Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Von Martels over 'Baggersector ligt goeddeels stil door strengere norm chemische stoffen PFAS'
Vragen van het lid Von Martels (CDA) aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over «baggersector ligt goeddeels stil door strengere norm chemische stoffen PFAS» (ingezonden 8 oktober 2019).
Antwoord van Staatssecretaris Van Veldhoven-van der Meer (Infrastructuur en Waterstaat)
(ontvangen 31 oktober 2019).
Vraag 1
Bent u bekend met de uitspraak van het RIVM dat 3 microgram per kilo al «de laagste
risicogrens» noemt en dat er geen wetenschappelijke onderbouwing is voor de laagste
norm van 0,1 microgram die het ministerie in juli jl. instelde?1
Antwoord 1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
De genoemde 0,1 microgram per kilogram droge stof is gebaseerd op de bepalingsgrens.
Vanaf deze grens kunnen concentraties van PFAS in de bodem worden gemeten. Het gebruik
van de bepalingsgrens is gebaseerd op het voorzorgbeginsel. Op basis van het voorzorgsbeginsel
dienden grond en baggerspecie voorafgaand aan het tijdelijk handelingskader PFAS ook
al getoetst te worden aan de bepalingsgrens bij een vermoeden van de aanwezigheid
van PFAS.
Voor genormeerde stoffen geldt dat grond vrij mag worden toegepast tot de achtergrondwaarde.
De achtergrondwaarde van een stof geeft de huidige gehalten aan zoals die in Nederland
in de bodem wordt aangetroffen. Omdat de achtergrondwaarden voor niet-genormeerde
stoffen veelal niet bekend zijn, wordt hiervoor overeenkomstig het stand still-principe
van onze bodemregelgeving de bepalingsgrens gehanteerd. Het stand still-principe stelt
immers dat de kwaliteit van de bodem na het verplaatsen van grond en baggerspecie
niet mag verslechteren. Op deze manier borgt de bodemregelgeving dat vervuiling niet
wordt verspreid naar een schoner gebied. Voorafgaand aan het tijdelijk handelingskader
PFAS waren er nog geen landelijke normen voor PFAS en werd in de praktijk getoetst
aan de bepalingsgrens. Dit leidde tot stagnatie bij projecten. Op basis van het onderzoek
door het RIVM is daarom vastgesteld dat grond voor de functie wonen en de functie
industrie de zogenaamde 3-7-3 norm veilig kan worden toegepast. Voor deze functies
is er daarmee ruimte voor toepassing boven de bepalingsgrens ontstaan. Voor de volledigheid
merk ik op dat voor de functies landbouw en natuur de bepalingsgrens nog geldt, maar
dat mag worden afgeweken tot de gemeten achtergrondwaarde met een maximum van 3-7-3.
Om te voorkomen dat voor iedere toepassing apart de achtergrondwaarde bepaald moet
worden, heb ik de andere overheden opgeroepen de bodemkwaliteitskaarten zo snel mogelijk
aan te passen. Om te zorgen dat de toepassing van grond niet hoeft te wachten tot
bodemkwaliteitskaarten zijn vastgesteld, heb ik in het tijdelijk handelingskader de
mogelijkheid ingebouwd dat uitvoerders zelf de achtergrondwaarde bepalen van de bodem
waar zij grond willen toepassen en deze vergelijken met de grond die zij willen toepassen.
Daarmee wordt overeenkomstig de bodemregelingeving gezorgd dat grond niet vervuild
wordt.
Ik hecht er belang aan om te benadrukken dat er meer mogelijk is dan wordt gedacht.
Tegelijkertijd begrijp ik de zorgen van bouwers en baggeraars en werk ik samen met
alle partijen om binnen verantwoorde kaders zoveel mogelijk knelpunten weg te nemen.
In mijn brief van 29 oktober 2019 met mijn reactie op de motie van het lid Ziengs,
ga ik ook in op het instellen van een taskforce PFAS en het organiseren van werkconferenties.
Daarnaast heb ik het RIVM gevraagd om mij met spoed te laten weten of er inmiddels
al voldoende data beschikbaar zijn waarmee binnen afzienbare tijd een voorlopige achtergrondwaarde
voor de meest relevante PFAS kan worden vastgesteld. Wanneer deze voorlopige achtergrondwaarde
bekend is, kan bij bijna alle gebieden met de functie landbouw en natuur deze waarde
als norm gelden in plaats van de 0.1. Met een voorlopige achtergrondwaarde kan er
daarom meer ruimte ontstaan voor het verplaatsen van grond zonder dat er risico’s
voor mens en milieu ontstaan.
Vraag 2
Wat is in uw ogen de positie van het RIVM inzake PFAS?
Antwoord 2
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) ondersteunt burgers, professionals
en overheden bij de uitdaging ons zelf en onze leefomgeving gezond te houden. Het
RIVM onderzoekt wat er nodig is voor goede zorg, veilige producten en een gezonde
leefomgeving. Dit doet RIVM via onafhankelijk (wetenschappelijk) onderzoek.
Voor PFAS werkt het RIVM aan risicogrenzen voor de onderbouwing van normstelling van
zowel de Rijksoverheden als decentrale bevoegde gezagen. Risicogrenzen zijn concentraties
in het milieu waarboven effecten op mens of milieu kunnen optreden. Deze worden afgeleid
met een specifiek doel. Dat doel kan de onderbouwing van normen zijn.
Vraag 3
Deelt u de mening dat het niet de bedoeling kan zijn door eigenstandig normen te bedenken
een aanzienlijk gedeelte van de baggersector plat te leggen?
Antwoord 3
De bepalingen uit de Wet en regelgeving met betrekking tot bodem zijn leidend. Op
grond daarvan geldt het voorzorgsbeginsel, dat houdt in dat als een niet genormeerde
stof wordt aangetroffen, de bepalingsgrens (in dit geval 0.1) aangehouden moet worden
tenzij de achtergrondwaarde bekend is. Die achtergrondwaarde kan per gemeente verschillen,
dit leidt tot verschillen in toepassingsruimte per gemeente.
Mijn inzet is om zo snel mogelijk te komen tot een werkbare en veilige omgang met
PFAS-houdende grond en baggerspecie. Dit doe ik aan de ene kant om risico’s voor mens
en ecologie te voorkomen. Aan de andere doe ik dit om onnodige stagnatie van werkzaamheden
te voorkomen. Juist om die ruimte in beeld te brengen, heb ik het RIVM gevraagd om
risicogrenzen af te leiden voor PFAS in de bodem. De toepassingsnormen van het tijdelijk
handelingskader PFAS zijn gebaseerd op het advies van het RIVM om de nu beschikbare
risicogrenzen te hanteren in combinatie met het stand still-principe.
Vraag 4
Hoe kunt u er voor zorgen dat er binnen vier maanden een werkbare oplossing komt voor
de baggersector in afwachting van het definitieve handelingskader eind 2020? Welke
oplossingsrichtingen heeft u daarbij in gedachten?
Antwoord 4
Ik ga de komende weken en maanden aan de slag met waterschappen, provincies, gemeenten
en bedrijven om te zorgen dat alle partijen over voldoende informatie beschikken om
binnen het tijdelijk handelingskader werkzaamheden te kunnen verrichten. Daartoe organiseer
ik de komende weken informatiebijeenkomsten. Om knelpunten actief op te sporen en
aan te pakken, organiseer ik daarnaast regionale werkconferenties en stel ik een taskforce
in. Dit laatste conform het verzoek van uw Kamer tijdens de begrotingsbehandeling.
Zie ook mijn antwoord op vraag 1 en mijn bovengenoemde brief met mijn reactie op de
motie van het lid Ziengs.
Voor de overige acties en stappen richting een definitief kader verwijs ik u naar
mijn kamerbrief van 9 oktober 20192 over de stand van zaken van het tijdelijk handelingskader PFAS. In deze brief heb
ik de aanpak beschreven van de knelpunten die in de praktijk optreden als gevolg van
PFAS in grond en baggerspecie. Ook heb ik in die brief de stappen opgenomen die ik
samen met de koepels en sector zet in de richting van een wetenschappelijk voldoende
onderbouwd definitief handelingskader, dat zal worden neergelegd in de Regeling Bodemkwaliteit.
Vraag 5
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling Infrastructuur en Waterstaat?
Antwoord 5
Nee, deze vragen zijn wel deels aan bod gekomen tijdens de begrotingsbehandeling,
maar ik heb deze beantwoording niet voorafgaand aan het debat kunnen toesturen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. van Veldhoven-van der Meer, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.