rol heeft Nederland
hierin?
Antwoord 17
De rechtsgrond voor optreden van de F-16 inzet in Irak was het verzoek tot militaire
steun van Irak in de strijd tegen ISIS. Alle landen die actief zijn binnen de anti
ISIS-coalitie en militaire inzet plegen in Irak, handelen daarmee met instemming van
Irak. De Iraakse autoriteiten werden in het doelontwikkelproces betrokken en moesten
toestemming geven om doelen aan te vallen. Op grond van het algemene internationaalrechtelijke
beginsel van soevereiniteit van een staat, is het aan Irak zelf hoe wordt omgegaan
met schade die als gevolg van het verzoek tot militaire steun wordt veroorzaakt. Hieruit
vloeit voort dat Iraakse burgers in eerste instantie terecht kunnen bij de Iraakse
autoriteiten.
Het luchtoptreden van de F-16’s in de strijd tegen ISIS vond plaats in het kader van
een gewapend conflict. Daarop is het humanitair oorlogsrecht van toepassing. Dat betekent
dat wanneer aanvallen worden uitgevoerd in overeenstemming met het humanitair oorlogsrecht
deze rechtmatig zijn, ook als daarbij burgerslachtoffers vallen of schade aan burgerobjecten
ontstaat. Daaruit vloeit voort dat er in die gevallen geen sprake is van aansprakelijkheid,
waardoor nabestaanden of slachtoffers in die gevallen geen recht hebben op een schadevergoeding.
Dat laat onverlet dat ondanks het ontbreken van een juridische verplichting tot het
uitkeren van een schadevergoeding, er wel door een land kan worden voorzien in een
vergoeding op vrijwillige basis. In het geval van onrechtmatig handelen door schending
van het humanitair oorlogsrecht, hebben nabestaanden en slachtoffers uiteraard wel
recht op een schadevergoeding.
Vraag 18
Hoeveel mensen hebben compensatie aangevraagd? Hoeveel burgers hebben door Nederland
compensatie ontvangen?
Antwoord 18
Er hebben zich bij het Ministerie van Defensie geen individuen gemeld aangaande gevallen
waarbij er mogelijk sprake was van burgerslachtoffers door Nederlandse wapeninzet.
Wel hebben zich twee individuen gemeld aangaande een geval waarbij Nederland niet
betrokken was. Daarmee was er geen aanleiding om over te gaan tot het uitkeren van
een schadevergoeding.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.Th.B. Bijleveld-Schouten, minister van Defensie -
Mede namens
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.