Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Kuiken over het bericht ‘bewijs voor bemoeienis proces Wilders, PVV leider overweegt stappen’
Vragen van het lid Kuiken (PvdA) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het bericht «Bewijs voor bemoeienis proces-Wilders, PVV-leider overweegt stappen» (ingezonden 2 september 2019).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 17 oktober 2019).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 77.
Vraag 1
Kent u het bericht «Bewijs voor bemoeienis proces-Wilders, PVV-leider overweegt stappen»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat wordt er bedoeld met een «voorgenomen beslissing» van het openbaar ministerie
(OM) teneinde de genoemde PVV-leider te vervolgen? Wat is het verschil tussen een
«voorgenomen» een «definitieve» of een «formele» beslissing»?
Antwoord 2
Het is een vast onderdeel van vrijwel alle strafrechtelijke onderzoeken dat, na de
vaststelling door het OM dat sprake is van een strafbaar feit en een vervolgingsbeslissing
is genomen, een verdachte in de gelegenheid wordt gesteld om zijn zienswijze naar
voren te brengen, alvorens de vervolgingsbeslissing – op formele wijze door middel
van een dagvaarding- aan de verdachte kenbaar wordt gemaakt.
Onder verwijzing naar mijn antwoord bij vraag 10 op de Kamervragen welke zijn beantwoord
op 5 september jl.2 en naar mijn antwoord op vraag 14 van de Kamervragen welke zijn beantwoord op 30 november
20183merk ik op dat het College van procureurs-generaal de Minister van Justitie en Veiligheid
informeert wanneer er sprake is van een gevoelige strafzaak.
Het College van procureurs-generaal is verplicht de Minister van Justitie en Veiligheid
inlichtingen te verstrekken die deze nodig heeft om zijn taken en bevoegdheden naar
behoren te kunnen uitoefenen (zie artikel 129 Wet RO). Dat kan uit eigen beweging
bijvoorbeeld in het kader van (de voortgang van) gevoelige strafzaken, maar zo nodig
ook op verzoek. Hierdoor wordt de Minister van Justitie en Veiligheid in staat gesteld
om in de juiste gevallen en op de juiste ogenblikken zijn politieke verantwoordelijkheid
waar te maken.
Wanneer sprake is van een vervolgingsbeslissing van het OM in een gevoelige zaak,
kan het zijn dat de Minister van Justitie en Veiligheid conform de hiervoor genoemde
regelgeving over het genomen besluit tot vervolging geïnformeerd wordt door middel
van een ambtsbericht van de voorzitter van het College, terwijl een verdachte nog
in de gelegenheid moet worden gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen en
de vervolgingsbeslissing nog aan de verdachte kenbaar moet worden gemaakt.
Zoals ik in mijn brief van 5 september jl. aangaf is dat ook hier gebeurd en om die
reden werd voor het moment van het kenbaar maken aan de verdachte de term «voorgenomen
vervolgingsbeslissing» in intern notaverkeer gebezigd.
Zie ook mijn antwoord op vragen 12 en 13 van de Kamervragen d.d. 26 juni 2019.4
Vraag 3
Waarom hebt u in eerdere antwoorden op schriftelijke vragen over dit onderwerp niet
vermeld dat het besluit van 10 september 2014 te vervolgen een voorgenomen beslissing
betrof?
Antwoord 3
Ik verwijs u naar mijn brief van 5 september jl. en naar mijn antwoord bij vraag 2.
Het College van procureurs-generaal stelde in zijn ambtsbericht van 10 september 2014
de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie op de hoogte van het feit dat het
Openbaar Ministerie (OM) «heeft besloten» vervolging in te stellen tegen het Kamerlid
Wilders ter zake van het beledigen van een groep mensen wegens hun ras en het aanzetten
tot haat tegen mensen wegens hun ras zoals strafbaar gesteld in de artikelen 137b
en 137c van het Wetboek van strafrecht.
Vraag 4
Deelt u de mening dat indien er nog sprake is van een voorgenomen beslissing dat er
nog de mogelijkheid bestaat dat het voornemen tot vervolging niet daadwerkelijk tot
vervolging hoeft te leiden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf is het een vast onderdeel van vrijwel alle
strafrechtelijke onderzoeken dat, na de vaststelling door het OM dat sprake is van
een strafbaar feit en een vervolgingsbeslissing is genomen, een verdachte in de gelegenheid
wordt gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen, alvorens de vervolgingsbeslissing
– op formele wijze door middel van een dagvaarding- aan de verdachte kenbaar wordt
gemaakt. Het kan zijn dat het verhoor van een verdachte maakt dat het OM terugkomt
op zijn eerder genomen beslissing.
Overigens heeft het OM destijds in het ambtsbericht van 10 september 2014 aangegeven
aan te nemen «dat het verhoor geen nieuw licht op de zaak werpt» en «waarschijnlijk
kort daarna de vervolgingsbeslissing kenbaar zal worden gemaakt». Hetgeen ook zo is
gebeurd.
Vraag 5
Deelt u de mening dat zolang het voornemen tot vervolging niet definitief was, dat
meningen van anderen dan het OM van invloed zouden kúnnen zijn op het uiteindelijke
al dan niet vervolgen van de genoemde PVV-leider? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
Ik verwijs naar mijn antwoorden op vraag 2 en 3.
Vraag 6
Deelt u de mening dat zolang het OM nog geen definitief besluit tot vervolging heeft
genomen het niet wenselijk is dat daarover al overleg plaatsvindt tussen de Minister
en/of zijn ambtenaren, juist omdat het een politiek gevoelige zaak is waar zelfs de
schijn van politieke beïnvloeding dient te worden vermeden? Zo ja, waarom? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 6
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4 en naar mijn antwoord op vraag 1
tot en met 6 van heden op de vragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP)
over bemoeienis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het proces Wilders.
Vraag 7
Kunt u uitsluiten dat uw ambtsvoorganger of zijn ambtenaren zich actief bemoeid hebben
met de beslissing tot vervolging en dus niet alleen door het OM over de voorgenomen
beslissing zijn geïnformeerd? Zo ja, hoe kunt u dit uitsluiten? Zo nee, waarom niet?
En zo nee, beschikt u over informatie of andere aanwijzingen dat uw ambtsvoorganger
of zijn ambtenaren zich wel actief met de vervolgingsbeslissing hebben beziggehouden
en kunt u die informatie aan de Kamer doen toekomen?
Antwoord 7
Zoals in de antwoorden op Kamervragen d.d. 30 november 2018 en 14 juni 20195 is aangegeven, is bij onderzoek in de mij ter beschikking staande documenten en bij
navraag van de toenmalige betrokkenen niet gebleken van een (formele) aanwijzing van
de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie ex artikel 127 en 128 Wet RO, noch
anderszins van een verzoek tot vervolging van de heer Wilders. Ook van het geven van
een mening door de toenmalig Minister aan het OM in het algemeen of (de voorzitter
van) het College van procureurs-generaal in het bijzonder, over de eventuele vervolging
van de heer Wilders, voorafgaande aan het moment dat de beslissing over de vervolging
bekend werd gemaakt, is uit dit onderzoek niet gebleken. Voor het overige verwijs
ik u naar mijn brief van 10 september jl.6
Vraag 8
Beschikt u over nog meer informatie dan nu bekend is over de inhoud van de gesprekken
tussen uw ambtsvoorganger of zijn ambtenaren enerzijds en het OM anderzijds? Zo ja,
kunt u die informatie aan de Kamer doen toekomen?
Antwoord 8
Ik verwijs u naar mijn aanbiedingsbrief en het antwoord op vraag 7.
Vraag 9
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Antwoord 9
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.